gepubliceerd op 28 juni 2004
Besluit van de Vlaamse regering houdende regels tot uitvoering van het oppervlaktedelfstoffendecreet
26 MAART 2004. - Besluit van de Vlaamse regering houdende regels tot uitvoering van het oppervlaktedelfstoffendecreet
De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 20;
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op artikel 14, § 1, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1990, en op artikel 20, eerste lid, vervangen bij het decreet van 22 december 1993;
Gelet op het decreet van 4 april 2003 betreffende de oppervlaktedelfstoffen, inzonderheid op de artikelen 4, 6, 7 § 2, 9, § 3, 21, 25, 26, 27, § 2, 30 en 35;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor Begroting, gegeven op 9 juli 2003;
Gelet op het advies van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, gegeven op 6 november 2003;
Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 22 oktober 2003;
Gelet op het advies 36.513/1 van de Raad van State, gegeven op 5 maart 2004 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid en E-government;
Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : decreet van 4 april 2003 betreffende de oppervlaktedelfstoffen;2° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de Natuurlijke Rijkdommen;3° afdeling : de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de administratie Economie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;4° Titel II van het VLAREM : het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;5° VLAREBO : het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de Bodemsanering;6° certificaat van herkomst : document dat aan de vergunninghouder, de afnemer en de overheid een garantie biedt voor de milieuhygiënische kwaliteit van de primaire oppervlaktedelfstoffen;7° onderzoeksareaal : het perceel, een groep van percelen of delen van percelen, waarvoor een certificaat van herkomst wordt aangevraagd;8° sporenelementen : chemische elementen welke in diverse stoffen, zowel vaste, vloeibare als gasvormige, in zeer lage gehalten voorkomen;9° monster : elke relatief kleine hoeveelheid materiaal welke uit een grotere hoeveelheid materiaal genomen wordt en daarvoor als representatief kan worden aanzien, dit met het oog op verdere proeven en karakteriseringen;10° achtergrondgehalte : gehalte aan sporenelementen dat men in de aardkorst, bestaande uit gesteenten in natuurlijke staat en vrij van menselijke beïnvloeding, aantreft;11° achtergronddrempel : het hoogste gehalte aan sporenelementen in gesteenten met een frequent voorkomende chemische samenstelling, dat nog als behorende tot de natuurlijke achtergrond kan gerekend worden;12° lokaal verhoogde achtergrond : de verzameling achtergrondgehalten van een specifieke geologische laag met een natuurlijke chemische samenstelling die eerder uitzonderlijk voorkomt.Deze gehalten zijn groter dan de berekende achtergronddrempels en zijn door hun uitzonderlijk karakter niet bij de berekening daarvan betrokken geweest. 13° garant : verzekeringsmaatschappij die gecontroleerd wordt door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, Deposito- en Consignatiekas van het Ministerie van Financiën, financiële instelling of een consortium van verschillende financiële instellingen die de financiële, persoonlijke of zakelijke zekerheden, ter realisatie van de eindafwerking, onderschrijft ten voordele van de Vlaamse regering;14° zones : afgebakende oppervlakte-eenheden die de totaal vergunde oppervlakte samenstellen;15° fasen : volgorde waarin de zones dienen ontgonnen te worden. TITEL II. - De oppervlaktedelfstoffenplannen HOOFDSTUK I. - De totstandkoming van de oppervlaktedelfstoffenplannen Afdeling 1. - Het algemeen oppervlaktedelfstoffenplan
Art. 2.§ 1. De afdeling vraagt de informatie, die nuttig kan zijn voor de opmaak van het algemeen oppervlaktedelfstoffenplan, aan de in artikel 5 van het decreet bedoelde administraties, instellingen en organisaties, op binnen een door haar gestelde redelijke termijn. § 2. De minister stelt na vooroverleg met de ontginningssector en de organisaties en instellingen die onder zijn bevoegdheid ressorteren en daar waar mogelijk rekening houdend met de inhoud zoals bedoeld in artikel 6, het voorontwerp van het algemeen oppervlaktedelfstoffenplan op en maakt het voor advies over aan de Vlaamse ministers respectievelijk bevoegd voor het economisch beleid, het leefmilieu, openbare werken, het landbouwbeleid, de ruimtelijke ordening en het onroerend erfgoed.
Voor zover de in § 1 bedoelde informatie niet of onvolledig ter beschikking werd gesteld, kan de adviesaanvraag eveneens de verplichting inhouden deze informatie vooralsnog te verschaffen.
De in het eerste lid bedoelde Vlaamse ministers bepalen zelf welke administraties, instellingen en organisaties, behorende tot hun bevoegdheidsdomein, een advies dienen uit te brengen. Zij staan in voor een, vanuit hun bevoegdheidsdomein, gecoördineerd advies.
De gecoördineerde adviezen, inclusief de opgevraagde informatie, worden binnen zestig kalenderdagen na de datum van ontvangst van het voorontwerp aan de minister toegezonden.
Wanneer een advies niet werd verleend binnen deze termijn, wordt het als gunstig beschouwd ten aanzien van het voorlopige ontwerp. § 3. De minister legt het voorontwerp met de uitgebrachte adviezen voor aan de Vlaamse regering met het oog op de principiële vaststelling van het algemeen oppervlaktedelfstoffenplan. § 4. Over het principieel vastgestelde voorontwerp wordt een raadpleging van de bevolking georganiseerd. De raadpleging wordt aangekondigd uiterlijk één week vóór het begin ervan in het Belgisch Staatsblad.
Gedurende de termijn van de raadpleging ligt het principieel vastgestelde voorontwerp ter inzage in het gemeentehuis van elke gemeente. De afdeling stuurt hiertoe minstens één exemplaar van het principieel vastgestelde voorontwerp naar iedere gemeente.
Het principieel vastgestelde voorontwerp wordt ook toegankelijk gemaakt via internet.
De opmerkingen op het principieel vastgestelde voorontwerp dienen ten laatste 50 kalenderdagen na de datum van het begin van de raadpleging op de afdeling toe te komen, hetzij via de post, hetzij langs elektronische weg. Het adres wordt vermeld in de aankondiging van de raadpleging. De opmerkingen moeten een duidelijke vermelding bevatten van de auteur en zijn adres en een verwijzing naar de specifieke titel of passage uit het principieel vastgestelde voorontwerp waarop ze betrekking hebben. § 5. Na de raadpleging van de bevolking en nadat het advies van de SERV en de MINA-raad werd ingewonnen, legt de Vlaamse regering het definitief algemeen oppervlaktedelfstoffenplan vast. § 6. Het definitief algemeen oppervlaktedelfstoffenplan wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Afdeling 2. - De bijzondere oppervlaktedelfstoffenplannen
Art. 3.§ 1. Op vraag van de minister duiden de Vlaamse ministers bevoegd voor het Economisch Beleid, de Ruimtelijke Ordening, het Leefmilieu, Openbare Werken, het landbouwbeleid en het onroerend erfgoed aan met welke administraties, instellingen en organisaties een vooroverleg over de bijzondere oppervlaktedelfstoffenplannen moet worden gevoerd.
De minister organiseert het vooroverleg met de ontginningssector en de in uitvoering van het eerste lid aangeduide administraties, instellingen en organisaties. § 2. De afdeling legt, rekening houdend met de bevindingen van het vooroverleg en de inhoud zoals bedoeld in artikel 6, een voorontwerp van bijzonder oppervlaktedelfstoffenplan voor aan de ambtelijke stuurgroep. § 3. De ambtelijke stuurgroep wordt minimaal samengesteld uit leden van de Vlaamse administraties waaronder de sectoren natuurlijke rijkdommen, economie, ruimtelijke ordening, leefmilieu, openbare werken, landbouw en het onroerend erfgoed ressorteren.
De in § 1 bedoelde Vlaamse ministers wijzen deze ambtenaren aan.
Indien voor een bevoegdheidsdomein geen ambtenaar wordt aangewezen, vergadert de stuurgroep rechtsgeldig met de andere leden.Het voorzitterschap van de stuurgroep wordt waargenomen door de ambtenaar, aangewezen door de Vlaamse minister, bevoegd voor de natuurlijke rijkdommen.De stuurgroep stelt een huishoudelijk reglement op. § 4. De ambtelijke stuurgroep brengt advies uit over het volgens § 2 ingediende voorontwerp waarbij bijzondere aandacht besteed wordt aan het afbakeningsproces van locatievoorstellen. De ambtelijke stuurgroep brengt hiertoe binnen een termijn van 120 kalenderdagen advies uit over ieder locatievoorstel. Wanneer een locatievoorstel een negatieve beoordeling krijgt worden door de afdeling compenserende locatievoorstellen ingediend. De ambtelijke stuurgroep is verplicht om in haar advies deze bijkomende locatievoorstellen te evalueren. § 5. De minister legt het aldus bekomen ontwerp van bijzonder oppervlaktedelfstoffenplan, inclusief het advies van de ambtelijke stuurgroep, voor aan de Vlaamse regering met het oog op de voorlopige vaststelling ervan. Afdeling 3. - Actieve openbaarheid van de bijzondere
oppervlaktedelfstoffenplannen.
Art. 4.§ 1. Binnen een termijn van 30 kalenderdagen na de voorlopige vaststelling door de Vlaamse regering maakt de afdeling het ontwerp van bijzonder oppervlaktedelfstoffenplan voor advies over aan het college van burgemeester en schepenen van iedere betrokken gemeente en de bestendige deputatie van iedere betrokken provincieraad.
De bestendige deputatie van de betrokken provincieraad en de betrokken colleges bezorgen, na terinzagelegging bij het publiek, hun advies binnen 50 kalenderdagen na ontvangst van de adviesaanvraag. § 2. De afdeling coördineert alle adviezen en brengt binnen 90 kalenderdagen een gemotiveerd advies uit bij de minister die het volledige dossier voorlegt aan de Vlaamse regering met het oog op de definitieve vaststelling van het bijzonder oppervlaktedelfstoffenplan.
Mits motivering kan deze termijn éénmalig worden verlengd met maximum 90 kalenderdagen. Een definitief vastgesteld bijzonder oppervlaktedelfstoffenplan wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt en geldt als basis voor de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in het behandeld samenhangend oppervlaktedelfstoffengebied. HOOFDSTUK II. - Periodieke evaluatie van de oppervlaktedelfstoffenplannen
Art. 5.§ 1. De minister evalueert vijfjaarlijks de oppervlaktedelfstoffenplannen. Deze evaluatie kan aanleiding geven tot een actualisatie van de oppervlaktedelfstoffenplannen.
Een oppervlaktedelfstoffenplan blijft van kracht tot het door een geactualiseerd plan wordt vervangen. § 2. De regels voor de opmaak van de oppervlaktedelfstoffenplannen zijn eveneens van toepassing op de actualisatie ervan. § 3. De regels betreffende de actieve openbaarheid van de bijzondere oppervlaktedelfstoffenplannen zijn slechts van toepassing op de actualisatie ervan voor zover deze actualisatie nieuwe locatievoorstellen voor ontginningsgebieden inhoudt.
Wanneer geen nieuwe locatievoorstellen zijn voorzien, worden de geactualiseerde bijzondere oppervlaktedelfstoffenplannen ter kennisgeving verzonden naar de betrokken provincies en gemeenten. HOOFDSTUK III. - De inhoud van de oppervlaktedelfstoffenplannen
Art. 6.§ 1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 7 en 8 van het decreet bevatten de oppervlaktedelfstoffenplannen de volgende onderdelen : 1. Een beschrijving van de doelstellingen en krachtlijnen en het verband met andere relevante plannen en programma's;2. Een overzicht van de motieven voor het plan;3. Een schets van de beschikbare alternatieven voor de doelstellingen, de locaties en de wijze van uitvoering;4. Een vergelijking tussen de goedgekeurde voorstellen en de beschikbare alternatieven die redelijkerwijze onderzocht kunnen worden, alsmede de motivatie voor de selectie van de te onderzoeken alternatieven;5. Een verwijzing naar de wettelijke, decretale en reglementaire voorschriften en formeel goedgekeurde doelstellingen op internationaal, nationaal of regionaal niveau die vanuit het oogpunt van het milieubeleid relevant zijn bij de uitvoering van het plan of voor de onderzochte alternatieven en een onderzoek naar de mate waarin het plan of de alternatieven daarmee verenigbaar zijn;6. Een vergelijking tussen de bestaande milieu-impact en de te verwachten directe en indirecte impact op het milieu bij de uitvoering van het plan, inclusief de secundaire, cumulatieve en synergetische effecten op korte, middellange en lange termijn.7. Een beschrijving van de mogelijke maatregelen om gebeurlijk negatieve milieueffecten te vermijden, te beperken, te verhelpen of te compenseren;8. Een opgave van de moeilijkheden, technische leemten of ontbrekende kennis die bij de totstandkoming van het plan tot uiting kwamen;9. Een algemene beschrijving van de mogelijke voorzieningen die kunnen worden getroffen voor een behoorlijke monitoring en evaluatie van de milieu-effecten;10. Een niet-technische samenvatting van de verstrekte informatie. § 2. Het plan moet de in § 1 genoemde informatie slechts vermelden voorzover : 1. deze relevant is in het licht van de inhoud en het detailleringsniveau van het plan;2. de bestaande kennis en de bestaande effectanalyse- en beoordelingsmethodes redelijkerwijze toelaten om deze informatie te verzamelen en te verwerken. Titel III. - De natuurlijke samenstelling van de oppervlaktedelfstoffen en het certificaat van herkomst HOOFDSTUK I. - Natuurlijke samenstelling van oppervlaktedelfstoffen
Art. 7.§ 1. Oppervlaktedelfstoffen die aan de natuurlijke samenstelling voldoen worden als niet verontreinigd bestempeld. § 2. Een oppervlaktedelfstof voldoet aan de natuurlijke samenstelling wanneer de gehalten van de zware metalen en metalloïden gelijk zijn aan of kleiner zijn dan één van de in § 3 berekende achtergronddrempels of behoren tot een vastgestelde lokaal verhoogde achtergrond. § 3. De achtergronddrempels voor Ni, Cr, Cu, Zn, Pb en As worden berekend aan de hand van de gemeten gehalten aan aluminium en ijzer, die in de tweede en derde kolom van onderstaande tabel worden ingevuld. De achtergronddrempels voor Cd en Hg zijn invariabel.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK II. - Certificaat van herkomst Afdeling I. - Algemeen
Art. 8.Het certificaat van herkomst heeft uitsluitend betrekking op losse gesteenten en fracties fijner dan 4 mm.
Het gebruik van primaire oppervlaktedelfstoffen, afkomstig uit het onderzoeksareaal, is slechts mogelijk nadat de vergunninghouder in het bezit is van een certificaat van herkomst.
Art. 9.De lijst van toegekende certificaten van herkomst worden door de afdeling geregistreerd in een databank. Deze gegevens zijn opvraagbaar. Afdeling II. - Aanvraag van een certificaat van herkomst
Art. 10.De aanvraag voor het bekomen van een certificaat van herkomst wordt aan de afdeling gericht. Het certificaat van herkomst kan worden aangevraagd vooraleer de benodigde vergunningen werden bekomen.
Het aanvraagdossier dient te worden opgesteld door een opdrachtnemer die hiertoe werd aangesteld door de aanvrager van het certificaat van herkomst. Deze opdrachtnemer dient ofwel te beschikken over de nodige erkenningen voor een bodemsaneringsdeskundige, zoals bedoeld in het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering, ofwel dient hij overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 23 maart 1989 houdende organisatie van de milieueffectbeoordeling erkend te zijn in de discipline bodem, deeldomein geologie. Afdeling III. - Het aanvraagdossier
Art. 11.§ 1. Het aanvraagdossier zal minstens de volgende informatie bevatten : 1. gegevens betreffende de aanvrager : naam van het bedrijf, adres van de maatschappelijke zetel, het adres van de ontginningsplaats, de nummers van de betrokken kadastrale percelen en de identiteit van de contactpersoon;2. situering van het onderzoeksareaal op een topografische achtergrond met schaal 1 : 25 000, in het A4-formaat;3. situering van het onderzoeksareaal op een uittreksel in A4-formaat van een geologische kaart, op schaal 1 : 50 000;naargelang van het geval mag deze geologische kaart ofwel van het quartairgeologisch ofwel van het tertiairgeologisch type zijn, of allebei; 4. situering van het onderzoeksareaal op een extract van het Grootschalig Referentie Bestand (GRB) met schaal 1 : 5 000 of op een kadasterkaart met schaal 1 : 5 000 indien het GRB-extract niet beschikbaar is, met aanduiding van de locatie van de uitgevoerde boringen, zoals bedoeld in artikel 12;5. een evaluatie van de uitvoering van de bepalingen van artikel 12 van dit besluit;6. geologische informatie op het vlak van lithostratigrafie, met beschrijving van de boringen en met de nodige profielen doorheen het onderzoeksareaal.De profielen zullen tevens de horizontale en verticale afmetingen van de geplande ontginning tonen; 7. geochemische informatie bekomen uit de chemische analyses, bedoeld in artikel 13 van dit besluit.Deze geochemische informatie bestaat uit achtergrondgehalten, verworven uit de monsters, en achtergronddrempels, bepaald volgens de tabel van artikel 7 § 3, met besprekingen en interpretaties. De achtergrondgehalten dienen ook digitaal aan de afdeling te worden meegedeeld. 8. een algemene conclusie inzake de toetsing van de bekomen resultaten van de chemische analyses aan de bepalingen van artikel 7, § 2. § 2. De minister kan bijkomende gegevens vastleggen die in het in § 1 bedoelde aanvraagdossier moeten worden opgegeven.
Art. 12.§ 1. Het aanvraagdossier is gebaseerd op binnen het onderzoeksareaal uitgevoerde boringen. Deze boringen zijn van het type droogboorsysteem (spiraal- en/of pulsmethode met verbuizing). § 2. Het aantal boringen wordt aan de hand van onderstaande formules berekend waarbij S staat voor de totale oppervlakte van het onderzoeksareaal, in ha. De resultaten worden vanaf vijftienden naar boven afgerond tot op de eenheden, voor minder dan vijf tienden wordt naar beneden afgerond. - Voor oppervlaktes kleiner dan of gelijk aan 20 ha : 2 + S/4 - Voor oppervlaktes groter dan 20 ha, tot 50 ha : 7 + (S - 20)/6 - Voor oppervlaktes groter dan 50 ha : 12 + (S - 50)/8 De boringen dienen op regelmatige afstanden van elkaar over het gehele oppervlak van het onderzoeksareaal verspreid te worden, zodanig dat zij zo symmetrisch mogelijke posities innemen.
In het geval van natte winningen, waarbij een waterplas uitgediept wordt, wordt het aantal boringen op identieke wijze in functie van de oppervlakte berekend. De boringen zullen evenwel op regelmatige afstanden van elkaar langsheen de periferie van de waterplas ingeplant worden.
De boringen zullen tot een diepte van 10 meter beneden het maaiveld reiken, voor zover ze niet op een ondergrond van vaste gesteenten stoten waaronder geen ontginning van oppervlaktedelfstoffen meer mogelijk is. Indien de aanvrager voorziet dat zijn ontginning op een nog grotere diepte zal plaatsvinden, dienen de boringen minstens tot die voorziene diepte te reiken.
Uit de boringen zal om de twee meter een monster genomen worden voor chemische analyse, te beginnen bij twee meter diepte De aangestelde deskundige inzake bodem en ondergrond dient controle uit te oefenen op de correcte plaatsing en het vereiste aantal boringen.
Art. 13.§ 1. De uit het onderzoeksareaal afkomstige monsters worden onderzocht door een chemisch laboratorium dat daartoe over de nodige erkenning beschikt voor analyse van de bodem, zoals bedoeld in het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen.
De volgende chemische analyses dienen te worden uitgevoerd : 1°) bepalen van de gehalten aan chemische elementen, uit te voeren op alle monsters, inzake : a) aluminium, ijzer, kalium, zwavel;b) de zware metalen en metalloïden, zoals vermeld in artikel 7, § 3; 2°) bepalen van gehalten van de in VLAREBO vermelde polycyclische aromatische koolwaterstoffen en minerale olie, uit te voeren op de op twee meter diepte genomen monsters. § 2. Overeenkomstig de officieel erkende normen van goede praktijk, dienen voor de chemische analyse van elementen de monsters met koningswater (HCl + HNO3) in oplossing te worden gebracht. § 3. De in § 1 vermelde chemische analyses dienen uitsluitend te worden uitgevoerd op fracties fijner dan 4 mm.
De deskundige inzake bodem en ondergrond zal in het onderzoeksareaal voorkomende fracties grover dan 4 mm, concreties en verharde steenbanken beschrijven middels een kwalitatieve mineralogische en petrografische analyse. § 4. Alle chemische analyses, uit te voeren naar aanleiding van het indienen van het aanvraagdossier, conform artikel 11, moeten door hetzelfde laboratorium worden uitgevoerd. Afdeling IV. - Evaluatie van de aanvragen van een certificaat van
herkomst
Art. 14.§ 1. De afdeling zal het certificaat van herkomst toekennen indien alle vereiste achtergrondgehalten van de monsters als conform met de natuurlijke samenstelling van de oppervlaktedelfstoffen kunnen worden beschouwd, zoals bepaald in artikel 7. De afdeling deelt binnen 3 maanden na het voorleggen van de aanvraag een beslissing aan de aanvrager mee.
Indien de afdeling het nodig acht, kan zij bijkomende informatie en gegevens opvragen die nodig zijn voor de evaluatie van de aanvraag. De afdeling kan de aanvrager verzoeken een uitgebreider onderzoek inzake boringen, bemonsteringen en analyses uit te voeren. De goedkeuringstermijn voor de aanvraag wordt in dat geval opgeschort tot de gevraagde informatie werd ontvangen. § 2. Bij de overdracht van vergunningen voor de ontginning van een onderzoeksareaal is ook het certificaat van herkomst overdraagbaar naar de nieuwe vergunninghouder. De nieuwe vergunninghouder stelt de afdeling hiervan per aangetekende brief in kennis. Indien slechts een gedeelte van het onderzoeksareaal voorwerp is van de vergunningsoverdracht, verkrijgt de nieuwe vergunninghouder het certificaat van herkomst voor dat gedeelte van het onderzoeksareaal. Afdeling V. - Gebruik van het certificaat van herkomst
Art. 15.§ 1. Het certificaat van herkomst garandeert aan de afnemer van de vergunninghouder de natuurlijke samenstelling van elke levering of onderdeel van een levering van oppervlaktedelfstoffen. Op vraag van de afnemer moet de vergunninghouder aantonen dat hij over het certificaat van herkomst beschikt. § 2. De vergunninghouder mag op het terrein van het onderzoeksareaal geen andere voorraden van oppervlaktedelfstoffen, of fracties ervan, toelaten dan deze waarvan de herkomst met een certificaat gegarandeerd wordt.
Hierop gelden slechts twee uitzonderingen : 1. de op deze site in het kader van de milieuwetgeving vergunde en/of toegelaten activiteiten die aanleiding geven tot de opstapeling van andere materialen dan primaire oppervlaktedelfstoffen;2. de opslag van in het Vlaamse Gewest ingevoerde oppervlaktedelfstoffen. § 3. Indien de vergunninghouder een tijdelijke opslag van de uit zijn onderzoeksareaal gewonnen oppervlaktedelfstoffen voorziet op een perceel dat geen deel uitmaakt van de aanvraag, dient hij de afdeling daarvan schriftelijk en voorafgaandelijk op de hoogte te brengen, met opgave van de referenties van dit perceel. Dit geldt zowel voor percelen gelegen binnen als buiten het ontginningsgebied.
Het certificaat van herkomst zal daarvan dan melding maken, zodat het eveneens op deze tijdelijk opgeslagen voorraden toepasselijk is. § 4. Het certificaat van herkomst geldt eveneens voor de in afzonderlijke fracties opgesplitste gecertificeerde oppervlaktedelfstoffen. Afdeling VI. - Controle
Art. 16.De minister duidt de ambtenaren van de afdeling aan die bevoegd zijn om de controle met betrekking tot de certificaten van herkomst uit te voeren en om desgevallend een verslag op te stellen.
De bevoegde ambtenaar heeft het recht monsters te nemen en deze aan een chemische analyse te onderwerpen.
De door de bevoegde ambtenaar genomen monsters mogen zowel uit de groevewanden als uit de voorraden genomen worden, en dit zowel voor de oorspronkelijke oppervlaktedelfstof als op de fracties ervan.
Art. 17.In geval van betwisting van de analyseresultaten, voortspruitend uit de toepassing van artikel 16, kan de vergunninghouder maximaal tien werkdagen na ontvangst van de analyseresultaten een tegenexpertise aanvragen. Dit verzoek wordt schriftelijk aan de afdeling gericht. De kosten verbonden aan het uitvoeren van deze tegenexpertise zijn ten laste van de vergunninghouder.
Art. 18.De bij de controle, en eventuele tegenexpertisen, betrokken laboratoria zullen telkens een verslag in tweevoud opmaken, één te verzenden naar de vergunninghouder en één naar de afdeling. Afdeling VII. - Geldigheidsbeperkingen van het certificaat van
herkomst
Art. 19.§ 1. Indien uit de controle, al dan niet na tegenexpertise, blijkt dat niet voldaan wordt aan de voorwaarden die tot het toekennen van het certificaat van herkomst hebben geleid, zal door de afdeling een verslag worden opgesteld. Het verslag zal minstens de volgende informatie vermelden : 1° de aanleiding voor de negatieve beoordeling;2° de uit te voeren correctieve handelingen;3° een termijn waarna een nieuwe controle zal uitgevoerd worden. § 2. Het verslag wordt door de afdeling aan de vergunninghouder toegezonden. Na ontvangst van een verslag met negatieve beoordeling is de vergunninghouder verplicht de nodige correctieve handelingen binnen de in het verslag vooropgestelde termijn uit te voeren.
Art. 20.§ 1. De afdeling kan in de volgende gevallen tot schorsing van het certificaat van herkomst overgaan : 1° het hinderen of weigeren van een controle;2° het verstrekken van verkeerde inlichtingen betreffende de chemische samenstelling van de uit het onderzoeksareaal gewonnen oppervlaktedelfstoffen, of van andere zich op het onderzoeksareaal bevindende materialen, of het achterhouden van die inlichtingen;3° elk onrechtmatig gebruik van het certificaat van herkomst;4° de vaststelling van het ontbreken van de in het verslag gevraagde correctieve handelingen, na verloop van de daarin vooropgestelde termijn;5° de accumulatie van drie negatieve verslagen binnen een periode van vijf jaar. § 2. De schorsing blijft gedurende een periode van minimaal drie maanden van kracht.
Art. 21.Op vraag van de vergunninghouder kan de afdeling beslissen tot het beëindigen van de schorsing na een bijkomende controle waaruit blijkt dat de correctieve handelingen werden uitgevoerd. Deze bijkomende controle kan de uitvoering van nieuwe chemische analyses met zich meebrengen. De kosten verbonden aan deze nieuwe chemische analyses zijn ten laste van de vergunninghouder.
Art. 22.De schorsing wordt formeel beëindigd door het reactiveren van het certificaat van herkomst, met een nieuwe datum van inwerkingtreding. De beëindiging van de opschorting wordt de vergunninghouder gemeld, uiterlijk tien werkdagen na de datum van de bijkomende controle, of desgevallend tien werkdagen na ontvangst van het verslag van het chemisch laboratorium.
TITEL IV. - Optimale ontginning
Art. 23.De vergunningverlenende overheden dienen volgende aspecten, door de vergunningaanvrager op te nemen in de vergunningsaanvraag, mee in overweging te nemen om de optimale ontginning, conform artikel 9 van het decreet, te realiseren : 1. De aard en hoeveelheden van de oppervlaktedelfstoffen die door de vergunninghouder zelf worden ontgonnen en verwerkt en van de oppervlaktedelfstoffen die de vergunninghouder in onderaanneming wenst te laten ontginnen en/of commercialiseren.In dit laatste geval dienen de stappen die de vergunninghouder zich voorneemt voor de commercialisering van de oppervlaktedelfstoffen waarin hij zelf niet is geïnteresseerd, vermeld te worden. 2. Een beschrijving van de mechanische behandelingen die worden uitgevoerd bij de eventuele winning van de ontgonnen delfstoffen, teneinde ze een meerwaarde en opwaardering te geven met het oog op de meest hoogwaardige toepassing.3. Een raming van de hoeveelheden teelaarde en niet-commercialiseerbare dekgronden en tussenlagen die zullen vrijkomen bij de ontginning.De plaats van de aan te leggen depots en hun inhoud. Het gebruik van teelaarde en dekgronden in het kader van de eventuele eind- of tussenbestemming van deze gronden. Een raming van de benodigde hoeveelheden teelaarde en dekgronden in het kader van de realisatie van de eindafwerking of de nabestemming. 4. Gebeurlijk de aanvoer van niet-verontreinigde grond van externe oorsprong ter verwezenlijking van de afwerking van het ontginningsgebied.
Art. 24.Uiterlijk op 31 maart volgend op elk volledig kalenderjaar dat binnen de vergunningstermijn valt, bezorgt de vergunninghouder aan de afdeling een voortgangsrapport betreffende de exploitatie in het voorbije kalenderjaar. Het bevat minstens de volgende gegevens : 1. de stand van zaken betreffende de ontginning bestaande uit een situeringsplan en opgave van de ontgonnen hoeveelheden, eventueel opgesplitst naar de verschillende soorten delfstoffen, en de gerealiseerde dieptes;2. een digitaal grafisch opmetingsbestand, gerefereerd in het Lambert BD72-stelsel en de Tweede Algemene Waterpassing (TAW).Volgende gegevens worden vermeld : a) kadastrale gegevens;b) grens vergunning;c) situering van alle gebouwen;d) situering van toegangswegen en uitbatingswegen; e) aanduiden van grachten, beken,...; f) aanduiden van de ontginningsfronten;g) voldoende hoogtepeilen vermelden langs taluds en ontginningsfronten; h) aanduiden van waterplassen, slibbekkens,..; i) aanduiden met behulp van inkleuring of arcering hetgeen afgedekt is, hetgeen opgevuld is, en hetgeen zijn eindafwerking heeft verkregen;j) aanduiden van de referentiepunten voor de opeenvolgende metingen.3. een digitaal bestand voor de beschrijving van gematerialiseerde verdichtingspunten, opgemeten met behulp van FLEPOS (Flemish Positioning Service).Deze bestanden worden opgemaakt met behulp van de steekkaart-applicatie, beschikbaar op www.gisvlaanderen.be; 4. een tabel met een bondige beschrijving (piket, grenspaal, merkteken, hoek gebouw,...) van de referentiepunten, samen met de respectievelijke coördinaten in Lambert BD72/TAW; 5. de grondbalans met de geraamde hoeveelheden teelaarde en overige dekgronden;werkelijk gerealiseerde depots; hergebruikte teelaarde, dekgronden en tussenlagen in het kader van de eindafwerking of de nabestemming en nog te reserveren teelaarde, dekgronden en tussenlagen; 6. een plan met de zonering en fasering van de ontginning en vermelding van de oppervlakten van de verschillende zones. TITEL V. - Financiële zekerheden HOOFDSTUK I. - Algemeen
Art. 25.Vooraleer de ontginningsactiviteiten in een zone worden aangevat, dient de vergunninghouder de nodige bewijskrachtige documenten met betrekking tot de aanvaarde en gestelde financiële zekerheden voor de realisatie van de eindafwerking in deze zone aan de afdeling te bezorgen.
Art. 26.De financiële zekerheden worden, overeenkomstig artikel 21, tweede lid, van het decreet, opgebouwd conform de fasering van de zones. HOOFDSTUK II. - Vaststelling van de financiële zekerheden
Art. 27.De financiële, persoonlijke of zakelijke zekerheden dienen onderschreven te worden door een garant.
De Vlaamse regering machtigt de minister om de eenheidsprijs per m2 vast te leggen.
Het bedrag van de te stellen financiële zekerheid voor de realisatie van de eindafwerking wordt bepaald door het product van de eenheidsprijs met het aantal m2 oppervlak waarvoor een financiële zekerheid moet worden gesteld in uitvoering van de bepalingen van deze titel.
Art. 28.§ 1. De vergunninghouder dient zijn aanvraag tot aanvaarding van de te stellen financiële zekerheid voor de totaal vergunde oppervlakte in bij de afdeling. Deze aanvraag bevat minstens volgende gegevens : 1° De gekozen vorm, of combinatie van vormen, van de financiële zekerheid, zoals bedoeld in artikel 19 van het decreet;2° De coördinaten van de garant die de financiële zekerheid zal verstrekken;3° Een plan met de zonering en fasering van de ontginning en vermelding van de oppervlakten van de verschillende zones;4° De op basis van artikel 27, derde lid, berekende te stellen financiële zekerheid per zone en voor de totaal vergunde oppervlakte;5° Per zone een situatieschets en een beschrijving van de eindafwerking en de tijdsplanning voor de realisatie ervan. § 2. Indien de aanvraag volledig is, deelt de afdeling binnen 40 kalenderdagen na het voorleggen van de aanvraag aan de vergunninghouder haar beslissing aangaande de te stellen financiële zekerheden voor de realisatie van de in de aanvraag beschreven eindafwerking mee. § 3. Indien de afdeling het nodig acht, kan ze bijkomende gegevens opvragen bij de betrokken vergunninghouder om de aanvraag te vervolledigen. De vergunninghouder dient de gevraagde bijkomende informatie aan de afdeling te bezorgen. De beslissing wordt in dat geval ten laatste 20 kalenderdagen na ontvangst van de gevraagde bijkomende informatie aan de vergunninghouder meegedeeld.
De afdeling is steeds gemachtigd zelf initiatieven te nemen om de nodige informatie met betrekking tot het aanvraagdossier te verwerven. § 4. Indien de afdeling binnen de in dit artikel gestelde termijn de beslissing niet heeft betekend, worden de door de vergunninghouder opgegeven vorm van de financiële zekerheid, de bedragen inzake de te stellen financiële zekerheden, de beschrijving van de eindafwerking en de tijdsplanning voor de realisatie van de eindafwerking, geacht te zijn aanvaard. § 5. De vergunninghouder kan binnen een termijn van 40 kalenderdagen na de kennisgeving door de afdeling van haar beslissing, bij de minister beroep instellen.
De minister beslist binnen een termijn van 90 kalenderdagen na het instellen van het beroep.
Indien de minister binnen de in dit artikel gestelde termijn zijn beslissing niet heeft betekend, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd.
Art. 29.§ 1. Indien de vergunninghouder na de goedkeuringsprocedure gegevens uit zijn aanvraagdossier wenst te wijzigen, dient hij daartoe een gemotiveerde aanvraag in bij de afdeling.
Indien de aanvraag de nodige gegevens voor de beoordeling bevat, deelt de afdeling binnen 40 kalenderdagen na het voorleggen van de aanvraag door de vergunninghouder haar gemotiveerde beslissing mee.
Als de afdeling het nodig acht, kan ze bijkomende gegevens opvragen bij de betrokken vergunninghouder. De vergunninghouder dient de gevraagde bijkomende informatie aan de afdeling te bezorgen. De gemotiveerde beslissing wordt in dat geval ten laatste 20 kalenderdagen na ontvangst van de gevraagde bijkomende informatie aan de vergunninghouder meegedeeld. § 2. Indien de afdeling binnen de in dit artikel gestelde termijn de beslissing niet heeft betekend, worden de gevraagde wijzigingen geacht te zijn goedgekeurd. § 3. De vergunninghouder kan tegen de beslissing van de afdeling beroep instellen volgens de procedure van artikel 28, § 5.
Art. 30.Bij overdracht van de vergunning wordt de indiening en behandeling van de aanvraag van de nieuwe vergunninghouder aangaande de te stellen financiële zekerheden behandeld volgens de bepalingen zoals voorzien in artikel 28.
De financiële zekerheden, gesteld door de oude vergunninghouder, worden pas vrijgegeven nadat de afdeling de nodige bewijskrachtige documenten aangaande de aanvaarde en gestelde financiële zekerheden van de nieuwe vergunninghouder heeft bekomen. HOOFDSTUK III. - Afbouwen van de financiële zekerheden
Art. 31.§ 1. De vergunninghouder kan bij de afdeling een aanvraag tot het afbouwen van de gestelde financiële zekerheden voor één of verschillende zones indienen. Deze aanvraag zal minstens volgende informatie en gegevens bevatten aangaande de betrokken zones : 1° een plan waarop per zone de beëindiging van de opgelegde eindafwerking is aangegeven met onderscheid tussen : a) horizontale oppervlakten met hun TAW-peil en hun aard (nat of droog);b) taluds en hun hellingsgraad;c) beschermingsstroken en hun breedte;d) eventuele tussenbermen die de scheiding vormen van zones;e) exacte lokalisatie van de profielen;2° per zone een beschrijving van de gevolgde aanpak bij de realisatie van de eindafwerking met verwijzing naar de in punt 1° bedoelde plannen;3° profielen van de aangelegde hellingen;4° een eigen herberekening van de te stellen financiële zekerheden als het verschil tussen het totaal van de reeds gestelde financiële zekerheden voor de verschillende ontgonnen of aangevatte zones, enerzijds en het totaal van de gestelde financiële zekerheden voor alle zones waarvoor de eindafwerking volgens de vergunninghouder is gerealiseerd, anderzijds, rekening houdende met de zones waarvoor volgens § 3 tengevolge van stabiliteitsrisico's een gedeelte werd behouden. § 2. Indien de aanvraag volledig is, deelt de afdeling binnen 40 kalenderdagen na het voorleggen van de aanvraag aan de vergunninghouder haar beslissing aangaande de afbouw van de gestelde financiële zekerheden mee. § 3. Ingeval van stabiliteitsrisico's van een zone kan de afdeling in haar beslissing overgaan tot een voorlopige oplevering waarbij slechts een gedeelte van de financiële zekerheden voor deze zone wordt vrijgegeven. De definitieve oplevering met vrijgave van het resterend deel gebeurt na een wachtperiode van één jaar of, in het geval er een stabiliteitsstudie werd opgelegd in het kader van de vergunningsaanvraag, na een periode zoals bepaald in de stabiliteitsstudie. § 4. Indien de afdeling het nodig acht, kan ze bijkomende gegevens opvragen bij de betrokken vergunninghouder om de aanvraag te vervolledigen. De vergunninghouder dient de gevraagde bijkomende informatie aan de afdeling te bezorgen. De beslissing wordt in dat geval ten laatste 20 kalenderdagen na ontvangst van de gevraagde bijkomende informatie aan de vergunninghouder meegedeeld. § 5. Indien de afdeling binnen de in dit artikel gestelde termijn de beslissing niet heeft betekend, wordt het in het aanvraagdossier opgenomen herberekende bedrag van de te stellen financiële zekerheden geacht te zijn aanvaard.
Art. 32.De vergunninghouder kan tegen de beslissing van de afdeling beroep instellen volgens de procedure van artikel 28, § 5.
Art. 33.De garant zal het bedrag dat door de financiële zekerheden gedekt wordt, slechts kunnen aanpassen na de goedkeuring door de afdeling of door de minister in geval van beroep. HOOFDSTUK IV. - Actualisering van de financiële zekerheden
Art. 34.De afdeling evalueert op geregelde tijdstippen of de gestelde financiële zekerheden haar in staat stellen om de kosten voor de realisatie van de eindafwerking van de percelen te waarborgen. De minister kan op basis van de evaluatie van de afdeling, de eenheidsprijs, zoals bedoeld in artikel 27, tweede lid, aanpassen.
De afdeling brengt de vergunninghouders op de hoogte van de aanpassing. De vergunninghouder dient het door de financiële zekerheden gedekte bedrag aan te passen uiterlijk 60 kalenderdagen na het versturen van het aangetekend schrijven door de afdeling.
De aanpassing geldt vanaf het ogenblik dat de garant de nieuwe zekerheden aan de afdeling heeft toegezonden. HOOFDSTUK V. - Wijze van ingebrekestelling en aanwending van de financiële zekerheden
Art. 35.Indien de vergunninghouder de tijdsplanning voor de realisatie van de eindafwerking zoals opgenomen in zijn aanvraag tot aanvaarding van de te stellen financiële zekerheid niet nakomt, stelt de afdeling de vergunninghouder ambtshalve in gebreke.
De ingebrekestelling kan door de afdeling ook gebeuren op voorstel van andere overheidsinstanties die toezichtsbevoegdheid hebben voor bepaalde aspecten met betrekking tot de eindafwerking.
De ingebrekestelling wordt verzonden aan de vergunninghouder met nauwkeurige beschrijving van de tekortkomingen.
De vergunninghouder moet de afdeling ten laatste binnen 30 kalenderdagen na de ingebrekestelling meedelen welk gevolg dat eraan is gegeven en de nodige stukken ter staving bijvoegen.
Art. 36.§ 1. Ingeval de vergunninghouder geen gevolg heeft gegeven aan de ingebrekestelling, gaat de afdeling over tot ambtshalve uitvoering van de nodige maatregelen. De afdeling treedt hierbij in de plaats van de vergunninghouder en zal de financiële zekerheden aanspreken.De vergunninghouder wordt hiervan op de hoogte gesteld.
Ingeval de vergunninghouder een onvolledig gevolg heeft gegeven aan de ingebrekestelling, brengt de afdeling de vergunninghouder met een verklaring van vaststelling op de hoogte van de tekortkomingen waaraan niet werd voldaan.
De vergunninghouder moet uiterlijk binnen 5 kalenderdagen na de verklaring van vaststelling de voorziene eindafwerking realiseren.
Zoniet gaat de afdeling over tot ambtshalve uitvoering van de nodige maatregelen.
De afdeling treedt hierbij in de plaats van de vergunninghouder en zal de financiële zekerheden aanspreken. De vergunninghouder wordt hiervan op de hoogte gesteld. § 2. Op eerste verzoek van de afdeling moet de garant de geboden financiële zekerheden vrijgeven. De garant staat in voor de betaling van de door de afdeling voorgelegde facturen en draagt de verantwoordelijkheid voor de betaling ervan.
TITEL VI. - Slotbepalingen HOOFDSTUK I. - Algemeen
Art. 37.De stand van zaken van elk aanvraagdossier waarvoor binnen een vastgestelde termijn een goedkeuring van de afdeling of de minister noodzakelijk is, wordt door de afdeling geregistreerd in een databank. Deze gegevens zijn opvraagbaar overeenkomstig het decreet van 18 mei 1999 betreffende de openbaarheid van bestuur.
Art. 38.Alle correspondentie in uitvoering van titel III en titel V van dit besluit tussen vergunninghouders en de afdeling of de minister gebeurt bij aangetekend schrijven.
De vermelde termijnen gaan in op de dag na de datum van de poststempel. HOOFDSTUK II. - Overgangs- en wijzigingsbepalingen
Art. 39.De ontginners dienen voor elke ontginning, binnen de twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit over een certificaat van herkomst te beschikken.
Art. 40.§ 1. In titel II van het VLAREM wordt artikel 5.18.1.2., § 3 vervangen door wat volgt : « § 3. De vergunninghouder is ertoe gehouden een voortgangsrapport op te stellen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse regering houdende regels tot uitvoering van het oppervlaktedelfstoffendecreet. » § 2. In titel II van het VLAREM wordt aan artikel 5.18.1.2., § 1 toegevoegd : 5° de beschrijving van de getroffen maatregelen om de hinder voor de omgeving te voorkomen en/of te beperken.6° de beschrijving van de getroffen maatregelen om de reglementaire voorschriften andere dan deze bedoeld in sub 5° na te leven.
Art. 41.§ 1. De houders van vergunningen tot ontginning, afgeleverd vóór het van kracht worden van dit besluit en waarvan de termijn nog niet is verstreken, moeten binnen zes maanden na het in werking treden van dit besluit, een aanvraag tot onderzoek van de te stellen financiële zekerheid indienen bij de afdeling.
Deze aanvraag bevat minstens volgende gegevens : 1° Een overzicht van de in dit artikel bedoelde vergunningen met vermelding van hun vergunningstermijn en met aanduiding, op plan, van : a) de percelen die vergund zijn;b) de percelen die nog niet zijn afgewerkt conform de opgelegde hellingen en beschermingsstroken met vermelding van hun oppervlakten;c) de percelen die nog niet zijn ontgonnen met vermelding van hun oppervlakten;2° Een voorstel van zonering en fasering voor de afwerking van de ontgonnen en nog te ontginnen percelen op basis waarvan de financiële zekerheden kunnen opgebouwd worden;3° De, op basis van artikel 27 berekende te stellen financiële zekerheid per zone en voor het totaal van de vergunde oppervlakte die nog niet afgewerkt en nog niet ontgonnen is;4° De gekozen vorm of combinatie van vormen van de financiële zekerheid en de coördinaten van de garant die de financiële zekerheid zal verstrekken;5° Per zone, een beschrijving van de afwerking conform de opgelegde hellingen en beschermingsstroken en de tijdsplanning voor de realisatie ervan. Indien de afdeling het nodig acht, kan ze bijkomende gegevens opvragen bij de betrokken vergunninghouder. § 2. De Vlaamse regering neemt, conform artikel 30 van het decreet, een beslissing over welke vergunninghouders, bedoeld in § 1, er toe gehouden zijn een financiële zekerheid te stellen.
Deze vergunninghouders dienen, binnen 75 kalenderdagen na de betekening van de beslissing van de Vlaamse regering door de afdeling, de nodige bewijskrachtige documenten met betrekking tot de gestelde financiële zekerheden aan de afdeling voor te leggen. § 3. De indiening en behandeling van een verzoek tot het afbouwen van de gestelde financiële zekerheden, de actualisatie van de te stellen financiële zekerheden, de wijze van ingebrekestelling en de wijze van aanspreken van financiële zekerheden, verlopen voor de in § 2 bedoelde vergunninghouders, volgens de procedures van dit besluit. § 4. Bij overdracht van een vergunning tot ontginning, afgeleverd vóór het van kracht worden van het decreet, waarvan de termijn nog niet is verstreken, wordt de indiening en behandeling van de aanvraag van de nieuwe vergunninghouder aangaande de te stellen financiële zekerheden behandeld volgens de bepalingen zoals voorzien in dit artikel. § 5. Wanneer door de afdeling wordt vastgesteld dat een vergunninghouder ten onrechte geen aanvraag tot onderzoek, zoals bedoeld in § 1, heeft ingediend zal zij de vergunninghouder hiervan bij aangetekend schrijven op de hoogte brengen en hem wijzen op de sancties zoals voorzien in artikel 29, § 1, 1°, van het decreet. § 6. De Vlaamse regering kan voor de in gebreke gestelde vergunninghouders via beslissing overgaan tot een verhoging van de te stellen financiële zekerheden. HOOFDSTUK III. - Inwerkingtreding
Art. 42.Het decreet van 4 april 2003 betreffende de oppervlaktedelfstoffen treedt in werking op de dag van inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 43.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Natuurlijke Rijkdommen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 26 maart 2004.
De minister-president van de Vlaamse regering, B. Somers De Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid en E-government, P. Ceysens De Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, J. Tavernier