Etaamb.openjustice.be
Decreet van 12 december 2000
gepubliceerd op 19 januari 2001

Decreet tot vastlegging van de initiële opleiding van onderwijzers en regenten

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2001029005
pub.
19/01/2001
prom.
12/12/2000
ELI
eli/decreet/2000/12/12/2001029005/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 DECEMBER 2000. - Decreet tot vastlegging van de initiële opleiding van onderwijzers en regenten (1)


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen wat volgt : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities

Artikel 1.Dit decreet is van toepassing op alle afdelingen uit het hoger pedagogisch onderwijs van de hogescholen die leiden tot het diploma van kleuteronderwijzer, onderwijzer en regent, ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.

Enkel de specialisatie in orthopedagogie is toegelaten waarvan het diploma wordt uitgereikt na een studiejaar en dit overeenkomstig artikel 16 van het decreet van 26 april 1999 tot invoering van nieuwe studies in de hogescholen die zijn ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.

Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet dient men te verstaan onder : Decreet : het decreet van de Franse Gemeenschap van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen.

Decreet-taken : het decreet van de Franse Gemeenschap van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren.

Kleuteronderwijzer : personeelslid dat een diploma heeft van de normaalafdeling kleuteronderwijs.

Onderwijzer : personeelslid dat een diploma heeft van de normaalafdeling lager onderwijs.

Regent : personeelslid dat geaggregeerd is voor het lager secundair onderwijs.

Referentierooster : opsomming van de grote domeinen die vervat zitten in de disciplinaire en interdisciplinaire vorming van de leerkrachten.

Onderwijsactiviteiten van het type A : onderwijsactiviteiten voor de studenten van alle afdelingen uit het normaalonderwijs.

Onderwijsactiviteiten van het type B : onderwijsactiviteiten voor studenten van eenzelfde afdeling.

Onderwijsactiviteiten van het type C : onderwijsactiviteiten van praktische aard voor kleine groepen. Deze activiteiten vinden plaats in de vorm van werkgroepen voor beroepsopleiding en seminaries. HOOFDSTUK 2. - Doelstellingen, krachtlijnen en inhoud van de opleiding

Art. 3.De Franse Gemeenschap, voor het onderwijs dat zij inricht, en ieder andere inrichtende macht, voor het gesubsidieerd onderwijs, streven ernaar bij de opleiding van kleuteronderwijzers, onderwijzers en regenten, hierbij verwijzend naar het decreet-taken, de volgende dertien vaardigheden te ontplooien bij de studenten : 1. Kennis vergaren in menswetenschappen voor een correcte interpretatie van reële situaties in en buiten de klas en voor een betere aanpassing aan de schoolbezoekers;2. Met de instelling, collega's en ouders van leerlingen een doeltreffende samenwerkingsrelatie opbouwen;3. Op de hoogte zijn van zijn rol binnen de school en zijn beroep uitoefenen zoals bepaald in de wettelijke referentieteksten;4. Disciplinaire en interdisciplinaire kennis bezitten voor een verantwoord pedagogisch onderricht;5. De kunst van het onderwijzen onder de knie hebben als leidraad bij het onderricht;6. Blijk geven van een uitgebreide algemene cultuur teneinde de interesse bij de leerlingen voor het cultuurgebeuren aan te wakkeren;7. Relationele vaardigheden uitbouwen die nodig zijn voor de uitoefening van het beroep;8. Goed inschatten welk belang de ethiek heeft bij het dagelijks onderricht;9. Werken in teamverband binnen de school;10. Onderwijsmethoden uitdokteren, deze toetsen, evalueren en in overeenstemming brengen met de voorschriften;11. Een kritische en autonome houding aannemen ten overstaan van de wetenschappelijke kennis van vroeger en deze van morgen;12. Leersituaties plannen, ten uitvoer brengen en evalueren;13. Bezinnen over het onderricht en zich blijven bijscholen.

Art. 4.De onderwijsactiviteiten die noodzakelijk zijn om de doelstellingen te bereiken voor de vorming van de studenten die zijn ingeschreven in de afdelingen kleuteronderwijzer, onderwijzer en regent berusten op dezelfde krachtlijnen.

Deze krachtlijnen bestaan in : 1. het bijbrengen van socioculturele kennis (minstens 165 uren);2. het aanleren van een wetenschappelijke ingesteldheid en onderzoeksgerichte houding (minstens 60 uren);3. het vergaren van disciplinaire en interdisciplinaire kennis (minstens 900 uren);4. het bijbrengen van socio-affectieve en relationele kennis (minstens 120 uren);5. het aanleren van pedagogische vaardigheden (minstens 160 uren);6. de know-how (minstens 600 uren). Daarnaast bevatten deze onderwijsactiviteiten ook nog interdisciplinaire activiteiten met betrekking tot de vorming van een beroepsidentiteit (minstens 120 uren).

Art. 5.De socioculturele kennis omvat : 1. de sociologie van de opvoeding en de geschiedenis van de school;2. de theoretische benadering van de culturele verscheidenheid; het onderwijsbeleid; 3. een inleiding tot de kunst en cultuur;4. de filosofie en geschiedenis van de godsdiensten.

Art. 6.Het aanleren van een wetenschappelijke ingesteldheid en onderzoeksgerichte houding omvat : 1. een inleiding tot het documentair onderzoek;2. begrippen uit de kennisleer van de disciplines;3. een inleiding tot het onderzoek in de opvoeding;4. het maken van een eindwerk.

Art. 7.Het vergaren van disciplinaire en interdisciplinaire kennis bestaat uit drie luiken : 1. Alle leerkrachten moeten blijk geven van een gedegen schriftelijke en mondelinge kennis van het Frans;2. Een grondige en interdisciplinaire kennis van alle vakken die ze mogen onderwijzen;3. De specifieke didactische hulpmiddelen van de discipline of het disciplinair gebied.Ze zijn met name gevormd om op kritische wijze de media en de informatie- en communicatietechnologieën te gebruiken en deze opvoedkundig uit te buiten;

Alle disciplinaire, interdisciplinaire en didactische hulpmiddelen worden ontwikkeld met als doel de studenten zodanig op te leiden dat ze voldoen aan de vereisten van de bekwaamheidsniveaus, de eindtermen en de opleidingsprofielen die overeenstemmen met de niveaus van de toekomstige leerlingen en dat ze zich hieraan voortdurend aanpassen.

Om samenhang te garanderen tussen deze opleidingen en de mobiliteit van de studenten te vereenvoudigen, met name door het gebruik van overstapmogelijkheden, eerbiedigen de studieprogramma's van de pedagogische departementen van de hogescholen de referentieroosters.

Art. 8.De socio-affectieve en relationele vaardigheden omvatten : 1. de psychologie van de relatie en van de communicatie;2. de techniek voor het leiden van groepen;3. de psychologie van de ontwikkeling;4. de mondelinge expressie.

Art. 9.De pedagogische vaardigheden omvatten : 1. de evaluatie van de vorming;2. de kritische studie van de grote pedagogische stromingen;3. de psychologie van het leerproces.

Art. 10.De know-how berust op de samenhang tussen theorie en praktijk. Deze know-how wordt aangeleerd in de workshops voor beroepsopleidingen en via onderwijsstages in het dagelijkse leven.

De workshops voor beroepsopleiding bieden aan de studenten een waaier aan activiteiten die de zin voor methodologie en de bezinning hieromtrent losweken. Hierdoor kunnen de studenten met de verschillende onderdelen van het beroep experimenteren, deze observeren en analyseren.

De stages in het dagelijks leven worden in de drie studiejaren georganiseerd. In het eerste jaar bestaan deze stages uit actieve observatie-activiteiten door de stagemeester te begeleiden. In het tweede en derde jaar staat de student volledig alleen voor de klas.

De studenten lopen hun stages in groepjes van minimum twee personen in dezelfde inrichting.

Art. 11.De interdisciplinaire activiteiten voor de vorming van een beroepsidentiteit zijn steeds gekoppeld aan een stage of een praktijkoefening.

Deze worden georganiseerd naar rata van twee activiteiten per academiejaar. Zij hebben, in het eerste jaar, betrekking op de identiteit van de leerkracht en op het dossier van de leerkracht, in het tweede jaar, op de ontsluiting van de school naar buiten toe en het onderricht in de culturele verscheidenheid en, in het derde jaar, de deontologie van het beroep en de uitwerking van het beroepsproject.

Art. 12.De hogescholen beschikken over een aantal uren voorbehouden aan onderwijsactiviteiten die zij geheel vrij invullen.

Art. 13.In de normaalafdelingen kleuteronderwijs en/of lager onderwijs kunnen de volgende modules optioneel georganiseerd worden : 1. een informatiemodule van 15 uren over het bijzonder onderwijs bestaande uit een toelichting over de organisatie en de werking van het bijzonder onderwijs en van de begrippen opvoedkunde die zijn aangepast aan de leerlingen dit in dit onderwijs schoollopen.De studenten van de normaalafdelingen kleuter- en lager onderwijs die zich hiervoor inschrijven, lopen één van hun stages in het bijzonder onderwijs. 2. een module van 60 uren opleiding moraaldidactiek in de non-confessionele hogescholen en godsdienstdidactiek in de confessionele hogescholen.Het welslagen voor deze module geeft uitzicht op een constitutief attest voor de titel om deze vakken te mogen onderwijzen in het lager onderwijs. 3. een module van 60 uren opleiding in de didactiek in de tweede taal in de normaalafdeling lager onderwijs. HOOFDSTUK 3. - De organisatie van het onderricht

Art. 14.Het pedagogisch hoger onderwijs van de hogescholen, ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, bekrachtigd door de graden van kleuteronderwijzer(es), van onderwijzer(es) en van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs wordt verstrekt in een cyclus van drie studiejaren.

Het bestaat uit vier afdelingen, met name : 1. de normaalafdeling kleuteronderwijs;2. de normaalafdeling lager onderwijs;3. de normaalafdeling secundair onderwijs;4. de gemiddelde technische normaalafdeling.

Art. 15.De stages zijn praktische pedagogische activiteiten in het echte leven.

Het eindwerk is een persoonlijk en origineel geschreven werk waarin de derdejaarsstudent al zijn kennis bundelt rondom één bepaald onderwerp dat hij wil uiteenzetten en rondom het onderzoek dat hij hierbij voert. Dit eindwerk wordt mondeling verdedigd. HOOFDSTUK 4. - De begeleiding van de onderwijsactiviteiten

Art. 16.De onderwijsactiviteiten die worden georganiseerd in het raam van de initiële opleiding van kleuteronderwijzers, onderwijzers en regenten worden begeleid door meesters-assistenten, docenten, werkmeesters of professoren en door praktijkmeesters die de vereiste titels bezitten om dit ambt te kunnen vervullen en die voldoen aan de vereisten inzake de geschikte ervaring als gevolg van deze titel.

Art. 17.De vakken van type A en de vakken van type B worden begeleid door leerkrachten die het ambt vervullen van meester-assistent, docent, werkmeester of professor.

Art. 18.De workshops voor beroepsopleiding worden verzorgd door meesters-assistenten, docenten, werkmeesters of professoren die voor een derde een pedagogische opleiding hebben genoten, voor een derde belast zijn met de disciplinaire opleiding en voor een derde de praktijkmeesters. Zij worden geacht ofwel afzonderlijk, ofwel in team van twee of drie leerkrachten op te treden. De praktijkmeesters worden door de hogeschool aangeworven voor maximum een halftijdse betrekking en staan minstens halftijds in het basis- of lager secundair onderwijs.

Art. 19.De begeleiding van de seminarie-activiteiten in verband met de technieken voor groepsbeheer en de interdisciplinaire activiteiten voor de vorming van de beroepsidentiteit gebeurt door meesters-assistenten, docenten, werkmeesters of professoren. Ze kan ook worden toevertrouwd aan externe deskundigen. Deze worden dan tijdelijk aangesteld als leden van het contractueel personeel en zijn niet onderworpen aan de decretale vereisten met betrekking tot de titels.

Art. 20.De stagebegeleiding gebeurt door meesters-assistenten, docenten, werkmeesters of professoren van de hogeschool en door de stagemeesters.

Vanaf het tweede jaar superviseren de meesters-assistenten, docenten, werkmeesters of professoren die een pedagogische vorming genoten hebben, enerzijds, deze die instaan voor de disciplinaire vorming, anderzijds, iedere student middels minstens één bezoek per stageweek.

Deze prestaties worden beoordeeld in hun uurrooster, meer bepaald evenredig met het aantal bezochte studenten.

De stagemeesters die studenten in hun klas hebben uit het tweede en derde jaar, zijn erkend door het bestuur van de hogescholen overeenkomstig het samenwerkingsakkoord bepaald in artikel 23 van dit decreet. Het bestuur kan hen een bijkomende opleiding verzekeren.

Art. 21.Het toezicht op het eindwerk gebeurt door de meesters-assistenten, docenten, werkmeesters of professoren. De begeleiding van het eindwerk wordt bepaald op basis van hun uurrooster in verhouding tot het aantal derdejaarsstudenten die zij begeleiden.

Art. 22.De krachtens artikel 92 van het decreet tot stand gebrachte samenwerkingen geven aanleiding tot de opmaak van duidelijke samenwerkingscontracten tussen de instellingen.

Art. 23.In het raam van artikel 92 van het decreet worden samenwerkingsakkoorden gesloten tussen de pedagogische departementen van de hogescholen en de instellingen van het basis- en secundair onderwijs voor de organisatie van de stages van de studenten. In het raam van deze samenwerkingsakkoorden kunnen met reden omklede afwijkingen worden voorzien in het vierde lid van artikel 10. Het bestuur van de hogeschool zien er op toe zo veel mogelijk verschillende partners te kiezen, zodat de stages zo veel mogelijk verschillende beroepssituaties inhouden. HOOFDSTUK 5. - De onderafdelingen van het regentaat en de uitgereikte titels

Art. 24.In de normaalafdeling secundair onderwijs kunnen volgende onderafdelingen worden ingericht : 1. plastische kunsten;2. lichamelijke opvoeding;3. Frans en Frans als vreemde taal;4. Frans en zedenleer;5. Frans en godsdienst;6. Germaanse talen;7. wiskunde;8. wetenschappen : biologie, chemie, fysica;9. economische wetenschappen en toegepaste economische wetenschappen;10. menswetenschappen : geschiedenis, aardrijkskunde, sociale wetenschappen. Het referentierooster van de onderafdellingen « Germaanse talen » en « lichamelijke opvoeding » bevat opleidingsuren gewijd aan de vorming van de toekomstige regenten op het onderwijzen aan leerlingen uit het lager onderwijs.

Art. 25.In de gemiddelde technische normaalafdeling kunnen de volgende onderafdelingen worden ingericht : 1. hout - bouw;2. gezins- en sociale economie;3. electromechanica;4. kleding.

Art. 26.Informatiemodules van 15 uren over het bijzonder onderwijs enerzijds en over het onderwijs voor sociale promotie anderzijds kunnen worden georganiseerd voor de studenten die dit wensen.

De eerste module bestaat in een voorlichting over de organisatie en de werking van het bijzonder onderwijs en uit opvoedkundige begrippen die zijn aangepast aan de leerlingen die in dit onderwijs schoollopen. De tweede module bestaat in een voorlichting over de organisatie en de werking van het onderwijs voor sociale promotie en opvoedkundige begrippen aangepast aan volwassenen.

De studenten van de normaalafdeling secundair en gemiddeld technisch onderwijs die zich inschrijven lopen één van hun stages in het overeenstemmend onderwijs. HOOFDSTUK 6. - Bijkomende, opheffings-, wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 27.Op het einde van hun studies leggen de gediplomeerde onderwijzers en regenten in het openbaar, tijdens een plechtigheid die wordt georganiseerd door het bestuur van de hogeschool, de Eed van Socrates af volgens dewelke zij zich ertoe verbinden zich geheel in te zetten voor de opvoeding van al hun leerlingen.

De vermelding van deze verbintenis wordt op hun diploma aangebracht.

Art. 28.Vanaf 1 september 2004 wordt bij de aanvang van de loopbaan van de pas gediplomeerden een specifieke begeleiding georganiseerd volgens de wijzen die de Regering zal vastleggen.

Art. 29.De Regering bepaalt voor dit decreet : 1. het aantal onderwijsactiviteiten vermeld in artikelen 4 tot 12 en de studiejaren waarin deze worden gegeven;2. de referentieroosters van de disciplinaire en interdisciplinaire opleiding voorzien in artikel 7, derde lid, na het advies van de Algemene Raad van de hogescholen te hebben ingewonnen;3. de bijzondere aanwervingsvoorwaarden van de praktijkmeesters voorzien in artikelen 15 en 17;4. de wijzen van bezoldiging en uitoefening van de functie van de stagemeesters voorzien in artikel 20, derde lid;5. de erkenning, door de Regering, van de in artikelen 22 en 23 bedoelde samenwerkingsakkoorden.

Art. 30.De wetten op het normaalonderwijs, gecoördineerd op 30 april 1957, worden opgeheven.

Art. 31.Het decreet van 2 december 1982 betreffende de initiële opleiding van de leerkrachten wordt opgeheven.

Art. 32.Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 september 1989 tot vaststelling van de structuur en de rangschikking van de studies van het korte type in het pedagogisch hoger onderwijs wordt opgeheven.

Art. 33.In artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, wordt in de Franse versie het diploma van « instituteur(trice) maternel(le) » vervangen door het diploma van « instituteur(trice) préscolaire ».

Art. 34.In artikel 15, tweede lid, van het decreet, wordt in de Franse versie het woord « instituteur(trice) maternel(le) » vervangen door het woord « instituteur(trice) préscolaire ».

Art. 35.In artikel 14, § 2, van hetzelfde decreet, worden de woorden « in naleving van de wettelijke, decretale en verordenende bepalingen » ingevoegd na de woorden « het projekt ».

Art. 36.In artikel 92, § 1, van hetzelfde decreet, worden de woorden « uit beroepskringen » vervangen door de woorden « uit de culturele en professionele wereld ».

Art. 37.De nieuwe initiële opleiding van de onderwijzers en regenten wordt, academiejaar per academiejaar, ingevoerd vanaf 1 september 2001. De studenten die hun opleiding hebben aangevangen tijdens het vorig stelsel en die een studiejaar dienen over te doen, vallen onder het nieuwe stelsel.Over de mogelijkheid om te worden vrijgesteld voor sommige vakken en het recupereren van nieuwe lessen beslist het bestuur van de hogeschool.

Art. 38.Het decreet treedt in werking op 1 september 2001.

Verkondigen dit decreet, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad moet verschijnen.

Brussel, op 12 december 2000 De Minister-President, belast met Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Begroting, Cultuur en Sport, R. DEMOTTE De Minister van Kinderwelzijn, belast met Lager Onderwijs, het onthaal en de opdrachten aan O.N.E., J-M NOLLET De Minister van Secundair en Bijzonder Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS De Minister van Kunsten en Letteren en van de Audiovisuele Sector, R. MILLER De Minister van Jeugdzaken, Openbaar Ambt en Onderwijs voor sociale promotie, W. TAMINIAUX De Minister van Jeugd- en Gezondheidszorg, Mevr. N. MARECHAL _______ Nota (1) Zitting 2000-2001. Documenten van de Raad. - Ontwerpdecreet, nr. 109-1. - Amendementen van de Commissie, nr. 109-2. - Verslag, nr. 109-3. - Amendementen in de zitting, nr. 109-4.

Integrale verslagen. - Bespreking. Zittingen van 11 december 2000 - Aanneming. Zitting van 12 december 2000.

^