gepubliceerd op 01 augustus 2002
Besluit van de Vlaamse regering tot uitvoering van het Hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en Hoofdstuk IVbis van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer
28 JUNI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering tot uitvoering van het Hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en Hoofdstuk IVbis van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer
De Vlaamse regering, Gelet op de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, inzonderheid op artikel 35quinquies , § 3, 35sexies , §§ 3 en 5, 35octies , § 3, 35terdecies , § 5, 35sexiesdecies en 35septiesdecies , § 3, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 1992.
Gelet op het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, inzonderheid op artikel 28 sexies § 2 ingevoegd bij het decreet van 20 december 1996 en vervangen bij het decreet van 22 december 1999;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 16 februari 1993 tot uitvoering van het Hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 3 maart 1998 houdende vaststelling van de modaliteiten voor aangifte van de opgepompte of gewonnen hoeveelheden grondwater, niet bestemd voor de openbare drinkwatervoorziening, ten behoeve van de bepaling van de heffing op de winning van grondwater;
Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 16 juni 2000;
Gelet op de beslissing van de Vlaamse regering over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies 32535/3 van de Raad van State, gegeven op 25 april 2002 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder de wet : de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, zoals tot op heden gewijzigd.
Art. 2.§ 1. Voor de berekeningsmethode die aangegeven wordt in artikel 35quinquies , § 1, van de wet, moeten de gegevens met betrekking tot het geloosde afvalwater als volgt worden bepaald : 1° het in liter uitgedrukte volume van het afvalwater Qd, geloosd in een etmaal tijdens de maand met grootste bedrijvigheid van het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar, wordt als volgt bepaald : a) op basis van meting met behulp van een meetschot, meetgoot of andere debietmeetapparatuur, geïnstalleerd door de heffingsplichtige conform de lozings- of milieuvergunning;b) ingeval geen meting zoals bedoeld in a) heeft plaatsgevonden in het jaar dat voorafgaat aan het beschouwde heffingsjaar, op basis van het jaarvolume geloosd afvalwater dat bedoeld wordt in artikel 35quinquies , § 1, van de wet, en dat door de heffingsplichtige aangegeven moeten worden : Qd = Qj x 1000/W waarin : - Qj : volume afvalwater, uitgedrukt in kubieke meter, geloosd in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar; - W : 225 of het aantal dagen waarop in het jaar dat voorafgaat aan het beschouwde belastingjaar afvalwater werd geloosd waarvan het bewijs wordt geleverd. 2° het jaarvolume geloosd afvalwater Qj is de hoeveelheid afvalwater Qj, uitgedrukt in kubieke meter, die geloosd is gedurende het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar.3° de parameters ZS, BZV en CZV worden als volgt bepaald : a) op basis van debietgebonden monsterneming, uitgevoerd met behulp van een meetschot, meetgoot of andere debietmeetapparatuur, geïnstalleerd door de heffingsplichtige conform de lozings- of milieuvergunning, van het geloosde afvalwater gedurende een aantal etmalen zoals bepaald in artikel 3, § 5, tijdens de maand met de grootste bedrijvigheid in het jaar dat voorafgaat aan het beschouwde heffingsjaar;b) als in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar de heffingsplichtige niet beschikte over een meetgoot, meetschot of debietmeetapparatuur, op basis van tijdgebonden monsterneming van het afvalwater gedurende een aantal etmalen zoals bepaald in artikel 3, § 5, tijdens de maand met de grootste bedrijvigheid in het jaar dat voorafgaat aan het beschouwde heffingsjaar, voorzover die door de adjunct-leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij als deskundig wordt aanvaard.4° de gehaltes aan arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zilver, zink, totale stikstof en totale fosfor worden als volgt bepaald : a) op basis van debietgebonden monsterneming, van het geloosde afvalwater, uitgevoerd met behulp van een meetschot, meetgoot of andere debietmeetapparatuur, geïnstalleerd door de heffingsplichtige conform de lozings- of milieuvergunning;b) als in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar de heffingsplichtige niet beschikte over een meetgoot of debietmeetapparatuur, op basis van tijdgebonden monsterneming voorzover die door de adjunct-leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij als deskundig wordt aanvaard;c) het gehalte aan zware metalen wordt bepaald na ontsluiting van het watermonster;d) wanneer in eenzelfde jaar meerdere monsternemingen werden uitgevoerd, moet voor elk van de in deze paragraaf beschouwde parameters het rekenkundig gemiddelde van de verschillende bemonsteringsresultaten in aanmerking genomen worden. § 2. Overeenkomstig artikel 35quinquies , § 4, van de wet, moet elke heffingsplichtige die de toepassing vraagt van de berekeningsmethode bedoeld in artikel 35quinquies , § 1, van de wet zelf zorgen voor de nodige meet- en bemonsteringsresultaten.
Art. 3.§ 1. Volgende procedure voor de monsterneming moet worden gevolgd : 1° Indien de heffingsplichtige een monsterneming in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar laat uitvoeren, moet hij de Vlaamse Milieumaatschappij hiervan schriftelijk in kennis stellen tien werkdagen voor het begin van de maand waarin de monsterneming zal gebeuren. De volgende gegevens moeten worden meegedeeld : 1) naam en adres van de heffingsplichtige;2) identificatie van het monsternemingspunt;3) de data waarop bemonsterd zal worden;4) aard van de monsterneming (tijd- of debietgebonden);5) naam en adres van het erkende laboratorium dat de debietmeting, de monsterneming en de analyses zal uitvoeren.2° Het erkende laboratorium stelt zonder kosten, per etmaal van de bemonsteringen een monster van minimaal drie liter voor contra-analyse ter beschikking van de Vlaamse Milieumaatschappij. Het apparaat waarmee het monster wordt verzameld moet voorzien zijn van een koelruimte waarvan de temperatuur lager ligt dan 4 °C. Het monster en het monster voor contra-analyse worden door het erkende laboratorium per monster verdeeld over drie recipiënten. De deelmonsters I, van minimaal twee liter, dienen voor de analyse van stoffen, bedoeld in artikel 2, 3°, en van de nutriënten. De deelmonsters II dienen voor de bepaling van de metalen, bedoeld in artikel 2, 4°, met uitzondering van kwik. De deelmonsters III dienen voor de analyse van kwik.
De deelmonsters I worden door het erkende laboratorium dat de monsterneming heeft uitgevoerd, bewaard in het erkende laboratorium bij een temperatuur van 4 °C. De deelmonsters II en III worden door het erkende laboratorium voorzien van de gepaste conserveringsmiddelen. 3° Alle deelmonsters worden door het erkende laboratorium dat de monsterneming heeft uitgevoerd, verzegeld en voorzien van de volgende identificatiegegevens : 1) naam en adres van het bedrijf;2) datum van het etmaal waarop de monsterneming voor het desbetreffende monster gestart is;3) identificatie van het monsternemingspunt;4) het nummer van het deelmonster;5) soort monster (analyse of contra-analyse).4° De monsters en de monsters voor contra-analyse moeten elke werkdag door het erkende laboratorium afgehaald worden.5° De monsters voor contra-analyse moeten op het exploitatieadres van het laboratorium dat de monsterneming uitvoert gedurende vijf werkdagen bewaard worden na het etmaal waarin bemonsterd werd.6° Alle bij de debietmeting en bij de bemonstering gebruikte apparatuur moet door het erkende laboratorium verzegeld worden. § 2. De ambtenaren van de Vlaamse Milieumaatschappij mogen, mits voorlegging van hun legitimatiebewijs, te allen tijde op de plaats van de monsterneming komen. Indien zij zaken vaststellen bij de debietmeting en/of bij de monsterneming die in strijd zijn met de bepalingen van de wet of met de bepalingen van dit besluit, kunnen zij dit opnemen in een vaststellingsverslag.
De ambtenaar kan bij zijn onderzoek, in aanwezigheid van de heffingsplichtige of zijn afgevaardigde, de verzegeling van de meet- en bemonsteringsapparatuur verbreken.
Het vaststellingsverslag wordt bezorgd aan de adjunct-leidend ambtenaar. De adjunct-leidend ambtenaar stuurt zijn beslissing over de regelmatigheid van de debietmeting en/of de monsterneming binnen twee maanden na de feiten naar de heffingsplichtige. § 3. Indien de Vlaamse Milieumaatschappij bemonsteringen uitvoert in het kader van de heffing is zij onderworpen aan de verplichtingen van § 1 van dit artikel met uitzondering van § 1, 1° en 5°. De monsters worden gedurende vijf werkdagen na het etmaal waarin bemonsterd werd bewaard door de Maatschappij tenzij de heffingsplichtige de monsters voor contra-analyse onmiddellijk wil ontvangen. In dit geval stelt de ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij, die de monsterneming heeft uitgevoerd, tegen ontvangstbewijs de monsters voor contra-analyse ter beschikking van de heffingsplichtige. § 4. De meet- en bemonsteringsresultaten van de monsternemingen tijdens de maand met de grootste bedrijvigheid in het jaar dat voorafgaat aan het beschouwde heffingsjaar moeten per etmaal volledig zijn voor de componenten N1, N2 en N3, respectievelijk N1,O, N2,O en N3,O, met inbegrip van het dagdebiet zoals bepaald in artikel 2, § 1, 1°, a) . § 5. Het minimumaantal etmalen waarover de monsternemingen tijdens de maand met de grootste bedrijvigheid in het jaar dat voorafgaat aan het beschouwde heffingsjaar moeten worden uitgevoerd, wordt bepaald op vijf dagen voor de heffingsplichtigen waarvan de laatst vastgestelde heffing meer dan 12.500 EUR bedroeg en op drie dagen in de andere gevallen. Deze monsternemingen moeten worden uitgevoerd over een periode van op elkaar volgende etmalen met volledige productieactiviteit tijdens de maand met de grootste bedrijvigheid. § 6. Alle bepalingen inzake de te volgen procedure die in dit artikel zijn opgenomen, zijn op straffe van nietigheid voorgeschreven. Bij het niet-naleven ervan worden de meet- en bemonsteringsresultaten voor de berekening van de heffing uitgesloten.
Art. 4.Alle werkzaamheden die noodzakelijk zijn ter uitvoering van artikel 2, § 1, 1°, 3° en 4° en van artikel 3 moeten volgens de internationaal aanvaarde laboratoriumpraktijken uitgevoerd worden.
Art. 5.§ 1. Behoudens de andersluidende bepalingen in het laatste lid van deze paragraaf is de heffingsplichtige voor de toepassing van artikel 35sexies , § 1 van de wet onderworpen aan dezelfde verplichtingen als voorzien in artikel 2 en artikel 3 van dit besluit voor de bemonstering en analyse van het geloosde afvalwater.
De gegevens met betrekking tot het gebruikte oppervlaktewater moeten per etmaal volledig zijn voor de componenten N1°, N2° en N3°, moeten slaan op de monstername tijdens de maand van de grootste bedrijvigheid en moeten gelijktijdig met de meet- en bemonsteringscampagne van het geloosde afvalwater genomen worden.
In afwijking van artikel 2 en artikel 3, § 5, van dit besluit kunnen de gegevens met betrekking tot het gebruikte oppervlaktewater worden bepaald gedurende één etmaal of door middel van een schepmonster tijdens de periode zoals bepaald in het vorig lid. § 2. Elke heffingsplichtige die de toepassing vraagt van artikel 35sexies , § 1, van de wet moet zelf zorgen voor de nodige meet- en bemonsteringsresultaten afkomstig van een op eigen initiatief uitgevoerde meetcampagne door een door de regering erkend laboratorium.
Art. 6.Als de heffingsplichtige of de Vlaamse Milieumaatschappij monsternemingen heeft laten uitvoeren, respectievelijk uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, dan stellen zij de meet- en monsternemingsresultaten per aangetekende brief en binnen dertig werkdagen na de eerste monsternamedag ter beschikking van de tegenpartij.
De meet- en bemonsteringsresultaten, uitgevoerd op de contra-analyses, moeten per aangetekende brief binnen dertig werkdagen na de eerste monsternamedag aan de tegenpartij medegedeeld worden voorzover de heffingsplichtige en/of de Vlaamse Milieumaatschappij die wenst te gebruiken bij de berekening van de heffing.
De debietmeting, de monsterneming en de analyses die in opdracht van de heffingsplichtige gebeuren moeten worden verricht door een en hetzelfde door de regering erkend laboratorium.
Art. 7.§ 1. Voorzover de lozings- of milieuvergunning geen beperking vermeldt voor de maximumhoeveelheid koelwater in aantal kubieke meter per jaar, wordt de hoeveelheid koelwater, bedoeld in artikel 35quinquies , § 1, en in artikel 35septies van de wet als volgt berekend : k = Qk x W waarin : k : de hoeveelheid koelwater in kubieke meter per jaar Qk : de maximaal vergunde hoeveelheid koelwater in kubieke meter per dag of als deze waarde niet is bepaald in de lozings- respectievelijk milieuvergunning, de maximaal vergunde hoeveelheid koelwater in kubieke meter per uur, vermenigvuldigd met 24;
W : 225 of het aantal dagen waarop in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar koelwater werd geloosd waarvan het bewijs wordt geleverd. § 2. Van de in § 1 bedoelde berekeningswijze kan worden afgeweken voorzover de heffingsplichtige het bewijs levert van de reëel geloosde hoeveelheid koelwater op basis van dagelijkse debietmetingen in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar.
Deze debieten moeten gemeten zijn met behulp van meetapparatuur die geïnstalleerd werd conform de lozings- respectievelijk milieuvergunning.
Art. 8.§ 1. De in artikel 35octies , § 1, van de wet bedoelde aangifte moet gebeuren door middel van het formulier, waarvan het model is vastgesteld in bijlage 1, gevoegd bij dit besluit, dat naar de Vlaamse Milieumaatschappij moet worden gestuurd.
Bij dit formulier moet de overzichtstabel Meet- en Analyseresultaten de nodige gegevens vermelden over de samenstelling van het afvalwater dat geloosd is in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar, op straffe van verval van het recht een beroep te kunnen doen op de berekeningsmethode bedoeld in artikel 35quinquies van de wet.
Voor de land- en tuinbouwbedrijven als bedoeld in de rubrieken 28a tot 28e van bijlage 1 bij de wet, dient de bedoelde aangifte te gebeuren door middel van het formulier waarvan het model is vastgesteld in bijlage 3 gevoegd bij dit besluit, dat naar de Mestbank moet worden gestuurd. § 2. De in artikel 35octies , § 2, van de wet bedoelde melding moet gebeuren door middel van een formulier, waarvan het model is vastgesteld in bijlage 2, gevoegd bij dit besluit. § 3. De in artikel 35sexies , § 3, van de wet bedoelde eis tot het in mindering brengen van de vuilvracht van het gebruikte oppervlaktewater N0 moet gebeuren samen met de aangifte door middel van het formulier, waarvan het model is vastgesteld in bijlage 1 gevoegd bij dit besluit, dat naar de Vlaamse Milieumaatschappij gestuurd moet worden.
Bij dit formulier moet de overzichtstabel Meet- en Analyseresultaten de nodige gegevens vermelden van het afvalwater dat geloosd is in het jaar dat voorafgaat aan het beschouwde heffingsjaar, alsmede van het gebruikte oppervlaktewater, op straffe van verval van het recht om de vuilvracht van het gebruikte oppervlaktewater in mindering te brengen. § 4. De aangifte van de opgepompte en gewonnen hoeveelheid grondwater, niet bestemd voor de openbare drinkwatervoorziening, waarop overeenkomstig artikel 28ter van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer een heffing verschuldigd is, gebeurt op een formulier waarvan het model is vastgesteld in bijlage 1, gevoegd bij dit besluit, dat naar de Vlaamse Milieumaatschappij moet worden gestuurd.
Art. 9.§ 1. Onverminderd de in de wet en de in §§ 2 en 3 van dit artikel voorbehouden bevoegdheden, wijst het afdelingshoofd Heffingen van de Vlaamse Milieumaatschappij de ambtenaren aan die voor rekening van het fonds voor preventie en sanering inzake leefmilieu en natuur belast zijn met de vestiging, de inning en de invordering van de heffing op de waterverontreiniging bedoeld in artikel 35bis , § 1, van de wet. Deze ambtenaren zijn tevens bevoegd voor controle en onderzoek in verband met de toepassing van de heffing bedoeld in artikel 35novies , § 1, van de wet.
Als erom verzocht wordt, maken de in deze paragraaf bedoelde ambtenaren zich bij de uitoefening van hun ambt tegenover derden bekend door een legitimatiebewijs, ondertekend door de leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij. § 2. De adjunct-leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij is bevoegd om een gedeeltelijke of gehele vrijstelling van nalatigheidsintresten te verlenen conform artikel 35sexiesdecies van de wet. Hij kan deze bevoegdheden delegeren aan een ambtenaar van niveau A van de Vlaamse Milieumaatschappij. § 3. De leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij is gemachtigd om : 1° de kohieren, bedoeld in artikel 35terdecies , § 5, van de wet, uitvoerbaar te verklaren;2° de hypothecaire inschrijving te vragen, bedoeld in artikel 35septiesdecies , § 3, van de wet. Bij afwezigheid wordt de leidend ambtenaar voor de in deze paragraaf genoemde taken vervangen door een door hem aangewezen ambtenaar van niveau A van de Vlaamse Milieumaatschappij.
Art. 10.De volgende besluiten worden opgeheven : 1° het besluit van de Vlaamse regering van 16 februari 1993 ter uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971, op de bescherming van oppervlaktewateren tegen verontreiniging gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 16 maart 1994 en 5 april 1995;2° het besluit van de Vlaamse regering van 3 maart 1998 houdende vaststelling van de modaliteiten voor aangifte van de opgepompte of gewonnen hoeveelheden grondwater, niet bestemd voor de openbare drinkwatervoorziening, ten behoeve van de bepaling van de heffing op de winning van grondwater.
Art. 11.Bij wijze van overgangsregeling blijven de in artikel 10 opgeheven besluiten van toepassing op de lopende innings- en invorderingsprocedure.
Art. 12.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003.
Art. 13.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 28 juni 2002.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, V. DUA Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 28 juni 2002 tot uitvoering van Hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en Hoofdstuk IVbis van het decreet van 24 maart 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeleid.
Brussel, 28 juni 2002.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, V. DUA _______ Nota's 1 Wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging. 2 Decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer. 3 Aanduiden wat van toepassing is. 4 Informatie over wie vrijgesteld is van heffing vindt u in de toelichtingsnota. 5 Aanduiden wat van toepassing is. 6 Eén lijn per grondwaterwinning. Indien er meerdere debietmeters per grondwaterwinning zijn, gelieve per debietmeter één lijn in te vullen. 7 Informatie over de wijze waarop het grondwaterverbruik vastgesteld wordt indien de grondwaterwinning niet voorzien is van een debietmeter is terug te vinden in de toelichtingsnota. 8 Eén lijn per grondwaterwinning. Indien er meerdere debietmeters per grondwaterwinning zijn, gelieve per debietmeter één lijn in te vullen. 9 Om de toepassing van de uitgebreide berekeningsmethode te kunnen eisen, moeten alle gegevens ingevuld worden en moeten de nodige stavingsstukken als bijlage bij de aangifte gevoegd worden. 10 Om de toepassing van de vermindering van de opgenomen vuilvracht te kunnen eisen, moeten alle gegevens ingevuld worden en moeten de nodige stavingsstukken als bijlage bij de aangifte gevoegd worden.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 28 juni 2002 tot uitvoering van Hoofdstuk IIIbis van de Wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en Hoofdstuk IVbis van het decreet van 24 maart 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeleid.
Brussel, 28 juni 2002.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, V. DUA _______ Nota 1. Aanduiden wat van toepassing is.