gepubliceerd op 21 maart 2003
Besluit van de Vlaamse regering met betrekking tot de sociale openbaredienstverplichtingen in de vrijgemaakte elektriciteitsmarkt
31 JANUARI 2003. - Besluit van de Vlaamse regering met betrekking tot de sociale openbaredienstverplichtingen in de vrijgemaakte elektriciteitsmarkt
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 20 december 1996 tot regeling van het recht op minimumlevering van elektriciteit, gas en water, inzonderheid op artikel 3, 4, 5, 6, 7 en 8;
Gelet op het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, inzonderheid op artikel 19, 1°, b) , c) , e) en h) , en 2°, a) en d) ; Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 16 september 1997 tot vaststelling van de minimale levering van elektriciteit en tot regeling van de procedure bij wanbetaling;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 4 december 2001;
Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 16 januari 2002;
Gelet op het advies van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt, gegeven op 21 januari 2002;
Gelet op het advies van Intermixt en Inter-Regies, gegeven op respectievelijk 22 januari 2002 en 6 februari 2002;
Gelet op het advies van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, gegeven op 24 januari 2002;
Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 4 oktober 2002, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;
Gelet op advies 34.235/1 van de Raad van State, gegeven op 19 december 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° huishoudelijke afnemer : elke natuurlijke persoon die elektriciteit afneemt om te voorzien in zijn behoeften of die van de personen die samen met hem in de woning in kwestie gedomicilieerd zijn;2° budgetmeter : elektriciteitsmeter met stroombegrenzer en hulpkrediet die wordt opgeladen via een systeem met voorafbetaling;3° hulpkrediet : een krediet dat ter beschikking wordt gesteld van een huishoudelijke afnemer zodra het op de budgetmeter opgeladen bedrag opgebruikt is;4° minimale levering : het ter beschikking stellen van een bepaald elektrisch vermogen voor huishoudelijk gebruik om volgens de geldende levensstandaard menswaardig te kunnen leven, bedoeld in artikel 3 van het decreet van 20 december 1996 tot regeling van het recht op minimumlevering van elektriciteit, gas en water;5° erkende instelling van schuldbemiddeling : instelling, erkend volgens het decreet van 24 juli 1996 houdende de regeling tot erkenning van de instellingen voor schuldbemiddeling in de Vlaamse Gemeenschap;6° beschermde klant : huishoudelijke afnemer met een aansluiting, waarbij op het adres van de aansluiting op het distributienet minstens een persoon gedomicilieerd is die behoort tot een van de volgende categorieën : a) de personen die een verhoogde tegemoetkoming van het ziekenfonds genieten zoals bepaald in het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 ter bepaling van de inkomensvoorwaarden en de voorwaarden in verband met de ingang, het behoud en de intrekking van het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, welke bedoeld zijn in artikel 37, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;b) de personen die een minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling hebben verkregen in het kader van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen;c) de personen die budgetbegeleiding genieten op basis van de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering;d) de personen ten aanzien van wie een beslissing is genomen tot toekenning van : 1) een leefloon, krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;2) het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, krachtens de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden;3) een inkomensgarantie voor ouderen, krachtens de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen;4) een inkomensvervangende tegemoetkoming, krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten;5) een integratietegemoetkoming, krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, als die gehandicapte behoort tot de categorieën II, III of IV, bepaald bij het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming;6) een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten;7) een tegemoetkoming als gehandicapte persoon ten gevolge van een blijvende arbeidsongeschiktheid of een invaliditeit van tenminste 65, krachtens de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen voor minder-validen, binnen de perken bepaald bij artikel 28 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten;8) een tegemoetkoming voor de hulp van een derde persoon, krachtens de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen voor minder-validen, binnen de perken bepaald bij artikel 28 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten;e) de personen die een voorschot genieten, toegekend door het OCMW, op de tegemoetkomingen, bedoeld in d) ;f) de personen die een steun verkrijgen die gedeeltelijk of volledig ten laste genomen wordt door de federale staat, op basis van artikel 4 en 5 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun, verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;7° klaarblijkelijke onwil : de omstandigheid dat de huishoudelijke afnemer de nodige financiële middelen heeft om zijn elektriciteitsfactuur tijdig te betalen, maar dat hij dat, vanwege redenen die aan hem kunnen worden toegeschreven, niet doet of niet heeft gedaan;8° VREG : de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en de Gasmarkt, bedoeld in artikel 27, § 1, van het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt;9° lokale adviescommissie : de commissie, bedoeld in artikel 7 van het decreet van 20 december 1996 tot regeling van het recht op minimumlevering van elektriciteit, gas en water;10° afsluiten : het buiten dienst stellen van de aansluiting of het ontzeggen van de toegang tot het net door de aansluiting af te koppelen van de installaties van de huishoudelijke afnemer;11° werkdag : elke dag van de week, met uitzondering van zaterdag, zondag en de wettelijke feestdagen;12° transmissie : het vervoer van elektriciteit langs het transmissienet, bedoeld in artikel 2, 7° van de federale Elektriciteitswet;13° ANRE : de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de administratie Economie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;14° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het Energiebeleid. HOOFDSTUK II. - Herinneringsbrief en ingebrekestelling bij wanbetaling van de elektriciteitsfactuur
Art. 2.Als de huishoudelijke afnemer na het verstrijken van de uiterste datum voor betaling, zoals bepaald in de elektriciteitsfactuur, maar met een minimumtermijn van vijftien kalenderdagen na de ontvangst van de factuur, niet heeft betaald, stuurt de houder van een leveringsvergunning een herinneringsbrief. De elektriciteitsfactuur wordt geacht te zijn ontvangen de derde werkdag na de dag van de verzending ervan.
In de herinneringsbrief vermeldt de houder van een leveringsvergunning de procedure voor ingebrekestelling, bedoeld in artikel 3.
Art. 3.Als de huishoudelijke afnemer vijftien kalenderdagen na de verzending van de herinneringsbrief nog geen regeling heeft getroffen voor de betaling van de openstaande factuur, stuurt de houder van een leveringsvergunning een ingebrekestelling met een aangetekende brief.
Art. 4.§ 1. De houder van een leveringsvergunning vermeldt zowel in de herinneringsbrief als in de ingebrekestelling : 1° de naam en het telefoonnummer van zijn bevoegde dienst;2° de mogelijkheden om in geval van betalingsmoeilijkheden een regeling te treffen voor de betaling van de openstaande elektriciteitsfactuur.De mogelijkheden zijn : a) de uitwerking van een afbetalingsplan met de houder van een leveringsvergunning;b) de uitwerking van een afbetalingsplan via het OCMW;c) de uitwerking van een afbetalingsplan via een erkende instelling voor schuldbemiddeling;3° de mogelijkheid voor de houder van een leveringsvergunning tot opzeg van het contract voor de levering van elektriciteit, bedoeld in hoofdstuk III;4° de procedure voor de plaatsing van budgetmeters en de procedure voor minimale levering, bedoeld in hoofdstuk IV;5° de procedure voor het afsluiten van de aansluiting van elektriciteit en het uitschakelen van de stroombegrenzer, bedoeld in hoofdstuk V;6° de voordelen voor beschermde klanten, bedoeld in artikel 11, § 1, 21, 4° en 22, 3°. § 2. Als de huishoudelijke afnemer kiest voor het uitwerken van een afbetalingsplan met het OCMW of met een erkende instelling voor schuldbemiddeling, stuurt de houder van een leveringsvergunning het dossier onverwijld voor verder onderzoek naar het OCMW van de woonplaats van de huishoudelijke afnemer of naar de door de huishoudelijke afnemer aangewezen erkende instelling voor schuldbemiddeling.
De huishoudelijke afnemer deelt uiterlijk vijftien kalenderdagen na de verzending van de ingebrekestelling zijn keuze schriftelijk mee aan de houder van een leveringsvergunning.
Art. 5.Alle kosten, verbonden aan het versturen van een herinneringsbrief en een ingebrekestelling aan een beschermde klant, vallen ten laste van de houder van een leveringsvergunning.
De beschermde klant dient bij de houder van een leveringsvergunning de nodige bewijsstukken in, waaruit blijkt dat hij deel uitmaakt van een van de categorieën, bedoeld in artikel 1, 6°.
Art. 6.De eventuele nalatigheidsintrest die door de houder van een leveringsvergunning wordt aangerekend, mag de wettelijke intrest niet overschrijden. HOOFDSTUK III. - De opzegging door de houder van een leveringsvergunning van een contract voor de levering van elektriciteit aan een huishoudelijke afnemer
Art. 7.§ 1. Een houder van een leveringsvergunning kan een contract voor de levering van elektriciteit aan een huishoudelijke afnemer enkel opzeggen mits hij de opzegtermijn van ten minste een maand in acht neemt.
In geval van wanbetaling van de elektriciteitsfactuur kan de houder van een leveringsvergunning het contract voor de levering van elektriciteit enkel opzeggen in de hiernavolgende gevallen : 1° de huishoudelijke afnemer binnen vijftien kalenderdagen na de verzending van de ingebrekestelling niet schriftelijk heeft meegedeeld welke regeling hij wil treffen voor de betaling van de openstaande elektriciteitsfactuur;2° de huishoudelijke afnemer binnen vijftien kalenderdagen nadat hij schriftelijk heeft meegedeeld welke regeling hij wil treffen voor de betaling van de openstaande elektriciteitsfactuur : a) zijn vervallen factuur niet heeft betaald, of b) geen afbetalingsplan heeft aanvaard;3° de huishoudelijke afnemer, na de aanvaarding van een afbetalingsplan, zijn afbetalingsverplichtingen niet nakomt. § 2. De houder van een leveringsvergunning brengt de netbeheerder onverwijld en schriftelijk op de hoogte van de opzeg van een contract voor de levering van elektriciteit aan een huishoudelijke afnemer, aangesloten op zijn distributienet, inzonderheid van de datum van het einde van de opzegtermijn.
In de gevallen, bedoeld in § 1, tweede lid, stuurt de houder van een leveringsvergunning aan de netbeheerder eveneens een overzicht van de tot dan gevolgde procedure. Indien de opzegging betrekking heeft op een beschermde klant voegt hij hierbij de bewijsstukken, bedoeld in artikel 5, tweede lid. HOOFDSTUK IV. - De budgetmeter Afdeling I. - Het plaatsen en het uitschakelen van de budgetmeter
Art. 8.§ 1. De houder van een leveringsvergunning kan bij de distributienetbeheerder de plaatsing van een budgetmeter aanvragen, in de hiernavolgende gevallen : 1° de huishoudelijke afnemer vraagt de plaatsing van een budgetmeter;2° de huishoudelijke afnemer heeft binnen vijftien kalenderdagen na de verzending van de ingebrekestelling niet schriftelijk meegedeeld welke regeling hij wil treffen voor de betaling van de openstaande elektriciteitsfactuur;3° de huishoudelijke afnemer heeft binnen vijftien kalenderdagen nadat hij schriftelijk heeft meegedeeld welke regeling hij wil treffen voor de betaling van de openstaande elektriciteitsfactuur : a) zijn vervallen factuur niet betaald, of b) geen afbetalingsplan aanvaard;4° de huishoudelijke afnemer komt, na de aanvaarding van een afbetalingsplan, zijn afbetalingsverplichtingen niet na. De netbeheerder is ertoe gehouden om binnen tien kalenderdagen na ontvangst van deze aanvraag een budgetmeter te plaatsen bij de huishoudelijke afnemer, op voorwaarde dat hij normale toegang heeft tot de woning. De aanvraag wordt geacht te zijn ontvangen op de eerste werkdag na de dag van verzending.
De VREG kan technische vereisten vaststellen waaraan de budgetmeter moet voldoen. § 2. Als de houder van een leveringsvergunning het contract voor de levering van elektriciteit aan de huishoudelijke afnemer heeft opgezegd en als de huishoudelijke afnemer geen nieuwe houder van een leveringsvergunning heeft gevonden uiterlijk tien kalenderdagen voor het einde van de opzegtermijn, overeenkomstig artikel 7, is de netbeheerder ertoe gehouden om binnen die tien kalenderdagen een budgetmeter te plaatsen bij de huishoudelijke afnemer, op voorwaarde dat hij normale toegang heeft tot de woning. § 3. Als de netbeheerder geen normale toegang krijgt tot de woning, gaat hij in de gevallen, bedoeld in § 2, na een overeenkomstig gemotiveerd advies van de lokale adviescommissie, over tot het afsluiten van de elektriciteit, overeenkomstig artikel 19, § 1, 3°. § 4. De budgetmeter wordt door de netbeheerder zodanig ingesteld dat een hulpkrediet ter waarde van 50 kWh tegen het sociaal tarief ter beschikking wordt gesteld van de huishoudelijke afnemer.
Art. 9.§ 1. De netbeheerder stelt minstens de volgende informatie ter beschikking van de betrokken huishoudelijke afnemer bij de plaatsing van de budgetmeter : 1° een gebruikershandleiding;2° een telefoonnummer voor het melden van problemen en voor noodgevallen;3° een lijst met de plaats en de toegankelijkheid van de dichtstbijzijnde oplaadmogelijkheden;4° gedetailleerde informatie en instructies over de gegevens die van de budgetmeter kunnen worden afgelezen;5° de minimale levering van elektriciteit en de manier waarop de minimale levering wordt verrekend bij het opladen van de meter;6° het ter beschikking gestelde hulpkrediet en de manier waarop het hulpkrediet wordt verrekend bij het opladen van de meter. § 2. De houder van een leveringsvergunning, in de gevallen bedoeld in artikel 12, of de netbeheerder, in de gevallen, bedoeld in artikel 13, stelt de toegepaste elektriciteitsprijs ter beschikking van de betrokken huishoudelijke afnemer bij de plaatsing van de budgetmeter.
Art. 10.§ 1. De netbeheerder zal, op verzoek van de huishoudelijke afnemer, de budgetmeter uitschakelen als : 1° in de gevallen, bedoeld in artikel 12 : de huishoudelijke afnemer alle openstaande rekeningen bij zijn houder van een leveringsvergunning heeft betaald;2° in de gevallen, bedoeld in artikel 13 : de huishoudelijke afnemer alle openstaande rekeningen bij zijn netbeheerder heeft betaald en een contract voor de levering van elektriciteit met een houder van een leveringsvergunning heeft gesloten. § 2. Vanaf het uitschakelen van de budgetmeter, overeenkomstig de procedure, bedoeld in § 1, wordt de huishoudelijke afnemer verder van elektriciteit voorzien door de houder van een leveringsvergunning waarmee hij een contract voor de levering van elektriciteit heeft gesloten. § 3. Als de huishoudelijke afnemer met budgetmeter verhuist, schakelt de netbeheerder de budgetmeter uit op de oude locatie en wordt er een budgetmeter geplaatst op de nieuwe locatie. Als de huishoudelijke afnemer verhuist naar een plek buiten het grondgebied van de netbeheerder, meldt de netbeheerder aan de netbeheerder op de nieuwe locatie dat bij de betreffende huishoudelijke afnemer een budgetmeter moet worden geplaatst.
De netbeheerder op de nieuwe locatie is ertoe gehouden om bij de betreffende huishoudelijke afnemer een budgetmeter te plaatsen.
Art. 11.§ 1. Bij beschermde klanten vallen alle kosten die verbonden zijn aan de budgetmeter, met inbegrip van het plaatsen en het uitschakelen ervan, ten laste van de netbeheerder.
De beschermde klant dient uit zichzelf of op verzoek van de netbeheerder bij de netbeheerder de nodige bewijsstukken in waaruit blijkt dat hij deel uitmaakt van één van de categorieën, bedoeld in artikel 1, 6°. § 2. Niet-beschermde klanten hebben de keuze tussen de plaatsing van een budgetmeter of de plaatsing van een stroombegrenzer. Alle kosten die verbonden zijn aan de stroombegrenzer, met inbegrip van het plaatsen en het uitschakelen ervan, vallen ten laste van de netbeheerder. Afdeling II. - De levering van elektriciteit aan huishoudelijke
afnemers met een budgetmeter
Art. 12.Na de plaatsing van de budgetmeter wordt de huishoudelijke afnemer verder van elektriciteit voorzien door zijn houder van een leveringsvergunning, tenzij in het geval, bedoeld in artikel 13.
Art. 13.Als de houder van een leveringsvergunning het contract voor de levering van elektriciteit aan de huishoudelijke afnemer heeft opgezegd en als de huishoudelijke afnemer geen nieuwe houder van een leveringsvergunning heeft gevonden uiterlijk tien kalenderdagen voor het einde van de opzegtermijn, overeenkomstig artikel 7, wordt de huishoudelijke afnemer, vanaf de plaatsing van de budgetmeter of in ieder geval vanaf het einde van de opzegtermijn, van elektriciteit voorzien door de netbeheerder. Afdeling III. - Het opladen van de budgetmeters
Art. 14.§ 1. Iedere netbeheerder staat binnen zijn distributienet in voor het ter beschikking stellen van een systeem voor het opladen van zijn budgetmeters.
De VREG kan technische vereisten vaststellen waaraan het systeem voor het opladen van de budgetmeters moet voldoen. § 2. Iedere netbeheerder zorgt ervoor dat alle huishoudelijke afnemers met een budgetmeter in stedelijke gebieden een oplaadmogelijkheid hebben binnen een straal van drie kilometer en dat alle huishoudelijke afnemers met een budgetmeter in niet-stedelijke gebieden een oplaadmogelijkheid hebben per 10 000 inwoners, met een minimum van één oplaadmogelijkheid per gemeente.
Art. 15.§ 1. Bij het opladen van de budgetmeter kan een gedeelte van het opgeladen bedrag alleen aangewend worden voor de betaling van elektriciteitsverbruik uit het verleden, indien dat verbruik verbonden is aan de minimale levering en het hulpkrediet. § 2. Het gedeelte van het opgeladen bedrag, bedoeld in § 1, wordt bepaald door de netbeheerder en mag niet meer bedragen dan 35. § 3. Als de huishoudelijke afnemer een schuldbemiddeling bij een OCMW of bij een erkende dienst voor schuldbemiddeling geniet, wordt het gedeelte van het opgeladen bedrag, bedoeld in § 1, vastgesteld in onderlinge afspraak met het OCMW of met de erkende dienst voor schuldbemiddeling, waarbij rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van de afnemer in kwestie. Afdeling IV. - Minimale levering van elektriciteit
Art. 16.Als het op de budgetmeter opgeladen bedrag en het hulpkrediet opgebruikt zijn, schakelt de budgetmeter bij de huishoudelijke afnemer over op de minimale levering van elektriciteit.
Art. 17.De minimale levering van elektriciteit wordt vastgesteld op een vermogen dat overeenstemt met 6 ampère onder eenmaal 230 volt.
Art. 18.Het elektriciteitsverbruik dat verbonden is aan de minimale levering valt ten laste van de huishoudelijke afnemer. HOOFDSTUK V. - Het afsluiten van de huishoudelijke afnemer en het uitschakelen van de stroombegrenzer
Art. 19.§ 1. De netbeheerder kan de huishoudelijke afnemer enkel afsluiten in de volgende gevallen : 1° bij een onmiddellijke bedreiging voor de veiligheid, zolang die toestand duurt;2° bij fraude van de huishoudelijke afnemer, na een overeenkomstig gemotiveerd advies van de lokale adviescommissie;3° bij klaarblijkelijke onwil van de huishoudelijke afnemer, als de netbeheerder geen normale toegang heeft tot de woning of de budgetmeter en na een overeenkomstig gemotiveerd advies van de lokale adviescommissie. § 2. De huishoudelijke afnemer kan in de gevallen, bedoeld in § 1, 3°, niet afgesloten worden tijdens de periode van 15 december tot 15 februari. § 3. In de gevallen, bedoeld in artikel 12, stuurt de houder van een leveringsvergunning de vraag tot afsluiting van de huishoudelijke afnemer samen met een gemotiveerd dossier naar de netbeheerder die de vraag verder doorstuurt naar de lokale adviescommissie. § 4. De netbeheerder zal de huishoudelijke afnemer heraansluiten overeenkomstig de procedure, bepaald in afdeling III van hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse regering van 16 september 1997 betreffende de samenstelling en de werking van de lokale adviescommissie omtrent de minimale levering van elektriciteit, gas en water. § 5. Alle kosten die verbonden zijn aan het afsluiten en het heraansluiten van de huishoudelijke afnemer in de gevallen, bedoeld in § 1, 1°, vallen ten laste van de netbeheerder, tenzij de netbeheerder kan aantonen dat de oorzaak van de onveiligheid aan de huishoudelijke afnemer kan worden toegeschreven.
Alle kosten die verbonden zijn aan het afsluiten en het heraansluiten van de huishoudelijke afnemer in de gevallen, bedoeld in § 1, 2° en 3°, vallen ten laste van de huishoudelijke afnemer.
Art. 20.§ 1. Bij klaarblijkelijke onwil van de huishoudelijke afnemer en als de netbeheerder normale toegang heeft tot de budgetmeter, wordt de huishoudelijke afnemer niet afgesloten. De netbeheerder kan in dat geval de minimale levering van elektriciteit stopzetten door de stroombegrenzer uit te schakelen na een overeenkomstig gemotiveerd advies van de lokale adviescommissie. § 2. In de gevallen, bedoeld in artikel 12, stuurt de betrokken houder van een leveringsvergunning de vraag om de stroombegrenzer uit te schakelen samen met een gemotiveerd dossier naar de netbeheerder die de vraag doorstuurt naar de lokale adviescommissie. § 3. De netbeheerder zal de stroombegrenzer opnieuw inschakelen, overeenkomstig de procedure, bepaald in afdeling III van hoofdstuk III van het voornoemde besluit van de Vlaamse regering van 16 september 1997, op voorwaarde dat er geen sprake meer is van klaarblijkelijke onwil van de huishoudelijke afnemer. § 4. Alle kosten die verbonden zijn aan het uitschakelen en het inschakelen van de stroombegrenzer, bedoeld in dit artikel, vallen ten laste van de netbeheerder. HOOFDSTUK VI. - Overige sociale openbaredienstverplichtingen
Art. 21.De houder van een leveringsvergunning is ertoe gehouden : 1° aan alle huishoudelijke afnemers één globale factuur voor de verkoop en het vervoer van elektriciteit te bezorgen, waarop de kostprijs van de verkoop, de distributie en de transmissie afzonderlijk worden vermeld;2° leesbare facturen, herinneringsbrieven en ingebrekestellingen voor huishoudelijke afnemers op te stellen;3° verschillende betalingsmogelijkheden aan de huishoudelijke afnemer aan te bieden, waaronder in ieder geval betalingen per maand, per twee maanden of per kwartaal en betalingen via domiciliëring en overschrijving;4° kosteloos op verzoek van beschermde klanten de factuur zowel naar een derde partij, aangewezen door de huishoudelijke afnemer, als naar de afnemer zelf te sturen;5° aan alle huishoudelijke afnemers de mogelijkheid te bieden om telefonisch of via een ander communicatiemiddel uitleg te vragen over hun elektriciteitsfactuur;6° aan alle huishoudelijke afnemers de mogelijkheid te geven om inlichtingen te vragen en klachten in te dienen met betrekking levering van elektriciteit.
Art. 22.De netbeheerder is ertoe gehouden : 1° iedere huishoudelijke afnemer die erom vraagt, aan te sluiten op het elektriciteitsnet of de aansluiting te verzwaren, overeenkomstig de regels van het technisch reglement, op voorwaarde dat : a) bij nieuwbouw, de aanvrager een geldige bouwvergunning kan voorleggen;b) bij bestaande woningen, de woning hoofdzakelijk vergund is of geacht wordt vergund te zijn;2° speciale voorzieningen te treffen voor de ondubbelzinnige identificatie van personen die handelen in naam van de netbeheerder en die zich bij de huishoudelijke afnemer aanbieden;3° de meterstand minstens om de twee jaar zelf af te lezen bij huishoudelijke afnemers;op verzoek van beschermde klanten gebeurt de meteropname minstens één keer per jaar zonder extra kosten; 4° voor beschermde klanten, de meter, met inbegrip van de budgetmeter, zonder meerkosten te plaatsen of te verplaatsen op of naar een goed toegankelijke plaats.
Art. 23.Jaarlijks worden vóór 31 maart minstens de volgende gegevens over huishoudelijke afnemers en over het vorige kalenderjaar ter beschikking gesteld van de VREG, telkens opgesplitst per gemeente en in beschermde en niet-beschermde klanten : 1° door de houder van een leveringsvergunning : a) het aantal aansluitingen waarvoor een herinneringsbrief werd gestuurd;b) het aantal aansluitingen waarvoor een ingebrekestelling werd gestuurd;c) het aantal toegestane betalingsplannen en het gemiddelde betalingsbedrag per maand;d) het aantal niet-nageleefde betalingsplannen;e) het aantal dossiers die werden doorgestuurd naar het OCMW;f) het aantal dossiers die werden doorgestuurd naar een erkende instelling voor schuldbemiddeling;2° door de netbeheerder : a) het aantal geplaatste of opnieuw ingeschakelde budgetmeters, zowel inclusief als exclusief het aantal geplaatste of opnieuw ingeschakelde budgetmeters als gevolg van de verhuizing van afnemers;b) het aantal uitgeschakelde budgetmeters, zowel inclusief als exclusief het aantal uitgeschakelde budgetmeters als gevolg van de verhuizing van afnemers;c) het aantal uitgeschakelde stroombegrenzers;d) het aantal opnieuw ingeschakelde stroombegrenzers binnen vierentwintig uur, tussen één en zeven kalenderdagen, tussen acht en dertig kalenderdagen en na meer dan dertig kalenderdagen;e) het aantal afgesloten huishoudelijke afnemers;f) het aantal heraangesloten huishoudelijke afnemers binnen vierentwintig uur, tussen één en zeven kalenderdagen, tussen acht en dertig kalenderdagen en na meer dan dertig kalenderdagen. De VREG stelt deze gegevens jaarlijks vóór 31 mei ter beschikking van de minister. HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepalingen
Art. 24.§ 1. In een overgangsperiode die eindigt op 1 juli 2004 zal de netbeheerder een actieplan met prioriteiten voor het plaatsen van budgetmeters en oplaadmogelijkheden uitvoeren, indien hij om technische of organisatorische redenen niet in staat is om voldoende budgetmeters te plaatsen, zoals bedoeld in artikel 8, § 1 en 25, § 1 en § 2, of om voor voldoende oplaadmogelijkheden te zorgen, zoals bedoeld in artikel 14, § 2.
Dat plan wordt vóór 1 april 2003 ter goedkeuring voorgelegd aan ANRE. ANRE deelt binnen twintig werkdagen een gemotiveerde beslissing over het actieplan aan de netbeheerder mee. Indien ANRE binnen deze termijn geen beslissing meedeelt, is het actieplan goedgekeurd.
Als ANRE het nodig acht, kan ze extra gegevens opvragen bij de betrokken netbeheerder. ANRE dient daarbij alle ontbrekende gegevens samen op te vragen bij de betrokken netbeheerder. De netbeheerder bezorgt binnen 10 werkdagen na het verzoek de ontbrekende informatie.
De goedkeuringstermijn voor het actieplan wordt in dat geval opgeschort tot de gevraagde informatie ontvangen werd.
Als de betrokken netbeheerder het oneens is met de beslissing van ANRE, kan hij binnen tien werkdagen na de kennisgeving de minister met een aangetekende brief op de hoogte brengen van zijn tegenargumenten.
Als de netbeheerder bij het verstrijken van deze termijn geen tegenargumenten heeft geformuleerd, wordt de beslissing als definitief beschouwd.
De minister neemt binnen twintig werkdagen na de kennisgeving van de tegenargumenten van de netbeheerder een definitieve beslissing over het actieplan. De door de minister vastgestelde prioriteiten voor het plaatsen van budgetmeters en oplaadterminals worden uitgevoerd. Als de minister binnen de termijn van twintig werkdagen geen beslissing neemt, is het actieplan van de netbeheerder goedgekeurd. § 2. Op vraag van de netbeheerder kan de minister de overgangsperiode, bedoeld in § 1 verlengen. De netbeheerder voegt hiertoe in zijn actieplan, bedoeld in § 1 een gemotiveerde aanvraag. § 3. Gedurende de overgangsperiode is de netbeheerder er in ieder geval toe gehouden om in de gevallen waar een budgetmeter zou moeten worden geplaatst en die niet in het actieplan, bedoeld in § 1, zijn opgenomen, minstens een stroombegrenzer te plaatsen.
Art. 25.§ 1. De netbeheerder plaatst vóór 1 juli 2003 een budgetmeter waarvan de stroombegrenzer is uitgeschakeld bij de huishoudelijke afnemers die op 1 juni 2003 zijn afgesloten, overeenkomstig het besluit van de Vlaamse regering van 16 september 1997 tot vaststelling van de minimale levering van elektriciteit en tot regeling van de procedure bij wanbetaling. § 2. De netbeheerder plaatst vóór 1 juli 2003 een budgetmeter waarvan de stroombegrenzer is ingeschakeld bij de huishoudelijke afnemers bij wie op 1 juni 2003 geen budgetmeter maar wel een stroombegrenzer is geplaatst, overeenkomstig het in § 1 genoemde besluit van de Vlaamse regering van 16 september 1997. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 26.Het besluit van de Vlaamse regering van 16 september 1997 tot vaststelling van de minimale levering van elektriciteit en tot regeling van de procedure bij wanbetaling, wordt opgeheven.
Art. 27.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2003, met uitzondering van de artikelen 24 en 25 die in werking treden op de datum van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad .
Art. 28.De Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 31 januari 2003.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT