gepubliceerd op 01 juli 2014
Besluit van de Waalse Regering betreffende de rassencatalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen en tot opheffing van verschillende desbetreffende bepalingen
24 APRIL 2014. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de rassencatalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen en tot opheffing van verschillende desbetreffende bepalingen
De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 27 juni 2013 houdende verschillende bepalingen inzake landbouw, tuinbouw en aquacultuur, inzonderheid op artikel 3, 10°;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 juli 2001 betreffende de nationale rassencatalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2004 betreffende de onderzoeken voor de toelating van de rassen van landbouw- en groentegewassen in de nationale rassencatalogus;
Gelet op het ministerieel besluit van 6 september 1974 tot vaststelling van de rassencatalogus van de landbouwsoorten welke overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 maart 1952 aan de keuring van de Nationale Dienst voor de afzet van land- en tuinbouwprodukten kunnen onderworpen worden;
Gelet op het ministerieel besluit van 20 maart 1975 houdende regeling van de samenstelling en van de werking van het Comite voor de samenstelling van de nationale rassencatalogus voor landbouwgewassen;
Gelet op het ministerieel besluit van 1 februari 1979 houdende regeling van de samenstelling en van de werking van het Comite voor de samenstelling van de nationale rassencatalogus voor groentegewassen;
Gelet op het ministerieel besluit van 2 maart 1983 tot vaststelling van de procedure van indiening der aanvragen om inschrijving van rassen in de nationale rassencatalogi voor landbouw- of groentegewassen;
Gelet op het overleg tussen de gewestelijke Regeringen en de federale overheid van 19 september 2013, goedgekeurd op 4 oktober 2013;
Gelet op advies nr. 54.787/4 van de Raad van State, gegeven op 24 februari 2014, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Landbouw;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Doel en begripsomschrijving
Artikel 1.Bij dit besluit worden de volgende Richtlijnen omgezet: 1° Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassencatalogus van landbouwgewassen;2° Richtlijn 2003/90/EG van de Commissie van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad met betrekking tot de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van landbouwgewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek, zoals voor het laatst gewijzigd bij de uitvoeringsrichtlijn 2013/57/EU van de Commissie van 20 november 2013;3° Richtlijn 2003/91/EG van de Commissie van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van de Richtlijn 2002/55/EG van de Raad wat betreft de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek zoals voor het laatst gewijzigd bij de Uitvoeringsrichtlijn 2013/57/EU van de Commissie van 20 november 2013;4° Uitvoeringsrichtlijn 2013/57/UE van de Commissie van 20 november 2013 tot wijziging van de Richtlijnen 2003/90/EG en 2003/91/EG houdende bepalingen houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van respectievelijk Richtlijn 2002/53/EG en Richtlijn 2002/55/EG van de Raad, wat betreft de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van landbouwgewassen en groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek. Bij dit besluit wordt Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad gedeeltelijk omgezet.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° gemeenschappelijke rassencatalogus voor landbouwgewassen: de catalogus vastgesteld bij artikel 1, § 2, van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassencatalogus van landbouwgewassen;2° gemeenschappelijke rassencatalogus voor groentegewassen: de catalogus vastgesteld bij artikel 3, § 3, van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad;3° officiële maatregelen: de maatregelen die bij een van de volgende instanties of personen worden genomen: a) door de autoriteiten van een Staat;b) door publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen handelend onder de verantwoordelijkheid van een staat;c) voor hulpwerkzaamheden, eveneens onder toezicht van een Staat, door beëdigde natuurlijke personen;4° de nationale rassencatalogus voor landbouwgewassen: de catalogus samengesteld uit de rassen die in de bij artikel 3 vastgestelde catalogus voor landbouwgewassen worden opgenomen, en de rassen van landbouwgewassen die in de catalogi van het Vlaamse Gewest en van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden opgenomen;5° de nationale rassencatalogus voor groentegewassen: de catalogus samengesteld uit de rassen die in de bij artikel 4 vastgestelde catalogus voor groentegewassen worden opgenomen, en de rassen van groentegewassen die in de catalogi van het Vlaamse Gewest en van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden opgenomen;6° het Comité: het Waalse Comité voor de vaststelling van de catalogus van de rassen van landbouwgewassen en van de catalogus van de rassen van groentegewassen, ingesteld bij artikel 5;7° de Dienst: de Directie Kwaliteit van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;8° de Minister: de Minister van Landbouw. Het eerste lid, 3°, is van toepassing als de personen genoemd onder b) en c) geen bijzonder voordeel ontlenen aan het resultaat van de officiële maatregelen. HOOFDSTUK II. - Vaststelling van de catalogi
Art. 3.§ 1. Dit besluit stelt een catalogus van de rassen van landbouwgewassen vast die officieel voor certificering en voor het in de handel brengen worden toegelaten overeenkomstig: 1° het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van bietenzaad;2° het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergrassen;3° het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van zaaigranen;4° het besluit van de Waalse Regering van 6 december 2012 betreffende de productie en het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen;5° het koninklijk besluit van 2 mei 2001 houdende reglementering van de handel in en de keuring van pootaardappelen. Op advies van het Comité worden de rassen door de Dienst toegelaten in de catalogus voor landbouwgewassen. De rassencatalogus voor landbouwgewassen is de bijdrage van het Waalse Gewest tot de nationale rassencatalogus voor landbouwgewassen. De catalogus kan door iedereen worden geraadpleegd. § 2. De rassen, zoals inteeltstammen of hybride rassen, die uitsluitend dienen voor gebruik als kruisingspartner voor de uiteindelijke rassen, worden toegelaten in de rassencatalogus voor landbouwgewassen alleen voor zover de zaden ervan onder de naam van die rassen in de handel worden gebracht. De bepaling is eveneens van toepassing op andere rassen granen dan maïs, met betrekking tot zaad dat is bestemd voor keuring op het Waalse grondgebied. De rassen worden als zodanig in de catalogus opgenomen. § 3. Op advies van het Comité, neemt de Dienst de beslissing om een ras op te nemen in de catalogus, die in de gemeenschappelijke rassencatalogus van landbouwgewassen of in de catalogus van een andere Lidstaat van de Europese Unie wordt toegelaten. In dit geval zijn de verplichtingen bedoeld in artikel 9, in artikel 15, § 4, in artikel 16, 2°, en in artikel 16, 4° tot 7°, niet van toepassing.
Dit besluit is niet van toepassing op de rassen van landbouwgewassen waarvan bewezen is dat het zaaizaad of het pootgoed worden uitgevoerd naar landen die geen deel uitmaken van de Europese Unie.
Art. 4.§ 1. Dit besluit stelt een catalogus van de rassen van groentegewassen vast die voor certificering, voor de controle als "standaardzaad" en voor het in de handel brengen worden toegelaten overeenkomstig: 1° het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van groentezaad en zaad van cichorei voor de industrie;2° het besluit van de Waalse Regering van 5 juli 2007 betreffende de productie en het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad. Op advies van het Comité worden de rassen door de Dienst toegelaten in de catalogus voor groentegewassen. De rassencatalogus voor groentegewassen is de bijdrage van het Waalse Gewest tot de nationale rassencatalogus voor groentegewassen. De catalogus kan door iedereen worden geraadpleegd. § 2. De rassencatalogus voor groentegewassen wordt onderverdeeld al naar gelang van: 1° de rassen waarvan het zaad : a) ofwel als "basiszaad" of als "gecertificeerd zaad" wordt goedgekeurd;b) ofwel als "standaardzaad" wordt gecontroleerd;2° de rassen waarvan het zaad enkel als "standaardzaad" wordt gecontroleerd. § 3. Het groentezaad wordt slechts goedgekeurd, gecontroleerd als "standaardzaad" en in de handel gebracht, wanneer hun ras in minstens één lidstaat van de Europese Unie officieel toegelaten is. § 4. Op advies van het Comité, neemt de Dienst de beslissing om een ras op te nemen in de catalogus, die in de gemeenschappelijke rassencatalogus van groentegewassen of in de catalogus van een andere Lidstaat van de Europese Unie wordt toegelaten. In dit geval zijn de verplichtingen bedoeld in artikel 9, in artikel 15, § 4, in artikel 16, 3° tot 7°, niet van toepassing.
Dit besluit is niet van toepassing op de rassen van groentegewassen waarvan bewezen is dat het zaaizaad wordt uitgevoerd naar landen die geen deel uitmaken van de Europese Unie.
Art. 5.Er wordt een Comité voor de opstelling van de catalogus van de rassen van landbouwgewassen en van de catalogus van de rassen van groentegewassen opgericht. Het wordt belast met het overmaken aan de Dienst, in de vorm van een met redenen omkleed advies, van zijn voorstellen inzake de opname, het behoud of de schrapping van de rassen in de catalogi. Het Comité bestaat uit: 1° een vertegenwoordiger van de "Université Catholique" van Louvain - Earth and Life Institute", of zijn plaatsvervanger;2° een vertegenwoordiger van de Universiteit Luik - Gembloux "Agro-Bio Tech", of zijn plaatsvervanger;3° twee vertegenwoordigers van het "Centre wallon de Recherches agronomiques" (Waals Centrum Landbouwkundig Onderzoek) of hun plaatsvervanger;4° twee vertegenwoordigers van de Dienst, die het voorzitterschap en het secretariaat verzorgen;5° een vertegenwoordiger van het beproevingscentrum die, voor de ras onderworpen aan het advies van het Comité, de officiële proeven bedoeld in artikel 9 heeft uitgevoerd;6° één vertegenwoordiger van het pilootcentrum, in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 9 april 2004 betreffende de erkenning van Pilootcentra voor ontwikkeling en vulgarisatie inzake landbouw, van de productiesector die betrokken is door de ras onderworpen aan het advies van het Comité. De leden van het Comité bedoeld in het 1e lid, 1°, 2° en 3°, worden benoemd door de Minister. Het Comité maakt een huishoudelijk reglement op voor zijn werking en legt het ter goedkeuring aan de Minister voor. HOOFDSTUK III. - Criteria voor de opneming in de catalogi
Art. 6.§ 1. Een ras wordt alleen toegelaten in een van de catalogi bedoeld in de artikelen 3 en 4 wanneer het onderscheidbaar, bestendig en voldoende homogeen is.
Een ras dat wordt toegelaten in de rassencatalogus voor landbouwgewassen of een ras industriële cichorei dat wordt toegelaten in de catalogus van de rassen van groentegewassen, bezit een voldoende cultuur- of gebruikswaarde. § 2. Een onderzoek naar de cultuur- en gebruikswaarde is niet noodzakelijk: 1° voor de toelating van grassen, wanneer de kweker verklaart dat het zaaizaad van zijn ras niet bestemd is voor de teelt van voedergewassen;2° voor de toelating van rassen waarvan het zaaizaad bestemd is voor verkoop in een andere Lidstaat die deze rassen mede op grond van hun cultuur- en gebruikswaarde heeft toegelaten;3° voor de toelating van rassen (ingeteelde stammen, hybriden) die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik als kruisingspartner voor hybriderassen die voldoen aan de in paragraaf 1 vermelde eisen. In het geval van de rassen bedoeld in het eerste lid, 1°, is de Minister ertoe gemachtigd om te beslissen, overeenkomstig de beslissingen van de Europese Unie, dat na een passend onderzoek moet blijken dat de rassen geschikt zijn voor het gebruik waarvoor zij volgens verklaring bestemd zijn. In dergelijke gevallen, worden de voorwaarden in verband met het onderzoek vastgesteld. § 3. Een genetisch gemodificeerd ras wordt slechts toegelaten als het in de handel brengen ervan toegelaten is overeenkomstig de geldende Europese wetgeving die van toepassing is op genetisch gemodificeerde organismen en de teksten die ze omzetten. § 4. In het belang van de instandhouding van plantaardige genetische bronnen, kan de Minister beslissingen nemen, overeenkomstig de beslissingen van de Europese Unie, in verband met de aanvaardingscriteria betreffende onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit die afwijken van de criteria bedoeld in paragraaf 1.
Art. 7.§ 1. Een ras is, ongeacht de kunstmatige of natuurlijke oorsprong van de eerste mutatie waaruit het is ontstaan, onderscheidbaar wanneer het zich door een of meer belangrijke eigenschappen duidelijk onderscheidt van elk ander in de Europese Unie bekend ras. De eigenschappen worden duidelijk herkend en beschreven.
Als in de Europese Unie bekend ras wordt beschouwd ieder ras dat, op het ogenblik waarop de aanvraag tot toelating van het te beoordelen ras volgens de voorschriften wordt ingediend: 1° ofwel voorkomt op de gemeenschappelijke rassencatalogus voor landbouwgewassen of op de gemeenschappelijke rassencatalogus voor groentegewassen;2° ofwel, zonder op één van de catalogi te staan, is toegelaten dan wel het onderwerp is van een aanvraag tot toelating in België of in een andere lidstaat van de Europese Unie, hetzij tot de keuring en de handel, hetzij tot de keuring voor andere landen, hetzij tot de controle als standaardzaad. Het tweede lid is van toepassing wanneer de voorwaarden bedoeld in 1° en 2° niet meer vervuld zijn in alle betrokken Lidstaten vóór de beslissing met betrekking tot de aanvraag tot toelating van het te beoordelen ras. 2. Een ras is bestendig wanneer het na opeenvolgende vermeerderingen of, wanneer de kweker een bijzondere vermeerderingscyclus heeft vastgesteld, op het einde van elke cyclus, wat de wezenlijke eigenschappen betreft nog aan zijn beschrijving beantwoordt.3. Een ras is voldoende homogeen indien de planten van dit ras - afgezien van enkele afwijkingen - rekening houdend met de bijzonderheden van het voortplantingssysteem van de planten, ten aanzien van alle daarvoor in aanmerking genomen eigenschappen met elkaar overeenstemmen of genetisch identiek zijn. § 4. Een ras bezit voldoende cultuur- of gebruikswaarde wanneer het ten opzichte van de andere in de nationale rassencatalogus van de rassen van landbouwgewassen of van de nationale catalogus van de rassen van groentegewassen toegelaten rassen door het geheel van zijn hoedanigheden, ten minste voor de productie in een bepaald gebied, een duidelijke verbetering betekent, hetzij voor de teelt, hetzij voor de valorisatie van de oogst of van de daaruit verkregen producten. Een lager niveau van bepaalde eigenschappen kan door andere gunstige eigenschappen gecompenseerd worden.
Art. 8.De uit andere lidstaten afkomstige rassen worden, met name wat de procedure tot toelating betreft, onderworpen aan dezelfde voorwaarden als die welke voor de rassen bedoeld in de artikelen 3 en 4 gelden.
Art. 9.§ 1. Een ras wordt slechts in de rassencatalogus van de rassen van landbouwgewassen of in de nationale catalogus van de rassen van groentegewassen toegelaten na officieel onderzoek, dat in het bijzonder op het veld is verricht en betrekking heeft op een voldoende groot aantal kenmerken om het ras te kunnen beschrijven. Voor het vaststellen van deze kenmerken moeten nauwkeurige en betrouwbare methoden worden gebruikt. Om de onderscheidbaarheid te bepalen omvatten de onderzoekingen op het veld ten minste de beschikbare vergelijkbare rassen die in de Europese Unie bekend zijn in de zin van artikel 7, § 1. Voor de toepassing van de verplichtingen van artikel 15 die betrekking hebben tot de nomenclatuur, behoren hiertoe andere beschikbare vergelijkbare rassen.
In het geval van de rassen waarvan het zaaizaad enkel wordt gecontroleerd als standaardzaad, kunnen de resultaten van onofficiële onderzoeken en praktische informatie die bij het kweken is verkregen in aanmerking worden genomen, in relatie met de resultaten van een officieel onderzoek, behoudens andersluidende bepalingen van de Europese unie.
De Dienst laat de officiële onderzoeken verrichten. § 2. De kenmerken die bij het onderzoek van de verschillende soorten ten minste dienen te worden onderzocht en de minimale voorwaarden betreffende de uitvoering van de onderzoeken worden bepaald in artikel 10. § 3. Indien een onderzoek van de genealogische bestanddelen noodzakelijk is voor de studie van hybriden en kunstmatig verkregen rassen, dragen de resultaten van dit onderzoek en de beschrijving van de genealogische bestanddelen, indien de kweker daarom verzoekt, een vertrouwelijk karakter dragen. § 4. Een ras, dat bestemd is om te worden gebruikt in voedingsmiddelen of in voedermiddelen voor dieren, zoals bepaald in de artikelen 2 en 3 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaan-gelegenheden, in de Unie op de markt worden gebracht, wordt enkel toegelaten als het overeenkomstig de vigerende wetgeving wordt toegelaten.
Art. 10.§ 1. De officiële onderzoeken die uitgevoerd worden met het oog op de toelating van de rassen van planten- en groentegewassen in de rassencatalogi, ten aanzien van het onderzoek op onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit, hebben betrekking : 1° wat betreft de gewassen opgenomen in bijlage I, op de vereisten opgenomen in de "Protocollen inzake het onderzoek naar onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid" van de raad van bestuur van het Communautair Bureau voor Plantenrassen (CBP), waarvan de lijst staat vermeld in dezelfde bijlage 1; 2° wat betreft de gewassen opgenomen in bijlage 2, op de testrichtsnoeren voor het uitvoeren van het onderzoek naar onderscheidbaarheid onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid van de Internationale Unie tot Bescherming van Kweekproducten (U.P.O.V.), waarvan de lijst staat vermeld in dezelfde bijlage 2. § 2. Alle raskenmerken in de zin van paragraaf 1, 1°, en alle met een asterisk (*) aangegeven kenmerken in de testrichtsnoeren bedoeld in paragraaf 1, 2°, worden in aanmerking genomen, tenzij de waarneming van een bepaald kenmerk onmogelijk wordt gemaakt door de expressie van een ander kenmerk, of de expressie van een kenmerk wordt verhinderd door de omstandigheden waaronder het onderzoek plaatsvindt.
Bij het onderzoek van de in bijlagen I en II opgenomen gewassen wordt voldaan aan de minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden, die zijn opgenomen in de in de bijlagen 1 en 2 vermelde testrichtsnoeren. § 3. Wat betreft het examen betreffende de cultuur- en gebruikswaarde, hebben de officiële onderzoeken die uitgevoerd worden met het oog op de toelating in de rassencatalogus van de rassen van landbouwgewassen, betrekking op de kenmerken opgesomd in bijlage 3, onverminderd artikel 6, § 2. § 4. De Minister wijzigt de bijlagen 1, 2 en 3, en neemt elke nodige maatregelen om de aard, de procedure of de duur van de officiële onderzoeken aan te passen voor de toelating van de rassen van planten- en groentegewassen in de rassencatalogi, om zich te richten naar de evolutie van de wetgeving van de Europese unie. De protocollen en testrichtsnoeren bedoeld in de bijlagen 1 en 2 zijn van toepassing vanaf 1 juli 2014 en zijn ook van toepassing op de proeven opgestart vóór 1 juli 2014. HOOFDSTUK IV. - Inschrijvingsprocedure in de catalogi
Art. 11.Een ras kan allen toegelaten worden in de rassencatalogus wanneer een verzoek ingediend wordt. Bij het indienen van het verzoek om opneming van een ras moet de aanvrager aanduiden of er voor dit ras reeds een verzoek werd ingediend in een andere lidstaat die hij nader bepaalt, in het Vlaamse Gewest of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De aanvrager vermeldt het resultaat van dit verzoek.
Art. 12.§ 1. De inschrijvingsaanvraag van een ras in de rassencatalogus van de rassen van landbouwgewassen of in de catalogus van de rassen van groentegewassen wordt gericht aan de Dienst. De aanvraag wordt ingediend in drievoud op een formulier dat door de Dienst ter beschikking wordt gesteld, hetzij door: a) de kweker of zijn rechtverkrijgende, hierna "de aanvrager" genoemd;b) een aanvraaggemachtigde die in België woont. Als de aanvrager niet in België woont of als er meer dan één aanvrager is, wordt een aanvraaggemachtigde aangewezen die in België woont. Als er een aanvraaggemachtigde is aangewezen, verlopen alle administratieve handelingen van de Dienst gericht aan de aanvraaggemachtigde. De aanvrager wijst de persoon (-onen) aan die verantwoordelijk is (zijn) voor de instandhouding. § 2. Dit besluit is niet van toepassing op de inschrijvingsaanvraag van een ras dat onder het toepassingsgebied valt van: 1° het besluit van de Waalse Regering van 29 oktober 2009 tot invoering van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen in de landbouw die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en die door genetische erosie worden bedreigd, en voor het in de handel brengen van zaaizaad en pootaardappelen van die landrassen en rassen;2° het besluit van de Waalse Regering van 18 november 2010 tot invoering van bepaalde afwijkingen voor de toelating van de groentegewassen die traditioneel geteeld worden in specifieke streken of die geen handelswaarde hebben, alsook voor het in de handel brengen van de zaden van die soorten. De aanvraag bedoeld in het eerste lid voldoet aan de voorwaarden en wordt verricht volgens de modaliteiten bepaald in de teksten bedoeld in het eerste lid en hun uitvoeringsbesluiten.
Art. 13.§ 1. De inschrijvingsaanvraag is geldig onder de volgende cumulatieve voorwaarden: 1° ze bevat de gegevens bedoeld in artikel 14, en wordt ingediend vóór de datum vastgesteld door de Dienst voor elk ras;2° aan de voorwaarden voor de betaling van de vergoedingen vorschuldigd overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 28 februari 2008 betreffende de nationale rassencatalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen is voldaan. § 2. Er wordt geacht dat van de inschrijvingsaanvraag wordt afgezien als aan de voorwaarden bepaald in paragraaf 1 niet wordt voldaan, als het proefmateriaal met betrekking tot de aanvraag niet wordt opgestuurd naar het beproevingscentrum binnen de termijn bepaald door de Dienst of als het materiaal niet voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 14, § 2.
Art. 14.§ 1. De aanvraag tot inschrijving bevat: 1° de naam en het adres van de aanvrager, van de kweker, in voorkomend geval van de aanvraaggemachtigde;2° de naam en het adres van de persoon (-onen) die verantwoordelijk is (zijn) voor de instandhouding;3° als een aanvraaggemachtigde is aangesteld, de volmacht;4° de naam van het ras waartoe het ras behoort;5° de voorlopige referentie om het ras te identificeren en, in voorkomend geval, de voorgestelde benaming of de in een andere Staat reeds goedgekeurde of voorgestelde benaming;6° de beschrijving van het ras met ten minste de kenmerken, gevraagd in de technische vragenlijsten van de protocollen of testrichtsnoeren bedoeld in artikel 10;7° de kenmerken van het ras die het onderscheiden van de reeds bekende rassen en een beschrijving van de wijze waarop het ras werd gewonnen of gevonden;8° alle stukken en inlichtingen die de aanvraag verduidelijken of dienstig zijn voor het onderzoek van het ras;9° onverminderd de toepassing van artikel 11, in voorkomend geval, het bewijs dat een aanvraag tot onderzoek op onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit zoals bedoeld in artikel 10, is ingediend, hetzij: a) bij de bevoegde overheid van een andere lidstaat, van het Vlaamse Gewest of van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;b) in het kader van een aanvraag van het kwekersrecht bij een andere lidstaat, van het Vlaamse Gewest of van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of van het Communautair Bureau voor Plantenrassen;10° de toelating om met de bevoegde overheden van elke andere Lidstaat van de Europese unie of de bevoegde diensten van het Communautair Bureau voor Plantenrassen alle nuttige inlichtingen en materiaal met betrekking tot het ras uit te wisselen. Het gevolg dat aan de aanvraag bedoeld in het eerste lid, 9°, wordt gegeven, wordt aan de Dienst meegedeeld en maakt volledig deel uit van het inschrijvingsdossier van het ras. § 2. Het proefmateriaal dat overeenstemt met de inschrijvingsaanvraag voldoet minstens aan de voorwaarden van de protocollen of testrichtsnoeren bedoeld in artikel 10. In overleg met het beproevingscentrum dat de onderzoeken verricht, bepaalt de Dienst de hoeveelheden en bijzondere eisen waaraan het materiaal en de verpakking moeten voldoen. Het proefmateriaal wordt opgestuurd, op kosten van de aanvrager, naar het door de Dienst aangewezen beproevingscentrum. De uiterste ontvangstdata van het proefmateriaal worden bepaald door de Dienst. § 3. De Minister wordt ertoe gemachtigd om de artikelen 12, 13 en 14 betreffende de inschrijvingsprocedure in de catalogi te wijzigen om te voldoen aan de door de internationale instanties vastgestelde eisen, om de procedures aan te passen aan de gemotiveerde aanvragen van de zaadsector, van de beproevingscentra of van het Comité. HOOFDSTUK V. - Informatiebeheer
Art. 15.§ 1. De Dienst zorgt voor de officiële bekendmaking van de catalogus van de rassen van landbouwgewassen en van de catalogus van de rassen van groentegewassen met de naam van de persoon (-onen) die verantwoordelijk is (zijn) voor de instandhouding. Als verschillende personen verantwoordelijk zijn van de instandhouding van een ras, behoeven hun namen niet te worden bekendgemaakt. Worden deze namen niet vermeld, dan wordt in de catalogus aangegeven dat de Dienst de lijst van de namen van de personen die voor de instandhouding verantwoordelijk zijn, ter beschikking legt. § 2. Bij toelating van een ras in de catalogus van de rassen van landbouwgewassen en van de catalogus van de rassen van groentegewassen, wordt zorg gedragen dat dit ras, voor zover mogelijk, dezelfde benaming als in andere Lidstaten van de Europese unie draagt.
Indien bekend is dat zaaizaad of pootgoed van een ras in een ander land onder een andere benaming in de handel wordt gebracht, wordt deze andere benaming eveneens in de catalogus vermeld. § 3. Een ras dat, rekening houdend met de beschikbare informaties, zich niet duidelijk onderscheidt van een ras dat in een andere Lidstaat was toegelaten, of van een ander ras dat inzake de onderscheidbaarheid, de bestendigheid en de homogeniteit is beoordeeld volgens de regels van dit besluit, zonder evenwel een in de Europese Gemeenschap bekend ras in de zin van artikel 7, § 1, tweede lid, te zijn, draagt de naam van het ras dat in een andere Lidstaat wordt toegelaten of van het ras dat inzake de onderscheidbaarheid, de bestendigheid en de homogeniteit is beoordeeld.
Het eerste lid is niet van toepassing als de benaming misleidend of verwarrend kan werken voor wat het ras betreft, of indien andere feiten krachtens de gezamenlijke voorschriften van de betrokken lidstaat inzake de rasbenamingen het gebruik ervan beletten, of indien een recht van een derde het vrije gebruik van deze benaming voor het betrokken ras in de weg staat. § 4. Voor elk toegelaten ras, maakt de Dienst een dossier op met een beschrijving van het ras en een duidelijke samenvatting van alle feiten waarop de toelating is gegrond. De beschrijving van de rassen heeft betrekking op planten welke direct verkregen zijn van zaaizaad of pootgoed van de categorieën "gecertificeerd zaaizaad en pootgoed" of van de categorie "standaardzaad". § 5. Genetisch gemodificeerd rassen worden duidelijk als zodanig vermeld in de catalogus waar ze worden toegelaten. Al wie een dergelijk ras in de handel brengt dient in zijn verkoopscatalogus duidelijk aan te geven dat het ras genetisch gemodificeerd is. 6. Wat de geschiktheid van een rasbenaming betreft, is artikel 63 van Verordening (EG) nr.2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht van toepassing. Nadere bepalingen zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 637/2009 van de Commissie van 22 juli 2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen betreffende de geschiktheid van rasbenamingen voor landbouw- en groentegewassen.
Art. 16.De Dienst heeft de volgende opdrachten: 1° elke aanvraag of intrekking van een aanvraag om toelating van een ras, de opneming ervan in de catalogus van de rassen van landbouwgewassen en van de catalogus van de rassen van groentegewassen en de wijzigingen ervan onverwijld ter kennis te brengen van de overige Lidstaten en van de Europese Commissie;2° aan het Vlaamse Gewest en aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, aan de lidstaten en aan de Europese Commissie, voor elk nieuw ras toegelaten in de catalogus van de rassen van landbouwgewassen een korte beschrijving van de belangrijkste eigenschappen voor zijn gebruik overmaken;3° aan het Vlaamse Gewest en aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, aan de lidstaten en aan de Europese Commissie, voor elk nieuw ras toegelaten in de catalogus van de rassen van groentegewassen een korte beschrijving overmaken van de belangrijkste eigenschappen waarvan hij na de procedure tot toelating kennis heeft;4° aan het Vlaamse Gewest en aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, aan de lidstaten en aan de Europese Commissie, voor elk nieuw ras toegelaten in de catalogus van de rassen van landbouwgewassen of in de catalogus van de rassen van groentegewassen, de kenmerken overmaken die het ras onderscheiden van de andere soortgelijke rassen;5° de bij artikel 15, § 4, bedoelde dossiers betreffende de toegelaten rassen of de rassen die niet meer zijn toegelaten, ter beschikking stellen van de het Vlaamse Gewest, van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van de lidstaten en van de Europese Commissie;6° de toelatingsdossiers, voor uitsluitend persoonlijk gebruik laten raadplegen door iedereen die het belang daarvan kan rechtvaardigen; 7°. bij het weigeren of bij het intrekken van de toelating van een ras, de resultaten van het onderzoek ter beschikking stellen van de bij deze beslissing betrokken personen.
De bepaling bedoeld in het eerste lid, 2°, is niet van toepassing als het gaat om rassen van landbouwgewassen die uitsluitend dienen voor gebruik als kruisingspartner voor de uiteindelijke rassen, zoals ingeteelde stammen of hybriden. De wederzijdse inlichtingen betreffende de dossiers bedoeld in het eerste lid, 5°, blijven vertrouwelijk. De bepaling bedoeld in het eerste lid, 6°, is niet van toepassing als, krachtens artikel 9, § 3, de gegevens vertrouwelijk blijven.
Art. 17.De Dienst maakt de volgende informatie bekend: 1° de aanvragen tot opneming in de rassencatalogi en de intrekkingen van de aanvragen tot opneming;2° de voorgestelde en goedgekeurde benamingen van rassen;3° de beslissingen betreffende de opnemingen van rassen;4° de rassen die geschrapt zijn van de catalogus;5° de wijzigingen van de identificatiegegevens van de aanvrager, van de aanvraaggemachtigde of van de instandhouder;6° de uiterste ontvangstdata van de inschrijvingsaanvragen in de rassencatalogi;7° de door het beproevingscentrum belast met de officiële onderzoeken ontvangen instructies in verband met het proefmateriaal: de uiterste ontvangstdata, de hoeveelheden en de bijzondere eisen waaraan het materiaal en de verpakking moeten voldoen. HOOFDSTUK VI. - Instandhouding, duur van de toelating, verlenging, vernietiging en schrapping
Art. 18.De rassen die worden toegelaten in de rassencatalogus voor landbouwgewassen of in de rassencatalogus voor van groentegewassen worden in stand gehouden. De Dienst is belast met de controle van de instandhouding. De instandhouding moet altijd gecontroleerd kunnen worden aan de hand van aantekeningen, gemaakt door de voor het ras verantwoordelijke persoon of personen. Deze aantekeningen moeten eveneens betrekking hebben op de productie van alle aan het basiszaad voorafgaande generaties. Aan de voor het ras verantwoordelijke personen kunnen monsters worden gevraagd. Zo nodig kunnen deze officieel worden genomen.
Wanneer de instandhouding van een ras dat op de nationale rassencatalogus van een andere lidstaat van de Europese unie, in het Vlaamse Gewest of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest toegelaten is, in het Waalse Gewest plaatsvindt, zal de betrokken lidstaat of het betrokken Gewest, met betrekking tot de controle, van eventueel nodige officiële medewerking genieten. Deze wordt eveneens aan de lidstaat of aan de Gewesten verstrekt waar de instandhouding plaatsvindt van een ras dat in de catalogus van de rassen van landbouwgewassen en van de catalogus van de rassen van groentegewassen toegelaten is.
Art. 19.Een ras wordt in de rassencatalogus van de rassen van landbouwgewassen of in de rassencatalogus van de rassen van groentegewassen toegelaten tot aan het einde van het tiende kalenderjaar na de toelating. De toelating van een ras wordt verlengd per periodes van vijf jaar, wanneer dit gerechtvaardigd is op grond van het belang van de handhaving van de teelt ervan, en voor zover aan de voorwaarden inzake onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid wordt voldaan.
Een ras dat wordt behouden met het oog op de handhaving van plantaardige genetische hulpbronnen voldoet, voor de hernieuwing van zijn toelating, aan de criteria bepaald bij het besluit van de Waalse Regering van 29 oktober 2009 tot invoering van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen in de landbouw die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en die door genetische erosie worden bedreigd, en voor het in de handel brengen van zaaizaad en pootaardappelen van die landrassen en rassen, of bij het besluit van de Waalse Regering van 18 november 2010 tot invoering van bepaalde afwijkingen voor de toelating van de groentegewassen die traditioneel geteeld worden in specifieke streken of die geen handelswaaarde hebben, alsook voor het in de handel brengen van de zaden van die soorten.
Behoudens in geval van een ras dat wordt behouden met het oog op de handhaving van plantaardige genetische hulpbronnen, wordt de aanvraag tot hernieuwing uiterlijk twee jaar voor het verstrijken van de toelating ingediend. De duur van een toelating wordt voorlopig verlengd totdat er een beslissing is genomen inzake de aanvraag tot verlenging.
Art. 20.De Dienst ziet erop toe dat twijfel die na de toelating van een ras is gerezen met betrekking tot de beoordeling van het onderscheid of van de benaming op het tijdstip van toelating, wordt opgeheven.
Wanneer na de toelating van een ras blijkt dat op het tijdstip van toelating niet aan de voorwaarde van onderscheidbaarheid in de zin van artikel 7 is voldaan, wordt de toelating vervangen door een andere beslissing, in voorkomend geval de vernieting ervan. Krachtens deze andere beslissing wordt het ras, vanaf het moment van zijn aanvankelijke toelating, niet meer als een in de Europese unie bekend ras in de zin van artikel 7, lid 1, beschouwd.
Wanneer, na de toelating van een ras, blijkt dat de benaming in de zin van artikel 15 op het tijdstip van toelating niet aanvaardbaar was, wordt de benaming zodanig aangepast dat zij overeenkomt met de bepalingen van dit besluit. De vroegere benaming wordt tijdelijk als extra benaming gebruikt.
De Minister bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel overeenkomstig de beslissingen van de Europese Unie.
Art. 21.§ 1. De toelating van een ras wordt ingetrokken in de volgende gevallen: 1° indien bij het onderzoek is aangetoond dat een ras niet meer onderscheidbaar, bestendig of voldoende homogeen is;2° op verzoek van de voor het ras verantwoordelijke persoon of personen, tenzij een instandhouding verzekerd blijft. § 2. De toelating van een ras wordt ingetrokken in de volgende gevallen: 1° wanneer de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die uit hoofde van dit besluit zijn vastgesteld, niet worden nagekomen;2° wanneer bij de aanvraag tot toelating of bij het onderzoek onjuiste of misleidende inlichtingen zijn verstrekt ten aanzien van feiten waarvan de toelating afhankelijk is gesteld.
Art. 22.Een ras wordt van de nationale rassencatalogus afgevoerd indien de toelating van dit ras wordt ingetrokken of indien de geldigheidsduur van de toelating is verstreken.
De Dienst kan een uitlooptermijn toestaan voor de keuring, de controle van het standaardzaad en het in de handel brengen van zaaizaad of pootgoed op het Waalse gebied tot en met uiterlijk 30 juni van het derde jaar na het einde van de toelating van het ras. De toegestane afwijkingen worden in de rassencatalogus vermeld.
Voor rassen die voorkwamen in de gemeenschappelijke rassencatalogus, geldt de uitlooptermijn die het laatst verstrijkt van de termijnen die zijn toegestaan door de diverse Lidstaten van de Europese unie, voorzover het zaaizaad niet aan enige handelsbeperking ten aanzien van het ras is onderworpen.
Art. 23.§ 1. Zaaizaad en pootgoed van rassen toegelaten in tenminste één lidstaat van de Europese Unie, overeenkomstig de nationale bepalingen die Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 omzetten betreffende de gemeenschappelijke rassencatalogus voor landbouwgewassen of overeenkomstig de nationale bepalingen die Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 omzetten betreffende het in de handel brengen van groentezaad, of overeenkomstig de beginselen van de Richtlijnen 2002/53/EG of 2002/55/EG, worden, na publicatie in de gemeenschappelijke rassencatalogus, aan geen enkele handelsbeperking betreffende het ras onderworpen. 2. De Minister kan een verzoek aan de Europese Commissie indienen om te worden gemachtigd het gebruik van een ras opgenomen in de gemeenschappelijke catalogus op het gehele of een deel van het grondgebied te verbieden, of voor een ras opgenomen in de gemeenschappelijke catalogus passende teeltvoorwaarden en, in het geval bedoeld in het tweede lid, 3°, voor de uit de teelt verkregen producten passende gebruiksvoorwaarden voor te schrijven. De machtiging bedoeld in het eerste lid wordt slechts verzocht in de volgende gevallen: 1° indien het bewijs wordt geleverd dat de teelt van dit ras in fytosanitair opzicht schadelijk kan zijn voor de teelt van andere rassen of gewassen, onverminderd de ter zake federale bevoegdheden;2° wanneer op basis van officiële in België in overeenkomstige toepassing van artikel 7, § 4, verrichte onderzoeken te velde is geconstateerd dat het ras, op geen enkel gedeelte van het grondgebied de resultaten oplevert die worden verkregen met een vergelijkbaar ras dat is toegelaten, of wanneer algemeen bekend is dat het ras wegens zijn vorm of rijpheidsklasse op geen enkel gedeelte van het grondgebied voor de teelt geschikt is;3° wanneer er andere redenen zijn dan dewelke die reeds zijn genoemd of kunnen zijn genoemd tijdens de in artikel 16, § 2, bedoelde procedure, die aantonen dat het ras een gevaar inhoudt voor de menselijke gezondheid of voor het milieu, onverminderd de ter zake federale bevoegdheden. Het geval bedoeld in het tweede lid, 2°, heeft enkel betrekking op landbouwgewassen, Het verzoek moet voor het einde van het derde kalenderjaar na de toelating worden ingediend.
Art. 24.Indien er wordt geconstateerd dat de teelt op het grondgebied van het Waalse Gewest van een in de gemeenschappelijke rassencatalogus van landbouwgewassen of groentegewassen opgenomen ras in fytosanitair opzicht schadelijk zou kunnen zijn voor de teelt van andere rassen of gewassen, of een risico voor de menselijke gezondheid of voor het milieu met zich zou kunnen brengen, kan de Minister, onverminderd de ter zake federale bevoegdheden, een verzoek aan de Europese Commissie indienen om te worden gemachtigd de handel in zaaizaad of pootgoed van dit ras op het gehele grondgebied van het Waalse Gewest of op een deel daarvan te verbieden.
Bij onmiddellijk gevaar van verbreiding van schadelijke organismen, of onmiddellijk gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu kan de Minister de handel in zaaizaad of pootgoed van dit ras op het gehele grondgebied van het Waalse Gewest of op een deel daarvan verbieden, in afwachting van een definitieve beslissing van de Europese commissie.
Art. 25.De Dienst bepaalt of een ras, dat geschrapt is van de catalogus van het land waar het oorspronkelijk is toegelaten, gehandhaafd blijft op de rassencatalogus, indien de voorwaarden voor toelating blijven gelden. Indien het gaat om een ras waarvoor een instandhouding vereist is, moet deze verzekerd blijven.
Art. 26.Behoudens de bepalingen van het artikelen 23 en 24, doet dit besluit geen afbreuk aan de bepalingen van de wetgeving betreffende de bescherming van het leven en de gezondheid van personen en dieren of het behoud van planten of betreffende de bescherming van de industriële of commerciële eigendom.
Art. 27.Overeenkomstig de beslissingen van de Europese instellingen en onverminderd de ter zake federale bevoegdheden, kan de Minister specifieke voorwaarden vastleggen om rekening te houden met de ontwikkelingen in verband met de voorwaarden waaronder chemisch behandeld zaad in de handel mag worden gebracht. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen
Art. 28.De overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgelegd en gestraft overeenkomstig de artikelen 44 tot 55 van het decreet van 27 juni 2013 houdende verschillende bepalingen inzake landbouw, tuinbouw en aquacultuur.
Art. 29.§ 1. De volgende akten worden geschrapt: 1° het koninklijk besluit van 8 juli 2001 betreffende de nationale rassencatalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen;2° het ministerieel besluit van 6 september 1974 tot vaststelling van de rassenlijst van de landbouwsoorten welke overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 maart 1952 aan de keuring van de Nationale Dienst voor de afzet van land- en tuinbouwprodukten kunnen onderworpen worden;3° het ministerieel besluit van 20 maart 1975 houdende regeling van de samenstelling en van de werking van het Comite voor de samenstelling van de nationale rassencatalogus voor landbouwgewassen;4° het ministerieel besluit van 1 februari 1979 houdende regeling van de samenstelling en van de werking van het Comite voor de samenstelling van de nationale rassencatalogus voor groentegewassen;5° het ministerieel besluit van 2 maart 1983 tot vaststelling van de procedure van indiening der aanvragen om inschrijving van rassen in de nationale rassencatalogi voor landbouw- of groentegewassen. § 2. Het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2004 betreffende de onderzoeken voor de toelating van de rassen van landbouw- en groentegewassen in de nationale rassencatalogus, zoals voor het laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 19 juli 2013, wordt opgeheven op 30 juni 2014.
Art. 30.De Minister van Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 24 april 2014.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, C. DI ANTONIO
Bijlage 1: Lijst van de gewassen die moeten voldoen aan de CBP-testprotocollen Landbouwgewassen
Wetenschappelijke naam
Gebruikelijke benaming
CBP-Protocol
Festuca filiformis Pourr.
Fijnbladig schapengras
TP 67/1 van 23.6.2011
Festuca ovina L. Schapengras
TP 67/1 van 23.6.2011
Festuca rubra L. Roodzwenkgras
TP 67/1 van 23.6.2011
Festuca trachyphylla (Hack.) Krajina
Hardzwenkgras
TP 67/1 van 23.6.2011
Lolium multiflorum Lam.
Italiaans raaigras
TP 4/1 van 23.6.2011
Lolium perenne L. Engels raaigras
TP 4/1 van 23.6.2011
Lolium x boucheanum Kunth
Gekruist raaigras
TP 4/1 van 23.6.2011
Pisum sativum L. Voedererwt
TP 7/2 van 11.3.2010
Brassica napus L. Koolzaad
TP 36/2 van 16.11.2011
Cannabis sativa L. Hennep
TP 276/1 van 28.11.2012
Helianthus annuus L. Zonnebloem
TP 81/1 van 31.10.2002
Linum usitatissimum L. Vlas/lijnzaad
TP 57/1 van 21.3.2007
Avena nuda L. Naakte haver
TP 20/1 van 6.11.2003
Avena sativa L. (met inbegrip van A. byzantinaK. Koch)
Haver en Byzantijnse haver
TP 20/1 van 6.11.2003
Hordeum vulgare L. Gerst
TP 19/3 van 21.3.2012
Oryza sativa L. Rijst
TP 16/2 van 21.3.2012
Secale cereale L. Rogge
TP 58/1 van 31.10.2002
xTriticosecale Wittm. ex A. Camus
Hybriden die het gevolg zijn van de kruising van een soort van het geslacht Triticummet een soort van het geslacht Secale
TP 121/2 herz. 1 van 16.2.2011
Triticum aestivum L. Tarwe
TP 3/4 herz. 2 van 16.2.2011
Triticum durum Desf.
Harde tarwe
TP 120/2 van 6.11.2003
Zea mays L. Maïs
TP 2/3 van 11.3.2010
Solanum tuberosum L. Aardappel
TP 23/2 van 1.12.2005
Groentegewassen
Wetenschappelijke naam
Gebruikelijke naam
CBP-Protocol
Allium cepa L. (groep Cepa)
Ui en echalion
TP 46/2 van 1.4.2009
Allium cepa L. (Aggregatum-groep)
Sjalot
TP 46/2 van 1.4.2009
Allium fistulosum L. Stengelui
TP 161/1 van 11.3.2010
Allium porrum L. Prei
TP 85/2 van 1.4.2009
Allium sativum L. Knoflook
TP 162/1 van 25.3.2004
Allium schoenoprasum L. Bieslook
TP 198/1 van 1.4.2009
Apium graveolens L. Bleekselderij
TP 82/1 van 13.3.2008
Apium graveolens L. Knolselderij
TP 74/1 van 13.3.2008
Asparagus officinalis L. Asperge
TP 130/2 van 16.2.2011
Beta vulgaris L. Rode biet, inclusief Cheltenham beet
TP 60/1 van 1.4.2009
Brassica oleracea L. Boerenkool
TP 90/1 van 16.2.2011
Brassica oleracea L. Bloemkool
TP 45/2 van 11.3.2010
Brassica oleracea L. Calabrische brocoli
TP 151/2 van 21.3.2007
Brassica oleracea L. Spruitjes
TP 54/2 van 1.12.2005
Brassica oleracea L. Koolrabi
TP 65/1 van 25.3.2004
Brassica oleracea L. Savooiekool, wittekool en rode kool
TP 48/3 van 16.2.2011
Brassica rapa L. Chinese kool
TP 105/1 van 13.3.2008
Capsicum annuum L. Paprika of Spaanse peper
TP 76/2 van 21.3.2007
Cichorium endivia L. Krulandijvie en andijvie
TP 118/2 van 1.12.2005
Cichorium intybus L. Cichorei voor de industrie
TP 172/2 van 1.12.2005
Cichorium intybus L. Cichorei, andijvie (witlof)
TP 173/1 van 25.3.2004
Citrullus lanatus (Thumb.) Matsum. et Nakai
Watermeloen
TP 142/1 van 21.3.2007
Cucumis melo L. Meloen
TP 104/2 van 21.3.2007
Cucumis sativus L. Komkommer en augurk
TP 61/2 van 13.3.2008
Cucurbita pepo L. Courgette
TP 119/1 van 25.3.2004
Cynara cardunculus L. Artisjok en kardoen
TP 184/2 van 27.2.2013
Daucus carota L. Wortel en voederwortel
TP 49/3 van 13.3.2008
Foeniculum vulgare Mill.
Knolvenkel
TP 183/1 van 25.3.2004
Lactuca sativa L. Sla
TP 13/5 van 16.2.2011
Solanum lycopersicum L. Tomaat
TP 44/4 herz. Van 27.2.2013
Petroselinum crispum (Mill.) Nyman ex A. W. Hill
Peterselie
TP 136/1 van 21.3.2007
Phaseolus coccineus L. Pronkboon
TP 9/1 van 21.3.2007
Phaseolus vulgaris L. Stamboon en stokboon
TP 12/4 van 27.2.2013
Pisum sativum L. (partim)
Kreukzadige doperwt, rondzadige doperwt en peul
TP 7/2 van 11.3.2010
Raphanus sativus L. Radijs, Rammenas
TP 64/2 van 27.2.2013
Solanum melongena L. Aubergine
TP 117/1 van 13.3.2008
Spinacia oleracea L. Spinazie
TP 55/5 van 27.2.2013
Valerianella locusta (L.) Laterr.
Veldsla
TP 75/2 van 21.3.2007
Vicia faba L. (partim)
Tuinboon
TP Broadbean/1 van 25.3.2004
Zea mays L. (partim)
Suikermais en pofmais
TP 2/3 van 11.3.2010
De tekst van deze protocollen ligt ter inzage op de website van het C.B.P. (www.cpvo.europa.eu).
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 april 2014 betreffende de rassencatalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen en tot opheffing van verschillende desbetreffende bepalingen.
Namen, 24 april 2014.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, C. DI ANTONIO
Bijlage 2: lijst van de gewassen die moeten voldoen aan de U.P.O.V.-testrichtsnoeren Landbouwgewassen
Wetenschappelijke naam
Gebruikelijke naam
U.P.O.V.-richtsnoer
Beta vulgaris L. Voederbiet
TG/150/3 van 4.11.1994
Agrostis canina L. Kruipend struisgras/heidestruisgras
TG/30/6 van 12.10.1990
Agrostis gigantea Roth.
Hoog struisgras
TG/30/6 van 12.10.1990
Agrostis stolonifera L. Fioringras
TG/30/6 van 12.10.1990
Agrostis capillaris L. Gewoon struisgras
TG/30/6 van 12.10.1990
Bromus catharticus Vahl
Paardengras
TG/180/3 van 4.4.2001
Bromus sitchensis Trin.
Alaskadravik
TG/180/3 van 4.4.2001
Dactylis glomerata L. Kropaar
TG/31/8 van 17.4.2002
Festuca arundinacea Schreber
Rietzwenkgras
TG/39/8 van 17.4.2002
Festuca pratensis Huds.
Beemdlangbloem
TG/39/8 van 17.4.2002
xFestuloliumAsch. et Graebn.
Hybriden die het gevolg zijn van de kruising van een soort van het geslacht Festucamet een soort van het geslacht Lolium
TG/243/1 van 9.4.2008
Phleum nodosum L. Klein timotheegras
TG/34/6 van 7.11.1984
Phleum pratense L. Timotheegras
TG/34/6 van 7.11.1984
Poa pratensis L. Veldbeemdgras
TG/33/6 van 12.10.1990
Lotus corniculatus L. Rolklaver
TG/193/1 van 9.4.2008
Lupinus albus L. Witte lupine
TG/66/4 van 31.3.2004
Lupinus angustifolius L. Blauwe lupine
TG/66/4 van 31.3.2004
Lupinus luteus L. Gele lupine
TG/66/4 van 31.3.2004
Medicago sativa L. Luzerne
TG/6/5 van 6.4.2005
Medicago [00d7] varia T. Martyn
Bonte luzerne
TG/6/5 van 6.4.2005
Trifolium pratense L. Rode klaver
TG/5/7 van 4.4.2001
Trifolium repens L. Witte klaver
TG/38/7 van 9.4.2003
Vicia faba L. Paardenboon/veldboon
TG/8/6 van 17.4.2002
Vicia sativa L. Voederwikke
TG/32/7 van 20.3.2013
Brassica napus L. var. napobrassica (L.) Rchb.
Koolraap
TG/89/6 herz. van 4.4.2001 + 1.4.2009
Raphanus sativus L. var. oleiformis Pers.
Bladrammenas
TG/178/3 van 4.4.2001
Arachis hypogea L. Grondnoot
TG/93/3 van 13.11.1985
Brassica rapa L. var. silvestris (Lam.) Briggs
Raapzaad
TG/185/3 van 17.4.2002
Carthamus tinctorius L. Saffloer
TG/134/3 van 12.10.1990
Gossypium spp.
Katoen
TG/88/6 van 4.4.2001
Papaver somniferum L. Blauwmaanzaad
TG/166/3 van 24.3.1999
Sinapis alba L. Gele mosterd
TG/179/3 van 4.4.2001
Glycine max (L.) Merrill
Sojaboon
TG/80/6 van 1.4.1998
Sorghum bicolor (L.) Moench
Sorgho
TG/122/3 van 6.10.1989
Groentegewassen
Wetenschappelijke naam
Gebruikelijke naam
U.P.O.V.-richtsnoer
Beta vulgaris L. Snijbiet
TG/106/4 van 31.3.2004
Brassica rapa L. Meiraap/stoppelknol
TG/37/10 van 4.4.2001
Cichorium intybus L. Bladcichorei
TG/154/3 van 18.10.1996
Cucurbita maxima Duchesne
Pompoen
TG/155/4 herz. van 28.3.2007 + 1.4.2009
Rheum rhabarbarum L. Rabarber
TG/62/6 van 24.3.1999
Scorzonera hispanica L. Schorseneer
TG/116/4 van 24.3.2010
Solanum lycopersicum L. x Solanum habrochaites S. Knapp & D.M. Spooner; Solanum lycopersicum L. x Solanum peruvianum (L.) Mill.;
Solanum lycopersicum L. x Solanum cheesmaniae (L. Ridley) Fosberg
Onderstammen tomatenenten
TG/294/1 van 20.3.2013
De tekst van deze richtsnoeren ligt ter inzage op de website van de U.P.O.V. (www.upov.int).
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 april 2014 betreffende de rassencatalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen en tot opheffing van verschillende desbetreffende bepalingen.
Namen, 24 april 2014.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, C. DI ANTONIO
Bijlage 3 : kenmerken betreffende het onderzoek van de cultuut- of gebruikswaarde 1. Rendement 2.Weerstand tegen de schadelijke organismen. 3. Houding ten opzichte van de factoren van de fysieke omgeving.4. Kwaliteitskenmerken. De gebruikte methoden worden aangegeven bij de mededeling van de resultaten.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 april 2014 betreffende de rassencatalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen en tot opheffing van verschillende desbetreffende bepalingen.
Namen, 24 april 2014.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, C. DI ANTONIO