Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 14 maart 2003
gepubliceerd op 14 april 2003

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2003035335
pub.
14/04/2003
prom.
14/03/2003
ELI
eli/besluit/2003/03/14/2003035335/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 MAART 2003. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne


De Vlaamse regering, Gelet op de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging, inzonderheid op artikel 1;

Gelet op de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, inzonderheid artikel 32quarter , § 2;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij de decreten van 7 februari 1990, 12 december 1990, 21 december 1990, 22 december 1993, 21 december 1994, 8 juli 1996, 21 oktober 1997, 11 mei 1999, 18 mei 1999, 9 maart 2001 en 21 december 2001, inzonderheid op artikel 20;

Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995, 22 december 1995, 8 juli 1996 en 17 juli 2000, inzonderheid op artikel 2.2.1;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 6 september 1995, 26 juni 1996, 3 juni 1997, 17 december 1997, 24 maart 1998, 6 oktober 1998, 19 januari 1999, 15 juni 1999, 3 maart 2000, 17 maart 2000, 17 juli 2000, 19 januari 2001, 20 april 2001, 13 juli 2001, 18 januari 2002, 25 januari 2002 en 31 mei 2002;

Overwegende dat de Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds, uiterlijk op 27 november 2002 volledig omgezet moet worden; dat het noodzakelijk is aanpassingen te maken in titel II van het Vlarem voor de omzetting van die richtlijn;

Overwegende dat de Richtlijn 2001/91/EG van de Europese Commissie van 29 oktober 2001 tot achtste aanpassing aan de technische vooruitgang van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG van de Europese Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (hexachloorethaan), uiterlijk op 31 december 2002 volledig omgezet moet worden; dat het wenselijk is aanpassingen te maken in titel II van het Vlarem voor de omzetting van die richtlijn;

Overwegende dat de Richtlijn 2002/3/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 februari 2002 betreffende ozon in de lucht, uiterlijk op 9 september 2003 volledig omgezet moet worden; dat het noodzakelijk is aanpassingen te maken in titel II van het Vlarem voor de omzetting van die richtlijn;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 11 december 2002;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting gegeven op 12 december 2002;

Gelet op het advies van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, gegeven op 16 januari 2003;

Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 12 februari 2003;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 14 februari 2003 betreffende het verzoek om spoedbehandeling bij de Raad van State, gemotiveerd als volgt : « In het kader van het Lissabonproces maakt de Europese Unie naar aanleiding van de Lente Top van Staatshoofden op 15 maart 2003, per lidstaat een overzicht van omzetting van Europese richtlijnen. Dit dossier kadert in het opzet om op korte termijn achterstallige omzettingen in te halen. »;

Gelet op advies 34.916/3 van de Raad van State, gegeven op 20 februari 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen in titel II van Vlarem

Artikel 1.Aan artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 26 juni 1996, 24 maart 1998, 19 januari 1999, 20 april 2001, 13 juli 2001 en 18 januari 2002, worden onder « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « 1° stikstofoxiden », « 2° PM10 », « 3° PM2,5 », « 4° bovenste beoordelingsdrempel », « 5° onderste beoordelingsdrempel », « 6° natuurverschijnsel » worden vervangen door respectievelijk de woorden « - « stikstofoxiden » », « - « PM10 » », « - « PM2,5 » », « - « bovenste beoordelingsdrempel » », « - « onderste beoordelingsdrempel » » en « - « natuurverschijnsel » »;2° de volgende definities worden toegevoegd na « alarmdrempel » « - « langetermijndoelstelling voor de ozonconcentratie in de lucht » : een ozonconcentratie in de lucht waarbeneden volgens de huidige wetenschappelijke inzichten vermoedelijk geen directe schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en/of voor het milieu in zijn geheel optreden.Deze doelstelling moet op lange termijn worden bereikt, behalve in gevallen waarin dit niet door middel van proportionele maatregelen realiseerbaar is, om een doeltreffende bescherming voor de gezondheid van de mens en voor het milieu te bieden; - « alarmwaarde voor ozon » : een ozonconcentratie in de lucht waarboven een kortstondige blootstelling een gezondheidsrisico voor de gehele bevolking inhoudt en waarbij bij overschrijding onmiddellijk veiligheidsmaatregelen overeenkomstig de subafdelingen 2.5.6.4 en 2.5.6.5 genomen worden; - « informatiewaarde voor ozon » : een ozonconcentratie in de lucht waarboven kortstondige blootstelling een gezondheidsrisico voor bijzonder gevoelige bevolkingsgroepen inhoudt, en waarbij geactualiseerde informatie noodzakelijk is; - « AOT40 voor ozon » : het gesommeerde verschil (uitgedrukt in (µg/m3).uur) tussen de uurgemiddelde ozonconcentraties op leefniveau boven 80 µg/m3 (= 40 deeltjes per miljard) en 80 µg/m3 over een bepaalde periode, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de uurwaarden die elke dag tussen 08.00 uur en 20.00 uur Midden-Europese tijd worden gemeten; - « ozon op leefniveau » : ozon in het laagste gedeelte van de troposfeer; 3° de volgende definities worden toegevoegd na « immissieniveau of immissieconcentratie » « - « ozonprecursoren » : stoffen die bijdragen tot de vorming van ozon op leefniveau, waarvan sommige in de bijlage 2.5.7 genoemd worden; - « vluchtige organische stoffen (VOS) » : antropogene en biogene organische verbindingen, uitgezonderd methaan, die onder de invloed van zonlicht door reactie met stikstofoxiden fotochemische oxidanten kunnen produceren (definitie van toepassing op hoofdstuk 2.5); »

Art. 2.In artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 26 juni 1996, 24 maart 1998, 19 januari 1999, 20 april 2001, 13 juli 2001 en 18 januari 2002, wordt na « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) » en voor « Definities metalen » de volgende titel en bijbehorende definities ingevoegd : « Definities beleidstaken inzake emissieplafonds voor SO2, NOx, VOS en NH3 (hoofdstuk 2.10) - « AOT40 voor ozon » : het gesommeerde verschil (uitgedrukt in (µg/m3).uur) tussen de uurgemiddelde ozonconcentraties op leefniveau boven 80 µg/m3 (= 40 deeltjes per miljard) en 80 µg/m3 tijdens uren met daglicht, opgeteld gedurende de maanden mei, juni en juli van elk jaar; - « AOT60 voor ozon » : het gesommeerde verschil (uitgedrukt in (µg/m3).uur) tussen de uurgemiddelde ozonconcentraties op leefniveau boven 120 µg/m3 (= 60 deeltjes per miljard) en 120 µg/m3, opgeteld gedurende het gehele jaar; - « kritische belasting » : de kwantitatieve schatting van een blootstelling aan een of meer verontreinigende stoffen waarbeneden volgens de huidige kennis geen significante schadelijke gevolgen op nader gespecificeerde kwetsbare milieucomponenten optreden; - « kritisch niveau » : de concentratie van verontreinigende stoffen in de atmosfeer waarboven er volgens de huidige kennis voor receptoren als mensen, planten, ecosystemen of materialen rechtstreekse schadelijke gevolgen kunnen zijn; - « emissie » : het vrijkomen van stoffen in de atmosfeer uit een puntbron of een diffuse bron; - « roostervak » : een vierkant van 150 x 150 km, overeenkomend met de resolutie die gehanteerd wordt bij de kartering van de kritische belasting op Europese schaal en eveneens bij de bewaking van de uitstoot en depositie van luchtverontreinigende stoffen in het kader van het Programma voor samenwerking inzake de bewaking en evaluatie van het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand in Europa (EMEP); - « emissieplafond » : de maximumhoeveelheid van een stof, uitgedrukt in kiloton, die in een kalenderjaar mag worden uitgestoten; - « stikstofoxiden (NOx) » : stikstofmonoxide en stikstofdioxide, uitgedrukt als stikstofdioxide; - « ozon op leefniveau » : ozon in het laagste gedeelte van de troposfeer; - « vluchtige organische stoffen (VOS) » : alle organische stoffen van antropogene aard, uitgezonderd methaan, die onder de invloed van zonlicht door reactie met stikstofoxiden fotochemische oxidanten kunnen produceren; »

Art. 3.In artikel 1.1.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 26 juni 1996, 24 maart 1998, 19 januari 1999, 20 april 2001, 13 juli 2001 en 18 januari 2002, worden onder « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5., 4.4., 5.20., 5.43. en 6.6.) » de titel « LUCHTVERONTREINIGING DOOR OZON » en bijbehorende definities opgeheven.

Art. 4.In artikel 2.5.1.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 24 maart 1998 en 18 januari 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « 2.5.1 en 2.5.5 » vervangen door de woorden « 2.5.1, 2.5.5, 2.5.6 en 2.5.7. »; 2° § 3 wordt opgeheven.

Art. 5.In artikel 2.5.1.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 18 januari 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.In de speciale beschermingszones gelden als milieukwaliteitsnormen voor de lucht de normen die vermeld worden in de bijlagen 2.5.1 en 2.5.2.

In afwijking van het eerste lid gelden tot 1 januari 2005, voor wat zwevende deeltjes en zwaveldioxide (SO2) betreft, als grenswaarde 80 % van de grenswaarden, vermeld in de bijlage 2.5.1.

In afwijking van het eerste lid gelden tot 1 januari 2010, voor wat stikstofoxiden (NO2) betreft, als grenswaarde 80 % van de grenswaarden, vermeld in de bijlage 2.5.1. »; 2° in § 2 worden de woorden « naast de milieukwaliteitsnormen vermeld in bijlage 2.5.3. » geschrapt.

Art. 6.In artikel 2.5.3.6 van hetzelfde besluit ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 24 maart 1998, wordt in § 3 het woord « 2.5.2 » vervangen door het woord « 2.5.6. ».

Art. 7.In hoofdstuk 2.5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 24 maart 1998, 19 januari 1999 en 18 januari 2002, wordt het onderdeel « Afdeling 2.5.2. Beleidstaken Ozonbeheersing » en de bijbehorende artikelen 2.5.2.1 en 2.5.2.2 opgeheven.

Art. 8.In artikel 2.5.3.10, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 18 januari 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de laatste zin worden tussen het woord « worden » en het woord « meegedeeld » de woorden « tot 1 januari 2010 » ingevoegd;2° in de laatste zin wordt het woord « Commissies » vervangen door het woord « Commissie ».

Art. 9.Aan hoofdstuk 2.5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 24 maart 1998, 19 januari 1999 en 18 januari 2002, wordt een afdeling 2.5.6, bestaande uit artikel 2.5.6.1 tot en met artikel 2.5.6.7, toegevoegd, die luidt als volgt : « AFDELING 2.5.6.

Beoordeling en beheer van OZON Subafdeling 2.5.6.1.

Richtwaarden en langetermijndoelstellingen Art. 2.5.6.1. § 1. Als richtwaarden voor 2010 voor de ozonconcentraties in de lucht gelden de waarden, opgenomen in bijlage 2.5.7.1, deel II. § 2. Als langetermijndoelstellingen voor de ozonconcentraties in de lucht gelden de waarden opgenomen in bijlage 2.5.7.1, deel III. Subafdeling 2.5.6.2.

Beoordeling van de ozon- en precursorenconcentraties Art. 2.5.6.2. § 1. In zones en agglomeraties waar de ozonconcentraties tijdens een van de laatste vijf jaar van metingen een langetermijndoelstelling hebben overschreden, zijn continue vaste metingen verplicht.

Wanneer over minder dan vijf jaar gegevens beschikbaar zijn, kunnen, ter bepaling van de overschrijdingen, de gegevens van meetcampagnes van korte duur op tijden en plaatsen die naar alle waarschijnlijkheid typisch zijn voor de hoogste verontreinigingsniveaus gecombineerd worden met uit emissie-inventarissen en door modellering verkregen gegevens.

Bijlage 2.5.7.4 bevat de criteria voor het bepalen van de locatie van meetpunten voor de meting van ozon.

In bijlage 2.5.7.5, deel I, wordt het minimumaantal vaste meetpunten aangegeven voor continue ozonmeting in elke zone of agglomeratie waar meting de enige informatiebron is voor de beoordeling van de luchtkwaliteit.

Tevens worden metingen van stikstofdioxide verricht op minimaal 50 % van de overeenkomstig bijlage 2.5.7.5, deel I, vereiste meetpunten voor ozon. De meting van stikstofdioxide wordt continu verricht, behalve in meetstations voor de bepaling van de plattelandsachtergrondwaarden zoals omschreven in bijlage 2.5.7.4, deel I, waar andere meetmethoden gebruikt kunnen worden.

Voor de zones en agglomeraties waar informatie van vaste meetstations wordt aangevuld met gegevens van modellering en/of indicatieve metingen, mag het in bijlage 2.5.7.5, deel I, genoemde totale aantal meetpunten worden verminderd, mits aan de volgende voorwaarden voldaan wordt : 1° de aanvullende methoden bieden een adequaat gegevensniveau voor de beoordeling van de luchtkwaliteit met betrekking tot richtwaarden, informatie- en alarmwaarden; 2° het aantal meetpunten en de ruimtelijke resolutie van andere technieken zijn van die aard dat de ozonconcentratie vastgesteld kan worden overeenkomstig de in bijlage 2.5.7.7, deel I, genoemde doelstellingen inzake gegevenskwaliteit, en beoordelingsresultaten als vermeld in bijlage 2.5.7.7, deel II, verkregen worden; 3° het aantal meetpunten in iedere zone of agglomeratie komt overeen met ten minste één meetpunt per twee miljoen inwoners;4° iedere zone of agglomeratie heeft ten minste één meetpunt;5° stikstofdioxide wordt gemeten op alle resterende meetpunten, uitgezonderd op de meetstations voor de bepaling van de plattelandsachtergrondwaarden. In dat geval worden de resultaten van modellering en/of indicatieve metingen in aanmerking genomen bij de beoordeling van de luchtkwaliteit ten aanzien van de richtwaarden. § 2. In zones en agglomeraties waar de concentraties in elk van de laatste vijf jaar van metingen beneden de langetermijndoelstellingen liggen, wordt het aantal stations voor continue metingen bepaald overeenkomstig bijlage 2.5.7.5, deel II. § 3. Er moet ten minste één meetstation voor de verschaffing van gegevens over concentraties van de in bijlage 2.5.7.6 genoemde ozonprecursoren geïnstalleerd en operationeel zijn. Voor het aantal en de situering van deze stations wordt rekening gehouden met de in genoemde bijlage vermelde doelstellingen, methoden en aanbevelingen.

Er wordt, voor wat betreft de strategie voor ozonprecursorenmeting, rekening gehouden met de leidraad die de Europese Commissie hieromtrent opstelt ter uitvoering van artikel 12 van de Richtlijn 2002/3/EG. § 4. Referentiemethoden voor de analyse van ozon zijn vervat in bijlage 2.5.7.8, deel I. Bijlage 2.5.7.8, deel II, bevat referentietechnieken voor de modellering van ozon.

Subafdeling 2.5.6.3.

Eisen in zones en agglomeraties om de richtwaarden en langetermijndoelstellingen te bewerkstelligen Art. 2.5.6.3. § 1. De Vlaamse Milieumaatschappij stelt een lijst op van de zones en agglomeraties waar de ozonniveaus in de lucht, beoordeeld overeenkomstig artikel 2.5.6.2, hoger zijn dan de in artikel 2.5.6.1 bedoelde richtwaarden.

AMINAL stelt een plan of programma op in overleg met alle betrokken diensten dat door de minister ter bekrachtiging wordt voorgelegd aan de Vlaamse regering, om vanaf de in bijlage 2.5.7.1, deel II, genoemde datum aan de richtwaarde te voldoen, behalve in gevallen waarin dit niet door middel van proportionele maatregelen realiseerbaar is. Alle betrokken diensten zorgen voor de uitvoering van het goedgekeurde plan of programma.

Wanneer overeenkomstig artikel 2.5.3.7, § 2, plannen of programma's voor andere verontreinigende stoffen dan ozon worden opgesteld of uitgevoerd, wordt zo nodig overgegaan tot opstelling en uitvoering van geïntegreerde plannen of programma's van alle verontreinigende stoffen in kwestie.

De plannen of programma's bevatten ten minste de informatie die in bijlage 2.5.4.D is vermeld en zijn openbaar voor de bevolking en voor de betrokken organisaties, zoals milieuorganisaties, consumentenorganisaties, belangenorganisaties van gevoelige bevolkingsgroepen en andere bij de gezondheidszorg betrokken instellingen. § 2. De Vlaamse Milieumaatschappij stelt een lijst op van de zones en agglomeraties waar de ozonniveaus in de lucht, beoordeeld overeenkomstig artikel 2.5.6.2, hoger zijn dan de in artikel 2.5.6.1 bedoelde langetermijndoelstellingen, maar de in bijlage 2.5.7.1, deel II, vervatte richtwaarden niet overschrijden.

AMINAL stelt kosteneffectieve maatregelen voor in overleg met alle betrokken diensten die door de minister ter bekrachtiging aan de Vlaamse regering worden voorgelegd om de langetermijndoelstellingen te verwezenlijken. Die maatregelen moeten ten minste in overeenstemming zijn met alle plannen en programma's, genoemd in § 1. Voorts zijn ze gebaseerd op de maatregelen die getroffen zijn ingevolge hoofdstuk 2.10 van dit besluit en alle toepasselijke toekomstige bepalingen die voortvloeien uit voorschriften van de Europese Unie. Alle betrokken diensten zorgen voor de uitvoering van de goedgekeurde maatregelen.

De vorderingen bij het bereiken van de langetermijndoelstellingen worden in het kader van de verslaglegging door de Europese Commissie in het kader van artikel 11 van Richtlijn 2002/3/EG en in samenhang met Richtlijn 2001/81/EG periodiek getoetst. Hierbij wordt het jaar 2020 als richtdatum gebruikt en wordt er rekening gehouden met de vorderingen bij het bereiken van de in genoemde richtlijn vermelde nationale emissieplafonds. § 3. De Vlaamse Milieumaatschappij stelt een lijst op van de zones en agglomeraties waar de ozonniveaus aan de langetermijndoelstellingen beantwoorden. AMINAL stelt maatregelen voor die worden bekrachtigd door de minister om het ozonniveau beneden de langetermijndoelstellingen te houden, voor zover factoren zoals de grensoverschrijdende aard van de ozonverontreiniging en de meteorologische omstandigheden dat mogelijk maken, en om, door proportionele maatregelen, de best mogelijke luchtkwaliteit in stand te houden, verenigbaar met duurzame ontwikkeling, alsmede een hoog beschermingsniveau voor het milieu en de menselijke gezondheid. Alle betrokken diensten zorgen voor de uitvoering van de goedgekeurde maatregelen.

Subafdeling 2.5.6.4.

Informatie voor de bevolking Art. 2.5.6.4. § 1.De Vlaamse Milieumaatschappij neemt passende maatregelen om : 1° ervoor te zorgen dat voor de bevolking en voor de betrokken organisaties, zoals milieuorganisaties, consumentenorganisaties, belangenorganisaties van gevoelige bevolkingsgroepen en andere bij de gezondheidszorg betrokken instellingen, systematisch actuele informatie over ozonconcentraties in de lucht beschikbaar wordt gesteld. Deze informatie wordt ten minste dagelijks en waar nodig en haalbaar ieder uur bijgewerkt.

Dergelijke informatie omvat ten minste alle overschrijdingen van de langetermijndoelstelling voor de gezondheidsbescherming, de informatiewaarde en de alarmwaarde voor de middelingsperiode in kwestie. Tevens moet een beknopte evaluatie van de gezondheidseffecten worden verstrekt.

Als informatiewaarde en alarmwaarde voor ozonconcentraties in de lucht gelden de waarden, opgenomen in bijlage 2.5.7.2, deel I; 2° ervoor te zorgen dat uitgebreide jaarverslagen openbaar zijn voor de bevolking en voor de betrokken organisaties, zoals milieuorganisaties, consumentenorganisaties, belangenorganisaties van gevoelige bevolkingsgroepen en andere bij de gezondheidszorg betrokken instellingen.De verslagen omvatten ten minste : a) wat de menselijke gezondheid betreft, alle overschrijdingen van de richtwaarde en langetermijndoelstelling, de informatiewaarde en de alarmwaarde, voor de bedoelde middelingsperiode;b) wat de vegetatie betreft, alle overschrijdingen van de richtwaarde en de langetermijndoelstelling, zo nodig in combinatie met een beknopte evaluatie van de effecten van die overschrijdingen; c) in voorkomend geval, nadere informatie en evaluaties inzake de bescherming van de bossen, zoals gespecificeerd in bijlage 2.5.7.3, deel I; d) in voorkomend geval, informatie over relevante precursoren.3° ervoor te zorgen dat aan de instellingen voor gezondheidszorg en aan de bevolking tijdig informatie wordt verstrekt over feitelijke of voorspelde overschrijdingen van de alarmwaarde. Bovengenoemde informatie en verslagen worden langs passende weg bekendgemaakt, afhankelijk van het geval, bijvoorbeeld via de omroep, de pers of publicaties, informatieschermen of computernetwerkdiensten, zoals het internet. § 2. De informatie die overeenkomstig artikel 2.5.3.9 bij overschrijding van een van beide drempels (informatiewaarde of alarmwaarde) aan de bevolking wordt verstrekt, omvat de gegevens die in bijlage 2.5.7.2, deel II, zijn vervat. Indien dat haalbaar is, wordt deze informatie verstrekt wanneer een overschrijding van de informatiewaarde of de alarmwaarde wordt voorspeld. § 3. De uit hoofde van de bepalingen van § 1, en § 2, verstrekte informatie moet helder, begrijpelijk en toegankelijk zijn.

Subafdeling 2.5.6.5.

Veiligheidsmaatregelen Art. 2.5.6.5. § 1. Overeenkomstig artikel 2.5.3.6, § 3, stelt AMINAL actieplannen op in overleg met alle betrokken diensten die door de minister ter bekrachtiging worden voorgelegd aan de Vlaamse regering, waarin, rekening houdend met de bijzondere plaatselijke omstandigheden, wordt vermeld welke specifieke maatregelen op korte termijn genomen moeten worden in zones waar een risico van overschrijding van de alarmwaarde bestaat. Alle betrokken diensten zorgen voor de uitvoering van de goedgekeurde maatregelen. Deze bepaling is van toepassing indien er significante mogelijkheden zijn het risico te verminderen of de duur of ernst van de overschrijding van de alarmwaarde te beperken (geografische, meteorologische en economische omstandigheden in aanmerking genomen). Wanneer geconstateerd wordt dat er geen significante mogelijkheden bestaan voor de beperking van het risico, de duur of de ernst van de overschrijding in die zones, moet hetgeen bepaald werd in artikel 2.5.3.6, § 3 niet worden uitgevoerd. AMINAL onderzoekt of er, de nationale, geografische, meteorologische en economische omstandigheden in aanmerking genomen, significante mogelijkheden zijn voor het beperken van het risico, de duur of de ernst van een overschrijding. § 2. De veiligheidsmaatregelen kunnen drempelwaarden voor het nemen van specifieke maatregelen bevatten. De plannen kunnen naargelang van het geval voorzien in graduele, kosteneffectieve maatregelen om bepaalde activiteiten die bijdragen tot emissies die tot overschrijding van de alarmwaarde leiden, waaronder het gemotoriseerde verkeer, te beheersen en zo nodig te verminderen of op te schorten.

Hiertoe kunnen ook doeltreffende maatregelen in verband met het gebruik van industriële installaties of producten behoren. § 3. Bij de opzet en uitvoering van veiligheidsmaatregelen worden de (reeds op hun effectiviteit beoordeelde) maatregelen in overweging genomen die als voorbeeld worden opgenomen in de leidraad die de Europese Commissie opstelt ter uitvoering van artikel 12 van Richtlijn 2002/3/EG. § 4. De resultaten van onderzoekingen en de inhoud van specifieke veiligheidsmaatregelen, alsmede informatie over de uitvoering hiervan, zijn openbaar voor het publiek en voor de betrokken organisaties zoals milieuorganisaties, consumentenorganisaties, belangenorganisaties voor gevoelige bevolkingsgroepen en andere bij de gezondheidszorg betrokken instellingen.

Subafdeling 2.5.6.6.

Grensoverschrijdende luchtverontreiniging Art. 2.5.6.6. § 1. Wanneer overschrijdingen van de richtwaarden voor ozonconcentraties of van de langetermijndoelstellingen grotendeels aan emissies van precursoren in andere landen zijn toe te schrijven, wordt met de andere betrokken landen samengewerkt bij de opstelling van gezamenlijke plannen en programma's, om de richtwaarden of langetermijndoelstellingen te verwezenlijken, behalve in gevallen waarin dit niet door proportionele maatregelen realiseerbaar is. § 2. In voorkomend geval wordt overeenkomstig artikel 2.5.6.5 overgegaan tot het opstellen en uitvoeren van gezamenlijke veiligheidsmaatregelen, die aan elkaar grenzende zones in verschillende landen bestrijken. Er wordt voor gezorgd dat de betreffende zones in de betreffende andere landen waarmee veiligheidsmaatregelen worden opgezet, alle relevante informatie ontvangen. § 3. Bij overschrijding van de informatiewaarde of de alarmwaarde in zones nabij landsgrenzen moet zo spoedig mogelijk aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken aangrenzende landen informatie worden verstrekt, om de informatieverstrekking aan de bevolking in die landen te bevorderen. § 4. Bij de opstelling van plannen en programma's als bedoeld in § 1 en § 2 en de informatieverstrekking aan de bevolking, bedoeld in § 3, wordt in voorkomend geval de samenwerking met de derde landen voortgezet.

Subafdeling 2.5.6.7.

Indiening van informatie en verslagen aan de Europese Commissie Art. 2.5.6.7. § 1. Bij het verstrekken van inlichtingen aan de Europese Commissie zendt de Vlaamse Milieumaatschappij via de geëigende kanalen : 1° voor ieder kalenderjaar uiterlijk 30 september van het volgende jaar de lijsten van de zones en agglomeraties, bedoeld in artikel 2.5.6.3, § 1, § 2 en § 3; 2° een verslag met een overzicht van de overschrijdingen van de in bijlage 2.5.7.1, deel II, vastgestelde richtwaarden. Dit verslag bevat een verklaring van de jaarlijkse overschrijdingen van de richtwaarde voor de menselijke gezondheid. Het verslag bevat eveneens de in artikel 2.5.6.3, § 1, bedoelde plannen en programma's. Het verslag wordt toegezonden uiterlijk twee jaar na afloop van de periode waarin overschrijdingen van de richtwaarden voor ozon zijn waargenomen; 3° om de drie jaar informatie over de vorderingen van dergelijke plannen of programma's. § 2. Voorts zendt de Vlaamse Milieumaatschappij de Europese Commissie via de geëigende kanalen : 1° ieder jaar voor iedere maand van april tot en met september op voorlopige basis : a) uiterlijk aan het eind van de volgende maand voor iedere dag met overschrijding(en) van de infomatiewaarde en/of de alarmwaarde de volgende informatie : datum, totaal aantal overschrijdingsuren, maximumuurwaarde(n) van ozon; b) uiterlijk 31 oktober van elk jaar de andere in bijlage 2.5.7.3 genoemde informatie; 2° voor ieder kalenderjaar uiterlijk 30 september van het volgende jaar de in bijlage 2.5.7.3 vermelde gevalideerde informatie, alsmede de gemiddelde jaarconcentraties voor dat jaar van de in bijlage 2.5.7.6 gespecificeerde ozonprecursoren; 3° in het kader van het driejaarlijkse sectorale verslag over de tenuitvoerlegging van verschillende Europese richtlijnen dat wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst uitgewerkt door de Europese Commissie, en uiterlijk de eerstvolgende 30 september na afloop van elke periode van drie jaar, de volgende informatie : a) informatie met een overzicht van de ozonniveaus die, naargelang van het geval, voor de in artikel 2.5.6.3, § 1, § 2, en § 3 bedoelde zones en agglomeraties zijn waargenomen of ingeschat; b) informatie over alle uit hoofde van artikel 2.5.6.3, § 2, genomen of geplande maatregelen; c) informatie aangaande besluiten over veiligheidsmaatregelen en betreffende de opzet en inhoud van dergelijke overeenkomstig artikel 2.5.6.5 voorbereide plannen, alsmede een evaluatie van de effecten ervan. »

Art. 10.Aan deel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 24 maart 1998, 19 januari 1999, 20 april 2001 en 18 januari 2002, wordt een hoofdstuk 2.10 bestaande uit artikel 2.10.1.1, tot en met 2.10.5.1, toegevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK 2.10.

BELEIDSTAKEN INZAKE EMISSIEPLAFONDS VOOR SO2, NOx, VOS EN NH3 AFDELING 2.10.1.

EMISSIEPLAFONDS Art. 2.10.1.1. § 1. Dit hoofdstuk heeft tot doel de emissies van verzurende en eutrofiërende verontreinigende stoffen en van precursoren van ozon te beperken om aldus de bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid tegen de risico's van schadelijke gevolgen van verzuring, bodemeutrofiëring en ozon op leefniveau te verbeteren, en dichter bij het einddoel te komen, namelijk dat de kritische niveaus en de kritische belasting niet worden overschreden en dat eenieder effectief wordt beschermd tegen de bekende gezondheidsrisico's van luchtverontreiniging door het opstellen van emissieplafonds en de eventuele herziening ervan, waarbij de jaren 2010 en 2020 als richtdata worden genomen. § 2. Tegen 2010 is de jaarlijkse emissie van de verontreinigende stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), vluchtige organische stoffen (VOS) en ammoniak (NH3) van alle bronnen in Vlaanderen exclusief de transportsector, beperkt tot hoeveelheden die niet groter zijn dan de emissieplafonds van bijlage 2.10.A. AMINAL werkt hiertoe in overleg met alle betrokken diensten de nodige maatregelen uit die door de minister ter bekrachtiging worden voorgelegd aan de Vlaamse regering. Alle betrokken diensten zorgen voor de uitvoering van de goedgekeurde maatregelen.

AMINAL werkt tevens in overleg met alle betrokken diensten de nodige maatregelen uit voor de Vlaamse bijdrage tot het bereiken van het in bijlage 2.10.A opgenomen Belgische emissieplafond voor de transportsector. Deze maatregelen worden door de minister ter bekrachtiging voorgelegd aan de Vlaamse regering. Hierbij wordt rekening gehouden met eventuele wijzigingen die voortvloeien uit de verslagen van de Europese Commissie. Alle betrokken diensten zorgen voor de uitvoering van de goedgekeurde maatregelen. § 3. De in bijlage 2.10.A aangegeven emissieplafonds voor Vlaanderen mogen vanaf het jaar 2010 niet worden overschreden.

AFDELING 2.10.2.

TUSSENTIJDSE BELEIDSDOELSTELLINGEN Art. 2.10.2.1. § 1. Het Vlaams reductiebeleid inzake grensoverschrijdende luchtverontreiniging, zal bijdragen tot de verwezenlijking van het reductiebeleid van de Europese Unie waarvoor de volgende tussentijdse milieudoelstellingen gelden voor 2010 : 1° Verzuring Vergeleken met de situatie in 1990 moet het areaal, waar de kritische belasting inzake verzuring wordt overschreden, in ieder roostervak binnen de Europese Unie met ten minste 50 % zijn teruggebracht;2° Gezondheidsgerelateerde blootstelling aan ozon op leefniveau In alle roostervakken binnen de Europese Unie waar de door ozon op leefniveau veroorzaakte belasting hoger is dan het gezondheidsgerelateerde criterium (AOT60=0), moet deze belasting ten opzichte van de situatie in 1990 met twee derden worden teruggebracht. Bovendien mag de door ozon op leefniveau veroorzaakte belasting in geen enkel roostervak binnen de Europese Unie de absolute grens van 2,9 ppm.uur overschrijden; 3° Vegetatiegerelateerde blootstelling aan ozon op leefniveau In alle roostervakken binnen de Europese Unie waar de door ozon op leefniveau veroorzaakte belasting hoger is dan het kritische niveau voor landbouwgewassen en halfnatuurlijke vegetatie (AOT40=3 ppm.uur) moet deze ten opzichte van de situatie in 1990 met een derde worden teruggebracht. Bovendien mag de door ozon op leefniveau veroorzaakte belasting in geen enkel roostervak binnen de Europese Unie de absolute grens van 10 ppm.uur, uitgedrukt als een overschot boven het kritische niveau van 3 ppm.uur, overschrijden. § 2. De emissieplafonds van bijlage 2.10.A zijn een eerste stap in de Vlaamse bijdrage tot het bereiken van de in § 1 vermelde Europese tussentijdse doelstellingen.

AFDELING 2.10.3.

PROGRAMMA'S Art. 2.10.3.1. § 1. AMINAL stelt programma's op met alle betrokken diensten die door de minister ter bekrachtiging worden voorgelegd aan de Vlaamse regering voor een geleidelijke reductie van de emissies van de in artikel 2.10.1.1 vermelde verontreinigende stoffen, om uiterlijk in 2010 aan de emissieplafonds van bijlage 2.10.A te voldoen. § 2. De in § 1 bedoelde programma's bevatten informatie over vastgestelde en geplande beleidsopties en maatregelen alsmede kwantitatieve schattingen van de gevolgen van die beleidsopties en maatregelen voor de uitstoot van de verontreinigende stoffen in 2010.

Verwachte aanzienlijke veranderingen in de geografische spreiding van de emissies worden aangegeven. § 3. De in § 1 bedoelde programma's worden zo nodig voor 1 oktober 2006 bijgesteld en herzien. § 4. De overeenkomstig § 1, § 2 en § 3 opgestelde programma's zijn openbaar voor het publiek en de relevante organisaties, zoals milieuorganisaties. De opgenomen informatie moet helder, begrijpelijk en gemakkelijk toegankelijk zijn.

AFDELING 2.10.4.

EMISSIE-INVENTARISSEN EN -PROGNOSES Art. 2.10.4.1. § 1. De Vlaamse Milieumaatschappij stelt voor de in artikel 2.10.1.1 vermelde verontreinigende stoffen emissie-inventarissen en -prognoses voor 2010 op, en werkt die jaarlijks bij. § 2. De emissie-inventarissen en -prognoses worden opgesteld volgens de methoden van bijlage 2.10.B. § 3. De Vlaamse Milieumaatschappij stelt de informatie, bedoeld in § 1, via de geëigende kanalen ter beschikking van de Europese Commissie.

AFDELING 2.10.5.

VERSLAGGEVING AAN DE EUROPESE COMMISSIE Art. 2.10.5.1. § 1. De Vlaamse Milieumaatschappij brengt via de geëigende kanalen aan de Europese Commissie en aan het Europees Milieuagentschap uiterlijk op 31 december en overeenkomstig artikel 2.10.4.1 verslag uit over de emissie-inventarissen en de emissieprognoses voor 2010. Ze doet verslag van de definitieve emissie-inventarissen over het op een na laatste jaar, en van de voorlopige emissie-inventarissen over het voorafgaande jaar. De emissieprognoses bevatten kwantitatieve informatie over de belangrijkste socio-economische veronderstellingen die voor de prognoses zijn gebruikt. § 2. De minister stelt de Europese Commissie van de overeenkomstig artikel 2.10.3, § 1 en § 2, opgestelde programma's op de hoogte.

Uiterlijk op 31 december 2006 stelt de minister de Europese Commissie van de overeenkomstig artikel 2.10.3, § 3, opgestelde bijgewerkte programma's op de hoogte. »

Art. 11.In artikel 5.29.0.10. van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 24 maart 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « Overeenkomstig de EG-Richtlijn 97/16/EEG is » worden geschrapt;2° tussen de woorden « hexachloorethaan (HCE) » en de woorden « verboden bij », wordt het woord « is » ingevoegd;3° tussen de woorden « verbod geldt » en de woorden « niet voor », worden de woorden « tot en met 29 juni 2003 » ingevoegd. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in de bijlagen van titel II van Vlarem

Art. 12.In de bijlage 2.5.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 19 januari 1999 en 18 januari 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° onder 1° wordt boven de tabel de volgende zin toegevoegd : « De bepalingen van deze tabel en de daaropvolgende tekst gelden tot 1 januari 2010.»; 2° onder 1° worden in de tabel in de rijen betreffende respectievelijk SO2, zwevende deeltjes en lood, in de eerste kolom telkens de woorden « Deze bepalingen gelden tot 1 januari 2005.» toegevoegd; 3° onder 1° worden in het eerste lid onder de tabel, tussen de woorden « voldoen, worden » en de woorden « gebruikt voor », de woorden « tot 1 januari 2005 » ingevoegd »;4° onder 1° worden in het derde lid onder de tabel, tussen de woorden « voldoen, kunnen » en de woorden « gebruikt worden », de woorden « tot 1 januari 2005 » ingevoegd;5° in « 2° Overige », wordt de onderste rij van de tabel opgeheven.

Art. 13.De bijlage 2.5.3 « OZONBEHEERSING » van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 19 januari 1999, en de bijbehorende onderdelen 2.5.3.A, 2.5.3.B, 2.5.3.C, 2.5.3.D en 2.5.3.E worden opgeheven.

Art. 14.Na bijlage 2.5.6 van hetzelfde besluit, wordt bijlage 2.5.7, gevoegd als bijlage I bij dit besluit, ingevoegd.

Art. 15.In hetzelfde besluit wordt een bijlage 2.10 ingevoegd, gevoegd als bijlage II bij dit besluit. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen

Art. 16.Artikels 8, 9 en 10 van het besluit van de Vlaamse regering van 18 januari 2002 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne worden opgeheven.

Art. 17.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 14 maart 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, V. DUA

BIJLAGE I « BIJLAGE 2.5.7.

BEOORDELING EN BEHEER VAN OZON BIJLAGE 2.5.7.1 DEFINITIES, RICHTWAARDEN EN LANGETERMIJNDOELSTELLINGEN VOOR OZON I. Definities Alle waarden worden in µg/m3 uitgedrukt. Het volume moet worden omgerekend tot het volume bij een temperatuur van 293 kelvin en een druk van 101,3 kPa. De tijd wordt vermeld in Midden-Europese tijd.

Om geldig te zijn moeten de jaargegevens over overschrijdingen voor de controle op de inachtneming van de navermelde richtwaarden en langetermijndoelstellingen aan de in bijlage 2.5.7.3, deel II, vermelde criteria voldoen.

II. Richtwaarden voor ozon Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (a) Vanaf die datum wordt beoordeeld of de richtwaarden worden bereikt.Dit wil zeggen, 2010 is het eerste jaar waarvan de gegevens worden gebruikt om te berekenen of de volgende drie of vijf jaar, naargelang van het geval, aan de richtwaarden wordt voldaan. (b) Het hoogste 8-uursgemiddelde van de concentratie van een dag wordt bepaald door onderzoek van de voortschrijdende gemiddelden over perioden van acht uur, die uit uurwaarden berekend en ieder uur bijgewerkt worden.Elk aldus berekend gemiddelde over acht uur geldt voor de dag waarop de periode van 8 uur eindigt, d.w.z. dat de eerste berekeningsperiode voor een bepaalde dag loopt van 17.00 uur op de dag daarvoor tot 01.00 uur op die dag, en de laatste berekeningsperiode van 16.00 uur tot 24.00 uur. (c) Indien de 3- of 5-jaargemiddelden niet op basis van een volledige en ononderbroken reeks jaargegevens kunnen worden vastgesteld, is het vereiste minimumaantal jaargegevens voor de controle op de inachtneming van de richtwaarden als volgt : - voor de richtwaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens : geldige gegevens over één jaar; - voor de richtwaarde voor de bescherming van de vegetatie : geldige gegevens over drie jaar.

III. Langetermijndoelstellingen voor ozon Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (a) De vorderingen van de Europese Gemeenschap bij het bereiken van de langetermijndoelstelling, waarbij het jaar 2020 als richtdatum geldt, worden door de Europese Commissie getoetst. BIJLAGE 2.5.7.2 INFORMATIEWAARDE EN ALARMWAARDE I. Informatiewaarde en alarmwaarde voor ozon Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (a) Voor de toepassing van artikel 2.5.6.5 moet de overschrijding van de alarmwaarde gedurende drie opeenvolgende uren gemeten of voorspeld worden.

II. Aan de bevolking te verstrekken minimuminformatie bij vastgestelde of voorspelde overschrijding van de informatiewaarde of de alarmwaarde De gegevens die zo spoedig mogelijk en op voldoende grote schaal aan de bevolking moeten worden verstrekt, omvatten : (1) Informatie over de waargenomen overschrijding(en) : - plaats of gebied van overschrijding; - soort drempel die is overschreden (informatiewaarde of alarmwaarde); - tijdstip van aanvang en duur van de overschrijding; - hoogste uurgemiddelde en 8-uursgemiddelde van de ozonconcentraties. (2) Prognose voor de volgende middag/dag(en) : - geografisch gebied van de te verwachten overschrijding van de informatie- en/of alarmwaarde; - verwachte verandering van de verontreiniging (verbetering, stabilisatie of verslechtering); (3) Informatie over de betrokken bevolkingsgroep, mogelijke gevolgen voor de gezondheid en aanbevolen gedrag : - informatie over risicogroepen van de bevolking; - beschrijving van de te verwachten symptomen; - aanbevelingen voor de door de betrokken bevolkingsgroep te nemen voorzorgsmaatregelen; - waar verdere informatie verkrijgbaar is. (4) Informatie over preventieve acties ter vermindering van verontreiniging en/of blootstelling daaraan : - opgave van de belangrijkste bronsectoren; - aanbevelingen voor maatregelen om de emissies te verminderen.

BIJLAGE 2.5.7.3 AAN DE EUROPESE COMMISSIE TE VERSTREKKEN INFORMATIE EN CRITERIA VOOR HET AGGREGEREN VAN GEGEVENS EN HET BEREKENEN VAN STATISTISCHE PARAMETERS I. Aan de Europese Commissie te verstrekken informatie In de onderstaande tabel worden de aard en de hoeveelheid van de gegevens aangegeven die aan de Europese Commissie moeten worden verstrekt.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (a) Hoogste 8-uursgemiddelde van de dag (zie deel II van bijlage 2.5.7.1, noot (b)).

Als onderdeel van de jaarlijkse verslaglegging moet ook de volgende informatie worden verstrekt, indien alle beschikbare uurgegevens voor ozon, stikstofdioxide en stikstofoxiden voor het jaar in kwestie nog niet in het kader van Beschikking 97/101/EG zijn meegedeeld : - voor ozon, stikstofdioxide, stikstofoxiden en de som van ozon en stikstofdioxide (gesommeerd als delen per miljard en uitgedrukt in µg/m3 ozon) de hoogste waarde, het 99,9-percentiel, het 98-percentiel, het 50-percentiel en het jaargemiddelde, alsmede het aantal geldige gegevens in de uurreeksen; - de hoogste waarde, het 98-percentiel, het 50-percentiel en het jaargemiddelde van de reeks van hoogste 8-uursgemiddelden van ozon van iedere dag.

De in de maandverslagen verstrekte gegevens worden als voorlopig beschouwd en moeten zo nodig bij een volgende gelegenheid worden bijgewerkt.

II. Criteria voor het aggregeren van gegevens en het berekenen van statistische parameters Percentielen moeten worden berekend volgens de in Beschikking 97/101/EG uiteengezette methode.

Bij het aggregeren van gegevens en het berekenen van statische parameters moeten ter controle van de validiteit de volgende criteria worden gehanteerd : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (a) Wanneer niet alle mogelijke meetgegevens beschikbaar zijn, worden de AOT40-waarden aan de hand van de volgende factor berekend : AOT4O [raming] = AOT40gemeten x totaal aantal mogelijke uren */aantal gemeten uurwaarden * het aantal uren binnen de periode van de AOT40-definitie (d.w.z. elk jaar van 08.00 uur t.e.m 20.00 uur Midden-Europese tijd - van 1 mei tot en met 31 juli voor de vegetatiebescherming, en van 1 april t.e.m. 30 september voor de bosbescherming.)

BIJLAGE 2.5.7.4 CRITERIA VOOR DE INDELING EN SITUERING VAN MEETPUNTEN VOOR DE BEOORDELING VAN OZONCONCENTRATIES De volgende overwegingen zijn van toepassing op vaste metingen : I. Situering op macroniveau Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (a) De meetpunten moeten zo mogelijk ook representatief zijn voor soortgelijke locaties die zich niet in de onmiddellijke omgeving bevinden. Voor plattelands- en plattelandsachtergrondstations moet zo nodig worden gezorgd voor coördinatie met de monitoringvoorschriften van Verordening (EG) nr.1091/94 van de Europese Commissie betreffende de bescherming van de bossen in de Europese Gemeenschap tegen luchtverontreiniging.

II. Situering op microniveau Voor zover haalbaar moeten de volgende richtsnoeren worden aangehouden : 1) De luchtstroom rond de inlaat van de bemonsteringsbuis moet onbelemmerd zijn (binnen een hoek van ten minste 270°), zonder enige verstoring van de luchtstroom in de omgeving van het bemonsteringsapparaat, d.w.z. op een afstand van gebouwen, balkons, bomen en andere obstakels die meer dan tweemaal zo groot is als het hoogteverschil tussen obstakel en bemonsteringsapparaat; 2) In het algemeen moet het bemonsterings(inlaat)punt zich tussen 1,5 m (ademhalingsniveau) en 4 m boven de grond bevinden.Hogere inlaathoogten zijn mogelijk voor stedelijke stations (in bepaalde omstandigheden) en in beboste gebieden; 3) De inlaatbuis moet ver verwijderd zijn van emissiebronnen zoals vuurhaarden en schoorstenen en meer dan 10 m van de dichtstbijgelegen weg, en op grotere afstanden naarmate de verkeersdrukte groter is;4) De uitlaat van het bemonsteringsapparaat moet zo geplaatst worden dat de uitgestoten lucht niet opnieuw de inlaat bereikt. Ook met de volgende factoren kan rekening worden gehouden : 1) interfererende bronnen;2) veiligheid;3) toegankelijkheid;4) beschikbaarheid van elektriciteit en telefoonverbindingen;5) zichtbaarheid van het meetpunt ten opzichte van de omgeving;6) veiligheid van publiek en bedieners;7) wenselijkheid de meetpunten voor verschillende verontreinigende stoffen zo veel mogelijk te laten samenvallen;8) planologische voorschriften. III. Documentatie en toetsing van de gekozen locaties De procedures voor de keuze van de meetlocaties moeten tijdens de classificatie goed gedocumenteerd worden aan de hand van omgevingsfoto's in alle richtingen en een gedetailleerde kaart. De locaties moeten met regelmatige tussenpozen worden herbeoordeeld en de documentatie moet worden bijgewerkt om te garanderen dat na verloop van tijd nog steeds aan de selectiecriteria wordt voldaan.

Dit vereist een correcte screening en interpretatie van de controlegegevens in het licht van de meteorologische en fotochemische processen die de meting van de ozonconcentraties op de respectieve locaties beïnvloeden.

BIJLAGE 2.5.7.5 CRITERIA VOOR HET VASTSTELLEN VAN HET MINIMUMAANTAL MEETPUNTEN VOOR VASTE METINGEN VAN DE CONCENTRATIES VAN OZON I. Minimumaantal meetpunten voor continue vaste metingen om de luchtkwaliteit te beoordelen met het oog op de inachtneming van de richtwaarden, langetermijndoelstellingen en informatie- en alarmwaardes op plaatsen waar continue meting de enige bron van informatie is Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (a) Ten minste 1 station in voorstedelijke gebieden, waar vermoedelijk de hoogste blootstelling van de bevolking voorkomt.In agglomeraties moet ten minste 50 % van de stations zich in voorstedelijk gebied bevinden.

II. Minimumaantal meetpunten voor vaste metingen in de zones en agglomeraties waar aan de langetermijndoelstellingen wordt voldaan Het aantal meetpunten voor ozon moet, rekening houdend met andere aanvullende beoordelingsinstrumenten zoals luchtkwaliteitmodellen en metingen van stikstofdioxide op dezelfde plaats, voldoende zijn om de trends inzake ozonverontreiniging te onderzoeken en na te gaan of aan de langetermijndoelstellingen wordt voldaan. Het aantal stations in agglomeraties en andere zones mag worden verminderd tot een derde van het in deel I genoemde aantal. Wanneer informatie van vaste meetstations de enige bron van informatie is, moet er ten minste één meetstation blijven. Als dit tot gevolg heeft dat er in een zone met aanvullende beoordelingsinstrumenten geen station meer overblijft, coördinatie met de stations in aangrenzende zones een adequate beoordeling van de ozonconcentratie in het licht van de langetermijndoelstellingen garanderen. Het aantal plattelandachtergrondstations moet 1 per 100.000 km2 zijn.

BIJLAGE 2.5.7.6 METINGEN VAN OZONPRECURSOREN I. Doelstellingen De belangrijkste doelstellingen van metingen van ozonprecursoren zijn het analyseren van trends inzake ozonprecursorconcentraties, het controleren van de doeltreffendheid van strategieën voor emissiereductie, het controleren van de consistentie van emissie-inventarissen en het helpen aanwijzen van de verbanden tussen emissiebronnen en de concentraties van verontreinigende stoffen.

Voorts wordt beoogd hiermee een bijdrage te leveren tot de kennis van de vorming van ozon en de verspreidingsprocessen van ozonprecursoren alsmede de toepassing van fotochemische modellen.

II. Stoffen De metingen van ozonprecursoren moeten ten minste stikstofoxiden en relevante vluchtige organische stoffen (VOS) bestrijken. Hieronder volgt een lijst van vluchtige organische stoffen waarvoor metingen worden aanbevolen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld III. Referentiemethoden De in bijlage 2.5.5.9 vastgelegde referentiemethode is van toepassing op stikstofoxiden.

De Europese Commissie moet in kennis worden gesteld van de methoden die worden gehanteerd bij de monsterneming en bepaling van vluchtige organische stoffen (VOS). De Europese Commissie zal vergelijkend onderzoek doen en zal de mogelijkheden nagaan voor het vaststellen van referentiemethoden voor de monsterneming en de bepaling van precursoren om de vergelijkbaarheid en precisie van de metingen te verbeteren.

IV. Situering meetpunten Metingen moeten worden verricht in stedelijke en voorstedelijke gebieden op alle meetpunten die in overeenstemming met de voorschriften van de afdeling 2.5.3 zijn opgezet en voor de bovengenoemde monitoringdoelstellingen geschikt worden geacht.

BIJLAGE 2.5.7.7 DOELSTELLINGEN INZAKE GEGEVENSKWALITEIT EN COMPILATIE VAN DE RESULTATEN VAN DE LUCHTKWALITEITSBEOORDELING I. Doelstellingen inzake gegevenskwaliteit De volgende kwaliteitsdoelstellingen voor de gegevens gelden als richtsnoer voor kwaliteitsborgingsprogramma's (voor toegestane onzekerheden van de beoordelingsmethoden, de minimale tijdsdekking en het minimale registratiepercentage van de metingen).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De onzekerheid (bij een betrouwbaarheidsinterval van 95 %) van de meetmethoden wordt beoordeeld aan de hand van de beginselen van de ISO-richtsnoeren voor de uitdrukking van de onzekerheid van metingen (Guide to the Expression of Uncertainty in Measurement, 1993) dan wel de methoden van ISO 5725-1 « Accuracy (trueness and precision) of measurement methods and results » (1994) of op een daaraan gelijkwaardige wijze. De in de tabel gegeven percentages voor onzekerheid betreffen het 95 %-betrouwbaarheidsinterval voor afzonderlijke metingen. Het zijn gemiddelden over de berekeningsperiode voor de richtwaarden en langetermijndoelstellingen.

De voor de continue vaste metingen toegestane onzekerheid moet zo worden geïnterpreteerd dat deze geldt in de buurt van het concentratieniveau van de drempel in kwestie.

De onzekerheid voor modellen en objectieve ramingen wordt omschreven als de maximumafwijking tussen de gemeten en berekende concentratieniveaus over de periode waarvoor de drempel in kwestie geldt, zonder rekening te houden met de chronologie.

Onder « tijdsdekking » wordt verstaan het percentage van de voor het vaststellen van de drempelwaarde in aanmerking genomen periode tijdens welke de verontreinigende stof wordt gemeten.

Onder « registratiepercentage » wordt verstaan de verhouding van de tijd tijdens welke het instrument geldige gegevens oplevert tot de tijd waarvoor de statistische parameter of de geaggregeerde waarde moet worden berekend.

Om te bepalen of aan de eisen inzake minimaal registratiepercentage en minimale tijdsdekking wordt voldaan, wordt geen rekening gehouden met het verlies van gegevens als gevolg van periodieke ijkingen en het normale onderhoud van de instrumenten.

II. Resultaten van de luchtkwaliteitsbeoordeling Voor zones en agglomeraties waar andere gegevensbronnen dan metingen worden gebruikt, moet de volgende informatie worden verzameld als aanvulling op de metingen : - een beschrijving van de uitgevoerde beoordelingsactiviteiten; - de specifieke methoden die zijn gehanteerd, met verwijzingen naar beschrijvingen van die methoden; - gegevens- en informatiebronnen; - een beschrijving van de resultaten, met vermelding van de onzekerheden, en in het bijzonder de omvang van eventuele gebieden binnen de zone of agglomeratie waar de concentraties de langetermijndoelstellingen of de richtwaarden overschrijden; - voor langetermijndoelstellingen of richtwaarden die de bescherming van de gezondheid van de mens beogen, het deel van de bevolking dat het risico loopt te worden blootgesteld aan concentraties die hoger zijn dan de drempel.

Waar mogelijk moeten kaarten samengesteld worden met daarop de concentratieniveaus binnen elke zone en agglomeratie.

III. Standaardisatie Voor ozon en stikstofoxiden moet het volume worden omgerekend tot het volume bij een temperatuur van 293 K en een druk van 101,3 kPa.

BIJLAGE 2.5.7.8 REFERENTIEMETHODE VOOR DE ANALYSE VAN OZON EN DE IJKING VAN MEETINSTRUMENTEN VOOR OZON I. Referentiemethode voor de analyse van ozon en de ijking van meetinstrumenten voor ozon - Analysemethode : UV-fotometrische methode (ISO FDIS 13964) - IJkmethode : referentie-UV-fotometer (ISO FDIS 13964, VDI 2468, Bl. 6) Voor deze methode wordt door het Europees Comité voor normalisatie (CEN) een norm opgesteld. Zodra deze organisatie die norm heeft gepubliceerd, worden de daarin beschreven methode en technieken de analyse- en ijkmethode waaraan moet worden gerefereerd.

Een andere methode mag toegepast worden, als aangetoond kan worden dat ze resultaten oplevert die gelijkwaardig zijn aan de met bovenstaande methode verkregen resultaten.

II. Referentietechnieken voor de modellering van ozon Referentietechnieken voor modellering kunnen op dit moment niet nader worden omschreven. » Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 maart 2003 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.

Brussel, 14 maart 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, V. DUA

BIJLAGE II BIJLAGE 2.10. BEHEERSING VAN DE EMISSIES VAN SO2, NOx, VOS EN NH3 BIJLAGE 2.10.A Uiterlijk in 2010 te bereiken emissieplafonds voor SO2, NOx, VOS EN NH3 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

BIJLAGE 2.10.B Methoden voor emissie-inventarissen en -prognoses De emissie-inventarissen en -prognoses worden opgesteld met de methoden die in het kader van het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand zijn overeengekomen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de gemeenschappelijke handleiding van EMEP/CORINAIR *.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 maart 2003 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.

Brussel, 14 maart 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, V. DUA. * Door het Europees Milieuagenschap opgestelde inventaris van emissies in de atmosfeer.

^