gepubliceerd op 11 september 2019
Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Boek II van het Wetboek van Leefmilieu, dat het Waterwetboek inhoudt, met het oog op een betere bescherming van de oppervlaktewaterwinningen voor tot drinkwater verwerkbaar water en de grondwaterwinningen en verscheidene bepalingen terzake
16 MEI 2019. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Boek II van het Wetboek van Leefmilieu, dat het Waterwetboek inhoudt, met het oog op een betere bescherming van de oppervlaktewaterwinningen voor tot drinkwater verwerkbaar water en de grondwaterwinningen en verscheidene bepalingen terzake
De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 3, 4 en 45, § 2;
Gelet op Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, inzonderheid op de artikelen D.2, 52° bis, ingevoegd bij het decreet van 27 oktober 2011, D.6-1, ingevoegd bij het decreet van 13 oktober 2011, D.156, § 1, lid 3, gewijzigd bij het decreet van 16 februari 2017, D.171, § 1, 1°, D.172, gewijzigd bij het decreet van 31 mei 2007, D.173 en D.175, gewijzigd bij de decreten van 31 mei 2007 en 19 januari 2017;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
Gelet op het reglementair Deel van Boek II van het Waals Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 5 juli 2007 tot bepaling van de integrale en sectorale voorwaarden voor het houden van fokkalveren die ouder dan twee weken en jonger dan zes maanden zijn, met uitzondering van zuigkalveren, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden ;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 5 juli 2007 tot bepaling van de integrale en sectorale voorwaarden voor het houden van schaap- en geitachtigen, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden ;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 5 juli tot bepaling van de integrale en sectorale voorwaarden voor het houden van runderen van zes maanden en meer, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden ;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de hergroepering en de sortering van afval van klasse B2 en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 14 november 2007 tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de tijdelijke opslag van afval van klasse B2, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden ;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de hergroepering of de sortering van afval van klasse B1, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 13 juli 2017 tot wijziging van verscheidene besluiten ten gevolge van de ontbinding van de "Office wallon des déchets" (Waalse dienst voor afvalstoffen) ;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor de hergroepering of de sortering van afgewerkte oliën, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten en verscheidene besluiten van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale en integrale voorwaarden ;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor de hergroepering en de sortering van afval van klasse B2, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden ;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor de hergroepering of de sortering van afval van klasse B1, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 13 juli 2017 tot wijziging van verscheidene besluiten ten gevolge van de ontbinding van de "Office wallon des déchets" (Waalse dienst voor afvalstoffen) ;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de winning van grondwater dat tot drinkwater verwerkbaar of voor menselijk verbruik bestemd is en betreffende de installaties voor de winning van grondwater dat niet tot drinkwater verwerkbaar of niet voor menselijk verbruik bestemd is;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor de waterwinning(en) en/of de verwerking van grondwater dat tot drinkwater verwerkbaar of voor menselijk verbruik bestemd is en betreffende de installaties voor de waterwinning(en) en/of de verwerking van grondwater dat niet tot drinkwater verwerkbaar of niet voor menselijk verbruik bestemd is en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning ;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 betreffende de erkenning van de personen die een boring verrichten of die putten bestemd voor een toekomstige grondwaterwinning, de installatie van geothermische sondes, de geologische erkenning, de prospectie en de installatie van piëzometers uitrusten, en tot wijziging van diverse besluiten ;
Gelet op het rapport van 4 maart 2018 opgesteld overeenkomstig artikel 3, 2°, van het decreet van 11 april 2014 houdende uitvoering van de resoluties van de Vrouwenconferentie van de Verenigde Naties die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de gewestelijke beleidslijnen ;
Gelet op het advies van de Beleidsgroep Leefmilieu, gegeven op 28 september 2018;
Gelet op het verzoek om adviesverlening binnen een termijn van 30 dagen, gericht aan de Raad van State, op 5 april 2019, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op het gebrek aan adviesverlening binnen die termijn;
Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen in het reglementair deel van Boek II van het Waals Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt
Artikel 1.In het reglementair deel van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, deel II, titel VII, hoofdstuk III, afdelingen 1 tot 3, bevattende de artikelen R.143 tot R.187, worden de afdelingen 1 tot 6, bevattende de artikelen R.143 tot 170, als volgt vervangen: "Afdeling 1. Begripsomschrijvingen Art. R.143. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° motorsportactiviteiten: snelheids- of behendigheidsproeven, testritten, oefensessies of recreatieve gebruikswijzen waarbij automobiele rijtuigen ingezet worden;2° administratie: het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;3° exploitant: exploitant in de zin van artikel 1, lid 1, 8°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;4° oppervlakteïnstallatie: deel van het bouwwerk voor waterwinning dat aan de oppervlakte gelegen is, evenals het gebouw ter bescherming ervan, met inbegrip van de verluchtingssystemen en de kijkgaten;5° Minister: de Minister bevoegd voor Leefmilieu;6° "pesticide", ofwel: a) een gewasbeschermingsmiddel in de zin van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad; b) een biocide in de zin van Verordening (EU) nr.528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de aanbieden en het gebruik van biociden; 7° watervlak: het reservoir van een stuwdam;8° proefpomping: pomping waarbij een duur van twaalf maanden niet overschreden wordt, uitgevoerd met het oog op de bepaling van de kenmerken van de aangesproken grondwaterlaag;9° tijdelijke pomping: pomping uitgevoerd bij civieltechnische publieke of privé-werken;réservoir 10° waterwinning: verrichting waarbij tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater of grondwater afgenomen wordt;11° bovengrondse watertank: watertank die geplaatst kan worden, ofwel in de open lucht, ofwel in een al dan niet ondergronds lokaal, ofwel in een niet wederopgevulde put;12° ingegraven watertank: watertank die geheel of ten dele onder de bodem gelegen is en waarvan de wanden rechtstreeks in aanraking is met de grond eromheen of de opvulspecie; 13° auto: automobiel voertuig in de zin van artikel 2.21 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg.
Betreffende 1° zijn de recreatieve gebruikswijzen van voertuigen die, welke beoogd zijn bij rubriek 92.61.10 van bijlage 1 bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van aan een milieueffectenstudie onderworpen projecten en ingedeelde installaties en activiteiten. Afdeling 2. - Oppervlaktewaterwinningen van tot drinkwater verwerkbaar
water en waterwinnings-, voorkomings- en toezichtsgebieden Onderafdeling 1. - Oppervlaktewaterwinningen van tot drinkwater verwerkbaar water en waterwinningsgebieden Art. R.144. § 1. Onverminderd de algemene voorwaarden, vastgesteld bij de Waalse Regering krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning voldoen de oppervlaktewaterwinningen voor tot drinkwater verwerkbaar water aan volgende minimumvoorwaarden: 1° de kwaliteit van het oppervlaktewater waarin de afname plaatsvindt, wordt gevrijwaard;2° de afgenomen waterkwaliteit brengt geenszins het ecologisch en sanitair evenwicht van het oppervlaktewater in het gedrang;3° de veiligheid van de personen en de goederen wordt niet aangetast door de afnames verricht in het tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater. § 2. De administratie kan nagaan, of de regelingen voor het meten van de volumes, van het waterpeil en de afname van stalen in het bouwwerk voor waterwinning zich in goede staat bevonden; ze wordt ingelicht over iedere wijziging of vervanging van deze regelingen.
De houder van een milieuvergunning voor inrichtingen die een waterwinning bevatten deelt de administratie, uiterlijk ieder jaar op 31 maart, het volume water mee dat in de loop van het voorgaande jaar is afgenomen, en over het algemeen ieder gegeven dat verband houdt met de voorwaarden van de milieuvergunning en de nadere regels voor het gebruik van de waterwinning.
Art. R.145. § 1. De oppervlaktewaterwinningen voor tot drinkwater verwerkbaar water worden in twee categorieën opgedeeld.
Categorie A bevat alle waterwinningen, daaronder inbegrepen de winningen door particulieren met uitsluitend gebruik voor hun gezin, uitgezonderd de winningen uit categorie B. Categorie B omvat de waterwinningen ten behoeve van: 1° de publieke distributie;3° de menselijke consumptie;3° de vervaardiging van voedingsmiddelen;4° de bevoorrading van de publieke installaties van zwembaden, baden, douches of andere gelijksoortige installaties. § 2. De oppervlaktewaterwinningen voor tot drinkwater verwerkbaar water uit categorie B worden opgedeeld in drie subcategorieën: 1° subcategorie B.1, die iedere waterwinning omvat uit onbevaarbare waterlopen; 2° subcategorie B.2, die iedere waterwinning omvat uit watervlakken; 3° subcategorie B.3, die iedere waterwinning omvat uit bevaarbare waterlopen.
Art. R.146. § 1. Er wordt om ieder bouwwerk voor waterwinningen van tot drinkwater verwerkbaar water een waterwinningsgebied aangelegd.
Het waterwinningsgebied wordt op grond van een terreinonderzoek aangelegd. Doel ervan is, de impact te berken van de onmiddellijke vervuilingsbronnen in de oppervlakte-installaties die strikt noodzakelijk zijn voor de winning en behandeling van water. Het afbakenen van dat gebied is een taak van de exploitant van de waterwinning met instemming van de beheerder van het watervlak of de waterloop voor de waterwinningen uit categorieën B.2 en B.3, en is daadwerkelijk zodra inbedrijfname ervan. Dit aldus opgerichte gebied wordt zone I genoemd. § 2. Het waterwinningsgebied wordt beschermd door een omheining of een andere toegangsbeschermende regeling.
Op het deel van het gebied, gelegen in de waterloop of in het watervlak waar geen omheining mogelijk is, wordt, stroomopwaarts ten opzichte van de waterwinning, een drijvend scherm zoals een ring of een gordel van boeien aangelegd. Indien dit drijvend scherm onmogelijk aangelegd kan worden, om redenen als veiligheid of de vrije waterdoorstroming, kan een eenvoudige waarschuwingsboei ter hoogte van de waterwinning geplaatst worden.
Op de oever worden verkeersborden voor waterwingebied aangebracht. § 3. In het waterwinninsgebied wordt iedere andere activiteit dan die verband houdend met waterafname of -behandeling verboden. Het gebruik van met name pesticiden is verboden. Enkel het manueel, mecahnisch of thermisch wieden wordt toegelaten. § 4. Er kunnen in het in artikel R.157 bedoeld ministerieel besluit ter afbakening van het (de) voorkomingsgebied(en) aanvullende maatregelen voor de bescherming van het waterwinningsgebied nader worden bepaald.
Onderafdeling 2. - Voorkomingsgebied en toezichtsgebied Art. R.147. § 1. Er wordt een nabijgelegen voorkomingsgebied, hierna gebied II.A genoemd, gevestigd voor iedere waterwinning voor tot drinkwater verwerkbaar water voor publieke distributie en de vervaardiging van voedingsmiddelen.
Gebied II.A wordt door de Minister vastgesteld, op eigen initiatief dan wel op voorstel van de exploitant, de houder van de machtiging of de milieuvergunning. § 2. De grenzen van gebied II.A worden voor elke waterwinningscategorie, bedoeld in artikel R.145, omschreven op grond van een stroomgebiedsonderzoek en volgende criteria: 1° voor de waterwinningen uit categorie B.1: a) strekt de grens in de lengteas van gebied II.A zich uit over een vanaf het waterwinningspunt berekende afstand tot aan het stroomopwaarts gelegen punt vanaf waar het water van de waterloop nog een traject van minstens twee uur aflegt; b) strekt de grens in de breedteas van gebied II.A zich uit over een van de oeverrug berekende afstand van vijftien tot vijftig meter afhankelijk van het terreinonderzoek langs de lengteas; 2° voor de waterwinningen uit categorie B.2: a) strekt de grens over de lengteas van gebied II.A zich uit over het geheel van het watervlak of van een sector van het watervlak waarbij een watertrajecttijd van minstens twee uur berekend wordt; b) strekt de grens in de breedteas zich uit over een van de oeverrug berekende afstand van vijftien tot vijftig meter afhankelijk van het terreinonderzoek; 3° voor de waterwinningen uit categorie B.3: a) strekt de grens in de lengteas van gebied II.A zich uit over een vanaf het waterwinningspunt berekende afstand tot aan het stroomopwaarts gelegen punt vanaf waar het water van de waterloop nog een traject van minstens twee uur aflegt; b) strekt de grens in de breedteas van gebied II.A zich uit over een van de oeverrug berekende afstand van vijftien tot vijftig meter afhankelijk van het terreinonderzoek langs de lengteas.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt de watertrajecttijd berekend tegen een waterdebiet met percentiel 90.
Betreffende lid 1, 2°, a) kan gebied II.A in voorkomend geval een deel van de hoofdwaterloop (-lopen) stroomopwaarts ten opzichte van het watervlak inhouden, evenals de zijtakken ervan waarvan het debiet significant is.
Om de uitgestrektheid van het voorkomingsgebied te bepalen en de trajecttijd van een potentieel vervuilend product tot aan de waterwinning te berekenen, wordt in het in lid 1 bedoelde stroomgebiedsonderzoek rekening gehouden met de aanwezigheid van zijtakken waarvan het debiet significant is ten opzichte van de hoofdwaterloop om een vervuilingsrisico voor de waterwinning te vormen. § 3. In afwijking van paragraaf 2 kan de afbakening van gebied II.A samenvallen met natuurlijke of kunstmatige topografische bakens of grenzen zoals verkeerswegen, waterlopen, rooilijnen of administratieve grenzen zoals kadastrale afdelingen.
Art. R.148. § 1. Er wordt een afgelegen voorkomingsgebied, hierna gebied III.B genoemd, voor iedere waterwinning ten behoeve van publieke distributie of de vervaardiging van voedingsmiddelen van categorie B.1 en B.2 bedoeld in artikel R.145. Dit is facultatief voor de waterwinningen van categorie B.3 bedoeld in hetzelfde artikel.
Gebied II.B wordt door de Minister vastgesteld, op eigen initiatief dan wel op voorstel van de exploitant. § 2. Gebied II.B is vervat tussen gebied II.A en de grenzen van het stroomgebied van de betrokken oppervlaktewaterwinning. De grenzen van dit gebied worden voor elke categorie van waterwinning bepaald door een stroomgebiedsonderzoek ter beoordeling van de risico's op een eventuele vervuiling van de waterwinning rekening houdend met de menselijke activiteiten, de grondinneming en de hydrografische context. § 3. In afwijking van paragraaf 2 kan de afbakening van gebied II.B samenvallen met natuurlijke of kunstmatige topografische bakens of grenzen zoals verkeerswegen, waterlopen, rooilijnen of administratieve grenzen zoals kadastrale afdelingen.
Art. R.149. Er kan een toezichtsgebied worden bepaald voor elke waterwinning bedoeld in artikel R.145, § 2. Dit wordt door de Minister vastgesteld, op eigen initiatief of op voorstel van de exploitant. De grenzen van het toezichtsgebied worden bepaald op grond van een onderzoek ter afbakening van het bevoorradingsgebied van de oppervlaktewaterwinning. Afdeling 3. - Grondwaterwinningen, waterwinnings-, voorkomings- en
toezichtsgebieden Art. R.150. § 1. Er wordt om ieder bouwwerk voor grondwaterwinningen een waterwinningsgebied aangelegd.
Het waterwinningsgebied wordt door een lijn afgebakend, gelegen op een afstand van tien meter van de buitengrenzen van de oppervlakte-installaties die strikt nodig zijn voor de waterwinning.
Dit aldus opgerichte gebied wordt zone I genoemd. § 2. In afwijking van paragraaf 1 worden, wat de proefpompingen, de tijdelijke pompingen en de waterwinningen gelegen in een actieve steengroeve betreft, de grenzen van het waterwinningsgebied in de milieuvergunning nader bepaald.
Art. R.151. Er wordt een voorkomingsgebied in de vrije waterlaag bepaald voor iedere tot drinkwater verwerkbare waterwinning ten behoeve van de publieke distributie of de verpakking van mineraalwater of frisdrank, bier, cider, fruitwijn of andere gegiste dranken.
Er kan een voorkomingsgebied bepaald worden voor iedere in lid 1 bedoelde waterwinning in het spanningswater. In dat geval kan de aanvraag tot afbakening van het voorkomingsgebied uitgaan van de exploitant of door de Minister worden opgelegd.
Art. R.152. § 1. In de vrije waterlaag wordt het voorkomingsgebied van een waterwinning opgesplitst in twee subgebieden: 1° het nabijgelegen voorkomingsgebied of gebied II.a; 2° het afgelegen voorkomingsgebied of gebied II.b.
Gebied II.a is gelegen tussen de omtrek van gebied I en een lijn gelegen op een afstand van het bouwwerk voor de waterwinning die overeenstemt met een grondwatertraject van vierentwintig uur tot aan het bouwwerk in verzadigde bodem.
Bij onvoldoende gegevens om de afbakening van gebied II.a volgens het beginsel uit lid 2 mogelijk te maken, wordt dat gebied afgebakend door een lijn gelegen op een horizontale afstand van vijfendertig meter vanaf de oppervlakte-installaties voor putten, bronnen en opbrengsten, en door twee lijnen gelegen op vijfentwintig meter aan beide kanten van de oppervlakteprojectie van de lengteas bij galerijen en drainages.
Gebied II.b is gelegen tussen de buitenomtrek van gebied II.a en een lijn gelegen op een afstand van het bouwwerk voor de waterwinning die overeenstemt met een grondwatertraject van vijftig dagen tot aan het bouwwerk in verzadigde bodem.
Bij onvoldoende gegevens om de afbakening van gebied II.b volgens het principe uit lid 4 mogelijk te maken, bedraagt de afstand van de omtrek van dat gebied tot de buitenomtrek van gebied II.a: 1° honderd meter voor waterhoudende zandformaties;2° honderdvijftig meter voor waterhoudende grintformaties;3° duizend meter voor de waterhoudende gespleten of karstformaties. Gebied II.b overschrijdt evenwel niet de buitenomtrek van het bevoorradingsgebied.
Wanneer het grondwater dat het bouwwerk voor de waterwinning bevoorraadt afvloeit volgens preferentiële assen, strekt gebied II.b zich langs deze assen uit, over een maximumafstand van duizend meter en over een breedte die minstens gelijk is aan de breedte van gebied II.a.
Deze afstanden kunnen worden herzien als een latere gegevensverkrijging de vastlegging mogelijk maakt van gebied II.b in functie van de watertrajecttijden of de grenzen van het bevoorradingsgebied. § 2. Bij spanningswater is het voorkomingsgebied, bij een bestaand vervuilingsrisico, het gebied waarin de watertrajecttijd lager is dan vijftig dagen in verzadigde bodem. Dit gebied heeft de kenmerken van een afgelegen voorkomingsgebied. § 3. Voor de waterwinningen ten behoeve van de publieke distributie waarvan de verdeler er binnen een termijn van vijf jaar denkt van af te zien en voor de waterwinningen met een productievolume lager dan 36.500 m3/jaar, berust de afbakening van de voorkomingsgebieden, voor zover er geen enkel kwaliteitsprobleem van anthropische oorsprong wordt waargenomen, op de forfaitaire afstanden van paragraaf 1, aangepast aan de hydrogeologische context. Als er een kwaliteitsprobleem wordt waargenomen, kan de afbakening van het voorkomingsgebied worden aangevuld na een aanvullend onderzoek.
Iedere exploitant deelt jaarlijks aan de administratie, als bijlage bij de resultaten van de analyses die hij krachtens de artikelen R.230, § 1, 2°, voor de grondwaterwinningen en artikel R.230, § 1, 3°, voor de oppervlaktewaterwinninngen meedeelt, de lijst van winningen mee waarvan hij denkt af te zien.
Art. R.153. In afwijking van de artikelen R.150 et R.152 kan de afbakening van de waterwinnings- en voorkomingsgebieden samenvallen met natuurlijke of kunstmatige topografische bakens of grenzen zoals verkeerswegen, waterlopen, omheiningen, rooilijnen of administratieve grenzen zoals kadastrale afdelingen.
Art. R.154. Er kan een toezichtsgebied worden bepaald voor elke waterwinning bedoeld in artikel R.151. Dit wordt door de Minister vastgesteld, op eigen initiatief of op voorstel van de exploitant of de "SPGE". De grenzen van het toezichtsgebied worden bepaald op grond van een onderzoek ter afbakening van het bevoorradingsgebied van de grondwaterwinning. Afdeling 4. - Waterwinningen die zich buiten het grondgebied van het
Waalse Gewest bevinden Art. R.155. De exploitant van een, buiten het grondgebied van het Waalse Gewest gelegen, waterwinning ten behoeve van de publieke distributie of de verpakking van mineraal water of frisdrank, bier, cider, fruitwijn of andere gegiste dranken kan bij de Minister een afbakening van een voorkomingsgebied aanvragen.
De daarmee verband houdende beschermingsmaatregelen zoals die welke beoogd zijn in de artikelen R.164 tot R.172 en de financiering ervan worden in onderlinge overeenstemming tusse partijen van het internationaal akkoord of het samenwerkingsakkoord tussen gewesten vastgesteld. Afdeling 5. - Procedure voor de afbakening van voorkomings- en
toezichtsgebieden Onderafdeling 1. - Voorlopige voorkomingsgebieden Art. R.156. Vooraleer de ontwerp-afbakening van een voorkomingsgebied vast te leggen, delen de houders van waterwinningen bedoeld in de artikelen R.145, § 2, en R.151 waarvoor de afbakening van een voorkomingsgebied verplicht is, de coördinaten van elke waterwinning en het tracé van de nabij- en afgelegen voorkomingsgebieden overeenkomstig de artikelen R.147, R.148, R.152 en R.153 aan de Minister mee.
De Minister neemt voorlopig het tracé van de voorkomingsgebieden bedoeld in lid 1 aan. De beschermingsmaatregelen bedoeld in de artikelen R.164 tot R.172 zijn van toepassing te rekenen van de bekendmaking van het ministerieel besluit in het Belgisch Staatsblad, uitgezonderd de bestaande bouwwerken, gebouwen en installaties.
Onderafdeling 2. - Voorkomingsgebied en toezichtsgebied Art. R.157. § 1. Vooraleer de aanvraag tot milieuvergunning of de aangifte voor de waterwinning in te dienen, stelt de exploitant, voor de gebieden bedoeld in artikel R.147, R.148, § 1, lid 1, en R.151 of op eigen initiatief of op verzoek van de Minister voor de gebieden bedoeld in artikel R.148, § 1, lid 2, R.149 en R.154, de ontwerp-afbakening van een voorkomings- of toezichtgebied vast. Het dossier omvat volgende documenten: 1° een uiteenzettend dossier of uiteenzettende nota waarin het voorstel tot afbakening verantwoord wordt en ieder onderzoek waarop de ontwerp-afbakening gebaseerd is; 2° een plattegrond, opgemakat op maximumschaal 1/10.000e met opgave van de bouwwerken voor de waterwinning en de grenzen van de overwogen waterwinnings-, voorkomings- of toezichtsgebieden; 3° een uittreksel van een topografisch-geologische kaart met opgave van de ligging en de grenzen van de voorkomingsgebieden of van het overwogen toezichtsgebied en de grenzen van het stroomgebied van de waterwinning;4° een uittreksel van het kadastraal plan met opgave van de percelen gelegen in de overwogen waterwinnings-, voorkomings- of toezichtsgebieden; 5° een actieprogramma met een inschatting van de acties die de exploitant moet voeren om het voorkomingsgebied te beschermen, evenals een evaluatie van de schadeloosstelling voor de directe en materiële schade uit de verplichting, voor derden, om hun bouwwerken, gebouwen of installaties, bestaand op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomings- of toezichtsgebied, in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de artikelen R.165 tot R.167; 6° een specifiek toezichtsprogramma voor het bevoorradingsgebied voor de waterwinning als het dossier een oppervlaktewaterwinning betreft voor tot drinkwater verwerkbaar water;7° een milieueffectenverslag, in de vorm van een verslag waarvan de structuur bepaald wordt krachtens paragraaf 2 of, in voorkomend geval, wanneer de afbakeningsaanvraag voor een voorkomings- of toezichtsgebied het gebruik van kleine, plaatselijke gebieden bepaalt of geringe wijzigingen voor vooraf omschreven gebieden inhoudt en de exploitant acht dat dit geen niet te verwaarlozen effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu, een aanvraag tot vrijstelling van milieueffectenbeoordeling. Betreffende lid 1, 5°, bevat het actieprogramma een omschrijving van de aard van de acties, een kostenraming en een kalender voor de uitvoering ervan. Het actieprogramma wordt vooraf goedgekeurd door de "SPGE" wanneer de exploitant aan haar gebonden is door een dienstcontract voor de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water.
Betreffende lid 1, 7°, wordt de vrijstellingsaanvraag verantwoord ten opzichte van de criteria die de vermoedelijke globale omvangbepaling van de effecten bedoeld in artikel D.54 van Boek I van het Milieuwetboek mogelijk maken. § 2. De structuur van het milieueffectenverslag dat de inhoud bedoeld in artikel D.56, § 3, van Boek I van het Milieuwetboek bevat, wordt door de Minister vastgesteld. § 3. In afwijking van paragraaf 1 kan de verdeler of de leverancier die met de exploitant van de tot drinkwater verwerkbare waterwinning een leveringscontract heeft gesloten, waarbij het water hem in bulk wordt geleverd, in plaats van en met instemming van de exploitant, het dossier inzake de afbakening van het voorkomings- en toezichtsgebied indienen.
Art. R.158. Het dossier wordt op een papieren informatiedrager ofwel bij ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst ofwel bij indiening van het dossier tegen bewijs van ontvangst aan de administratie gericht door de personen bedoeld in artikel R.157, §§ 1 en 3, met toevoeging van één exemplaar op een papieren informatiedrager per gemeente betrokken bij het ontwerp.
Het wordt eveneens op een elektronische informatiedrager met mogelijkheid tot bericht van ontvangst aan de administratie en aan de "SPGE" overgemaakt.
De administratie spreekt zich over de volledigheid van het dossier uit binnen de twintig dagen na ontvangst van de aanvraag en geeft, binnen deze termijn, kennis van haar beslissing aan de exploitant, aan de verdeler of de leverancier in het geval bedoeld in artikel R.157, § 3.
Als de administratie het dossier onvolledig verklaart, wordt de exploitant, of de verdeler of de leverancier in het geval bedoeld in artikel R.157, § 3, verzocht het dossier dienovereenkomstig verder aan te vullen en het opnieuw voor te leggen binnen de zes maanden te rekenen van de ontvangst van dit beantwoorde verzoek om vervollediging.
Bij gebreke van beslissing van de administratie binnen de termijn bedoeld in lid 1 wordt het dossier ontvankelijk geacht en wordt de procedure voortgezet.
Art. R.159. Als de administratie het dossier volledig verklaart of in het geval bedoeld in artikel R.158, lid 4, legt ze het dossier, binnen de negentig dagen nadat de verklaring over de volledigheid ervan is verstuurd of na afloop van de termijn bedoeld in artikel R.158, lid 2, samen met haar advies en een voorstel tot beslissing, ter goedkeuring aan de Minister voor en licht ze de exploitant in over de datum waarop diens dossier aan de Minister is voorgelegd.
Indien het dossier niet binnen die termijn door de administratie bij de Minister is ingediend, legt de exploitant, of de verdeler of de leverancier in het geval bedoeld in artikel R.157, § 3, het dossier binnen de dertig dagen ter goedkeuring aan de Minister voor, in evenveel exemplaren als vermeld in artikel R.158, § 1.
Art. R.160. Wanneer de aanvraag een aanvraag bevat tot vrijstelling van de milieueffectenbeoordeling bedoeld in artikel R.157, § 1, 7°, raadpleegt de Minister de Beleidsgroep Leefmilieu, de betrokken gemeenten en de personen en instanties die hij daartoe nuttig acht. De adviezen worden binnen de dertig dagen na het verzoek aan de Minister overgemaakt. Na die termijn worden de adviezen geacht gunstig te zijn.
Binnen de dertig dagen nadat de raadplegingen zijn afgerond, beslist de Minister over de aanvraag tot vrijstelling. De beslissing van de Minister en de redenen om welke hij beslist heeft de ontwerp-afbakening van het voorkomings- of toezichtsgebied vrij te stellen van een milieueffectenbeoordeling worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
Art. R.161. § 1. De Minister keurt de ontwerp-afbakening van het voorkomings- of toezichtsgebied en het milieueffectenverslag of, in voorkomend geval, bij vrijstelling van milieueffectenbeoordeling, het ontwerp-actieprogramma goed en maakt ze, samen met de bijlagen over aan het gemeentecollege van de gemeenten waarvan het grondgebied voornoemde gebieden geheel of ten dele dekt.
Binnen de vijftien dagen na ontvangst van het dossier houden de gemeente een openbaar onderzoek overeenkomstig de bepalingen van Titel III van Deel III van Boek I van het Milieuwetboek. § 2. Het ontwerp-ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomings- en toezichtsgebied, de bijlagen ervan en het milieueffectenverslag worden ter advies voorgelegd aan de Beleidsgroep Leefmilieu, aan de betrokken gemeenten, aan de "SPGE" indien zij met de exploitant verbonden is via een dienstverleningscontract ter bescherming van het tot drinkwater verwerkbaar water en aan de andere personen en instanties die de Minister nuttig acht te raadplegen.
De adviezen worden binnen de zestig dagen na het verzoek overgemaakt.
Zo niet worden ze geacht gunstig te zijn. § 3. Het dossier met de bemerkingen uit het openbaar onderzoek en, in voorkomend geval, de adviezen van de geraadpleegde personen en instanties worden aan de exploitant overgemaakt, of aan de verdeler of de leverancier in het geval bedoeld in artikel R.157, § 3.
Binnen de zestig dagen na ontvangst van die documenten deelt de exploitant, of de verdeler of de leverancier in het geval bedoeld in artikel R.157, § 3, zijn advies aan de Minister mee, evenals de samenvatting van de bemerkingen die uit het openbaar onderzoek naar voren zijn gekomen.
Wanneer het ontwerp van voorkomings- of toezichtsgebied aan een milieueffectenbeoordeling wordt onderworpen, deelt de exploitant, of de verdeler of de leverancier in het geval bedoeld in artikel R.157, § 3, eveneens een samenvatting mee van de adviezen van de geraadpleegde personen en instanties en legt een milieuverklaring voor die de wijze samenvat waarop milieuoverwegingen in het ontwerp-gebied worden opgenomen en waarop het milieueffectenverslag en de adviezen van de geraadpleegde instanties in overweging zijn genomen, evenals de redenen voor de keuze van het ontwerp-gebied, rekening houdend met de andere overwogen redelijke oplossingen.
Art. R.162. § 1. De Minister legt het voorkomings- of toezichtsgebied, het actieprogramma en in voorkomend geval het milieueffectenverslag vast, en reglementeert de activiteiten in dat gebied. De Minister neemt eveneens de milieuverklaring bedoeld in artikel R.161, § 3, lid 3, vast.
De Minister stelt de inwerkingtreding van de voorkomingsmaatregelen bedoeld in de artikelen R.164 tot R.172 voor de bestaande bouwwerken, gebouwen en installaties in het besluit bedoeld in lid 1 vast.
Uitgezonderd de situaties van dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door een dreigend risico, kunnen de termijnen, vastgesteld door de Minister en tegenstelbaar tegenover derden, korter zijn dan de referentietermijnen bedoeld in bijlage LVquater.
Als nieuwe inrichtingen worden beschouwd, de uitbreidingen van inrichtingen die bestaan op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied wanneer zij een verhoging inhouden van de bestaande installatiecapaciteit met meer dan vijfentwintig percent op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied. § 2. Het ministerieel afbakeningsbesluit en de milieuverklaring als de afbakening van het gebied aan een milieueffectenbeoordeling is onderworpen en de opvolgingsmaatregelen worden bekendgemaakt overeenkomstig de bepalingen van Titel III van Deel III van Boek I van het Milieuwetboek.
Daarvan wordt aan betrokkenen kennis gegeven, overeenkomstig de bepalingen van Titel III van Deel III van Boek I van het Milieuwetboek, evenals aan de Buitendirectie van de Waalse Overheidsdienst Ruimte, Wonen, Erfgoed en Energie.
Als de beslissing betrekking heeft op de afbakening van een voorkmingsgebied, wordt daar eveneens kennis van gegeven aan de "SPGE" wanneer ze gebonden is aan de exploitant, via een dienstverleningscontract ter bescherming van het tot drinkwater verwerkbaar water.
De exploitant, of de verdeler of leverancier in het geval bedoeld in artikel R.157, § 3, licht de personen in betrokken bij normeringswerken.
Art. R.163. Voor de waterwinningen ten behoeve van de publieke distributie waarvan de verdeler denkt af te zien binnen de vijf jaar, bakent de Minister de voorkomings- en toezichtsgebieden af op grond van de in artikel R.156 bedoelde gegevens die de exploitant mededeelt.
In deze gebieden zijn de maatregelen bedoeld in de artikelen R.164 tot en met R.172 niet van toepassing, uitgezonderd het plaatsen van verkeerstekens voor voorkomingsgebieden zoals bedoeld in artikel R.170, § 3, en omschreven in bijlage LVI. Indien er een risico bestaat op aantasting van de kwaliteit van de waterwinning binnen de vijf jaar voorafgaand aan de buitenbedrijfstelling, kan de Minister dringende maatregelen nemen die aangepast aan het gebleken risico en die van dezelfde aard zijn als de maatregelen bedoeld in artikel R.170.
Als de exploitant niet meer af wil zien van de betrokken waterwinning, wordt de afbakening van voorkomingsgebieden overeenkomstig de artikelen R.157 en R.158 uitgevoerd, voor de indiening van de aanvraag voor een milieuvergunning of de verklaring krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning. Afdeling 6 - Beschermingsmaatregelen
Onderafdeling 1 - Algemene bepalingen Art. R.164. § 1. De beschermingsmaatregelen bedoeld in deze afdeling zijn niet van toepassing op de door de Minister aangewezen gebieden, onverminderd de nadere inwerkingtredingregels van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomings- en afbakeningsgebied, vastgesteld voor de bestaande bouwwerken, gebouwen en installaties.
Op eigen initiatief of op vraag van de exploitant kan de Minister voor elk aangewezen gebied beschermingsmaatregelen opleggen die de maatregelen bedoeld in deze afdeling aanvullen, of nog alternatieve maatregelen.
In dat geval is het verwachte resultaat voor de bescherming van mens of leefmilieu minstens gelijk aan het resultaat dat zou zijn verkregen door de toepassing van de maatregelen bedoeld in deze afdeling.
Voor de maatregelen bedoeld in paragraaf 1, lid 2, van dit artikel bevat de door de exploitant ingediende aanvraag die vooraf door de "SPGE" is goedgekeurd, een voorstel voor overwogen aanvullende maatregelen en de verantwoording ervan. De Minister beslist binnen de zestig dagen over de ontvangst van de aanvraag. Bij gebreke van beslissing van de Minister binnen deze termijn worden de aangevraagde beschermingsmaatregelen van kracht. § 2. Onverminderd paragraaf 1 kan de Minister geval per geval een vrijstelling verlenen van de verplichting tot de inachtneming van sommige beschermingsmaatregelen, bedoeld in deze afdeling, wanneer minstens aan één der volgende voorwaarden is voldaan: 1° wanneer het risico op aantasting van het grond- of oppervlaktewater wegens een dergelijke vrijstelling verwaarloosbaar is, net als het milieuvoordeel dat verwacht zou worden van de uitvoering van de beschermingsmaatregelen bedoeld in deze afdeling;2° wanneer de technische of financiële gevolgen van deze opgelegde maatregelen niet in verhouding staan tot het verwachte milieuvoordeel;3° wanneer andere maatregelen een gelijkwaardig beschermingsniveau voorzien ten opzichte van het voorradige oppervlaktewater of het ondergrondse waterlichaam. Onderafdeling 2 - Beschermingsmaatregelen voor de winningen van tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater Art. R.165. § 1. In gebied II.A zijn de specifieke voorschriften of de verbodsbepalingen omschreven in volgende paragrafen van toepassing voor elk type activiteiten of de daarin nadere bepaalde installaties. § 2. De activiteiten in verband met afvalbeheer, bedoeld in deze paragraaf, voldoen aan volgende voorwaarden: 1° de technische ingravingscentra, bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, zijn verboden;2° de opslagplaatsen en installaties voor het samenbrengen, verwijderen of positief benutten van afvalstoffen zijn verboden dan wel toegelaten tegen volgende voorwaarden: a) de vestiging van nieuwe opslagplaatsen of nieuwe installaties voor het samenbrengen, verwijderen of positief benutten van afvalstoffen bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen zijn verboden;b) de opslagplaatsen en de installaties voor het samenbrengen, verwijderen of positief benutten van afvalstoffen bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied worden uitgerust met een inzamelsysteem waarbij gegarandeerd wordt dat lozingen van vloeistoffen naar de oppervlaktewateren onbestaande zijn. Deze paragraaf is niet van toepassing op de herinvoering, in hetzelfde meer, van uitbaggerde sedimenten. § 3. Ingegraven of bovengrondse opslagplaatsen voldoen aan volgende voorschriften: 1° bovengrondse of ingegraven opslagplaatsen van koolwaterstoffen van minstens honderd tot drie duizend liter voldoen aan de vereisten van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 houdende integrale voorwaarden voor de opslag van brandbare vloeistoffen in vaste houders, met uitzondering van installaties voor bulkopslag van olieproducten en gevaarlijke stoffen alsook de opslag in benzinestations, hierna "besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003" genoemd, en aan de maatregelen genomen krachtens het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering;2° bovengrondse of ingegraven opslagplaatsen van meer dan drie duizend liter koolwaterstoffen voldoen aan de vereisten van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003;3° de opslagplaatsen van meer dan honderd liter vloeibare producten die stoffen bevatten, opgenomen in bijlage VII bij het decreetgevend deel, voldoen aan de vereisten van de geldende wetgeving inzake opslaginstallaties. Ter aanvulling van deze maatregelen zijn de koolwaterstoffen opgeslagen in waterdichte recipiënten, geplaatst op niet-waterdoorlatende oppervlakten uitgerust met een vergaarsysteem waarmee gegarandeerd kan worden dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden; 4° de opslagplaatsen voor vaste producten die stoffen bevatten opgenomen in bijlage VII van het decreetgevend deel worden onder een dak geplaatst, op niet-waterdoorlatende oppervlakten uitgerust met een vergaarsysteem waarmee gegarandeerd kan worden dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden die de kwaliteit van de oppervlaktewateren aantasten;5° de opslagplaatsen voor pesticiden zijn verboden, behalve de bestaande bovengrondse opslagplaatsen wanneer de opgeslagen hoeveelheid pesticiden lager is dan vijf ton en de exploitatievoorwaarden omschreven overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning in acht genomen zijn;6° de opslagplaats op, in of buiten de productiesite, van organische stoffen die vloeistoflozingen veroorzaken, zodanig gereglementeerd is dat: a) ze buiten de productiesite verboden zijn;b) de bestaande opslagplaatsen op de productiesite op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van een nabijgelegen voorkomingsgebied geplaatst worden in tanks of recipiënten die waterdicht zijn of geïnstalleerd zijn op niet-waterdoorlatende oppervlakten zo uitgerust om te garanderen dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden;c) de opslagplaatsen voor dierlijke meststoffen op de hoeve die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van een nabijgelegen voorkomingsgebied op dergelijke wijze geconfigureerd zijn dat de voorwaarden vastgesteld in hoofdstuk IV van deze titel in acht genomen worden;d) de opslagplaatsen van ingekuilde producten die vloeistoflozingen zouden kunnen veroorzaken, die bestonden op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van een nabijgelegen voorkomingsgebied, zijn vervat in tanks of recipiënten die waterdicht zijn of geïnstalleerd zijn op niet-waterdoorlatende oppervlakten zo uitgerust om te garanderen dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden. Ter aanvulling van de onder 1° tot 6° bedoelde maatregelen zijn de koolwaterstoffen opgeslagen in waterdichte recipiënten, geplaatst op niet-waterdoorlatende oppervlakten uitgerust met een vergaarsysteem waarmee gegarandeerd kan worden dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden. De opslagplaatsen bedoeld in lid 1, 1°, die bestonden voor inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied worden, op het einde van de levenscyclus van de tank of wanneer het risico op vervuiling dreigend is, aan de normen aangepast op kosten van de eigenaar.
Voor de opslagplaatsen bedoeld in lid 1, 1° en 2°, zijn volgende maatregelen eveneens verplicht: 1° de verharde stapeloppervlakten, de inkuipingen, de opvangkuipen of waterdichte putten worden vrij gelaten;2° het onttrekken en peilen gebeuren langs de bovenkant van de tank. Het onttrekken via de zwaartekracht wordt zelfs met een sluitingssysteem op de leiding, is verboden; 3° op de tank wordt een plaat aangebracht, dat wijst op het voorkomingsgebied en de telefoonnummers van de exploitant van de waterwinning, van de gemeente en van SOS Environnement Nature vermeldt. Betreffende lid 4, 1°, worden de opslagplaatsen beschermd tegen regenwater en infiltraties. Systemen met een waterafvoersysteem aan de onderkant zijn verboden.
De in lid 1, 3°, bedoelde bovengrondse of ingegraven afgedankte tanks voor koolwaterstoffen, bedoeld in lid 1, 1° en 2°, of voor producten die stoffen bevatten bedoeld in bijlage VII bij het decreetgevend deel worden geledigd, gereinigd, in voorkomend geval ontgast en afgevoerd.
Het leidingenstelsel wordt geledigd en gedemonteerd.
Indien het onmogelijk is een ingegraven tank als bedoeld in lid 1, 1° en 2°, af te voeren in redelijke technische en financiële voorwaarden, is het mogelijk hem ter plaatse te laten nadat hij gevuld is met een inerte stof. Indien het een ingegraven tank betreft, wordt er vooraf een waterdichtheidstest uitgevoerd door een technicus, erkend overeenkomstig artikel 634ter/4 van titel III van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming. Als uit deze test blijkt dat de tank niet waterdicht is, wordt overeenkomstig de geldende bepalingen een saneringsprocedure uitgevoerd.
De tanks voor koolwaterstoffen bedoeld in lid 1, 1° en 2°, of voor producten die stoffen bevatten als bedoeld in bijlage VII bij het decreetgevend deel en bedoeld in lid 1, 3°, die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied worden, binnen de twee jaar voor de ingegraven tanks en binnen de vier jaar voor bovengrondse tanks, volgend op de aanwijzing van het voorkomingsgebied, minstens via visuele controle samen met een diagnose voor de overige levensduur, aan een waterdichtheidstest onderworpen door een erkend technicus.
Als de tests wijzen op een waterdichtheidsdefect, op een kortere levensduur dan vier jaar of een dreigend vervuilingsrisico, wordt de recipiënt onmiddellijk aan zijn bestemming onttrokken en de nieuwe opslag voor koolwaterstoffen bedoeld in lid 1, 1° en 2°, voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden en aan de aanvullende voorwaarden bedoeld in lid 6.
De waterdichtheidstests voor de bovengrondse en ingegraven tanks worden, bij ontstentenis van een geldend waterdichtheidscertificaat, worden uitgevoerd overeenkomstig de wetgeving betreffende de opslaginstallaties waarvan de vereisten opgenomen zijn in het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003. Wanneer geen enkele wetgeving van toepassing is, worden de waterdichtheidstests uitgevoerd door de exploitant van de waterwinning of de "SPGE" wanneer de exploitant van de waterwinning een dienstverleningscontract voor de bescherming gesloten heeft met de "SPGE". § 4. De opslaginstallaties voor producten waarvan de natuurlijke afbraak vervuilingsrisico's vertoont voor de oppervlaktewateren zijn verboden.
In afwijking van lid 1 worden organische stoffen die op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van een nabijgelegen voorkomingsgebied vloeistoflozingen zouden kunnen veroorzaken, in kuipen of recipiënten opgeslagen die waterdicht zijn of geïnstalleerd zijn op niet-waterdoorlatende oppervlakten zo uitgerust om te garanderen dat er geen lozingen van vloeistoffen zouden kunnen voorvallen die de kwaliteit van de oppervlaktewateren aantasten. § 5. De manipulatie van koolwaterstoffen of producten die stoffen bevatten als bedoeld in bijlage VII bij het decreetgevend deel, met inbegrip van meststoffen en pesticiden, en de verrichtingen voor het onderhoud en de bevoorrading van motortuigen worden verricht op waterdichte oppervlakten voorzien van een systeem voor de recuperatie van vloeistoffen die garanderen dat er geen enkele lozing van vloeistoffen naar de oppervlaktewateren gebeurt. § 6. Leidingen voor het vervoer van koolwaterstoffen, producten of stoffen die substanties bevatten als bedoeld in bijlage VII van het decreetgevend deel zijn waterdicht. Het risico dat een accidentele breuk optreedt wordt herleid tot verwaarloosbare waarden. § 7. De delen van wegen die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied, dit gebied doorkruisen en een verontreinigingsrisico vertonen voor de oppervlaktewateren worden zo ingericht dat dit risico voorkomen of zo goed mogelijk ingeperkt wordt.
De nieuwe wegdelen die het gebied doorkruisen, evenals de delen van wegen die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied waar een renovatie aan de gang is worden uitgerust met inzamelsystemen die de voorkoming garanderen van ieder risico op vervuiling van oppervlaktewateren door (vloei)stoffen die accidenteel geloosd zouden worden.
De wegdelen die een risico vertonen op vervuiling van de oppervlaktewateren die schade zou kunnen toebrengen aan de kwaliteit van de winning van tot drinkwater verwerkbaar water door het vallen van een motortuig in de oppervlaktewateren worden uitgerust met vangrails of een gelijksoortig systeem. § 8. Het spreiden van meststoffen wordt enkel toegelaten voor zover de natuurkundige stikstofbehoeften van de planten worden gedekte, met inperking van verliezen van voedingsdeeltjes.
Als de Minister evenwel vaststelt dat de waterwinning een in percentielen uitgedrukt gehalte van meer dan vijfentwintig mg aan NO3-/l bevat, neemt hij de passen maatregelen voor een wijziging van sommige landbouw-, huishoudkundige en andere praktijken die de insijpeling van nitraten in oppervlaktewateren inperkt. Die maatregelen blijven van kracht totdat het gehalte opnieuw onder de grens van vijfentwintig mg NO3-/l gaat en minstens vijf jaar onder dat niveau blijft. Hij kan met name de spreidingen beperken van dierlijke mest, van producten waarvan de spreiding toegelaten is voor landbouwdoeleinden en stikstofhoudende meststoffen tegen de maximumdosissen voor kwetsbare gebieden als bedoeld in hoofdstuk IV van deze titel.
De bepalingen van lid 1 zijn onmiddellijk van toepassing op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van de voorkomingsgebieden.
Als de beslissing geen bijzondere bepaling bevat, zijn de maatregelen waarvan sprake in leden 2 en 3 van toepassing binnen een termijn van één jaar volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Minister. § 9. De Minister beveelt de uitvoering van een onderzoekscontrole met het oog op de bepaling van de overschrijding van de concentratie van actieve stoffen in de pesticiden evenals van hun metabolieten, afbraak- en reactieproducten en op het opsporen van de oorsprong, als deze concentratie in een jaargemiddelde in de ontvangende wateren dertig percent overschrijdt, ofwel: 1° de kwaliteitsnormen van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104 voor wat betreft de waarde, vastgesteld per individuele stof; 2° van de kwaliteitsnormen van de grondwateren bedoeld in artikel R.104 wat betreft de waarde vastgelegd voor het totaal van deze stoffen; 3° van de drempelwaarden van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104.
Als deze overschrijding toe te schrijven is aan praktijken die niet met de bestaande wetgeving overeenstemmen, neemt de Minister de maatregelen om deze te laten naleven. In het geval waarin de overschrijding niet toe te schrijven is aan een niet-naleving van enige wettelijke norm, kan de Minister, in overleg met de betrokken sectoren, passende aanmoedigende en begeleidende maatregelen voorstellen om sommige landbouw-, huishoudelijke en andere praktijken te wijzigen om de introductie van pesticiden in de oppervlaktewateren te beperken tot dat de gehaltes zich opnieuw onder de dertig percent van de kwaliteitsnormen of drempelwaarden van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104 bevinden en minstens gedurende vijf jaar op dat niveau blijven. De voorgestelde maatregelen zijn proportioneel en houden rekening met het resultaat van een evaluatie van hun sociaal-economische impact op de betrokken sectoren.
Als de Minister geen bijzondere bepaling neemt, zijn de maatregelen waarvan hierboven sprake van toepassing binnen een termijn van één jaar volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Minister.
De Minister neemt, na de onderzoekscontrole, en in overleg met de betrokken sectoren, versterkte maatregelen als de concentratie aan actieve stoffen van pesticiden en hun metabolieten, afbraak- en reactieproducten in jaargemiddelde in de ontvangende wateren vijfenzeventig percent overschrijdt van: 1° de kwaliteitsnormen van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104 wat betreft de waarde vastgelegd per individuele stof; 2° van de kwaliteitsnormen van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104 wat betreft de waarde vastgelegd voor het totaal van deze stoffen; 3° van de drempelwaarden van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104.
De maatregelen bedoeld in lid 4 houden rekening met de dwingende landbouwfactoren en kunnen gaan tot en met het verbod op de toepassing van de betrokken pesticiden om te voorkomen dat deze in de oppervlaktewateren terechtkomen totdat de gehaltes zich opnieuw onder de vijfenzeventig percent van de kwaliteitsnormen en drempelwaarden van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104 bevinden en sinds minstens vijf jaar op dat niveau blijven.
Als de Minister geen bijzondere bepaling neemt, zijn de maatregelen waarvan hierboven sprake van toepassing binnen een termijn van één jaar volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Minister.
De waterproducent verwittigt de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of diens vertegenwoordiger als de concentratie aan actieve stoffen van de pesticiden, evenals in hun metaboliete, afbraak- en reactieproducten in de ontvangende wateren geval per geval honderd percent overschrijden van ofwel: 1° de kwaliteitsnormen van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104 wat betreft de waarde vastgelegd per individuele stof; 2° de kwaliteitsnormen van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104 wat betreft de waarde vastgelegd voor het totaal van deze stoffen; 3° de drempelwaarden van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104.
De directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of diens vertegenwoordiger licht onverwijld ieder organisme in. § 10. Iedere spreiding van pesticiden of minerale of organische meststoffen op een afstand van minder dan zes meter van iedere waterloop gelegen in het nabijgelegen voorkomingsgebied is verboden.
Een buffergebied, bedekt met een permanente beplantingsstrook, zes meter breed te rekenen van de oeverrug, wordt langs de gehele waterloop aangelegd, in het nabijgelegen voorkomingsgebied. De afwijking voorzien in artikel 2, 7°, van het besluit van de Waalse Regering van 11 juli 2013 betreffende een pesticidengebruik dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling en tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt en het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 5 oktober 1987 betreffende het opmaken van een verslag over de toestand van het Waalse leefmilieu blijft verder van toepassing. § 11. Voor iedere waterwinning van categorie B.3, bedoeld in artikel R.145, § 2, wordt een meetstation met waarschuwingssein opgericht.
De exploitant plaatst, binnen een termijn van twaalf maanden te rekenen van de datum van kennisgeving van het ministerieel besluit, een meetstation met waarschuwingssein, stroomopwaarts gelegen ten opzichte van de waterwinning, op zodanige afstand van deze laatste dat het mogelijk is de representatieve kwaliteitsparameters van de risico's te berekenen en de nodige reactietijd te geven om op te treden in het geval van kwaliteitsschommelingen. § 12. Lozingen van niet-gezuiverd afvalwater zijn verboden. § 13. Afvalwater van huishoudens of industrieën, met inbegrip van afvalwater van zuiveringsstations, kunnen onderworpen worden aan bijzondere maatregelen in het geval van gebleken vervuilingsrisico van de waterwinning. De Minister kan iedere nuttige maatregel nemen om dat risico te beperken, onverminderd het saneringsstelsel voor residuair stedelijk afvalwater. § 14. Lozingen van bestaande onweersbekkens in een nabijgelegen voorkomingsgebied kunnen onderworpen worden aan bijzondere maatregelen die de Minister kan nemen. § 15. Het is verboden, in nabijgelegen voorkomingsgebieden nieuwe onweersbekkens aan te leggen. § 16. Systemen voor afvoer van afvloeiend hemel- en dakwater naar oppervlaktewateren in nabijgelegen voorkomingsgebied kunnen onderworpen worden aan bijzondere maatregelen die de Minister kan nemen. § 17. Omheinde terreinen voor dieren, stallen en kennels inbegrepen, worden op dusdanige wijze uitgerust dat iedere lozing van vloeistoffen naar oppervlaktewateren onbestaande is. § 18. Plaatsen waar dieren permanent geconcentreerd zijn zoals drinkbakken, troggen, voederplaatsen, melkplaatsen, gelegen buiten de gebouwen van het bedrijf en die een risico op vervuiling van de oppervlaktewateren vertonen waardoor de kwaliteit van de winning van tot drinkwater verwerkbaar water aangetast kan worden, zijn verboden.
In voorkomend geval worden ze verwijderd en verplaatst naar buiten het nabijgelegen voorkomingsgebied. § 19. Wat betreft het uitvoeren van werven, werkzaamheden en bouwwerken worden volgende maatregelen nageleefd: 1° de werftuigen vertonen geen lekken van koolwaterstoffen, zijn in goede staat, worden regelmatig nagekeken en in geval van probleem onmiddellijk uit de voorkomingsgebieden verwijderd om hersteld te worden;2° de onderhouds- of bevoorradingsverichtingen van motortuigen worden dusdanig uitgevoerd dat geen vloeistof accidenteel verspreid wordt en naar de oppervlaktewateren afvloeit;3° enkel de producten nodig voor de uitvoering van de werf mogen zich ter plaatse bevinden;4° de producten die risico's vertonen voor de kwaliteit van de oppervlaktewateren zoals brandstoffen of smeerolies worden ofwel opgeslagen in tanks, geplaatst in waterdichte kuipen die minstens dezelfde capaciteit als de totale capaciteit van de tanks die in deze kuipen opgeslagen zijn, ofwel opgeslagen in vaten of recipiënten opgesteld op een waterdichte oppervlakte die dusdanig is uitgerust dat elke lozing van vloeistoffen bij lekkages onbestaande is;5° in geval van incident worden onmiddellijk maatregelen genomen om het verder uitdijen van de verontreiniging en een besmetting van het oppervlaktewater te voorkomen. Betreffende lid 1, 5°, zijn de nodige hoeveelheden anti-vervuilingskits, met onder ander materiaal voor de adsorptie van koolwaterstoffen, en zeilen beschikbaar. De aannemer licht de bevoegde dienst van de Administratie en "SOS Environnement-Nature" in. § 20. Nieuwe transformatoren worden op een sokkel uit gewapend beton opgesteld, die tegelijk een De transformatoren die bestaan op het ogenblik van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied worden met een systeem uitgerust waarmee lekkende vloeistoffen gerecupereerd kunnen worden en het uitblijven van lozingen die de kwaliteit van de oppervlaktewateren aantasten, gegarandeerd kan worden. § 21. Het is verboden, vee toegang te laten krijgen tot waterlopen gelegen in II.A-gebied. Langs de weilandpercelen die de waterloop volgen worden omheiningen geplaatst. § 22. Het gebied wordt dusdanig met verkeerstekens uitgerust dat borden, overeenstemmend met de modellen opgenomen in bijlage LVII, op alle hoofdverkeerswegen op punten worden geplaatst waar het nabijgelegen voorkomingsgebied betreden wordt. § 23. Er kunnen in het ministerieel besluit ter afbakening van het (de) voorkomingsgebied(en) aanvullende maatregelen voor de bescherming van het waterwinningsgebied nader worden bepaald.
Art. R.166. § 1. In gebied II.B zijn de specifieke voorschriften omschreven in de paragrafen 2 tot 18 op ieder type nader omschreven activiteiten of installaties. § 2. De afvalbeheersactiviteiten voldoen aan volgende voorwaarden: 1° de technische ingravingscentra, bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, zijn verboden;2° de vestiging van nieuwe technische ingravingscentra van klasse 3 is verboden;3° de opslagplaatsen en de installaties voor het samenbrengen, verwijderen of positief benutten van afvalstoffen bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen worden uitgerust met een inzamelsysteem waarbij gegarandeerd wordt dat lozingen van vloeistoffen naar de oppervlaktewateren onbestaande zijn. Afwijkend van lid 1, 1°, worden toegelaten, op voorwaarde dat ze reeds bestonden op het ogenblik van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgeboed, de installaties bedoeld bij volgende rubrieken van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten en verscheidene besluiten van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale en integrale voorwaarden: 1° de centra van klasse 3 bedoeld bij rubriek 90.25.03; 2° de centra van klasse 4.A bedoeld bij rubriek 90.25.04.01; 3° de centra van klasse 5.3 bedoeld bij rubriek 90.25.05.03.
Afwijkend van lid 1, 2°, worden nieuwe technische ingravingscentra van klasse 3, opgenomen in het plan voor technische ingravingscentra, aangenomen door de Waalse Regering op 1 april 1999, toegelaten in de voorwaarden vastgesteld krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning. § 3. De hierna vernoemde opslagplaatsen voldoen aan volgende voorwaarden: 1° de bovengrondse of ingegraven opslagplaatsen voor koolwaterstoffen van honderd tot minder dan drie duizend liter voldoen aan de vereisten van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 en aan de bepalingen genomen krachtens het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering;2° bovengrondse of ingegraven opslagplaatsen van meer dan drie duizend liter koolwaterstoffen voldoen aan de vereisten van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003;3° de opslagplaatsen van meer dan honderd liter vloeibare producten die stoffen bevatten, opgenomen in bijlage VII bij het decreetgevend deel, voldoen aan de vereisten van de geldende wetgeving inzake opslaginstallaties;4° de opslagplaatsen voor vaste producten die stoffen bevatten opgenomen in bijlage VII van het decreetgevend deel worden onder een dak geplaatst, op niet-waterdoorlatende oppervlakten uitgerust met een vergaarsysteem waarmee gegarandeerd kan worden dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden die de kwaliteit van de oppervlaktewateren aantasten;5° de opslagplaatsen van organische stoffen die lozingen van vloeistoffen zouden kunnen veroorzaken worden dusdanig ingericht dat het rechtstreeks en onrechtstreeks afvloeien ervan naar oppervlaktewateren voorkomen wordt. Ter aanvulling van de onder lid 1, 1° tot 6°, bedoelde maatregelen zijn de stoffen vervat in waterdichte recipiënten, geplaatst op niet-waterdoorlatende oppervlakten uitgerust met een vergaarsysteem waarmee gegarandeerd kan worden dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden.
De in lid 1, 3°, bedoelde bovengrondse of ingegraven afgedankte tanks voor koolwaterstoffen, bedoeld in lid 1, 1° en 2°, of voor producten die stoffen bevatten bedoeld in bijlage VII bij het decreetgevend deel worden geledigd, gereinigd, in voorkomend geval ontgast en afgevoerd.
Het leidingenstelsel wordt geledigd en gedemonteerd.
Indien het onmogelijk is een ingegraven tank af te voeren in redelijke technische en financiële voorwaarden, is het mogelijk hem ter plaatse te laten nadat hij gevuld is met een inerte stof. Indien het een ingegraven tank betreft, wordt er vooraf een waterdichtheidstest uitgevoerd door een technicus, erkend overeenkomstig artikel 634ter/4 van titel III van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming.
Als uit deze test blijkt dat de tank niet waterdicht is, wordt overeenkomstig de geldende bepalingen een saneringsprocedure uitgevoerd.
De tanks voor koolwaterstoffen bedoeld in lid 1, 1° en 2°, of voor producten die stoffen bevatten als bedoeld in bijlage VII bij het decreetgevend deel en bedoeld in lid 1, 3°, die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied, en waarvan de ligging een risico vertoont op vervuiling van de oppervlaktewaterwinning worden binnen de twee jaar voor de ingegraven tanks en binnen de vier jaar voor bovengrondse tanks, volgend op de aanwijzing van het voorkomingsgebied, minstens via visuele controle samen met een diagnose voor de overige levensduur, aan een waterdichtheidstest onderworpen door een erkend technicus.
Als de tests wijzen op een waterdichtheidsdefect, op een kortere levensduur dan vier jaar of een dreigend vervuilingsrisico, wordt de recipiënt onmiddellijk aan zijn bestemming onttrokken en de nieuwe opslag voor koolwaterstoffen bedoeld in lid 1, 1° en 2°, voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden en aan de aanvullende voorwaarden bedoeld in lid 4.
De waterdichtheidstests voor de bovengrondse en ingegraven tanks worden, bij ontstentenis van een geldend waterdichtheidscertificaat, uitgevoerd overeenkomstig de wetgeving betreffende de opslaginstallaties waarvan de vereisten opgenomen zijn in het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003. Wanneer geen enkele wetgeving van toepassing is, worden de waterdichtheidstests uitgevoerd door de exploitant van de waterwinning of de "SPGE" wanneer de exploitant van de waterwinning een dienstverleningscontract voor de bescherming gesloten heeft met de "SPGE".
Op de productiesite ervan worden de stoffen bedoeld in lid 1, 5°, opgeslagen in waterdichte of op niet-waterdoorlatende oppervlaktes opgestelde kuipen of recipiënten, dusdanig uitgerust dat iedere lozing van vloeistoffen die de kwaliteit van de oppervlaktewateren kan aantasten, onbestaande is.
De opslagplaatsen, bedoeld in lid 1, 5°, die dierlijke mest bevatten worden zo geconcipieerd dat de voorwaarden vastgesteld in hoofdstuk IV van deze titel in acht genomen worden.
De opslagplaatsen bedoeld in lid 1, 5°, die ingekuilde producten met een permanent karakter bevatten die lozingen van vloeistoffen zouden kunnen veroorzaken, worden opgeslagen in waterdichte of op niet-waterdoorlatende oppervlaktes opgestelde kuipen of recipiënten, dusdanig uitgerust dat iedere lozing van vloeistoffen die de kwaliteit van de oppervlaktewateren kan aantasten, onbestaande is. § 4. De manipulatie van koolwaterstoffen of producten die stoffen bevatten als bedoeld in bijlage VII bij het decreetgevend deel, met inbegrip van meststoffen en pesticiden, en de verrichtingen voor het onderhoud en de bevoorrading van motortuigen worden verricht op waterdichte oppervlakten voorzien van een systeem voor de recuperatie van vloeistoffen die garanderen dat er geen enkele lozing van vloeistoffen naar de oppervlaktewateren gebeurt. § 5. Leidingen voor het vervoer van koolwaterstoffen, producten of stoffen die substanties bevatten als bedoeld in bijlage VII van het decreetgevend deel zijn waterdicht. Het risico dat een accidentele breuk optreedt wordt herleid tot verwaarloosbare waarden. § 6. Wat betreft de spreiding van meststoffen, zijn de bepalingen bedoeld in artikel R.165, § 8, van toepassing. § 7. Wat betreft de spreiding van pesticiden, zijn de bepalingen bedoeld in artikel R.165, § 9, van toepassing. § 8. Iedere spreiding van pesticiden of minerale of organische meststoffen op een afstand van minder dan zes meter van iedere waterloop gelegen in het nabijgelegen voorkomingsgebied is verboden.
Een buffergebied, bedekt met een permanente beplantingsstrook, zes meter breed te rekenen van de oeverrug, wordt langs de gehele waterloop aangelegd, in het afgelegen voorkomingsgebied. De afwijking voorzien in artikel 2, 7°, van het besluit van de Waalse Regering van 11 juli 2013 betreffende een pesticidengebruik dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling en tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt en het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 5 oktober 1987 betreffende het opmaken van een verslag over de toestand van het Waalse leefmilieu blijft verder van toepassing. § 9. Wat betreft de transformatoren, zijn de bepalingen van artikel R.165, § 20, van toepassing. § 10. Lozingen van niet-gezuiverd afvalwater zijn verboden. § 11. Afvalwater van huishoudens of industrieën, met inbegrip van afvalwater van zuiveringsstations, kunnen onderworpen worden aan bijzondere maatregelen in het geval van gebleken vervuilingsrisico van de waterwinning. De Minister kan iedere nuttige maatregel nemen om dat risico te beperken, onverminderd het saneringsstelsel voor residuair stedelijk afvalwater. § 12. Lozingen van bestaande onweersbekkens in een afgelegen voorkomingsgebied, en nieuwe onweersbekkens, kunnen onderworpen worden aan bijzondere maatregelen die de Minister kan nemen. § 13. Wat betreft de overdekte omheinde terreinen voor dieren, zijn de bepalingen van artikel R.165, § 17, van toepassing. § 14. Wat betreft de uitvoering van werven, werkzaamheden en bouwwerken, zijn de bepalingen van artikel R.165, § 19, van toepassing. § 15. Het plaatsen van verkeerstekens voor het gebied wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel R.165, § 22. § 16. De delen van wegen die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied, dit gebied doorkruisen en een verontreinigingsrisico vertonen voor de oppervlaktewateren die de kwaliteit van de waterwinning kunnen aantasten, worden zo ingericht dat dit risico voorkomen of zo goed mogelijk ingeperkt wordt.
De nieuwe wegdelen die het gebied doorkruisen, evenals de delen van wegen die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied waar een renovatie aan de gang is worden uitgerust met inzamelsystemen die de voorkoming garanderen van ieder risico op vervuiling van oppervlaktewateren, die de kwaliteit van de waterwinning kunnen aantasten, door (vloei)stoffen die accidenteel geloosd zouden worden.
De wegdelen die een risico vertonen op vervuiling van de oppervlaktewateren die schade zou kunnen toebrengen aan de kwaliteit van de winning van tot drinkwater verwerkbaar water door het vallen van een motortuig in de oppervlaktewateren worden uitgerust met vangrails of een gelijksoortig systeem. § 17. Het is verboden, vee toegang te laten krijgen tot waterlopen gelegen in II.B-gebied. Langs de weilandpercelen die de waterloop volgen worden omheiningen geplaatst. § 18. Er kunnen in het ministerieel besluit ter afbakening van het (de) voorkomingsgebied(en) aanvullende maatregelen voor de bescherming van het waterwinningsgebied nader worden bepaald.
Art. R.167. Wanneer de restrictieve maatregelen, genomen overeenkomstig artikel R.165, §§ 8 tot 10, en R.166, §§ 6 tot 8, in ieder voorkomingsgebied, gelegen binnen in het toezichtsgebied ontoereikend blijken, kan de Minister op eigen initiatief of op vraag van de exploitant, gelijkaardige bepalingen vaststellen in het geheel of in een deel van het toezichtsgebied. Hij kan met name de spreidingen beperken van dierlijke mest, van producten waarvan de spreiding toegelaten is voor landbouwdoeleinden en stikstofhoudende meststoffen tegen de maximumdosissen voor kwetsbare gebieden als bedoeld in hoofdstuk IV van deze titel.
De Minister kan eveneens, volgens dezelfde criteria, gelijkaardige maatregelen vaststellen in toezichtsgebieden die niet gepaard gaan met een waterwinning.
De nitraatgehaltes worden dan ter hoogte van een controlepunt beoordeeld, dat representatief is voor de oppervlaktewateren.
Onderafdeling 3. - Beschermingsmaatregelen voor ondergrondse waterwinningen Art. R.168. § 1. De bepalingen van dit artikel zijn enkel van toepassing in af- en nabijgelegen voorkomingsgebied. § 2. Bezinkputten zijn verboden, eveneens als ze uitsluitend regenwater afvoeren. § 3. Het spreiden van meststoffen is enkel toegelaten om de fysiologische stikstofbehoeften van de planten te dekken, met beperking van de verliezen aan nutriënten.
Wanneer de waterwinning evenwel een gemiddeld jaarlijks gehalte van meer dan vijfendertig mg NO3-/l vertoont, of meer dan twintig NO3-/l met een stijgende tendens, neemt de Minister op eigen initiatief of op aanvraag van de exploitant de treffende maatregelen tot wijziging van sommige landbouw-, huishoudelijke of andere praktijken om de introductie van nitraten in het grondwater te beperken.
De maatregelen, beslist door de Minister of standaard aangenomen krachtens paragraaf 3, lid 1, blijven van toepassing totdat het gehalte zich opnieuw onder de twintig mg NO3-/l bevindt en minstens vijf jaar op dat niveau behouden blijft. De Minister kan met name de spreiding beperken van dierlijke mest, van producten die gespreid kunnen worden voor landbouwdoeleinden en van stikstofhoudende meststoffen tegen de in kwetsbaar gebied toegelaten maximumdosissen bepaald in hoofdstuk IV van deze titel.
Overigens kan de Minister volgens dezelfde procedure maatregelen nemen onder de drempels vastgesteld in lid 2, wanneer de betrokken waterwinningen natuurlijk mineraal water uitbaten met een laag nitraatgehalte waarvoor een aangepaste bescherming vereist is om dit gehalte stabiel te houden.
De bepalingen van lid 1 zijn onmiddellijk van toepassing bij de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van de voorkomingsgebieden.
Bij gebreke van bijzondere nadere bepaling zijn de in leden 2, 3 en 4 bedoelde maatregelen van toepassing binnen een termijn van één jaar, volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing van de Minister.
De administratie beveelt op eigen initiatief of op vraag van de exploitant een onderzoekscontrole waarbij beoogd wordt de overschrijding nader te bepalen en er de oorsprong van te kennen als de administratie of de exploitant vaststelt dat de concentratie van actieve stoffen in de pesticiden, evenals hun metabolieten, afbraak- en reactieproducten, stijgt of als jaargemiddelde in de ontvangende wateren dertig percent overstijgt, ofwel: 1° van de kwaliteitsnormen van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 1°, wat betreft de waarde vastgelegd per individuele stof; 2° van de kwaliteitsnormen van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 1°, wat betreft de waarde vastgelegd voor het totaal van de stoffen; 3° van de drempelwaarden van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 2°.
Als die overschrijding te wijten is aan praktijken die niet voldoen aan één of meer bestaande wetgevingen, neemt de Minister de maatregelen tot naleving ervan. Als de overschrijding niet te wijten is aan de niet-naleving van een wettelijke verplichting, kan de Minister, in overleg met de betrokken sectoren, gepaste begeleidings- en aansporingsmaatregelen voorstellen ter wijziging van sommige landbouw-, huishoudelijke en andere praktijken om de verspreiding van bestrijdingsmiddelen in de grondwateren te beperken totdat de gehaltes gedaald zijn onder 30 % van de kwaliteitsnormen of drempelwaarden van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3 en sinds minstens vijf jaar op dat niveau gehandhaafd worden. De voorgestelde maatregelen zijn evenredig en integreren het resultaat van een beoordeling van hun sociaal-economische effecten op de betrokken sectoren.
Bij gebrek aan bijzondere nadere bepaling zijn de in lid 8 bedoelde maatregelen van toepassing binnen een termijn van één jaar, volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing van de Minister.
De Minister neemt na het controleonderzoek en in overleg met de betrokken sectoren versterkte maatregelen als de concentratie aan actieve stoffen in de pesticiden, evenals in hun metabolieten, afbraak- en reactieproducten, als jaargemiddelde in de ontvangende wateren vijfenzeventig percent overstijgt, ofwel: 1° van de kwaliteitsnormen van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 1°, wat betreft de waarde vastgelegd per individuele stof; 2° van de kwaliteitsnormen van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 1°, wat betreft de waarde vastgelegd voor het totaal van de stoffen; 3° van de drempelwaarden van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 2°.
In de maatregelen bedoeld in lid 10 wordt rekening gehouden met de agronomische eisen gaande van het verbod van toepassing op de betrokken pesticiden ten einde de verspreiding van bestrijdingsmiddelen in de grondwateren te voorkomen totdat de gehaltes opnieuw gedaald zijn onder 75 % van de kwaliteitsnormen en drempelwaarden van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, en sinds minstens vijf jaar op dat niveau gehandhaafd worden.
Bij gebrek aan bijzondere nadere bepaling zijn de in lid 11 bedoelde maatregelen van toepassing binnen een termijn van één jaar, volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing van de Minister.
De waterproducent meldt de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of diens vertegenwoordiger als de concentratie aan actieve stoffen in de pesticiden, evenals in hun metabolieten, afbraak- en reactieproducten, geval per geval in de ontvangende wateren honderd procent overstijgt, ofwel: 1° van de kwaliteitsnormen van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 1°, wat betreft de waarde vastgelegd per individuele stof; 2° van de kwaliteitsnormen van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 1°, wat betreft de waarde vastgelegd voor het totaal van de stoffen; 3° van de drempelwaarden van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 2°.
De directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, of diens vertegenwoordiger licht onverwijld iedere betrokken instelling in en waarschuwt de waterproducenten van de aangrenzende gebieden van het gebied waar het incident plaats heeft gevonden om hun waakzaamheid te verhogen inzake de problematische parameter(s).
Opslagen van honderd tot minder dan drie duizend liter koolwaterstoffen voldoen aan de vereisten van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003, en van de bepalinge genomen krachtens het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering.
Opslagen die voor de inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied bestonden, worden op kosten van de eigenaar in overeenstemming gebracht aan het einde van de levensduur van de tank of indien het vervuilingsrisico dreigende is.
In afwijking van lid 16 wordt de opslag die bestaat in de voorkomingsgebieden betreffende een waterwinning die voor menselijke consumptie bestemd is in de vorm van verpakt bron- of natuurlijk mineraal water, in overeenstemming gebracht binnen de in bijlage LVquater bedoelde termijnen.
Opslagen van meer dan drie duizend liter koolwaterstoffen of meer dan honderd liter vloeibare producten die stoffen bevatten bedoeld in bijlage VII bij het decreetgevend deel voldoen aan de vereisten van de geldende wetgeving inzake deze opslaginstallaties.
Ter aanvulling van die bepalingen zijn volgende maatregelen eveneens verplicht: 1° vloeibare meststoffen en pesticiden worden opgeslagen in waterdichte recipiënten, opgesteld op niet-waterdoorlatende oppervlakten, uitgerust met een inzamelsysteem dat het uitblijven van elke lozing van vloeistoffen bij lekken onbestaande is;2° vergaarvlakken, inkuipingen, retentiebakken en waterdichte putten worden vrij gelaten, worden beschermd tegen binnendringend regen- of insijpelend water en de systemen voor waterafvoer via de onderkant zijn verboden;3° de afvoer en het peilen gebeurt via de bovenkant van de tank;het onttrekken door zwaartekracht, met een sluitingssysteem op de leiding, is verboden; 4° er wordt op de tank een plaatje aangebracht waarin gewezen wordt op het voorkomingsgebied en waarop de telefoonnummers worden opgegeven van de exploitant van de waterwinning, van de gemeente en van SOS ENVIRONNEMENT-NATURE. Vaste producten die stoffen bevatten van bijlage VII bij het decreetgevende deel worden onder een dak opgeslagen, op niet-waterdoorlatende oppervlakten uitgerust met een inzamelsysteem waarmee het uitblijven van lozingen van vloeistoffen gegarandeerd wordt.
De leidingen voor het vervoer van koolwaterstoffen, producten of stoffen die substanties bevatten vallend onder bijlage VII bij het decreetgevend deel zijn waterdicht. Het risico op een accidentele breuk wordt tot verwaarloosbare waarden herleid.
De hantering van koolwaterstoffen of producten die stoffen bevatten van bijlage VII bij het decreetgevend gedeelte, met inbegrip van meststoffen en pesticiden, evenals de onderhouds- en bevoorradingsverrichtingen van motortuigen worden op waterdichte oppervlakten uitgevoerd, met een systeem voor de recuperatie van de vloeistoffen.
De overdekte omheinde terreinen voor dieren, met inbegrip van stallen en kennels, zijn waterdicht op de bodem en dusdanig uitgerust dat de lozingen van vloeistoffen onbestaande zijn.
De opslag en de installaties voor de verzameling, de verwijdering of de valorisatie van afval bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, worden: 1° gevestigd op plaatsen waar de bodem waterdicht is gemaakt;2° uitgerust met een inzamelsysteem dat het uitblijven van iedere lozing van vloeistoffen garandeert. Wanneer putten, boringen, uitgravingen of funderingswerken die dieper dan drie meter onder de bodemoppervlakte reiken het voorwerp uitmaken van een aanvraag tot stedenbouwkundige of globale vergunning, ter advies voorgelegd aan de Waalse Overheidsdienst Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie, wordt door laatstgenoemde het advies ingewonnen van de exploitant van de waterwinning en van de administratie bij de behandeling van de aanvraag. In nabijgelegen voorkomingsgebied met waterwinningen voor mineraal, thermaal en koolzuurhoudend water, is deze formaliteit vereist wanneer bovenvernoemde werken dieper reiken dan twee meter.
Wat betreft de uitvoering van werven, werkzaamheden en bouwwerken, worden volgende bepalingen in acht genomen: 1° de werftuigen vertonen geen lekken van koolwaterstoffen, zijn in goede staat, worden regelmatig nagekeken en in geval van probleem onmiddellijk uit de voorkomingsgebieden verwijderd om hersteld te worden;2° de onderhouds- of bevoorradingsverichtingen van motortuigen worden dusdanig uitgevoerd dat geen vloeistof accidenteel verspreid wordt en in de bodem insijpelt;3° enkel de producten nodig voor de uitvoering van de werf mogen zich ter plaatse bevinden;4° de producten die risico's vertonen voor de kwaliteit van de grondwaterlaag zoals brandstoffen of smeerolies worden ofwel opgeslagen in tanks, geplaatst in waterdichte kuipen die minstens dezelfde capaciteit hebben als de totale capaciteit van de tanks die in deze kuipen opgeslagen zijn, ofwel opgeslagen in vaten of recipiënten opgesteld op een waterdichte oppervlakte die dusdanig is uitgerust dat elke lozing van vloeistoffen bij lekkages uitblijft;5° bij incidenten worden onmiddellijk maatregelen genomen om te voorkomen dat de verontreiniging verder uitdijt en de gecontamineerde grond af te voeren. Betreffende lid 26, 5°, zijn de nodige hoeveelheden anti-vervuilingskits, met onder ander materiaal voor de adsorptie van koolwaterstoffen, en zeilen beschikbaar. De aannemer licht de bevoegde dienst van de Administratie en "SOS Environnement-Nature" in. § 4. De bepalingen voor aanpassing aan de normen zijn de volgende: 1° de opslag van vloeibare koolwaterstoffen of vloeibare producten die stoffen bevatten van bijlage VII bij het decreetgevende deel, die bestonden op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied wordt genormeerd naar de bepalingen van dit artikel;2° bovengrondse of ingegraven afgedankte tanks voor koolwaterstoffen of producten die stoffen bevatten van bijlage VII bij het decreetgevend gedeelte worden geledigd, gereinigd, in voorkomend geval ontgast en afgevoerd.Het leidingenstelsel wordt geledigd en gedemonteerd; 3° bij een gebleken verontreinigingsrisico van de waterwinning en op de betrokken plaatsen kan de Minister, op eigen initiatief of op vraag van de exploitant, iedere nuttige maatregel nemen om dat risico te beperken, daaronder inbegrepen opleggen dat, ondanks de bepalingen van de artikelen R.279, § 2, en R.282, het afvalwater van de woningen die reeds bestonden op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied waarvoor het autonome en overgangssaneringsstelsel geldt, individueel of gegroepeerd gezuiverd wordt via een individueel zuiveringssysteem omschreven in artikel R.233, 24°.
Betreffende lid 1, 2°, is het, indien het onmogelijk is een ingegraven tank af te voeren in redelijke technische en financiële voorwaarden, mogelijk hem ter plaatse te laten nadat hij gevuld is met een inerte stof. Indien het een ingegraven tank betreft, wordt er vooraf een waterdichtheidstest uitgevoerd door een technicus, erkend overeenkomstig artikel 634ter/4 van titel III van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming. Als uit deze test blijkt dat de tank niet waterdicht is, wordt overeenkomstig de geldende bepalingen een saneringsprocedure uitgevoerd. § 5. Voor de nieuwe werken, bouwwerken en installaties gelden de bepalingen van dit artikel bij de inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied. § 6. In het geval waarin de waterwinning vallend onder het voorkomingsgebied niet bestemd is voor menselijke consumptie in de vorm van verpakt bron- of natuurlijk mineraal water: 1° de ingegraven tanks voor koolwaterstoffen die reeds bestonden op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied, die niet beantwoorden aan de normen vervat in de bepalingen van paragrafen 3, lid 15, en 4, lid 1, 1°, worden, binnen de twee jaar volgend op de aanwijzing van het voorkomingsgebied, op hun waterdichtheid getest door een erkend technicus overeenkomstig artikel 634ter/4 van titel III van het algemeen reglement op de arbeidsbescherming, samen met een diagnose over de overige nuttige levensduur;2° de bovengrondse tanks voor koolwaterstoffen of producten die stoffen bevatten van bijlage VII van het decreetgevend gedeelte, die reeds bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied, worden, binnen de vier jaar volgend op de aanwijzing van het voorkomingsgebied, minstens via een visuele controle, op hun waterdichtheid getest, samen met een diagnose inzake de overige levensduur;3° als de tests wijzen op een waterdichtheidsdefect, op een kortere levensduur dan vier jaar of een dreigend vervuilingsrisico, wordt de recipiënt onmiddellijk aan zijn bestemming onttrokken en de nieuwe opslag voor koolwaterstoffen voldoet aan de in paragraaf 3, lid 15, gestelde ;4° de waterdichtheidstests voor de bovengrondse en ingegraven tanks worden, bij ontstentenis van een geldend waterdichtheidscertificaat, uitgevoerd overeenkomstig de vereisten van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003. Betreffende lid 1, 4°, zorgt de exploitant van de exploitant, wanneer geen enkele wetgeving van toepassing is, voor de waterdichtheidstest.
Art. R.169. § 1. De bepalingen van dit artikel zijn enkel van toepassing op het nabijgelegen voorkomingsgebied. § 2. Verboden zijn: 1° de technische ingravingscentra, bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;2° de nieuw ingegraven opslagsystemen voor koolwaterstoffen en de opslag van producten die stoffen bevatten van bijlage VII van het decreetgevend gedeelte, meststoffen inbegrepen;3° de opslagplaatsen voor pesticiden, behalve de bestaande bovengrondse opslagplaatsen wanneer de opgeslagen hoeveelheid pesticiden lager is dan twee ton en de exploitatievoorwaarden omschreven overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning in acht genomen zijn;4° het ondergronds spreiden van huishoudelijke afvalwater, zelfs na zuivering;5° de opslag op, in of buiten de productiesite, van organische stoffen die vloeistoflozingen veroorzaken;6° plaatsen waar dieren permanent geconcentreerd zijn zoals drinkbakken, troggen, voederplaatsen, melkplaatsen, gelegen buiten de gebouwen van het bedrijf;7° de opslaginstallaties voor producten waarvan de natuurlijke afbraak vervuilingsrisico's vertoont voor voor het grondwater;8° niet-waterdichte onweerbekkens;9° kampeerterreinen;10° de vestiging van nieuwe bovengrondse opslagplaatsen van meer dan honderd liter koolwaterstoffen of producten die stoffen bevatten van bijlage VII van het decreetgevend gedeelte, meststoffen inbegrepen, behalve: a) als ze bestaande ingegraven of bovengrondse opslagplaatsen van dezelfde capaciteit en met dezelfde producten vervangen;b) de nieuwe bovengrondse tanks voor een huishoudelijk gebruik van vloeibare koolwaterstoffen, oliën of smeermiddelen of producten die stoffen beatten van bijlage VII van het decreetgevende gedeelte;11° de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen voor meer dan twintig motorvoertuigen;12° de aanleg van nieuwe overdekte omheinde terreinen voor dieren, en met name stallen en kennels;13° de vestiging van nieuwe opslagruimten voor organische stoffen die lozingen van vloeistoffen zouden kunnen veroorzaken, waaronder zoals dierlijke meststoffen zoals mest, gier of aalt en ingekuilde producten;14° de vestiging van nieuwe opslagplaatsen of nieuwe installaties voor het samenbrengen, verwijderen of positief benutten van afvalstoffen bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;15° de aanleg van nieuwe sport- en recreatiegronden, met uitzondering van die waarvoor het onderhoud zonder producten kan gebeuren, die de kwaliteit van het grondwater zouden kunnen aantasten;16° de aanleg van nieuwe begraafplaatsen of iedere uitbreiding van begraafplaatsen die reeds bestonden op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van de voorkomingsgebieden, ongeacht de afmetingen van laatstgenoemden;17° motorsportactiviteiten voor auto's voortbewogen door middel van interne verbrandingsmotoren, met inbegrip van de prototypes en de voertuigen voor uitsluitend recreatief gebruik, ook wanneer deze activiteiten zich volledig afspelen op de openbare weg;18° de motorsportactiviteiten voor voertuigen voortbewogen door middel van andere interne verbrandingsmotoren dan die bedoeld onder 17°, met inbegrip van de prototypes, de voertuigen met louter een recreatief gebruik en de sneeuwmotoren, wanneer deze activiteiten zich volledig afspelen op de openbare weg. Betreffende lid 1, 6°, worden de bestaande plaatsen met een permanente concentratie op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied die een risico vertonen op verontreiniging van het grondwater, aan hun bestemming onttrokken en verplaatst naar buiten het nabijgelegen voorkomingsgebied.
De bepaling bedoeld in lid 1, 7°, is niet van toepassing op de gereglementeerde opslagruimten, bedoeld in paragraaf 4.
De bepaling, bedoeld in lid 1, 13°, is niet van toepassing op de wijziging van een bestaande installatie met het oog op de aanpassing ervan aan de capaciteitsnormen bedoeld in artikel R.460.
Onverminderd artikel R.164 kan de Minister geval per geval de activiteiten machtigen, bedoeld in lid 1, 17°, wanneer laatstgenoemden zich uitsluitend afspelen op de openbare weg en voor zover volgende voorwaarden vervuld zijn: 1° er bestaat geen redelijk alternatief voor het parcours doorheen het nabijgelegen voorkomingsgebied, gebruikt in het kader van de motorsportactiviteiten;2° er worden specifieke beschermingsmaatregelen in het gebied genomen om de bescherming van de grondwaterlaag te verzekeren;3° de waterwinning vallend onder het voorkomingsgebied is niet bestemd voor menselijke consumptie in de vorm van verpakt bron- of natuurlijk mineraal water. De Minister bepaalt de voorwaarden bedoeld in lid 5 nader, evenals de bepalingen voor de indieningen van de vrijstellingsaanvragen.
De lijst van de nabijgelegen voorkomingsgebieden, bedoeld in lid 5, 3°, wordt door de administratie bekendgemaakt op de Portaalsite Leefmilieu van het Waalse Gewest. § 3. De delen van wegen die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied, dit gebied doorkruisen en een verontreinigingsrisico vertonen voor het grondwater worden zo ingericht dat dit risico voorkomen of zo goed mogelijk ingeperkt wordt.
De delen van nieuwe wegen die het gebied dwarsen worden uitgerust met waterdichte inzamelsystemen die alle (vloei)stoffen kunnen tegenhouden die accidenteel geloosd zouden worden.
Parkeerplaatsen van meer dan vijf motorvoertuigen worden waterdicht gemaakt en uitgerust met een inzamelsysteem van vloeistoffen naar een scheidingssysteem voor koolwaterstoffen.
Overdekte landbouwhangars die reeds bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied worden niet onderworpen aan de verplichting om de bodem waterdicht te maken op voorwaarde dat de verrichtingen inzake onderhoud en bevoorrading van de motorvoertuigen er formeel verboden worden.
Afval- of gezuiverd water kan enkel geloosd of afgevoerd worden via waterdichte rioleringen, afvoerleidingen of goten.
De plaats waar dieren geconcentreerd zijn zoals drinkbakken, troggen, voederplaatsen, mobiele melkplaatsen, mogen niet twee opeenvolgende jaren op dezelfde plaats opgesteld staan. Zij dienen zo ver mogelijk van de waterwinning te worden geplaatst, buiten de punten waar het water meestal in het grondwater binnendringt zoals dolines of karstische zinkgaten, aangewezen en nader bepaald in het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied.
Nieuwe transformatoren worden op een sokkel uit gewapend beton opgesteld, die tegelijk een retentiebak vormen.
De transformatoren die bestaan op het ogenblik van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied worden met een systeem uitgerust waarmee lekkende vloeistoffen gerecupereerd kunnen worden. § 4. De bepalingen voor aanpassing aan de normen zijn de volgende: 1° de opslag van organische stoffen die op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van een nabijgelegen voorkomingsgebied bestaan en vloeistoflozingen zouden kunnen veroorzaken, worden in kuipen of recipiënten opgeslagen die waterdicht zijn of geïnstalleerd zijn op niet-waterdoorlatende oppervlakten zo uitgerust om te garanderen dat er geen lozingen van vloeistoffen zouden kunnen voorvallen ;2° de opslagplaatsen van ingekuilde producten die vloeistoflozingen zouden kunnen veroorzaken, die bestonden op datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van een nabijgelegen voorkomingsgebied, zijn vervat in tanks of recipiënten die waterdicht zijn of geïnstalleerd zijn op niet-waterdoorlatende oppervlakten zo uitgerust om te garanderen dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden. Betreffende lid 1, 1°, zijn de opslagplaatsen voor dierlijke meststoffen op de hoeve die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van een nabijgelegen voorkomingsgebied op dergelijke wijze geconfigureerd dat de voorwaarden vastgesteld in hoofdstuk IV van deze titel in acht genomen worden. § 5. Voor de nieuwe werken, bouwwerken en installaties zijn de bepalingen van dit artikel bij de inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied onmiddellijk van toepassing.
Art. R.170. § 1. De bepalingen van dit artikel zijn enkel van toepassing op het afgelegen voorkomingsgebied. § 2. Verboden zijn: 1° de technische ingravingscentra bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, uitgezonderd de centra van klasse 3 bedoeld bij rubriek 90.25.03, de centra van klasse 4.A bedoeld bij rubriek 90.25.04.01 en de centra van klasse 5.3 bedoeld bij rubriek 90.25.05.03 van bijlahe I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten die reeds bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied; 2° de aanleg van nieuwe kampeerterreinen;3° de aanleg van nieuwe begraafplaatsen;4° de aanleg van nieuwe technische ingravingscentra van klasse 3, uitgezonderd de centra opgenomen in het plan voor technische ingravingscentra;5° motorsportactiviteiten voor auto's voortbewogen door middel van interne verbrandingsmotoren, met inbegrip van de prototypes en de voertuigen voor uitsluitend recreatief gebruik, ook wanneer deze activiteiten zich volledig afspelen op de openbare weg;6° motorsportactiviteiten voor andere motorvoertuigen voortbewogen met een interne verbrandingsmotor dan die bedoeld onder 5°, met inbegrip van de prototypes, de voertuigen met louter een recreatief gebruik en de sneeuwmotoren, wanneer deze activiteiten zich niet volledig op de openbare weg afspelen. § 3. Nieuwe parkeerplaatsen van meer dan twintig motorvoertuigen worden waterdicht gemaakt en uitgerust met een inzamelsysteem van vloeistoffen naar een scheidingssysteem voor koolwaterstoffen.
De opslag van organische stoffen die vloeistoflozingen zouden kunnen veroorzaken, wordt: 1° op dusdanige wijze opgesteld dat het wegsijpelen van sappen naar de bodem en grondwater voorkomen wordt;2° altijd gevestigd buiten plaatsen waar het water meestal in het grondwater binnendringt zoals dolines of karstische zinkgaten, aangewezen en nader bepaald in het besluit van voorkomingsgebied;3° op de productiesite ervan vervat in kuipen of recipiënten, waterdicht of op niet-waterdoorlatende oppervlaktes opgestelde, dusdanig uitgerust dat iedere lozing van vloeistoffen uitblijft. De opslagplaatsendie dierlijke mest bevatten worden zo geconcipieerd dat de voorwaarden vastgesteld in hoofdstuk IV van deze titel in acht genomen worden.
De opslagplaatsen die ingekuilde producten met een permanent karakter bevatten die lozingen van vloeistoffen zouden kunnen veroorzaken, worden vervat in waterdichte en niet-waterdoorlatende oppervlaktes opgestelde kuipen of recipiënten, dusdanig uitgerust dat iedere lozing van vloeistoffen uitblijft.
Nieuwe transformatoren worden op een sokkel uit gewapend beton opgesteld, die tegelijk een retentiebak vormen.
De transformatoren die reeds bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied worden uitgerust met een beschermingsysteem tegen overbelastingen waardoor het risico op een scheur in het omhulsel tot verwaarloosbare waarden wordt herleid.
Ingegraven of in een opgevulde put geplaatste tanks zijn dubbelwandig, uitgerust met een permanent systeem voor de controle van de waterdichtheid met visueel en geluidsalarm in geval van verlies van waterdichtheid in één van de wanden.
Wanneer ze zich volledig op de openbare weg afspelen, voor zover ze de geldende wetgeving inzake wegcode niet in acht nemen en voor zover ze zich afspelen in een gebied dat natuurlijk mineraal water en bronwater produceert, leven de motorsportactiviteiten van voertuigen voortbewogen door een interne verbrandingsmotor, met inbegrip van de prototypes en de voertuigen met louter een recreatief gebruik, onverminderd de beschermende bepalingen die de gemeenten kunnen nemen, de volgende voorwaarden na: 1° er is geen enkel alternatief in een straal van duizend meter op het grondgebied van de betrokken gemeente mogelijk die een geringere leefmilieu-impact vertoont en die menselijke veiligheid kan verzekeren, voor het parcours dat in het kader van de activiteiten gebruikt wordt in het afgelegen voorkomingsgebied en hoe dan ook mag het parcours niet tot op minder dan tien meter van een rand van een nabijgelegen voorkomingsgebied naderen;2° de parkeerplaatsen voor voertuigen gebruikt in het kader van de motorsportactiviteit en de gebieden die een rechtstreeks en onrechtstreeks risico vertonen voor het leefmilieu, gelegen buiten het parcours die in de wedstrijd gebruikt wordt, worden uitgerust met een inzamelsysteem voor vloeistoffen, gedurende de gehele duur van de activiteiten;3° gedurende de gehele duur van de activiteiten in het afgelegen voorkomingsgebied is een competent interventieteam permanent beschikbaar om door een ongeval gecontamineerde grond af te graven en, in voorkomend geval, de gelekte vloeistoffen weg te pompen, en eventuele andere maatregelen om ten gevolge van het ongeval de winning te beschermen;4° gedurende de gehele duur van de activiteiten in het afgelegen voorkomingsgebied blijven een erkend laboratorium en staalafnameteam permanent beschikbaar om na het optreden van de interventieteams iedere vereiste bodem- of wateranalyse te verrichten om te bepalen of een residuele vervuiling aanwezig is;5° de organisator neemt alle nuttige maatregelen om de leden van de organisatie en de deelnemers van de motorsportactiviteit in te lichten over en te sensibiliseren voor de aard van de voorkomingsgebieden van waterwinningen, voor de maatregelen, te nemen bij ongevallen, en voor de in die gebieden geldende reglementering. De interventies bedoeld in lid 8, 3°, worden binnen het uur na het ongeval verricht.
De organisator van de activiteiten stelt een dossier samen waarin het bewijs van de naleving van de vastgestelde voorwaarden opgenomen is en waarin de nadere interventieregels bepaald zijn, overeenkomstig deze voorwaarden ter bescherming van het winningsgebied. Dat dossier wordt minstens drie maanden voor het plaatsvinden van de beoogde activiteiten aan de gemeentelijke overheden, betrokken bij de activiteiten, en aan de Minister gericht.
De Minister kan de inhoud van de vastgestelde voorwaarden en de nadere regels voor de uitwerking van het dossier bedoeld in lid 10 nader bepalen. § 4. Er worden door de exploitant op de hoofdverkeerswegen bij het binnenkomen en verlaten ervan in het afgelegen voorkomingsgebied verkeersborden geplaatst, overeenkomstig de modellen opgenomen in bijlage LVI waarmee op het bestaan van een voorkomingsgebied gewezen wordt.
Voor de nieuwe werken, bouwwerken en installaties gelden de bepalingen van dit artikel bij de inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied.
Art. R.171. § 1. De bepalingen van dit artikel zijn enkel van toepassing op het toezichtsgebied. § 2. Wanneer de restrictieve maatregelen, genomen overeenkomstig artikel R.168, § 3, lid 1, in het (de) voorkomingsgebied(en), gelegen binnen in het toezichtsgebied ontoereikend blijken, kan de Minister op eigen initiatief of op vraag van de exploitant, gelijkaardige bepalingen vaststellen in het geheel of in een deel van het toezichtsgebied. Hij kan met name de spreidingen beperken van dierlijke mest, van producten waarvan de spreiding toegelaten is voor landbouwdoeleinden en stikstofhoudende meststoffen tegen de maximumdosissen voor kwetsbare gebieden als bedoeld in hoofdstuk IV van deze titel.
De Minister kan eveneens, volgens dezelfde criteria, gelijkaardige maatregelen vaststellen in toezichtsgebieden die niet gepaard gaan met een waterwinning. De nitraatgehaltes worden op een controlepunt, dat representatief is voor grondwater, beoordeeld.
Wanneer de restrictieve maatregelen, genomen overeenkomstig artikel R.168, § 3, lid 7, in het (de) voorkomingsgebied(en), gelegen binnen in het toezichtsgebied ontoereikend blijken, kan de Minister gelijkaardige bepalingen vaststellen in het geheel of in een deel van het toezichtsgebied.
Art. R.172. Voor de producenten die een dienstverleningscontract inzake de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water hebben gesloten, wordt de preventieve opvolging die door de producent wordt uitgevoerd betreffende de waterdichtheidstests voor de bovengrondse en ingegraven tanks voor koolwaterstoffen bedoeld in de artikelen R.165 en R.168 door de "SPGE" gefinancierd.
In de voorkomingsgebieden kan de "SPGE", voor de producenten die een dienstverleningscontract ter bescherming van het tot drinkwater verwerkbaar water hebben gesloten, bij ontstentenis van een wettelijk verplichte normaanpassing voor de eigenaar, voor de normaanpassing van een derde bij het einde van de levensduur van de tank of voor iedere situatie waardoor het verontreinigingsrisico dreigend wordt, optreden.
Het tegemoetkomingspercentage bedraagt vijftien percent van het bedrag van de nieuwe tank voor koolwaterstoffen.
Onderafdeling 4. - Maatregelen voor bepaalde steengroeven Art. R.173. § 1. Onderafdeling 3 van deze afdeling is niet van toepassing op in bedrijf zijnde steengroeven.
Wanneer een grondwaterwinningsgebied zich in een in bedrijf zijnde steengroeve bevindt, of wanneer een in bedrijf zijnde steengroeve zich in voorkomingsgebied bevindt: 1° mogen de werftuigen geen lekken van koolwaterstoffen vertonen, in voorkomend geval, wordt ze onmiddellijk ter herstelling uit de steengroeve afgevoerd;2° mogen zich in de steengroeve enkel de producten in verband met de exploitatie ervan bevinden;3° moeten de producten die risico's vertonen voor de kwaliteit van de grondwaterlaag ofwel worden opgeslagen in tanks, geplaatst in waterdichte kuipen die minstens dezelfde capaciteit hebben als de totale capaciteit van de tanks die in deze kuipen opgeslagen zijn, ofwel opgeslagen in vaten of recipiënten opgesteld op een waterdichte oppervlakte die dusdanig is uitgerust dat elke lozing van vloeistoffen bij lekkages uitblijft;4° zijn zinkputten in voorkomingsgebied verboden. Huishoudelijk en sanitair afvalwater wordt uit de steengroeve en het voorkomingsgebied afgevoerd via waterdichte leidingen, ofwel ter plaatse opgeslagen in waterdichte kuipen en recipiënten, en door erkende ruimingswerkers afgevoerd. § 2. De bepalingen van paragraaf 1, lid 2, zijn niet van toepassing: 1° op proefpompingen;2° op tijdelijke pompingen;3° op winningen van tot drinkwater verwerkbaar water of bestemd voor menselijke consumptie, met een waterwinningscapaciteit kleiner dan of gelijk aan 10m3/dag of die minder dan vijftig personen bevoorraden, wanneer de levering niet plaatsvindt in het kader van een handels-, toeristische of openbare activiteit; 4° op winningen van niet tot drinkwater verwerkbaar water dat niet bestemd is voor menselijke consumptie, en met een waterwinningscapaciteit kleiner dan of gelijk aan 10m3/dag tot 3000m3/dag.".
Art. 2.In het reglementair deel van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, deel II, titel VII, hoofdstuk III, wordt afdeling 4, met als opschrift "Maatregelen voor het voorkomen of het beperken van de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater", afdeling 7.
Art. 3.In artikel R.278 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 1 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : " § 1.In afwijking van artikel R.277 kan de eigenaar van de betrokken woning, wanneer de aansluiting op de bestaande, in aanleg zijnde of toekomstige riolering buitensporige kosten veroorzaakt toe te schrijven aan gerezen technische moeilijkheden, een aanvraag tot vrijstelling van aansluiting op de riolering indienen bij het departement, op voorwaarde dat hij een zuiveringssysteem installeert dat de wetgeving inzake milieuvergunning naleeft.
Deze vrijstellingsaanvraag gebeurt op grond van het opstellen van een technisch dossier en een vergelijking van de kostprijs van de aansluiting op de riolering of de plaatsting van een individueel zuiveringssysteem." ; 2° in lid 3 van paragraaf 1/1, worden de woorden " § 1/2' bij zinsaanvang ingevoegd;3° in lid 4 van paragraaf 1/1, paragraaf 1/2 geworden worden de woorden "en van de gemeente" ingevoegd tussen de woorden "advies van de bevoegde saneringsinstelling," en de woorden "bijzondere voorschriften bepalen,". HOOFDSTUK II. - Wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor de waterwinning(en) en/of de verwerking van grondwater dat tot drinkwater verwerkbaar of voor menselijk verbruik bestemd is en betreffende de installaties voor de waterwinning(en) en/of de verwerking van grondwater dat niet tot drinkwater verwerkbaar of niet voor menselijk verbruik bestemd is en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning
Art. 4.In artikel 2, 2°, van het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor de waterwinning(en) en/of de verwerking van grondwater dat tot drinkwater verwerkbaar of voor menselijk verbruik bestemd is en betreffende de installaties voor de waterwinning(en) en/of de verwerking van grondwater dat niet tot drinkwater verwerkbaar of niet voor menselijk verbruik bestemd is en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning worde, de woorden "R.154" vervangen door de woorden "R.146 tot R.150". HOOFDSTUK III. - Wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de winning van grondwater dat tot drinkwater verwerkbaar of voor menselijk verbruik bestemd is en betreffende de installaties voor de winning van grondwater dat niet tot drinkwater verwerkbaar of niet voor menselijk verbruik bestemd is
Art. 5.In artikel 2, 2°, van het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de waterwinning(en) en/of de verwerking van grondwater dat tot drinkwater verwerkbaar of voor menselijk verbruik bestemd is en betreffende de installaties voor de waterwinning(en) en/of de verwerking van grondwater dat niet tot drinkwater verwerkbaar of niet voor menselijk verbruik bestemd is worden de woorden "R.154" door de woorden "R.150 of R.153". HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning
Art. 6.In artikel 19 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 10 december 2015, wordt paragraaf 4 als volgt: « § 4. Wanneer de beslissing tot toekenning van de milieuvergunning een inrichting met een waterwinning betreft, worden de in acht te nemen voorwaarden vermeld, betreffende met name: 1° de waterwinningssystemen;2° de nadere regels voor de uitvoering en de uitrusting van bouwwerk;3° de systemen voor het opmeten van de volumes, het meten van het waterpeil en het afnemen van satelen in het bouwwerk om de kwaliteit van de waterstaalafname te controleren;4° het gebruik van het gewonnen water;5° het maximaal af te nemen watervolume per dag en per jaar;6° de frequentie van de opmetingen van de volumes;7° het isolement van de verschillende aquiferen;8° de vrijwaring van de waterwinningen in de buurt;9° de veiligheid van de personen en de goederen;10° de te nemen maatregelen bij het staken van de waterwinning;11° de specifieke inrichtingen en maatregelen voor het waterwingebied;12° de ligging van de piëzometers bestemd voor de meting van de hydrogeologische parameters in verband met de uitgebate laag en de desbetreffende staalafnames; 13° de nadere regels voor de uitvoering en de uitrusting van nevenbouwwerken nodig voor de uitbating en die een risico op de insijpeling van een vervuiling vormen, zoals toegangs- en verluchtingsputten voor aanvoertunnels.". HOOFDSTUK V - Slotbepalingen
Art. 7.De exploitant deelt de gegevens bedoeld in artikel R.156 van het reglementair deel van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, binnen de drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit mee.
Art. 8.De administratieve procedures die aan de gang zijn op het ogenblik van inwerkingtreding van dit besluit worden overeenkomstig het vroegere recht verdergezet.
Art. 9.Artikel 6 is van toepassing op de beslissingen tot toekenning van de milieuvergunningen verstrekt na 1 oktober 2019.
Art. 10.In het regelgevende deel van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wordt bijlage LVI vervangen door de bij dit besluit gevoegde bijlage 1.
Bijlage LVII wordt in het regelgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, ingevoegd. Genoemde bijlage is opgenomen als bijlage 2 bij dit besluit.
Art. 11.In artikel 3: - van het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de hergroepering en de sortering van afval van klasse B2 en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 14 november 2007 tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de tijdelijke opslag van afval van klasse B2, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkmings- en de toezichtsgebieden ; - van het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor de hergroepering of de sortering van afval van klasse B1, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten en verschillende besluiten van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale en integrale voorwaarden, het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden, het besluit van de Waalse Regering van 13 juli 2017 tot wijziging van verscheidene besluiten ten gevolge van de ontbinding van de "Office wallon des déchets" (Waalse dienst voor afvalstoffen); - van het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor de hergroepering of de sortering van afgewerkte oliën, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten en verscheidene besluiten van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale en integrale voorwaarden ; - het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor de hergroepering en de sortering van afval van klasse B2, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkmings- en de toezichtsgebieden ; - van het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor de hergroepering of de sortering van afval van klasse B1, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten en verschillende besluiten van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale en integrale voorwaarden, het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden, het besluit van de Waalse Regering van 13 juli 2017 tot wijziging van verscheidene besluiten ten gevolge van de ontbinding van de "Office wallon des déchets" (Waalse dienst voor afvalstoffen);
Worden de woorden: - « R. 147 » vervangen door de woorden « R. 146 » ; - « R. 154 » vervangen door de woorden « R. 150 » ; - « R. 156, § 1 » vervangen door de woorden « R. 152, § 1 » ; - « R. 157 » vervangen door de woorden « R. 153 ».
Art. 12.In artikel 3 van het besluit van de Waalse Regering van 5 juli 2007 tot bepaling van de integrale en sectorale voorwaarden voor het houden van fokkalveren die ouder dan twee weken en jonger dan zes maanden zijn, met uitzondering van zuigkalveren, van het besluit van de Waalse Regering van 5 juli 2007 tot bepaling van de integrale en sectorale voorwaarden voor het houden van schaap- en geitachtigen, van het besluit van de Waalse Regering van 5 juli 2007 tot bepaling van de integrale en sectorale voorwaarden voor het houden van runderen van zes maanden en meer, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2009 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek inhoudt wat betreft wat betreft de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden worden de woorden "R.147, R. 154 en R. 157" vervangen door de woorden "R.146, R.150 en R.153".
Art. 13.Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2019, uitgezonderd artikel D.2, 52° bis van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, dat in werking treedt tien dagen na bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Art. 14.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 16 mei 2019.
Voor de Regering: De Minister-President, W. BORSUS De Minister van Leefmilieu, Ecologische Overgang, Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken, Mobiliteit, Vervoer, Dierenwelzijn en Industriezones, C. DI ANTONIO
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld