Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 14 januari 2011
gepubliceerd op 23 februari 2011

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne en van bijlage 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning

bron
vlaamse overheid
numac
2011035179
pub.
23/02/2011
prom.
14/01/2011
ELI
eli/besluit/2011/01/14/2011035179/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 JANUARI 2011. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne en van bijlage 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning


De Vlaamse Regering, Gelet op de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging, artikel 1;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, artikel 3 en artikel 20, het laatst gewijzigd bij het decreet van 12 december 2008;

Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 2.2.1, gewijzigd bij het decreet van 18 juli 2003, artikel 2.2.4, artikel 2.2.5, § 1, artikel 2.2.6, § 1 en § 2, artikel 2.2.7, § 1 en § 3, artikel 2.2.8, § 1 en § 5, artikel 10.2.4, § 5 en artikel 11.2.1, § 1;

Gelet op het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur, artikel 30;

Gelet op het decreet van 7 mei 2004 inzake de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, artikel 13;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;

Gelet op het akkoord van de Vlaams minister, bevoegd voor bestuurszaken, gegeven op 22 juli 2010;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 23 juli 2010;

Gelet op het advies van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, gegeven op 23 september 2010;

Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 23 september 2010;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 20 december 2010 (48.941/3), met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de omzetting van Richtlijn 2008/112/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van de Richtlijnen 76/768/EEG, 88/378/EEG en 1999/13/EG van de Raad en de Richtlijnen 2000/53/EG, 2002/96/EG en 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde ze aan te passen aan Verordening 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels en van Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa.

Art. 2.In bijlage 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 mei 2010, wordt in rubriek 59.14 het woord « coatingpreparaten » vervangen door het woord « coatingmengsels ».

Art. 3.In artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 mei 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de volgende woorden toegevoegd : « - « kritiek niveau » : een niveau dat op basis van wetenschappelijke kennis wordt vastgesteld, waarboven directe ongunstige gevolgen kunnen optreden voor sommige receptoren, zoals bomen, andere planten of natuurlijke ecosystemen, maar niet voor de mens; - « luchtkwaliteitsplannen » : plannen betreffende maatregelen om de grenswaarden of streefwaarden te bereiken; - « gewestelijke gemiddelde blootstellingsindex » : een gemiddeld niveau dat wordt bepaald op basis van metingen op stedelijke achtergrondlocaties verspreid over het hele grondgebied van het Vlaamse Gewest, en dat de blootstelling van de bevolking weergeeft. Het wordt gebruikt om de gewestelijke streefwaarde inzake vermindering van de blootstelling te berekenen alsook de gewestelijke blootstellingsconcentratieverplichting; » - « gewestelijke blootstellingsconcentratieverplichting » : een op grond van de gewestelijke gemiddelde blootstellingsindex vastgesteld niveau met het doel de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens te verminderen, waaraan binnen een bepaalde termijn moet worden voldaan; - « gewestelijke streefwaarde inzake vermindering van de blootstelling » : een procentuele vermindering van de gemiddelde blootstelling van de bevolking van het Vlaamse Gewest die voor een referentiejaar wordt vastgesteld met het doel de schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid te verminderen en die waar mogelijk binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt; - « stedelijke achtergrondlocaties » : plaatsen in stedelijke gebieden waar de niveaus representatief zijn voor de blootstelling van de stedelijke bevolking in het algemeen; - « indicatieve metingen » : metingen die aan minder strikte gegevenskwaliteitsdoelstellingen dan vaste metingen voldoen; - « publiek » : een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen en hun verenigingen, organisaties of groepen; »; 2° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden » - « Lucht » : de buitenlucht in de troposfeer, met uitsluiting van de werkplek; » vervangen door de woorden « - « Lucht » : de buitenlucht in de troposfeer, met uitsluiting van elke plaats die bestemd is als locatie voor werkplekken in gebouwen van de onderneming of inrichting, met inbegrip van elke andere plaats op het terrein van de onderneming of inrichting waartoe de werknemer in het kader van zijn werk toegang heeft en waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben; » 3° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden » - « verontreinigende stof » : een stof die direct of indirect door de mens in de lucht wordt gebracht en die schadelijke gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de mens of het milieu in zijn geheel; » vervangen door de woorden « - « verontreinigende stof » : een stof die zich in de lucht bevindt en die waarschijnlijk schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu als geheel heeft; » 4° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden » - « overschrijdingsmarge » : het percentage van de grenswaarde voor luchtkwaliteit waarmee deze onder de in dit besluit vastgelegde voorwaarden kan worden overschreden; » vervangen door de woorden « - « overschrijdingsmarge » : het percentage van de grenswaarde voor luchtkwaliteit waarmee die onder de voorwaarden, vastgelegd in dit besluit mag worden overschreden; » 5° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden » - « streefwaarde of richtwaarde voor luchtkwaliteit » : een niveau dat is vastgesteld om schadelijke effecten voor de gezondheid van de mens of voor het milieu in zijn geheel op lange termijn te vermijden, en dat zoveel mogelijk binnen een gegeven periode moet worden bereikt; » vervangen door de woorden « - « streefwaarde of richtwaarde voor luchtkwaliteit » : een niveau dat is vastgesteld om schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu als geheel te vermijden, te voorkomen of te verminderen en dat voor zover mogelijk binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt; » 6° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden » - « alarmdrempel » : een niveau, waarboven een kortstondige blootstelling risico's voor de gezondheid van de mens inhoudt en er bij overschrijding onmiddellijk maatregelen moeten genomen worden; » vervangen door de woorden « - « alarmdrempel » : een niveau waarboven een kortstondige blootstelling risico's inhoudt voor de gezondheid van de bevolking als geheel. Als de alarmdrempel bereikt wordt, moeten onmiddellijk stappen gezet worden; » 7° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden » - « informatiewaarde voor ozon » : een ozonconcentratie in de lucht waarboven kortstondige blootstelling een gezondheidsrisico voor bijzonder gevoelige bevolkingsgroepen inhoudt, en waarbij geactualiseerde informatie noodzakelijk is; » vervangen door de woorden « - « informatiedrempel » : een niveau waarboven kortstondige blootstelling een gezondheidsrisico inhoudt voor bijzonder kwetsbare bevolkingsgroepen, waaraan onmiddellijk en toereikend informatie verstrekt moet worden; » 8° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden » - « bovenste beoordelingsdrempel » : een niveau waaronder een combinatie van metingen en modellen kan worden toegepast voor de beoordeling van de luchtkwaliteit; » vervangen door de woorden « - « bovenste beoordelingsdrempel » : een niveau waaronder het is toegestaan een combinatie van vaste metingen en modelleringstechnieken of indicatieve metingen te gebruiken ter beoordeling van de luchtkwaliteit; » 9° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden « - » langetermijndoelstelling voor de ozonconcentratie in de lucht » : een ozonconcentratie in de lucht waarbeneden volgens de huidige wetenschappelijke inzichten vermoedelijk geen directe schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens of voor het milieu in zijn geheel optreden. Deze doelstelling moet op lange termijn worden bereikt, behalve in gevallen waarin dit niet door middel van proportionele maatregelen realiseerbaar is, om een doeltreffende bescherming voor de gezondheid van de mens en voor het milieu te bieden; » vervangen door de woorden « - « langetermijndoelstelling » een niveau dat op lange termijn zou moeten worden bereikt, behalve waar dit niet door proportionele maatregelen kan worden bereikt, met het doel de menselijke gezondheid en het milieu een doeltreffende bescherming te bieden; » 10° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden » - « natuurverschijnsel » : vulkaanuitbarstingen, seismische activiteit, geothermale activiteit, spontane branden, stormverschijnselen of atmosferische resuspensie of verplaatsing van natuurlijke deeltjes uit droge gebieden; » vervangen door de woorden « - « bijdragen van natuurlijke bronnen » : emissies van verontreinigende stoffen die niet direct of indirect zijn veroorzaakt door menselijke activiteiten, met inbegrip van natuurverschijnselen, zoals vulkanische uitbarstingen, seismische activiteiten, geothermische activiteiten, bosbranden, stormen, zeezout als gevolg van verstuivend zeewater of de atmosferische opwerveling of verplaatsing van natuurlijke deeltjes uit droge regio's; » 11° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden » - « zone » : een afgebakend gedeelte van het grondgebied, gelegen in het Vlaamse Gewest; » vervangen door de woorden « - « zone » : een met het oog op de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit afgebakend gedeelte; » 12° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden » - « agglomeratie » : een zone die wordt gekenmerkt door een bevolkingsconcentratie van meer dan 250.000 inwoners of, bij een bevolkingsconcentratie van 250.000 inwoners of minder, door een bevolkingsdichtheid per km2 die beoordeling en beheer van de luchtkwaliteit rechtvaardigt; » vervangen door de woorden « - « agglomeratie » : een verstedelijkte zone met een bevolking van meer dan 250.000 inwoners of, in geval van een bevolking van 250.000 inwoners of minder, met een vast te stellen bevolkingsdichtheid per km2; » 13° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden « - » PM2,5 » : deeltjes die een op grootte selecterende instroomopening passeren met een efficiëntiegrens van 50 % bij een aërodynamische diameter van 2,5 µm; » vervangen door de woorden « - « PM2,5 » : deeltjes die een op grootte selecterende instroomopening passeren als omschreven in de referentiemethode voor het bemonsteren en meten van PM2,5 NBN EN 14907 met een efficiencygrens van 50% bij een aerodynamische diameter van 2,5 µm; » 14° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden « - » stikstofoxiden » : het totaal aantal delen stikstofmonoxide en stikstofdioxide per miljard, uitgedrukt in microgrammen stikstofdioxide per kubieke meter; » vervangen door de woorden « - « stikstofoxiden » : de som van het totale aantal volumedelen per miljard (ppbv) van stikstofmonoxide en stikstofdioxide, uitgedrukt in massaconcentratie-eenheden van stikstofdioxide (µg/m3); » 15° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden « - » vaste metingen » : metingen op vaste plaatsen, continu dan wel steekproefgewijs, waarbij het aantal metingen voldoende dient te zijn om de waargenomen niveaus te kunnen vaststellen; » vervangen door de woorden « - « vaste metingen » : metingen die worden uitgevoerd op vaste locaties, hetzij continu, hetzij door aselecte bemonstering, om de niveaus te bepalen overeenkomstig de desbetreffende gegevenskwaliteitsdoelstellingen; » 16° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden « - « vluchtige organische stoffen (VOS) » : antropogene en biogene organische verbindingen, uitgezonderd methaan, die onder de invloed van zonlicht door reactie met stikstofoxiden fotochemische oxidanten kunnen produceren (definitie van toepassing op hoofdstuk 2.5); » vervangen door de woorden « - « vluchtige organische stoffen » (VOS) » : organische stoffen van antropogene en biogene bronnen, uitgezonderd methaan, die onder invloed van zonlicht door reactie met stikstofoxiden fotochemische oxidanten kunnen produceren; » 17° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden « - » AOT40 voor ozon » : het gesommeerde verschil (uitgedrukt in (µg/m3;).uur) tussen de uurgemiddelde ozonconcentraties op leefniveau boven 80 µg/m3; (= 40 deeltjes per miljard) en 80 µg/m3; over een bepaalde periode, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de uurwaarden die elke dag tussen 08.00 uur en 20.00 uur Midden-Europese tijd worden gemeten; » vervangen door de woorden « - « AOT40 » : het gesommeerde verschil (uitgedrukt in (µg/m3).uur) tussen de uurconcentraties boven 80 µg/m3 (= 40 deeltjes per miljard) en 80 µg/m3 over een bepaalde periode, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de uurwaarden die elke dag tussen 8 en 20 uur Midden-Europese tijd worden gemeten; » 18° in de « Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43 en 6.6) ALGEMEEN » worden de woorden « - » ozonprecursoren » : stoffen die bijdragen tot de vorming van ozon op leefniveau, waarvan sommige in de bijlage 2.5.7 genoemd worden; » vervangen door de woorden « - « ozonprecursoren » : stoffen die bijdragen tot de vorming van ozon in de onderste luchtlagen, waarvan sommige zijn vermeld in bijlage 2.5.3.10; »; 19° in de Definities luchtverontreiniging (hoofdstukken 2.5, 4.4, 5.20, 5.43, en 6.6) ALGEMEEN worden de woorden « - « ozon op leefniveau » : ozon in het laagste gedeelte van de troposfeer; » en de woorden « - « alarmwaarde voor ozon » : een ozonconcentratie in de lucht waarboven een kortstondige blootstelling een gezondheidsrisico voor de gehele bevolking inhoudt en waarbij bij overschrijding onmiddellijk veiligheidsmaatregelen overeenkomstig de subafdelingen 2.5.6.4 en 2.5.6.5 genomen worden » opgeheven; 20° in de Definities activiteiten die gebruikmaken van organische oplosmiddelen (hoofdstuk 5.59) worden overal de woorden « preparaat » en « preparaten » vervangen door de woorden « mengsel », respectievelijk « mengsels ».

Art. 4.In artikel 2.5.1.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 maart 1998, 18 januari 2002, 14 maart 2003 en 22 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de cijfers « 2.5.1, 2.5.5, 2.5.6, 2.5.7 en 2.5.8 » vervangen door de cijfers « 2.5.1, 2.5.3 en 2.5.8 »; 2° paragraaf 5 wordt opgeheven.

Art. 5.In hoofdstuk 2.5 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 december 2009, wordt afdeling 2.5.2, opgeheven bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 maart 2003, opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « AFDELING 2.5.2 BELEIDSTAKEN Onderafdeling 2.5.2.1. Algemene bepalingen Art. 2.5.2.1.1. Deze afdeling voorziet in de omzetting van Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa.

Art. 2.5.2.1.2. Deze afdeling voorziet in maatregelen die erop gericht zijn : 1° doelstellingen voor de luchtkwaliteit te omschrijven en vast te stellen met als doel de schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu als geheel te vermijden, te voorkomen of te verminderen;2° de luchtkwaliteit op basis van gemeenschappelijke methoden en criteria te beoordelen;3° gegevens over de luchtkwaliteit te verkrijgen, om luchtverontreiniging en hinder te helpen bestrijden en de langetermijntrends en -verbeteringen die het gevolg zijn van maatregelen, te bewaken;4° ervoor te zorgen dat de gegevens over de luchtkwaliteit aan de bevolking ter beschikking worden gesteld;5° de goede luchtkwaliteit in stand te houden, en die in andere gevallen te verbeteren;6° een verhoogde samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie bij de vermindering van de luchtverontreiniging te bevorderen. Art. 2.5.2.1.3. § 1. De volgende instanties en organen zijn bevoegd voor de uitvoering van de afdeling 2.5.2 : 1° de Vlaamse Milieumaatschappij is belast met : a) de beoordeling van de luchtkwaliteit;b) het verzekeren van de nauwkeurigheid van de metingen;c) de analyse van de beoordelingsmethoden;d) de samenwerking met de andere lidstaten en de Europese Commissie rond beoordeling van de luchtkwaliteit en kwaliteitsborging van meetmethoden;2° de Intergewestelijke Cel voor het Leefmilieu, vermeld in artikel 6 van de samenwerkingsovereenkomst tussen het Brusselse, Vlaamse en Waalse Gewest van 18 mei 1994 inzake het toezicht op emissies in de lucht en op de structurering van de gegevens, is belast met : a) de coördinatie van de rapporteringen aan de Europese Commissie;b) de coördinatie van eventuele door de Europese Commissie georganiseerde communautaire kwaliteitsborgingsprogramma's;3° de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging is belast met : a) het voorstellen van maatregelen, luchtkwaliteitsplannen en kortetermijnactieplannen ter verbetering van de luchtkwaliteit aan de Vlaamse minister;b) de samenwerking met de andere lidstaten en de Europese Commissie;4° de Vlaamse minister is belast met : a) het voorleggen van maatregelen, luchtkwaliteitsplannen en kortetermijnactieplannen ter verbetering van de luchtkwaliteit aan de Vlaamse Regering;b) de erkenning van de meetsystemen (methoden, apparaten, netwerken en laboratoria). De bevoegde instanties en organen, vermeld in het eerste lid voldoen, indien van toepassing, aan de bepalingen van bijlage 2.5.3.1, deel C. § 2. De Vlaamse Milieumaatschappij stuurt een kopie van de informatie, vermeld in paragraaf 1, 1°, naar de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging.

Art. 2.5.2.1.4. De Vlaamse Milieumaatschappij deelt het hele grondgebied in in zones en agglomeraties. In alle zones en agglomeraties vinden luchtkwaliteitsbeoordeling en luchtkwaliteitsbeheer plaats.

Onderafdeling 2.5.2.2. Beoordeling van de luchtkwaliteit Art. 2.5.2.2.1. § 1. Voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), lood, benzeen en koolmonoxide gelden de bovenste en onderste beoordelingsdrempels, vermeld in bijlage 2.5.3.2, deel A. Elke zone en agglomeratie wordt op basis van die beoordelingsdrempels ingedeeld. § 2. De indeling, vermeld in paragraaf 1, wordt ten minste om de vijf jaar opnieuw bekeken volgens de procedure, vermeld in bijlage 2.5.3.2, deel B. De indeling wordt frequenter opnieuw bekeken als er aanzienlijke veranderingen optreden in de activiteiten die relevant zijn voor de concentraties van zwaveldioxide, stikstofdioxide of, indien van toepassing, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), lood, benzeen of koolmonoxide.

Art. 2.5.2.2.2. § 1. De Vlaamse Milieumaatschappij beoordeelt in al de zones en agglomeraties de luchtkwaliteit voor de verontreinigende stoffen, vermeld in artikel 2.5.2.2.1, overeenkomstig de criteria, vermeld in paragraaf 2, 3 en 4, en overeenkomstig de criteria opgenomen in bijlage 2.5.3.3. § 2. In alle zones en agglomeraties waar het niveau van de verontreinigende stoffen, vermeld in paragraaf 1, de voor die verontreinigende stoffen vastgestelde bovenste beoordelingsdrempel overschrijdt, worden vaste metingen gebruikt ter beoordeling van de luchtkwaliteit. Die vaste metingen kunnen worden aangevuld met modelleringstechnieken of indicatieve metingen om adequate informatie over de ruimtelijke spreiding van de luchtkwaliteit te verkrijgen. § 3. In alle zones en agglomeraties waar het niveau van de verontreinigende stoffen, vermeld in paragraaf 1, lager is dan de voor die verontreinigende stoffen vastgestelde bovenste beoordelingsdrempel, mag een combinatie van vaste metingen en modelleringstechnieken of indicatieve metingen worden gebruikt ter beoordeling van de luchtkwaliteit. § 4. In alle zones en agglomeraties waar het niveau van de verontreinigende stoffen, vermeld in paragraaf 1, lager is dan de voor die verontreinigende stoffen vastgestelde onderste beoordelingsdrempel, volstaan modelleringstechnieken of objectieve ramingstechnieken, of allebei ter beoordeling van de luchtkwaliteit. § 5. Naast de beoordelingen, vermeld in paragraaf 2, 3 en 4, worden metingen uitgevoerd op achtergrondlocaties op het platteland, die zich op een zekere afstand van belangrijke bronnen van luchtverontreiniging bevinden. Die metingen leveren ten minste gegevens op over de totale massaconcentratie en de concentraties van de chemische samenstellingen van fijne zwevende deeltjes (PM2,5) in termen van het jaargemiddelde, en ze worden uitgevoerd overeenkomstig de volgende criteria : 1° er wordt per 100.000 km2 een bemonsteringspunt opgericht; 2° er is ten minste één meetstation of er mogen, bij onderlinge afspraak met aangrenzende landen, één of meer gemeenschappelijke meetstations opgericht worden die de relevante naburige zones bestrijken, om de vereiste ruimtelijke resolutie te garanderen;3° indien van toepassing, wordt de bewaking gecoördineerd met de bewakingsstrategie en het meetprogramma van het Samenwerkingsprogramma voor de bewaking en evaluatie van het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand in Europa (EMEP); 4° deel A en C van bijlage 2.5.3.1 zijn van toepassing op de gegevenskwaliteitsdoelstellingen voor metingen van massaconcentraties van zwevende deeltjes, en bijlage 2.5.3.4 is in haar geheel van toepassing.

De Vlaamse Milieumaatschappij informeert via de geëigende kanalen de Europese Commissie over de meetmethoden die worden gebruikt om de chemische samenstelling van fijne zwevende deeltjes (PM2,5) te meten.

Art. 2.5.2.2.3. § 1. De plaats van de bemonsteringspunten voor de meting van zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), lood, benzeen en koolmonoxide in de lucht wordt bepaald overeenkomstig de criteria, vermeld in bijlage 2.5.3.3. § 2. In elke zone of agglomeratie waar vaste metingen de enige gegevensbron zijn ter beoordeling van de luchtkwaliteit, mag het aantal bemonsteringspunten voor elke verontreinigende stof in kwestie niet kleiner zijn dan het minimumaantal bemonsteringspunten, vermeld in bijlage 2.5.3.5, deel A. § 3. In zones en agglomeraties waar de gegevens van bemonsteringspunten voor vaste metingen worden aangevuld met door modellering of indicatieve metingen verkregen gegevens, mag het totale aantal bemonsteringspunten, vermeld in bijlage 2.5.3.5, deel A, met ten hoogste 50 % worden verminderd, als aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de aanvullende methoden leveren voldoende gegevens op ter beoordeling van de luchtkwaliteit ten aanzien van grenswaarden of alarmdrempels, alsook adequate gegevens voor de bevolking; 2° het aantal op te richten bemonsteringspunten en de ruimtelijke resolutie van de andere technieken volstaan om de concentratie van de verontreinigende stof in kwestie vast te stellen overeenkomstig de gegevenskwaliteitsdoelstellingen, vermeld in bijlage 2.5.3.1, deel A, en maken beoordelingsresultaten mogelijk die voldoen aan de criteria, vermeld in bijlage 2.5.3.1, deel B. De resultaten van modellering of indicatieve metingen worden in aanmerking genomen bij de beoordeling van de luchtkwaliteit ten opzichte van de grenswaarden.

Art. 2.5.2.2.4. De referentiemeetmethoden en -criteria, vermeld in bijlage 2.5.3.6, delen A en C, worden toegepast.

Onder de voorwaarden, vermeld in bijlage 2.5.3.6, deel B, mogen andere meetmethoden worden gebruikt.

Art. 2.5.2.2.5. Als, in een zone of agglomeratie de ozonconcentraties tijdens één van de laatste vijf jaar van meting de langetermijndoelstellingen, vermeld in bijlage 2.5.3.7, deel C, hebben overschreden, worden vaste metingen uitgevoerd.

Als er geen gegevens beschikbaar zijn over de laatste vijf jaar, of als daarover slechts gedeeltelijk gegevens beschikbaar zijn, kan de VMM ter beantwoording van de vraag of de langetermijndoelstellingen, vermeld in lid 1, gedurende die vijf jaar zijn overschreden, de resultaten van meetcampagnes van korte duur die zijn uitgevoerd op tijden en plaatsen waar de niveaus naar alle waarschijnlijkheid het hoogst waren, combineren met de gegevens uit emissie-inventarissen en modellering.

Art. 2.5.2.2.6. § 1. De plaats van de bemonsteringspunten voor ozonmetingen wordt bepaald overeenkomstig de criteria, vermeld in bijlage 2.5.3.8. § 2. In zones of agglomeraties waar metingen de enige bron van gegevens zijn ter beoordeling van de luchtkwaliteit, mag het aantal bemonsteringspunten voor vaste metingen van ozon niet kleiner zijn dan het minimumaantal bemonsteringspunten, vermeld in bijlage 2.5.3.9, deel A. § 3. In zones en agglomeraties waar de gegevens van bemonsteringspunten voor vaste metingen worden aangevuld met door modellering of indicatieve metingen verkregen gegevens, mag het aantal bemonsteringspunten, vermeld in bijlage 2.5.3.9, deel A, evenwel worden verminderd, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : 1° de aanvullende methoden leveren voldoende gegevens op voor het beoordelen van de luchtkwaliteit ten aanzien van streefwaarden, langetermijndoelstellingen en informatie- en alarmdrempels; 2° het aantal op te richten bemonsteringspunten en de ruimtelijke resolutie van de andere technieken volstaan om de ozonconcentratie vast te stellen overeenkomstig de gegevenskwaliteitsdoelstellingen, vermeld in bijlage 2.5.3.1, deel A, en maken beoordelingsresultaten mogelijk die voldoen aan de criteria, vermeld in bijlage 2.5.3.1, deel B; 3° in elke zone of agglomeratie is er ten minste één bemonsteringspunt per twee miljoen inwoners, of ten minste één bemonsteringspunt per 50.000 km2 als dat criterium een groter aantal bemonsteringspunten oplevert. In elke zone of agglomeratie bevindt zich ten minste één bemonsteringspunt; 4° stikstofdioxide wordt gemeten op alle resterende bemonsteringspunten, uitgezonderd de meetstations voor de bepaling van de plattelandsachtergrondwaarden, vermeld in bijlage 2.5.3.8, deel A. De resultaten van modellering of indicatieve metingen worden in aanmerking genomen bij de beoordeling van de luchtkwaliteit ten aanzien van de streefwaarden. § 4. Stikstofdioxide wordt gemeten op ten minste 50% van de overeenkomstig bijlage 2.5.3.9, deel A, vereiste bemonsteringspunten voor ozon. De meting van stikstofdioxide wordt continu verricht, behalve in de meetstations voor de bepaling van de plattelandsachtergrondwaarden, vermeld in bijlage 2.5.3.8, deel A, waar andere meetmethoden kunnen worden gebruikt. § 5. In zones en agglomeraties waar de concentraties in elk van de laatste vijf jaar van meting beneden de langetermijndoelstellingen lagen, wordt het aantal bemonsteringspunten voor vaste metingen bepaald overeenkomstig de bepalingen van bijlage 2.5.3.9, deel B. § 6. Er wordt ten minste één bemonsteringspunt opgericht en gebruikt om gegevens te verkrijgen over de concentraties van de ozonprecursoren, vermeld in bijlage 2.5.3.10. Het aantal en de plaats van de stations waar de ozonprecursoren worden gemeten, worden bepaald rekening houdend met de doelstellingen en methoden, vermeld in bijlage 2.5.3.10.

Art. 2.5.2.2.7. De referentiemethode voor de meting van ozon, vermeld in bijlage 2.5.3.6, deel A, punt 8, wordt toegepast. Onder de voorwaarden vermeld in bijlage 2.5.3.6, deel B, mogen andere meetmethoden worden gebruikt.

De Vlaamse Milieumaatschappij stelt, via de geëigende kanalen, de Europese Commissie in kennis van de methoden die worden gehanteerd voor de bemonstering en de meting van vluchtige organische stoffen, vermeld de in bijlage 2.5.3.10.

Onderafdeling 2.5.2.3.

Beheer van de luchtkwaliteit Art. 2.5.2.3.1. De nodige maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat in zones en agglomeraties waar de niveaus van zwaveldioxide, stikstofdioxide, PM10, PM2,5, lood, benzeen en koolmonoxide in de lucht lager zijn dan de respectieve grenswaarden, vermeld in bijlage 2.5.3.11 en 2.5.3.14, de niveaus van die stoffen beneden de grenswaarden worden gehouden, en dat ernaar wordt gestreefd de beste met duurzame ontwikkeling verenigbare luchtkwaliteit te beschermen.

Art. 2.5.2.3.2. § 1. De de nodige maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de niveaus van zwaveldioxide, stikstofdioxide, PM10, lood, benzeen en koolmonoxide in de lucht in de gehele zones en agglomeraties de grenswaarden, vermeld in bijlage 2.5.3.11, niet overschrijden.

De naleving van die voorschriften wordt beoordeeld overeenkomstig bijlage 2.5.3.3.

De vastgestelde overschrijdingsmarges, vermeld in bijlage 2.5.3.11, worden toegepast overeenkomstig artikel 2.5.2.3.11, lid 3, en artikel 2.5.2.4.1, § 1. § 2. Voor de concentraties van zwaveldioxide en stikstofdioxide in de lucht gelden de alarmdrempels, vermeld in bijlage 2.5.3.12, deel A. Art. 2.5.2.3.3. De nodige maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de kritieke niveaus voor de bescherming van de vegetatie, vermeld in bijlage 2.5.3.13 en beoordeeld overeenkomstig bijlage 2.5.3.3, deel A, worden nageleefd.

Als vaste metingen de enige bron van gegevens zijn ter beoordeling van de luchtkwaliteit, mag het aantal bemonsteringspunten niet kleiner zijn dan het minimumaantal, vermeld in bijlage 2.5.3.5, deel C. Als die gegevens worden aangevuld met door indicatieve metingen of modellering verkregen gegevens, mag het minimumaantal bemonsteringspunten met ten hoogste 50% worden verminderd, mits de beoordeelde concentraties van de verontreinigende stof in kwestie kunnen worden vastgesteld overeenkomstig de gegevenskwaliteitsdoelstellingen, vermeld in bijlage 2.5.3.1, deel A. Art. 2.5.2.3.4 Alle nodige maatregelen worden genomen die geen buitensporige kosten met zich meebrengen om de blootstelling aan PM2,5 te verminderen, met als doel de gewestelijke streefwaarde inzake vermindering van de blootstelling, vermeld in bijlage 2.5.3.14, deel B, voor het daar genoemde jaar te bereiken.

De nodige maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de gewestelijke gemiddelde blootstellingsindex voor het jaar 2015, vastgesteld overeenkomstig bijlage 2.5.3.14, deel A, de in deel C van die bijlage vastgelegde gewestelijke blootstellingsconcentratieverplichting niet overschrijdt.

De gewestelijke gemiddelde blootstellingsindex voor PM2,5 wordt door de Vlaamse Milieumaatschappij beoordeeld overeenkomstig bijlage 2.5.3.14, deel A. Overeenkomstig bijlage 2.5.3.3 zijn het aantal van de bemonsteringspunten waarop de gewestelijke gemiddelde blootstellingsindex voor PM2,5 wordt gebaseerd, en de spreiding ervan zodanig dat een juist beeld wordt verkregen van de blootstelling van de bevolking in het algemeen. Het aantal bemonsteringspunten is niet kleiner dan het aantal dat wordt verkregen door de toepassing van bijlage 2.5.3.5, deel B. Art. 2.5.2.3.5. Alle nodige maatregelen worden genomen die geen buitensporige kosten meebrengen, om ervoor te zorgen dat de concentraties van PM2,5 in de lucht de streefwaarde, vermeld in bijlage 2.5.3.14, deel D, vanaf de daar genoemde datum niet overschrijden.

Alle nodige maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de concentraties van PM2,5 in de lucht de grenswaarde, vermeld in bijlage 2.5.3.14, deel E, vanaf de daar genoemde datum in de gehele zones en agglomeraties niet overschrijden. De naleving van dat voorschrift wordt beoordeeld overeenkomstig bijlage 2.5.3.3.

De overschrijdingsmarges, vermeld in bijlage 2.5.3.14, deel E, worden overeenkomstig artikel 2.5.2.4.1, § 1, toegepast.

Art. 2.5.2.3.6. Alle nodige maatregelen worden genomen die geen buitensporige kosten meebrengen, om ervoor te zorgen dat de streefwaarden en langetermijndoelstellingen worden bereikt.

Voor zones en agglomeraties waar een streefwaarde wordt overschreden, worden het krachtens artikel 2.10.3.1 opgestelde programma en, indien van toepassing, een luchtkwaliteitsplan uitgevoerd om ervoor te zorgen dat met ingang van de datum, vermeld in bijlage 2.5.3.7, deel B, de streefwaarden worden bereikt, behalve als dat niet realiseerbaar is met maatregelen die geen buitensporige kosten meebrengen.

Voor zones en agglomeraties waar de ozonniveaus in de lucht hoger zijn dan de langetermijndoelstellingen, maar lager zijn dan of gelijk zijn aan de streefwaarden, wordt overgegaan tot de voorbereiding en uitvoering van kosteneffectieve maatregelen met als doel de langetermijndoelstellingen te bereiken. Die maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het luchtkwaliteitsplan en met het programma vermeld in lid 2.

Art. 2.5.2.3.7. In zones en agglomeraties waar de ozonniveaus aan de langetermijndoelstellingen beantwoorden, worden de nodige maatregelen genomen om die niveaus beneden de langetermijndoelstellingen te houden, voor zover factoren zoals de grensoverschrijdende aard van ozonverontreiniging en de meteorologische omstandigheden dat toelaten, en wordt door het nemen van evenredige maatregelen de best mogelijke luchtkwaliteit in stand gehouden die verenigbaar is met duurzame ontwikkeling, en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en van het milieu.

Art. 2.5.2.3.8. Als de informatiedrempel, vermeld in bijlage 2.5.3.12, of een van de alarmdrempels, vermeld in bijlage 2.5.3.12, overschreden worden, neemt de Vlaamse Milieumaatschappij de nodige stappen om de bevolking via de radio, televisie, kranten of het internet daarover in te lichten.

Aan de Europese Commissie worden door de Vlaamse Milieumaatschappij, via de geëigende kanalen, op voorlopige basis gegevens meegedeeld over de geregistreerde niveaus en de duur van de periodes waarin de alarmdrempel of de informatiedrempel is overschreden.

Art. 2.5.2.3.9. De Vlaamse Milieumaatschappij verstrekt, via de geëigende kanalen, aan de Europese Commissie voor een bepaald jaar een lijst van zones en agglomeraties waar overschrijdingen van grenswaarden voor een bepaalde verontreinigende stof toe te schrijven zijn aan natuurlijke bronnen. Daarbij worden gegevens verstrekt over de concentraties en bronnen en het bewijsmateriaal dat aantoont dat de overschrijdingen aan natuurlijke bronnen zijn toe te schrijven.

Als de Europese Commissie overeenkomstig lid 1 in kennis is gesteld van een aan natuurlijke bronnen toe te schrijven overschrijding, wordt die overschrijding niet beschouwd als een overschrijding in de zin van deze afdeling.

Art. 2.5.2.3.10. De Vlaamse Milieumaatschappij mag zones of agglomeraties aanwijzen waar de grenswaarden worden overschreden door concentraties van PM10 in de lucht die toe te schrijven zijn aan de opwerveling van deeltjes ten gevolge van het strooien van zand en zout op de wegen in de winter.

De Vlaamse Milieumaatschappij verstrekt de Europese Commissie, via de geëigende kanalen, een lijst van al die zones of agglomeraties, alsook gegevens over de daar aanwezige PM10-concentraties en -bronnen.

Als de Vlaamse Milieumaatschappij de Europese Commissie daarvan overeenkomstig artikel 2.5.2.5.2 via de geëigende kanalen in kennis stelt, levert ze de nodige bewijzen dat die overschrijdingen veroorzaakt zijn door dergelijke opgewervelde deeltjes, en dat in redelijke mate is getracht de concentraties te verlagen.

Onverminderd artikel 2.5.2.3.9 wordt voor de zones en agglomeraties, vermeld in lid 1, het luchtkwaliteitsplan, vermeld in artikel 2.5.2.4.1 slechts vastgesteld als de overschrijdingen zijn toe te schrijven aan andere PM10-bronnen dan het strooien van zand en zout op de wegen in de winter.

Art. 2.5.2.3.11. Als in een bepaalde zone of agglomeratie geen overeenstemming met de grenswaarden voor stikstofdioxide of benzeen kan worden bereikt op de uiterste tijdstippen, vermeld in bijlage 2.5.3.11, kan de Vlaamse minister een uitstel van maximaal vijf jaar verlenen voor die specifieke zone of agglomeratie, mits voldaan is aan de voorwaarde dat voor de zone of agglomeratie waarvoor het uitstel zou gelden, een luchtkwaliteitsplan wordt opgesteld overeenkomstig artikel 2.5.2.4.1. Dat luchtkwaliteitsplan wordt aangevuld met de gegevens, vermeld in bijlage 2.5.3.15, deel B, die verband houden met de verontreinigende stoffen in kwestie en toont aan hoe overeenstemming kan worden bereikt met de grenswaarden vóór het nieuwe uiterste tijdstip, vermeld in bijlage 2.5.3.11.

Als wegens locatiespecifieke dispersiekarakteristieken, ongunstige klimaatomstandigheden of grensoverschrijdende bijdragen in een bepaalde zone of agglomeratie geen overeenstemming kan worden bereikt met de grenswaarden voor PM10, vermeld in bijlage 2.5.3.11, kan de Vlaamse minister tot 11 juni 2011 vrijstelling verlenen van de verplichting om die grenswaarden toe te passen, mits aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan en aangetoond wordt dat op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau alle passende maatregelen genomen zijn om de uiterste tijdstippen na te leven.

Bij de toepassing van lid 1 of 2 wordt de overschrijding van de grenswaarde voor elke verontreinigende stof binnen de maximale overschrijdingsmarge, vermeld in bijlage 2.5.3.11, gehouden.

Van lid 1 en 2 kan gebruik worden gemaakt als aan volgende voorwaarden cumulatief is voldaan : 1° de Vlaamse minister stelt de Europese Commissie in kennis van het voornemen om lid 1 of 2 toe te passen;2° het luchtkwaliteitsplan, vermeld in lid 1, met inbegrip van alle relevante gegevens die de Commissie nodig heeft om te beoordelen of aan de desbetreffende voorwaarden voldaan is, wordt door de Vlaamse minister aan de Europese Commissie bezorgd, na goedkeuring ervan door de Vlaamse Regering;3° de Europese Commissie maakt geen bezwaren binnen negen maanden na de ontvangst van de kennisgeving zodat aan de desbetreffende voorwaarden voor toepassing van lid 1 of 2 geacht wordt voldaan te zijn. Als de Europese Commissie binnen negen maanden na ontvangst van de kennisgeving, vermeld in lid 4, bezwaren maakt en indien zij verlangt dat de luchtkwaliteitsplannen worden aangepast of worden vervangen door nieuwe, dan bezorgt de Vlaamse minister de Europese Commissie het aangepaste of nieuwe luchtkwaliteitsplan, goedgekeurd door de Vlaamse Regering.

Onderafdeling 2.5.2.4.

Plannen Art. 2.5.2.4.1. § 1. Als het niveau van verontreinigende stoffen in de lucht in bepaalde zones of agglomeraties een grenswaarde of streefwaarde, in beide gevallen verhoogd met de toepasselijke overschrijdingsmarge, overschrijdt, worden voor die zones en agglomeraties luchtkwaliteitsplannen vastgesteld om de desbetreffende grenswaarde of streefwaarde, vermeld in bijlage 2.5.3.11 en 2.5.3.14, te bereiken.

In geval van overschrijding van grenswaarden waarvoor het uiterste tijdstip voor naleving al is verstreken, worden in de luchtkwaliteitsplannen passende maatregelen opgenomen, zodat de periode van overschrijding zo kort mogelijk kan worden gehouden. De luchtkwaliteitsplannen kunnen bovendien maatregelen omvatten die gericht zijn op de bescherming van kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals kinderen.

De luchtkwaliteitsplannen omvatten ten minste de gegevens, vermeld in bijlage 2.5.3.15, deel A, en kunnen maatregelen omvatten overeenkomstig artikel 2.5.2.4.2. De plannen worden, nadat ze door de Vlaamse Regering zijn vastgesteld, onverwijld, maar uiterlijk twee jaar na het einde van het jaar waarin de eerste overschrijding is vastgesteld, door de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, via de geëigende kanalen aan de Europese Commissie meegedeeld.

Als voor verschillende verontreinigende stoffen een plan moet worden opgesteld of uitgevoerd, worden, waar passend, geïntegreerde luchtkwaliteitsplannen opgesteld en uitgevoerd voor alle verontreinigende stoffen in kwestie. § 2. Er wordt gezorgd voor, voor zover dat uitvoerbaar is, samenhang met andere plannen of programma's die vereist zijn krachtens artikel 2.10.3 en artikel 2.2.4.4, om de relevante milieudoelstellingen te bereiken.

Art. 2.5.2.4.2. § 1. Als in een bepaalde zone of agglomeratie het risico bestaat dat de niveaus van verontreinigende stoffen een of meer alarmdrempels, vermeld in de bijlage 2.5.3.12, zullen overschrijden, worden actieplannen opgesteld die op korte termijn te nemen maatregelen bevatten om het risico van overschrijding of de duur ervan te beperken. Als dat risico geldt voor een of meer van de grenswaarden of streefwaarden, vermeld in de bijlage 2.5.3.7, 2.5.3.11 en 2.5.3.14, kunnen, als dat passend is, ook kortetermijnactieplannen worden opgesteld.

Als evenwel een risico bestaat dat de alarmdrempel voor ozon, vermeld in bijlage 2.5.3.12, deel B, zal worden overschreden, worden kortetermijnactieplannen alleen opgesteld als er, rekening houdend met de nationale geografische, meteorologische en economische omstandigheden, substantiële mogelijkheden bestaan om het risico, de duur of de ernst van een dergelijke overschrijding te verminderen. Als een kortetermijnactieplan wordt opsteld, wordt rekening gehouden met Beschikking 2004/279/EG van de Commissie van 19 maart 2004 betreffende een leidraad voor de uitvoering van Richtlijn 2002/3/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende ozon in de lucht. § 2. De kortetermijnactieplannen, vermeld in paragraaf 1, kunnen, naargelang van het geval, voorzien in effectieve maatregelen om activiteiten die bijdragen tot het risico op overschrijding van de respectieve grenswaarden, streefwaarden of alarmdrempels, te beheersen en indien nodig op te schorten. De actieplannen kunnen maatregelen voor het verkeer van motorvoertuigen, bouwwerkzaamheden, voor anker liggende schepen en het gebruik van industriële installaties of producten, en de verwarming van woningen behelzen. In het kader van die plannen kunnen ook specifieke acties voor de bescherming van kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals kinderen, in overweging worden genomen. § 3. Als een kortetermijnactieplan is opgesteld, worden de resultaten van onderzoeken naar de haalbaarheid en de inhoud van de specifieke kortetermijnactieplannen, alsook gegevens over de uitvoering van die plannen beschikbaar gesteld voor de bevolking en voor belanghebbende organisaties, zoals milieuorganisaties, consumentenorganisaties, organisaties die de belangen van kwetsbare bevolkingsgroepen behartigen, andere organen die bij de gezondheidszorg betrokken zijn, en de belanghebbende vakverenigingen.

Art. 2.5.2.4.3. Onverminderd artikel 2.5.2.4.2, § 3 worden de plannen en programma's, vermeld in deze onderafdeling, en elke wijziging of herziening ervan, als volgt opgesteld : 1° de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging stelt het ontwerpplan en -programma op, wijzigt of herziet de bestaande plannen en programma's en kan daarbij de meest belanghebbende overheidsorganen, instellingen, privaatrechtelijke organisaties en sociale en maatschappelijke groeperingen betrekken.Het ontwerp van plan of programma of het ontwerp van wijziging of herziening wordt vervolgens bekendgemaakt aan het publiek, zoals bepaald in 2° en 3°; 2° het ontwerp van plan of programma of het ontwerp van wijziging of herziening wordt, na goedkeuring door de Vlaamse Regering, door de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.De afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging zorgt ook voor de actieve consultatie van het publiek via de voor haar gebruikelijke kanalen, zoals elektronische middelen en media, waaronder de publicatie in twee kranten, en via de website van de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging. Bij de bekendmaking wordt er gewezen op het recht op inspraak van het publiek in de besluitvorming over de plannen en programma's, en wordt er vermeld aan welke instantie vragen en opmerkingen als vermeld in dit artikel gericht moeten worden. Gedurende een termijn van een maand, die ingaat op de dag na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, kan het publiek bezwaren of opmerkingen schriftelijk ter kennis brengen van de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging; 3° tegelijkertijd met de bekendmaking ervan wordt het ontwerp bezorgd aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen en aan de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, die een met redenen omkleed advies uitbrengen binnen een vervaltermijn van een maand nadat ze het ontwerp hebben ontvangen.Die adviezen zijn niet bindend; 4° het plan of programma of de wijziging of herziening ervan wordt vastgesteld door de Vlaamse Regering, rekening houdend met de gegeven adviezen en met de ingediende bezwaren of opmerkingen.Als de Vlaamse Regering het door de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen of door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen uitgebrachte advies, of de door het publiek ter kennis gebrachte bezwaren en opmerkingen geheel of gedeeltelijk niet volgt, verantwoordt ze dat in een verslag, gevoegd bij bekendmaking vermeld in punt 5°; 5° het plan of programma of de wijziging of herziening ervan wordt samen met het verslag, vermeld in punt 4°, bekendgemaakt aan het publiek via de publicatie in twee kranten en via de website van de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging.Het plan of programma wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 2.5.2.4.4. Als een alarmdrempel, grenswaarde of streefwaarde, verhoogd met de toepasselijke overschrijdingsmarge, of een langetermijndoelstelling wordt overschreden ten gevolge van aanzienlijk grensoverschrijdend transport van verontreinigende stoffen of de precursoren daarvan, wordt met de landen in kwestie samengewerkt en worden, indien mogelijk, gezamenlijke activiteiten ontplooid, zoals het opstellen van gezamenlijke of gecoördineerde luchtkwaliteitsplannen overeenkomstig artikel 2.5.2.4.1, om de overschrijdingen op te heffen door passende maar evenredige maatregelen uit te voeren.

De Europese Commissie wordt uitgenodigd om bij samenwerkingsactiviteiten vermeld in lid 1 aanwezig te zijn en daaraan haar medewerking te verlenen.

Als dat opportuun is overeenkomstig artikel 2.5.2.4.2 wordt overgegaan tot het opstellen en uitvoeren van gezamenlijke kortetermijnactieplannen die naburige zones in andere landen bestrijken. De Vlaamse minister zorgt ervoor dat als naburige zones in andere landen kortetermijnactieplannen hebben ontwikkeld, ze alle relevante gegevens ontvangen.

Als de informatiedrempel of de alarmdrempels worden overschreden in zones of agglomeraties in de nabijheid van nationale grenzen, worden zo snel mogelijk door de Intergewestelijke Cel voor het Leefmilieu gegevens verstrekt aan de bevoegde instanties van het naburige land in kwestie. Die gegevens worden ook aan de bevolking ter beschikking gesteld.

Bij het opstellen van plannen overeenkomstig lid 1 en 3 en bij het verstrekken van informatie aan de bevolking overeenkomstig lid 4 wordt, als dat opportuun is, gestreefd naar samenwerking met derde landen en met name met kandidaat-lidstaten van de Europese Unie.

Onderafdeling 2.5.2.5.

Informatie en verslaglegging Art. 2.5.2.5.1. § 1. De Vlaamse Milieumaatschappij zorgt ervoor dat aan de bevolking, alsook aan belanghebbende organisaties, zoals milieuorganisaties, consumentenorganisaties, organisaties die de belangen van kwetsbare bevolkingsgroepen behartigen, andere organen die betrokken zijn bij de gezondheidszorg en de belanghebbende vakverenigingen, adequaat en tijdig de luchtkwaliteit, overeenkomstig bijlage 2.5.3.16 wordt meegedeeld.

De afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, zorgt ervoor dat de bevolking, alsook belanghebbende organisaties, zoals milieuorganisaties, consumentenorganisaties, organisaties die de belangen van kwetsbare bevolkingsgroepen behartigen, andere organen die betrokken zijn bij de gezondheidszorg en de belanghebbende vakverenigingen, adequaat en tijdig het volgende wordt meegedeeld : 1° de besluiten tot uitstel, vermeld in artikel 2.5.2.3., lid 1; 2° de vrijstellingen, vermeld in artikel 2.5.2.3.11, lid 2; 3° de luchtkwaliteitsplannen vermeld in artikel 2.5.2.3.11, lid 1, artikel 2.5.2.4.1 en artikel 2.5.2.4.2 en de programma's vermeld in artikel 2.5.2.3.6, lid 2.

De gegevens worden kosteloos ter beschikking gesteld via algemeen toegankelijke media, waaronder het internet of andere geschikte vormen van telecommunicatie. Daarbij wordt rekening gehouden met de bepalingen van het decreet van 20 februari 2009 betreffende de Geografische Data-Infrastructuur Vlaanderen en de uitvoeringsbesluiten ervan. § 2. De Vlaamse Milieumaatschappij stelt aan de bevolking jaarverslagen ter beschikking over alle verontreinigende stoffen die onder deze afdeling vallen.

De verslagen bevatten een samenvatting van de concentraties die de grenswaarden, streefwaarden, langetermijndoelstellingen, informatiedrempels en alarmdrempels gedurende de vastgestelde middelingstijden hebben overschreden. Bij die gegevens wordt een beknopte beoordeling gevoegd van de gevolgen van de overschrijdingen.

De verslagen kunnen in voorkomend geval nadere gegevens over en beoordelingen van de bosbescherming omvatten, alsook gegevens over andere verontreinigende stoffen waarvoor bepalingen inzake bewaking zijn opgenomen, zoals diverse, niet-gereguleerde ozonprecursoren als vermeld in bijlage 2.5.3.10, deel B.

Art. 6.In afdeling 2.5.2, opgeheven bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 maart 2003, opnieuw opgenomen in de lezing bepaald bij artikel 3, wordt aan onderafdeling 2.5.2.5 een artikel 2.5.2.5.2 toegevoegd, dat luidt als volgt : Art. 2.5.2.5.2. Dit artikel is van toepassing op informatie die is verzameld vanaf het begin van het tweede kalenderjaar na de inwerkingtreding van dit artikel.

De Vlaamse Milieumaatschappij stelt de gegevens over de luchtkwaliteit via de geëigende kanalen ter beschikking van de Europese Commissie.

Met het oog op de toetsing aan de grenswaarden, de kritieke niveaus en de streefwaarden worden de volgende gegevens uiterlijk negen maanden na het einde van elk jaar ter beschikking van de Europese Commissie gesteld : 1° de wijzigingen die dat jaar zijn aangebracht in de lijst, vermeld in artikel 2.5.2.1.3. en in de afbakening van zones en agglomeraties; 2° de lijst van zones en agglomeraties waarin de niveaus van een of meer verontreinigende stoffen hoger zijn dan de grenswaarden, in voorkomend geval verhoogd met de overschrijdingsmarge, of hoger dan de streefwaarden of kritieke niveaus, met voor die zones en agglomeraties : a) de beoordeelde niveaus en, in voorkomend geval, de data en perioden waarin die niveaus zijn geconstateerd; b) indien van toepassing, een beoordeling betreffende de bijdragen van natuurlijke bronnen en opgewervelde deeltjes na het strooien van zand en zout op de wegen in de winter aan de beoordeelde niveaus, zoals die opgegeven is aan de Europese Commissie als vermeld in artikel 2.5.2.3.9 en 2.5.2.3.10.

Art. 7.In hoofdstuk 2.5 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 december 2009, worden de afdelingen 2.5.3 tot en met 2.5.6 opgeheven.

Art. 8.In artikel 5.59.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Stoffen of mengsels waaraan een of meer van de gevarenaanduidingen H340, H350, H350i, H360D of H360F of de risicozinnen R45, R46, R49, R60 en R61 is of zijn toegekend of die van deze aanduidingen moeten zijn voorzien wegens hun gehalte aan VOS die krachtens Verordening 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn ingedeeld, moeten voor zover mogelijk en binnen zo kort mogelijke tijd door minder schadelijke stoffen of mengsels worden vervangen. »

Art. 9.In artikel 5.59.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001, wordt paragraaf 3 vervangen door wat volgt : « § 3. Voor de uitstoot van gehalogeneerde VOS waaraan de risicozinnen R40 of R68 of de gevarenaanduidingen H341 of H351 zijn toegekend, waarbij de massastroom van de stoffen waarvoor de vermelding van R40, R68, H341 of H351 verplicht is, in totaal 100 g/uur of meer bedraagt, moet een emissiegrenswaarde van 20 mg/Nm3 in acht worden genomen. De emissiegrenswaarde geldt voor de totale massa van de stoffen in kwestie. »

Art. 10.In artikel 5.59.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001, wordt paragraaf 4 vervangen door wat volgt : « § 4. Bij uitstoot van VOS waaraan na september 2000 een van de in paragraaf 1 of 3 genoemde risicozinnen of gevarenaanduidingen wordt toegekend of die van deze zinnen of aanduidingen moeten zijn voorzien, moeten de in paragraaf 2, respectievelijk paragraaf 3, genoemde emissiegrenswaarden zo snel mogelijk in acht worden genomen. »

Art. 11.In bijlage 2.5.1. van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de woorden « 1° Vastgesteld door de EG-richtlijnen : » en de woorden « 2° Overige » opgeheven.

Art. 12.In hetzelfde besluit wordt bijlage 2.5.4 tot en met 2.5.7 vervangen door bijlage 2.5.3, die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 13.In bijlage 5.59.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001 en laatste gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009, worden de woorden « coatingpreparaat » en « coatingpreparaten » overal vervangen door de woorden « coatingmengsel », respectievelijk « coatingmengsels ».

Art. 14.In bijlage 5.59.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001 en gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, wordt het woord « preparaten » overal in de tekst vervangen door het woord « mengsels ».

Art. 15.Dit besluit treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikel 6, dat in werking treedt op een door de Vlaamse minister vast te stellen datum.

Art. 16.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 14 januari 2011.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 januari 2011 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne Bijlage 2.5.3 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne BEOORDELING EN BEHEER VAN LUCHTKWALITEIT BIJLAGE 2.5.3.1 GEGEVENSKWALITEITSDOELSTELLINGEN A. Gegevenskwaliteitsdoelstellingen voor de beoordeling van de luchtkwaliteit

zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden en koolmonoxide

benzeen

zwevende deeltjes (PM10/PM2,5) en lood

ozon en daarmee samenhangend NO en NO2

vaste metingen (1)


onzekerheid

15 %

25 %

25 %

15 %

minimale gegevensvastlegging

90 %

90 %

90 %

90 % gedurende het zomerseizoen 75 % gedurende het winterseizoen

minimaal bestreken tijd :


- stedelijke achtergrond en verkeer

-

35 % (2)

-

-

- industriële locaties

-

90 %

-

-

indicatieve metingen :


onzekerheid

25 %

30 %

50 %

30 %

minimale gegevensvastlegging

90 %

90 %

90 %

90 %

minimaal bestreken tijd

14 % (4)

14 % (3)

14 % (4)

>10 % gedurende het zomerseizoen

modelonzekerheid :


uurwaarden

50 %

-

-

50 %

8-uurgemiddelden

50 %

-

-

50 %

daggemiddelden

50 %

-

nog niet vastgesteld

-

jaargemiddelden

30 %

50 %

50 %

-

objectieve raming onzekerheid

75 %

100 %

100 %

75 %

(1) er mogen aselecte metingen in plaats van continue metingen worden uitgevoerd voor benzeen, lood en zwevende deeltjes als aan de Europese Commissie wordt aangetoond dat de onzekerheid, met inbegrip van de onzekerheid die het gevolg is van de aselecte bemonstering, in overeenstemming is met de kwaliteitdoelstelling van 25%, en dat de bestreken tijd nog altijd meer bedraagt dan de minimaal bestreken tijd voor indicatieve metingen.De aselecte bemonstering moet uniform over het jaar worden gespreid om vertekening van de resultaten te vermijden. De onzekerheid die het gevolg is van de aselecte bemonstering, mag worden bepaald met de procedure van ISO 11222 (2002) « Air Quality - Determination of the Uncertainty of the Time Average of Air Quality Measurements ». Als aselecte metingen worden gebruikt ter beoordeling van de vereisten van de grenswaarde voor PM10, moet het 90,4ste percentiel (dat ten hoogste 50 µg/m3; mag bedragen) worden beoordeeld in plaats van het aantal overschrijdingen, dat in hoge mate wordt beïnvloed door de bestreken gegevens. (2) gespreid over het jaar met het oog op de representativiteit voor de diverse klimaat- en verkeersomstandigheden (3) één aselect gekozen meetdag per week, gelijkmatig over het jaar gespreid, of acht weken, gelijkmatig gespreid over het jaar (4) één aselecte meting per week, gelijkmatig over het jaar gespreid, of acht weken, gelijkmatig gespreid over het jaar


De onzekerheid (met een betrouwbaarheidsniveau van 95%) van de beoordelingsmethoden wordt geëvalueerd volgens de beginselen van de Leidraad voor de bepaling en aanduiding van de meetonzekerheid van het CEN (ENV 13005-1999), de methodiek van ISO 5725 :1994 en de richtsnoeren in het CEN-verslag « Luchtkwaliteit - Benadering van de onzekerheid bij referentiemeetmethoden van buitenlucht » (CR 14377 :2002E).De onzekerheidspercentages in de bovenstaande tabel gelden voor afzonderlijke metingen, gemiddeld over het tijdvak voor de grenswaarde (of streefwaarde in het geval van ozon), bij een betrouwbaarheidsinterval van 95%. De onzekerheid ten aanzien van de vaste metingen wordt geïnterpreteerd als geldend voor het bereik van de toepasselijke grenswaarde (of streefwaarde in het geval van ozon).

De onzekerheid voor modellen wordt gedefinieerd als de maximale afwijking van de gemeten en berekende concentratieniveaus voor 90% van de afzonderlijke controlepunten over het tijdvak voor de grenswaarde (of streefwaarde in het geval van ozon), waarbij geen rekening wordt gehouden met het tijdstip waarop de gebeurtenissen zich voordoen. De onzekerheid ten aanzien van modellen wordt geïnterpreteerd als geldend voor het bereik van de toepasselijke grenswaarde (of streefwaarde in het geval van ozon). De vaste metingen die moeten worden geselecteerd voor de vergelijking met de resultaten van modellen, zijn representatief voor de schaal die door het model wordt bestreken.

De onzekerheid voor objectieve ramingen wordt gedefinieerd als de maximale afwijking van de gemeten en berekende concentratieniveaus over het tijdvak voor de grenswaarde (of streefwaarde in het geval van ozon), waarbij geen rekening wordt gehouden met het tijdstip waarop de gebeurtenissen zich voordoen.

In de vereisten voor de minimale gegevensvastlegging en bestreken tijd wordt geen rekening gehouden met het verlies van gegevens door de periodieke kalibratie of het normale onderhoud van de apparatuur.

B. Resultaten van de beoordeling van de luchtkwaliteit De volgende gegevens worden verzameld voor zones of agglomeraties waar gegevens uit andere bronnen dan metingen worden gebruikt als aanvulling op de gegevens van metingen of als het enige middel om de luchtkwaliteit te beoordelen : - een beschrijving van de uitgevoerde beoordelingsactiviteiten; - de gebruikte specifieke methoden, met een verwijzing naar beschrijvingen van de methode; - de bronnen van de gegevens en de informatie; - een beschrijving van de resultaten, met inbegrip van de onzekerheden en in het bijzonder de omvang van elk gebied of, indien van toepassing, de lengte van wegen binnen de zone of agglomeratie waar de concentraties een grenswaarde, streefwaarde of langetermijndoelstelling, verhoogd met de overschrijdingsmarge, overschrijden, in voorkomend geval, en elk gebied waar de concentraties de bovenste beoordelingsdrempel of de onderste beoordelingsdrempel overschrijden; - de omvang van de bevolking die mogelijk wordt blootgesteld aan niveaus die een eventuele grenswaarde voor de bescherming van de menselijke gezondheid overschrijden.

C. Kwaliteitsborging voor de beoordeling van de luchtkwaliteit : validatie van gegevens 1. Om de nauwkeurigheid van de metingen en de naleving van de gegevenskwaliteitsdoelstellingen vastgesteld in deel A, te garanderen, zien de krachtens artikel 2.5.2.1.3 aangewezen instanties en organen erop toe dat : - alle metingen die worden uitgevoerd in samenhang met de beoordeling van de luchtkwaliteit overeenkomstig artikel 2.5.2.2.2 en 2.5.2.2.5, traceerbaar zijn overeenkomstig de voorschriften in Deel 5.6.2.2. van ISO/IEC 17025 :2005; - de instellingen die netwerken en individuele stations beheren, beschikken over een functionerend kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontrolesysteem dat voorziet in geregeld onderhoud om de nauwkeurigheid van de meetapparaten te garanderen; - er een kwaliteitsborgings- of kwaliteitscontroleproces wordt ingevoerd voor de gegevensvergaring en -rapportage, en dat de met die taak belaste instellingen actief deelnemen aan de desbetreffende kwaliteitsborgingsprogramma's op het niveau van de gemeenschap; - de laboratoria die zijn aangewezen door de krachtens artikel 2.5.2.1.3 aangewezen bevoegde instanties of organen, en die deelnemen aan EU-brede ringonderzoeken met betrekking tot verontreinigende stoffen als vermeld in de afdeling 2.5.2, geaccrediteerd zijn overeenkomstig EN/ISO 17025 voor de referentiemethoden, vermeld in bijlage 2.5.3.6. Die laboratoria worden betrokken bij de coördinatie van de kwaliteitsborgingsprogramma's op het niveau van de gemeenschap die door de Europese Commissie zullen worden georganiseerd, en ze coördineren ook op gewestelijk niveau de correcte toepassing van referentiemethoden en het bewijs van de gelijkwaardigheid van niet-referentiemethoden. 2. Alle gegevens die gerapporteerd worden op grond van artikel 2.5.2.4.2, worden geacht geldig te zijn, behalve gegevens die als voorlopig worden aangemerkt.

BIJLAGE 2.5.3.2 VASTSTELLING VAN EISEN VOOR DE BEOORDELING VAN DE CONCENTRATIES VAN ZWAVELDIOXIDE, STIKSTOFDIOXIDE EN STIKSTOFOXIDEN, ZWEVENDE DEELTJES (PM10 en PM2,5), LOOD, BENZEEN EN KOOLMONOXIDE IN DE LUCHT IN EEN ZONE OF AGGLOMERATIE A. Bovenste en onderste beoordelingsdrempels De volgende waarden worden vastgesteld als bovenste en onderste beoordelingsdrempels : 1. Zwaveldioxide

bescherming van de gezondheid

bescherming van de vegetatie

bovenste beoordelingsdrempel

60 % van de 24-uurgrenswaarde (75 µg/m3;mag niet vaker dan 3 keer per kalenderjaar worden overschreden)

60 % van het in de winter geldende kritieke niveau (12 µg/m3)

onderste beoordelingsdrempel

40 % van de 24-uurgrenswaarde (50 µg/m3; mag niet vaker dan 3 keer per kalenderjaar worden overschreden)

40 % van het in de winter geldende kritieke niveau (8 µg/m3)


2. Stikstofdioxide en stikstofoxiden

uurgrenswaarde voor de bescherming van de menselijke gezondheid (NO2)

jaargrenswaarde voor de bescherming van de menselijke gezondheid (NO2)

kritiek niveau over een jaar voor de bescherming van de vegetatie en de natuurlijke ecosystemen (NOx)

bovenste beoordelings- drempel

70 % van de grenswaarde (140 µg/m3;mag niet vaker dan 18 keer per kalenderjaar worden overschreden)

80 % van de grenswaarde (32 µg/m3)

80 % van het kritieke niveau (24 µg/m3)

onderste beoordelings- drempel

50 % van de grenswaarde (100 µg/m3; mag niet vaker dan 18 keer per kalenderjaar worden overschreden)

65 % van de grenswaarde (26 µg/m3)

65 % van het kritieke niveau (19,5 µg/m3)


3. Zwevende deeltjes (PM10/PM2,5)

24-uurgemiddelde PM10

jaargemiddelde PM10

jaargemiddelde PM2,5 (1)

bovenste beoordelingsdrempel

70 % van de grenswaarde (35 µg/m3;mag niet vaker dan 35 keer per kalenderjaar worden overschreden)

70 % van de grenswaarde (28 µg/m3)

70 % van de grenswaarde (17 µg/m3)

onderste beoordelingsdrempel

50 % van de grenswaarde (25 µg/m3; mag niet vaker dan 35 keer per kalenderjaar worden overschreden)

50 % van de grenswaarde (20 µg/m3)

50 % van de grenswaarde (12 µg/m3)


(1) De bovenste beoordelingsdrempel en de onderste beoordelingsdrempel voor PM2,5 zijn niet van toepassing voor de metingen ter beoordeling van de naleving van de PM2,5-blootstellingsverminderingsdoelstelling voor de bescherming van de menselijke gezondheid.4. Lood

jaargemiddelde

Bovenste beoordelingsdrempel

70 % van de grenswaarde (0,35 µg/m3)

Onderste beoordelingsdrempel

50 % van de grenswaarde (0,25 µg/m3)


5.Benzeen

jaargemiddelde

bovenste beoordelingsdrempel

70 % van de grenswaarde (3,5 µg/m3)

onderste beoordelingsdrempel

40 % van de grenswaarde (2 µg/m3)


6. Koolmonoxide

8-uurgemiddelde

bovenste beoordelingsdrempel

70 % van de grenswaarde (7 mg/m3)

onderste beoordelingsdrempel

50 % van de grenswaarde (5 mg/m3)


B.Vaststelling van overschrijdingen van de bovenste en onderste beoordelingsdrempels Of de bovenste en onderste beoordelingsdrempels zijn overschreden wordt, als voldoende gegevens beschikbaar zijn, bepaald op basis van de concentraties gedurende de voorgaande vijf jaar. Een beoordelingsdrempel wordt geacht te zijn overschreden als zich gedurende ten minste drie afzonderlijke jaren van de bedoelde vijf voorgaande jaren een overschrijding heeft voorgedaan.

Als over minder dan vijf jaar gegevens beschikbaar zijn, kunnen de gegevens van meetcampagnes van korte duur gedurende de periode van het jaar waarin en op de plaatsen waar zich naar alle waarschijnlijkheid de hoogste verontreiniging voordoet, gecombineerd worden met gegevens uit emissie-inventarissen en modellering om te bepalen of de bovenste en onderste beoordelingsdrempels zijn overschreden.

BIJLAGE 2.5.3.3 BEOORDELING VAN DE LUCHTKWALITEIT EN PLAATS VAN DE BEMONSTERINGSPUNTEN VOOR HET METEN VAN ZWAVELDIOXIDE, STIKSTOFDIOXIDE EN STIKSTOFOXIDEN, ZWEVENDE DEELTJES (PM10 EN PM2,5), LOOD, BENZEEN EN KOOLMONOXIDE IN DE LUCHT A. Algemene bepalingen De luchtkwaliteit wordt in alle zones en agglomeraties beoordeeld overeenkomstig de volgende criteria : 1. Met uitzondering van de locaties, vermeld in punt 2, wordt de luchtkwaliteit overal beoordeeld overeenkomstig de criteria, vermeld in deel B en C voor de plaats van de bemonsteringspunten voor vaste metingen.Voor zover de beginselen van deel B en C relevant zijn om de specifieke locaties in kaart te brengen waar de concentratie van de desbetreffende verontreinigende stoffen wordt vastgesteld, zijn ze ook van toepassing wanneer de luchtkwaliteit wordt beoordeeld door middel van indicatieve metingen of modellering. 2. Op de volgende locaties vindt geen beoordeling plaats van de naleving van de grenswaarden met het oog op de bescherming van de menselijke gezondheid : a) locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is;b) overeenkomstig de definitie luchtverontreiniging, op bedrijfsterreinen of terreinen van industriële inrichtingen waar alle relevante bepalingen inzake gezondheid en veiligheid op het werk gelden;c) op de rijbaan van wegen, en op de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang tot de middenberm hebben. B. Situering van de bemonsteringspunten op macroschaal 1. Bescherming van de menselijke gezondheid a) De bemonsteringspunten met het oog op de bescherming van de menselijke gezondheid bevinden zich op een plaats die het mogelijk maakt dat gegevens worden verkregen over : - de gebieden binnen zones en agglomeraties waar de hoogste concentraties voorkomen waaraan de bevolking rechtstreeks of onrechtstreeks kan worden blootgesteld gedurende een periode die in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarde(n) niet verwaarloosbaar is; - de concentraties in andere gebieden binnen de zones en agglomeraties die representatief zijn voor de blootstelling van de bevolking als geheel. b) De bemonsteringspunten bevinden zich in het algemeen op een plaats waar de meting van zeer kleine micromilieus in de directe omgeving wordt voorkomen.Dat betekent dat een bemonsteringspunt zich op een plaats bevindt die, voor zover mogelijk, representatief is voor de luchtkwaliteit van een straatsegment met een lengte van minimaal 100 m in het geval van verkeersgerichte bemonsteringspunten en, met een oppervlakte van minimaal 250 m x 250 m op industrieterreinen. c) Stedelijke achtergrondlocaties bevinden zich op een plaats waar het verontreinigingsniveau wordt beïnvloed door de geïntegreerde bijdrage van alle bronnen die bovenwinds ten opzichte van het meetstation liggen.Het verontreinigingsniveau mag niet door één enkele bron worden overheerst, tenzij een dergelijke situatie typisch is voor een groter stedelijk gebied. De bemonsteringspunten moeten over het algemeen representatief zijn voor een aantal vierkante kilometers. d) Als het bemonsteringspunt tot doel heeft plattelandsachtergrondniveaus te beoordelen, mag het niet worden beïnvloed door agglomeraties of industrieterreinen in de nabijheid ervan, dat wil zeggen locaties binnen een straal van vijf kilometer.e) Als de bijdragen van industriële bronnen moeten worden beoordeeld, wordt ten minste één bemonsteringspunt benedenwinds ten opzichte van de bron in het dichtstbijgelegen woongebied opgericht.Als de achtergrondconcentratie niet bekend is, wordt een aanvullend bemonsteringspunt gesitueerd in de hoofdwindrichting. f) De bemonsteringspunten zijn zo mogelijk representatief voor soortgelijke locaties buiten de onmiddellijke omgeving ervan. 2. Bescherming van de vegetatie en de natuurlijke ecosystemen Bemonsteringspunten met het oog op de bescherming van de vegetatie en de natuurlijke ecosystemen bevinden zich op meer dan 20 km van agglomeraties en op meer dan 5 km van andere bebouwde gebieden, industriële installaties, autosnelwegen, of hoofdwegen waarop meer dan 50.000 voertuigen per dag worden geteld, Een bemonsteringspunt moet dus op een zodanige plaats worden ingericht dat het representatief is voor de luchtkwaliteit in een omringend gebied van minimaal 1000 km2.

In het licht van de geografische omstandigheden of van de mogelijkheid om bijzonder kwetsbare gebieden te beschermen, kan bepaald worden dat een bemonsteringspunt op kortere afstand mag liggen of representatief mag zijn voor de luchtkwaliteit in een minder groot gebied.

C. Situering van de bemonsteringspunten op microschaal Voor zover ze uitvoerbaar zijn, zijn de volgende overwegingen van toepassing : - de luchtstroom rond de inlaat van de bemonsteringsbuis is onbelemmerd (binnen een hoek van ten minste 270°), zonder enige verstoring van de luchtstroom in de omgeving van het bemonsteringsapparaat (normaal wordt enkele meters afstand gehouden van gebouwen, balkons, bomen en andere obstakels, en monsternemingspunten die representatief zijn voor de luchtkwaliteit aan de rooilijn bevinden zich op minstens 0,5 meter van het dichtstbijzijnde gebouw); - de hoogte van de inlaat boven de grond ligt in het algemeen tussen 1,5 meter (ademhalingshoogte) en 4 meter. In sommige gevallen kan een grotere hoogte (tot 8 meter) nodig zijn. Een grotere hoogte kan ook nuttig zijn als het station representatief moet zijn voor een groot gebied; - de inlaat bevindt zich niet in de directe nabijheid van bronnen bevinden om te voorkomen dat de uitstoot daarvan rechtstreeks en zonder menging met de buitenlucht in de inlaatbuis terechtkomt; - de uitlaat van het bemonsteringsapparaat bevindt zich op een zodanige plaats dat de lucht daaruit niet opnieuw in de inlaatbuis terecht kan komen; - voor alle verontreinigende stoffen zijn de verkeersgerichte bemonsteringsbuizen ten minste 25 meter van de rand van grote kruispunten en niet meer dan 10 meter van de wegrand verwijderd.

Ook met de volgende factoren kan rekening worden gehouden : - storende bronnen; - beveiliging; - toegankelijkheid; - beschikbaarheid van elektriciteit en telefoonlijnen; - zichtbaarheid ten opzichte van de omgeving; - veiligheid van publiek en bedieners; - de wenselijkheid om de bemonsteringspunten voor verschillende verontreinigende stoffen op dezelfde plaats onder te brengen; - eisen in verband met ruimtelijke ordening.

D. Documentatie en toetsing van de gekozen locaties De procedures voor de keuze van de locaties worden op het moment van de indeling volledig gedocumenteerd met behulp van bijvoorbeeld foto's van de omgeving vanuit verschillende windrichtingen, en een gedetailleerde kaart. De locaties worden geregeld geëvalueerd, waarbij opnieuw documentatie moet worden aangelegd om te garanderen dat te allen tijde aan de selectiecriteria wordt voldaan.

BIJLAGE 2.5.3.4 METINGEN OP PLATTELANDSACHTERGRONDLOCATIES ONGEACHT DE CONCENTRATIE A. Doelen Dergelijke metingen worden vooral uitgevoerd om over adequate gegevens over achtergrondniveaus te beschikken. De gegevens zijn van essentieel belang om verhoogde niveaus in meer verontreinigde gebieden (zoals stedelijke achtergrondgebieden, industriegebieden en door het verkeer beïnvloede plaatsen) te beoordelen, de eventuele bijdrage van het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand te evalueren en ondersteuning te bieden bij de toewijzing van verontreiniging aan specifieke bronnen. Een en ander is essentieel voor een goed begrip van specifieke verontreinigende stoffen, zoals zwevende deeltjes. Voorts is de achtergrondinformatie van fundamenteel belang voor het toenemende gebruik van modellering, ook in stedelijke gebieden.

B. Stoffen De meting van PM2,5 moet ten minste betrekking hebben op de totale massaconcentratie en de concentratie van verbindingen die relevant zijn om de chemische samenstelling ervan te karakteriseren. Ten minste de hieronder vermelde chemische stoffen moeten worden gemeten.

SO42-

Na+

NH4+

Ca2+

elementair koolstof (EC)

NO3-

K+

Cl-

Mg2+

organisch koolstof (OC)


C. Plaats van de meetpunten Metingen moeten vooral plaatsvinden in plattelandsachtergrondgebieden, overeenkomstig bijlage 2.5.3.3, deel A, B en C. BIJLAGE 2.5.3.5 CRITERIA VOOR DE BEPALING VAN HET MINIMUMAANTAL BEMONSTERINGSPUNTEN VOOR VASTE METINGEN VAN DE CONCENTRATIES VAN ZWAVELDIOXIDE (SO2), STIKSTOFDIOXIDE (NO2) EN STIKSTOFOXIDEN, ZWEVENDE DEELTJES (PM10 EN PM2,5), LOOD, BENZEEN EN KOOLMONOXIDE IN DE LUCHT A. Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen om in zones en agglomeraties waar vaste meting de enige bron van gegevens is, te beoordelen of de grenswaarden voor de bescherming van de menselijke gezondheid en alarmdrempels worden nageleefd 1. Diffuse bronnen

bevolking van de agglomeratie of zone (x 1 000)

als de maximumconcentraties hoger liggen dan de bovenste beoordelingsdrempel (1)

als de maximale concentraties tussen de bovenste en de onderste beoordelingsdrempel liggen

verontreinigende stoffen met uitzondering van PM

PM (2) (som van PM10 en PM2,5)

verontreinigende stoffen met uitzondering van PM

PM (2) (som van PM10 en PM2,5)

0-249

1

2

1

1

250-499

2

3

1

2

500-749

2

3

1

2

750-999

3

4

1

2

1000-1499

4

6

2

3

1500-1999

5

7

2

3

2000-2749

6

8

3

4

2750-3749

7

10

3

4

3750-4749

8

11

3

6

4750-5999

9

13

4

6

=> 6000

10

15

4

7


(1) voor stikstofdioxide, zwevende deeltjes, benzeen en koolmonoxide : minimaal één meetstation voor stedelijke achtergrondniveaus en één verkeersgericht station opnemen, op voorwaarde dat dit het aantal bemonsteringspunten niet doet stijgen.Voor die verontreinigende stoffen mogen het totale aantal stedelijke achtergrondstations en het totale aantal verkeersgerichte stations, die overeenkomstig deze tabel zijn vastgesteld, met niet meer dan factor 2 verschillen.

Bemonsteringspunten waar de grenswaarde voor PM10 tijdens de laatste drie jaar wordt overschreden, moeten worden gehandhaafd, tenzij verplaatsing door bijzondere omstandigheden, en in het bijzonder ruimtelijke ontwikkeling, noodzakelijk is. (2) Als PM2,5 en PM10 overeenkomstig artikel 2.5.2.2.4 in hetzelfde meetstation worden gemeten, moeten ze worden beschouwd als twee aparte bemonsteringspunten. Het totale aantal bemonsteringspunten van PM2,5 en PM10 dat overeenkomstig deze tabel is vastgesteld, mag met niet meer dan factor 2 verschillen, en het aantal bemonsteringspunten voor PM2,5 in de stedelijke achtergrond van agglomeraties en stedelijke gebieden moet voldoen aan de voorschriften van bijlage 2.5.3.5, deel B. 2. Puntbronnen Om de verontreiniging te beoordelen in de omgeving van puntbronnen moet het aantal bemonsteringspunten voor vaste metingen worden berekend met inachtneming van de emissiedichtheid, de waarschijnlijke distributiepatronen van de luchtverontreiniging en de mogelijke blootstelling van de bevolking. B. Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen om te beoordelen of de gewestelijke streefwaarde inzake vermindering van de blootstelling aan PM2,5 met het oog op de bescherming van de menselijke gezondheid wordt nageleefd Voor dit doel wordt één bemonsteringspunt per miljoen inwoners gesommeerd over agglomeraties en andere stedelijke gebieden met meer dan 100.000 inwoners gebruikt. Die bemonsteringspunten kunnen samenvallen met de bemonsteringspunten vermeld in deel A. C. Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen om in andere zones dan agglomeraties te beoordelen of de kritieke niveaus voor de bescherming van vegetatie worden nageleefd

Als de concentraties hoger liggen dan de bovenste beoordelingsdrempel

Als de maximale concentraties tussen de bovenste en de onderste beoordelingsdrempel liggen

1 station per 20.000 km2

1 station per 40.000 km2


BIJLAGE 2.5.3.6 REFERENTIEMETHODEN VOOR DE BEOORDELING VAN DE CONCENTRATIES VAN ZWAVELDIOXIDE, STIKSTOFDIOXIDE EN STIKSTOFOXIDEN, ZWEVENDE DEELTJES (PM10 EN PM2,5), LOOD, BENZEEN, KOOLMONOXIDE EN OZON A. REFERENTIEMEETMETHODEN 1. Referentiemethode voor het meten van zwaveldioxide De referentiemethode voor het meten van zwaveldioxide wordt beschreven in EN 14212:2005 « Ambient air quality - Standard method for the measurement of the concentration of sulphur dioxide by ultraviolet fluorescence ».2. Referentiemethode voor het meten van stikstofdioxide en stikstofoxiden De referentiemethode voor het meten van stikstofdioxide en stikstofoxiden wordt beschreven in EN 14211 :2005 « Ambient air quality - Standard method for the measurement of the concentration of nitrogen dioxide and nitrogen monoxide by chemiluminescence ».3. Referentiemethode voor het bemonsteren en meten van lood De referentiemethode voor het bemonsteren van lood wordt beschreven in deel A, punt 4.De referentiemethode voor het meten van lood wordt beschreven in EN 14902:2005 « Standard method for the measurement of Pb, Cd, As and Ni in the PM10 fraction of suspended particulate matter ». 4. Referentiemethode voor het bemonsteren en meten van PM10 De referentiemethode voor het bemonsteren en het meten van PM10 wordt beschreven in EN 12341:1999 « Air Quality - Determination of the PM10 fraction of suspended particulate matter - Reference method and field test procedure to demonstrate reference equivalence of measurement methods ».5. Referentiemethode voor het bemonsteren en meten van PM2,5 De referentiemethode voor het bemonsteren en het meten van PM2,5 wordt beschreven in EN 14907:2005 « Standard gravimetric measurement method for the determination of the PM2,5 mass fraction of suspended particulate matter ».6. Referentiemethode voor het bemonsteren en meten van benzeen De referentiemethode voor het meten van benzeen wordt beschreven in EN 14662 :2005, delen 1, 2 en 3 « Ambient air quality - Standard method for measurement of benzene concentrations ».7. Referentiemethode voor het meten van koolmonoxide De referentiemethode voor het meten van koolmonoxide wordt beschreven in EN 14626 :2005 « Ambient air quality - Standard method for the measurement of the concentration of carbon monoxide by nondispersive infrared spectroscopy ».8. Referentiemethode voor het meten van ozon De referentiemethode voor het meten van ozon wordt beschreven in EN 14625:2005 « Ambient air quality - Standard method for the measurement of the concentration of ozone by ultraviolet photometry ». B. AANTONEN VAN GELIJKWAARDIGHEID 1. Elke andere methode mag worden gebruikt als aangetoond kan worden dat ze gelijkwaardige resultaten oplevert in vergelijking met de in deel A bedoelde methoden.In geval van zwevende deeltjes mag elke andere methode worden gebruikt waarvan aangetoond kan worden dat er een consistent verband bestaat met de referentiemethode. De met die methode verkregen resultaten worden gecorrigeerd zodat er resultaten worden gegenereerd die gelijkwaardig zijn aan die welke door het toepassen van de referentiemethode zouden zijn verkregen. 2. Op vraag van de Europese Commissie wordt een verslag opgesteld en overgemaakt dat de gelijkwaardigheid overeenkomstig lid 1 aantoont.3. Als tussentijdse oplossingen werden gebruikt om bij benadering tot gelijkwaardigheid te komen, moeten die worden bevestigd of gewijzigd in het licht van de richtsnoeren van de Europese Commissie.4. Er moet voor gezorgd worden dat in alle passende gevallen een correctie wordt toegepast, ook met terugwerkende kracht op oudere meetgegevens, om de gegevens beter vergelijkbaar te maken. C. NORMALISATIE Voor gasvormige verontreinigende stoffen moet het volume worden gestandaardiseerd naar een temperatuur van 293 K en een atmosferische druk van 101,3 kPa. Voor deeltjes en voor stoffen die in deeltjes worden geanalyseerd (bijvoorbeeld lood), wordt het volume van het monster bepaald in de omgevingsomstandigheden met betrekking tot temperatuur en atmosferische druk op de dag van de metingen.

D. INVOERING VAN NIEUWE APPARATUUR Nieuwe apparatuur moet in overeenstemming zijn met de referentiemethode of een gelijkwaardige methode. Apparatuur die gebruikt wordt voor vaste metingen moet op 12 juni 2013 in overeenstemming zijn met de referentiemethode of met een gelijkwaardige methode.

WEDERZIJDSE ERKENNING VAN GEGEVENS De minister aanvaardt, in het kader van de uitvoering van de typetest om aan te tonen dat de uitrusting voldoet aan de prestatievereisten van de referentiemethoden, vermeld in deel A, de testverslagen die in andere lidstaten van de EU zijn opgesteld door laboratoria die overeenkomstig EN/ISO 17025 geaccrediteerd zijn om dergelijke tests uit te voeren.

BIJLAGE 2.5.3.7 STREEFWAARDEN EN LANGETERMIJNDOELSTELLINGEN VOOR OZON A. Criteria Bij de aggregatie van gegevens en de berekening van statistische parameters worden ter controle van de validiteit de volgende criteria gehanteerd :

parameter

vereiste proportie geldige gegevens

uurwaarden

75 % (d.w.z. 45 minuten)

8-uurwaarden

75 % van de waarden (d.w.z. 6 uur)

hoogste 8-uurgemiddelde per dag van de uurlijks voortschrijdende 8-uurgemiddelden

75 % van de per uur voortschrijdende 8-uurgemiddelden (d.w.z. 18 8-uurgemiddelden per dag)

AOT40

90 % van de uurwaarden gedurende de voor de berekening van de AOT40-waarde vastgestelde periode (1)

jaargemiddelde

75 % van de uurwaarden gedurende het zomerseizoen (april tot en met september) en 75 % gedurende het winterseizoen (januari tot en met maart, oktober tot en met december), afzonderlijk beschouwd

aantal overschrijdingen en maximumwaarden per maand

90 % van de dagelijkse hoogste 8-uurgemiddelden (27 beschikbare dagwaarden per maand) 90 % van de uurwaarden tussen 8 en 20 uur Midden-Europese tijd

aantal overschrijdingen en maximumwaarden per jaar

5 van de 6 maanden van het zomerseizoen (april tot en met september)

(1) als niet alle mogelijke meetwaarden beschikbaar zijn, worden de AOT40-waarden aan de hand van de volgende formule berekend :

AOT40geraamd = AOT40gemeten x totaal aantal mogelijke uren*

aantal gemeten uurwaarden

* het aantal uren binnen de periode van de AOT40-definitie (d.w.z. van 8 tot 20 uur Midden-Europese tijd van 1 mei tot en met 31 juli voor de bescherming van de vegetatie, en van 1 april tot en met 30 september voor de bescherming van de bossen).

B. Streefwaarden

onderwerp

middelingstijd

streefwaarde

datum waarop de streefwaarde bereikt moet zijn (1)

bescherming van de menselijke gezondheid

hoogste 8-uurgemiddelde van een dag (2)

120 µg/m3 mag, gemiddeld over drie jaar, niet vaker dan 25 dagen per kalenderjaar worden overschreden (3)

1.1.2010

bescherming van de vegetatie

mei tot en met juli

AOT40 (berekend op basis van uurwaarden) 18 000 µg/m3*u gemiddeld over 5 jaar (3)

1.1.2010

(1) Vanaf deze datum wordt beoordeeld of de streefwaarden worden nageleefd.2010 is het eerste jaar waarvan de gegevens worden gebruikt bij de beoordeling van de naleving tijdens de volgende drie, respectievelijk vijf jaar.

(2) De hoogste 8-uurgemiddelde concentratie van een dag wordt bepaald door analyse van de voortschrijdende gemiddelden over perioden van 8 uur, die ieder uur worden berekend op basis van de uurwaarden.Elk aldus berekend gemiddelde over 8 uur telt voor de dag waarop de periode van 8 uur eindigt. Dat wil zeggen dat de eerste berekeningsperiode voor een bepaalde dag loopt van 17 uur op de dag daarvoor tot 1 uur op de dag zelf, en de laatste berekeningsperiode van 16 tot 24 uur.

(3) Als de drie- of vijfjaargemiddelden niet op basis van een volledige en ononderbroken reeks jaargegevens kunnen worden vastgesteld, is het vereiste minimumaantal jaargegevens voor de controle op de inachtneming van de streefwaarden als volgt : - voor de streefwaarde voor de bescherming van de menselijke gezondheid : geldige gegevens over één jaar; - voor de streefwaarde voor de bescherming van de vegetatie : geldige gegevens over drie jaar.

C. Langetermijndoelstellingen

onderwerp

middelingstijd

langetermijndoelstelling

datum waarop langetermijndoelstelling moet worden bereikt

bescherming van de menselijke gezondheid

hoogste 8-uurgemiddelde van een dag gedurende een kalenderjaar

120 µg/m3

niet bepaald

bescherming van de vegetatie

mei tot en met juli

AOT40, (berekend op basis van de uurwaarden) 6000 µg/m3*u

niet bepaald


BIJLAGE 2.5.3.8 CRITERIA OM MEETPUNTEN IN TE DELEN EN TE SITUEREN VOOR DE BEOORDELING VAN DE OZONCONCENTRATIES Voor vaste metingen gelden de volgende criteria : A. MACROSCHAAL

type station

doelstellingen van de meting

representativiteit (1)

criteria voor de situering op macroniveau

stadsgebied

bescherming van de menselijke gezondheid : beoordelen van de blootstelling van de stadsbevolking aan ozon, waar de bevolkingsdichtheid en ozonconcentratie relatief hoog en representatief voor de blootstelling van de bevolking zijn

enkele km2

buiten bereik van de invloed van plaatselijke emissiebronnen, zoals verkeer en benzinestations; locaties met vrije luchtcirculatie, waar goed doorgemengde lucht kan worden bemonsterd; locaties als woongebieden en winkelbuurten in de stad, parken (op afstand van bomen), grote straten of pleinen met weinig of geen verkeer, open terreinen zoals onderwijs-, sport- en recreatiefaciliteiten.

voorstads- gebied

bescherming van de menselijke gezondheid en de vegetatie : beoordeling van de blootstelling van de bevolking en de vegetatie aan de periferie van agglomeraties, waar de hoogste ozonniveaus voorkomen waaraan de bevolking en de vegetatie rechtstreeks of onrechtstreeks kunnen blootstaan

enkele tientallen km2

op een bepaalde afstand van het gebied met maximale emissies, benedenwinds bij de heersende windrichting(en) als de omstandigheden ozonvorming in de hand werken; waar bevolking, kwetsbare gewassen of natuurlijke ecosystemen aan de buitenrand van een agglomeratie aan hoge ozonniveaus worden blootgesteld; zo nodig ook enkele voorstedelijke stations bovenwinds van het gebied met maximale emissies, om de regionale ozonachtergrondniveaus te bepalen

platteland

bescherming van de menselijke gezondheid en de vegetatie : beoordeling van de blootstelling van bevolking, landbouwgewassen en natuurlijke ecosystemen aan ozonconcentraties op subregionale schaal

subregionaal niveau (enkele honderden km2)

stations kunnen worden gesitueerd in kleine woonkernen of gebieden met natuurlijke ecosystemen, bossen of landbouwgewassen; representatief voor de ozonniveaus buiten het bereik van directe plaatselijke emissiebronnen zoals bedrijfsinstallaties en wegen; op open plekken

plattelands- achtergrond

bescherming van de vegetatie en de menselijke gezondheid : beoordeling van de blootstelling van landbouwgewassen en natuurlijke ecosystemen aan ozonconcentraties op regionale schaal, alsook beoordeling van de blootstelling van de bevolking

regionaal/ nationaal/conti- nentaal niveau (1000 à 10 000 km2)

stations in gebieden met geringere bevolkingsdichtheid, bv. met natuurlijke ecosystemen, bossen, ten minste 20 km verwijderd van stads- en industriegebieden, en verwijderd van plaatselijke emissiebronnen; locaties die vaak te kampen hebben met plaatselijke inversieomstandigheden nabij de grond, moeten worden vermeden; kustlocaties met een uitgesproken dagelijkse windcyclus van plaatselijke aard zijn niet aan te bevelen

(1) de meetpunten moeten zo mogelijk ook representatief zijn voor soortgelijke locaties die zich niet in de onmiddellijke omgeving bevinden


Bij plattelandsstations en plattelandsachtergrondsstations moet in voorkomend geval worden gezorgd voor coördinatie met de bewakingsbepalingen van Verordening (EG) nr.1091/94 van de Europese Commissie van 7 november 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2152/2003 van de Raad inzake de bewaking van bossen en milieu-interacties in de gemeenschap.

B. SITUERING OP MICROSCHAAL Voor zover haalbaar moet de procedure voor situering op microschaal, vermeld in bijlage 2.5.3.3, deel C, worden gevolgd, waarbij de inlaat ver verwijderd is van emissiebronnen zoals schoorstenen van ovens en verbrandingsinstallaties, meer dan 10 meter van de dichtstbijgelegen weg ligt, en op grotere afstand ervan ligt naarmate de verkeersdrukte groter is.

C. DOCUMENTATIE EN TOETSING VAN DE GEKOZEN LOCATIES De procedures van bijlage 2.5.3.3, deel D, moeten worden gevolgd, waarbij de meetgegevens naar behoren worden gescreend en geïnterpreteerd in het licht van de meteorologische en fotochemische processen die de meting van de ozonconcentraties op de respectieve locaties beïnvloeden.

BIJLAGE 2.5.3.9 CRITERIA VOOR DE VASTSTELLING VAN HET MINIMUMAANTAL BEMONSTERINGSPUNTEN VOOR VASTE METINGEN VAN DE OZONCONCENTRATIES A. MINIMUMAANTAL BEMONSTERINGSPUNTEN VOOR CONTINUE VASTE METINGEN OM OP PLAATSEN WAAR DERGELIJKE METINGEN DE ENIGE BRON VAN GEGEVENS ZIJN, TE BEOORDELEN OF DE STREEFWAARDEN, LANGETERMIJNDOELSTELLINGEN EN INFORMATIE- EN ALARMDREMPELS WORDEN NAGELEEFD

bevolking (x 1 000)

agglomeraties (stad en voorstad) (1)

andere zones (voorstad en platteland) (1)

plattelandsachtergrond

< 250

1

voor alle zones van het land gemiddeld 1 station/50 000 km2 (2)

< 500

1

2

< 1000

2

2

< 1500

3

3

< 2000

3

4

< 2750

4

5

< 3750

5

6

> 3750

1 extra station per 2 miljoen inwoners

1 extra station per 2 miljoen inwoners

(1) ten minste 1 station in voorstedelijke gebieden, waar vermoedelijk de hoogste blootstelling van de bevolking plaatsvindt.In agglomeraties moet ten minste 50% van de stations zich in voorstedelijk gebied bevinden

(2) voor gebieden met complexe topografie wordt 1 station per 25 000 km2 aanbevolen.

B . MINIMUMAANTAL BEMONSTERINGSPUNTEN VOOR VASTE METINGEN IN DE ZONES EN AGGLOMERATIES WAAR DE LANGETERMIJNDOELSTELLINGEN WORDEN BEREIKT Het aantal bemonsteringspunten voor ozon moet, rekening houdend met andere aanvullende beoordelingsinstrumenten zoals luchtkwaliteitsmodellen en metingen van stikstofdioxide op dezelfde plaats, voldoende zijn om de tendens inzake ozonverontreiniging en het toetsen aan de langetermijndoelstellingen te onderzoeken en aan de langetermijndoelstellingen te toetsen. Het aantal stations in agglomeraties en andere zones mag worden verminderd tot een derde van het aantal, vermeld in deel A. Als gegevens van vaste meetstations de enige bron van gegevens zijn, moet er ten minste één meetstation blijven. Als een en ander tot gevolg heeft dat er in een zone met aanvullende beoordelingsinstrumenten geen station meer overblijft, moet door coördinatie met de stations in aangrenzende zones een adequate toetsing van de ozonconcentratie aan de langetermijndoelstellingen worden gegarandeerd. Per 100 000 km2 moet er één plattelandsachtergrondsstation zijn.

BIJLAGE 2.5.3.10 METINGEN VAN OZONPRECURSOREN A. DOELEN De belangrijkste doelstellingen van de metingen zijn het analyseren van de tendens inzake ozonprecursoren, het controleren van de doeltreffendheid van strategieën voor emissiereductie, het controleren van de consistentie van emissie-inventarissen en het helpen aanwijzen van verbanden tussen emissiebronnen en waargenomen concentraties van verontreinigende stoffen.

Voorts wordt met de metingen beoogd een bijdrage te leveren aan de kennis over de vorming van ozon en de verspreidingsprocessen van ozonprecursoren, alsook over de toepassing van fotochemische modellen.

B. STOFFEN De metingen van ozonprecursoren moeten ten minste betrekking hebben op stikstofoxiden (NO en NO2) en de passende vluchtige organische stoffen (VOS). Een lijst van vluchtige organische stoffen waarvan de meting wordt aanbevolen, volgt hierna.

1-buteen

isopreen

Ethylbenzeen

ethaan

trans-2-buteen

n-hexaan

m+p-xyleen

ethyleen

cis-2-buteen

i-hexaan

o-xyleen

acetyleen

1,3-butadieen

n-heptaan

1,2,4-trimethylbenzeen

propaan

n-pentaan

n-octaan

1,2,3-trimethylbenzeen

propeen

i-pentaan

i-octaan

1,3,5-trimethylbenzeen

n-butaan

1-penteen

benzeen

Formaldehyde

i-butaan

2-penteen

tolueen

totaal koolwaterstoffen excl. methaan


C. PLAATS VAN DE MEETPUNTEN Metingen moeten worden verricht in stedelijke of voorstedelijke gebieden op alle meetpunten die overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn zijn opgericht en die geschikt worden geacht voor de bewakingsdoelstellingen, vermeld in deel A. BIJLAGE 2.5.3.11 GRENSWAARDEN VOOR DE BESCHERMING VAN DE MENSELIJKE GEZONDHEID A. CRITERIA Onverminderd bijlage 2.5.3.1 worden bij de aggregatie van gegevens en de berekening van statistische parameters ter controle van de validiteit de volgende criteria gehanteerd :

parameter

vereiste proportie geldige gegevens

uurwaarden

75 % (d.w.z. 45 minuten)

8-uurwaarden

75 % van de waarden (d.w.z. 6 uur)

hoogste 8-uurgemiddelde van een dag

75 % van de uurlijks voortschrijdende 8-uurgemiddelden (d.w.z. 18 8-uurgemiddelden per dag)

24-uurwaarden

75 % van de uurgemiddelden (d.w.z. ten minste 18 uurwaarden)

jaargemiddelde

90 % (1) van de uurwaarden of (indien niet beschikbaar) van de 24-uurwaarden over het jaar

(1) in de eisen voor de berekening van het jaarlijkse gemiddelde wordt geen rekening gehouden met het verlies van gegevens door de periodieke kalibratie of het normale onderhoud van de apparatuur.

B. GRENSWAARDEN

middelingstijd

grenswaarde

overschrijdingsmarge

datum waarop de grenswaarde moet zijn bereikt

zwaveldioxide

1 uur

350 µg/m3; mag niet vaker dan 24 keer per kalenderjaar worden overschreden

150 µg/m3 (43%)

1 januari 2005

1 dag

125 µg/m3; mag niet vaker dan 3 keer per kalenderjaar worden overschreden

geen

1 januari 2005

stikstofdioxide

1 uur

200 µg/m3; mag niet vaker dan 18 keer per kalenderjaar worden overschreden

50 % op 19 juli 1999; op 1 januari 2001 en vervolgens iedere 12 maanden met gelijke jaarlijkse percentages te verminderen tot 0% op 1 januari 2010

1 januari 2010

Kalenderjaar

40 µg/m3

50 % op 19 juli 1999; op 1 januari 2001 en vervolgens iedere 12 maanden met gelijke jaarlijkse percentages te verminderen tot 0 % op 1 januari 2010

1 januari 2010

benzeen

Kalenderjaar

5 µg/m3

1 januari 2005

1 dag

50 µg/m; als 98ste percentiel van de daggemiddelden over één kalenderjaar

geen overgangsperiode

koolmonoxide

hoogste 8-uurgemiddelde van een dag(1)

10 mg/m3

60 %

1 januari 2005

lood

kalenderjaar

0,5 µg/m3 (2)

100 %

(2) 1 januari 2005

PM10

1 dag

50 µg/m3 mag niet vaker dan 35 keer per kalenderjaar worden overschreden

50 %

1 januari 2005

Kalenderjaar

40 µg/m3

20 %

1 januari 2005

(1) de hoogste 8-uurgemiddelde concentratie per dag wordt bepaald door analyse van de voortschrijdende gemiddelden over perioden van 8 uur, die ieder uur worden berekend op basis van de uurwaarden.Elk aldus berekend gemiddelde over 8 uur telt voor de dag waarop de periode van 8 uur eindigt. Dat wil zeggen dat de eerste berekeningsperiode voor een bepaalde dag loopt van 17 uur op de dag daarvoor tot 1 uur op de dag zelf; de laatste berekeningsperiode loopt van 16 tot 24 uur. (2) grenswaarde waaraan pas uiterlijk op 1 januari 2010 moet worden voldaan in de onmiddellijke omgeving van specifieke industriële bronnen die zich bevinden op locaties die verontreinigd zijn als gevolg van tientallen jaren industriële activiteit.In dergelijke gevallen is de grenswaarde tot 1 januari 2010 1,0 µg/m3. Het gebied waar hogere grenswaarden van toepassing zijn, mag zich niet uitstrekken tot verder dan 1000 m van dergelijke specifieke bronnen.

BIJLAGE 2.5.3.12 INFORMATIE- EN ALARMDREMPELS A. ALARMDREMPELS VOOR ANDERE VERONTREINIGENDE STOFFEN DAN OZON De meting wordt uitgevoerd gedurende drie opeenvolgende uren op plaatsen die representatief zijn voor de luchtkwaliteit boven minimaal 100 km2 of boven een volledige zone of agglomeratie als die een kleinere oppervlakte beslaat.

verontreinigende stof

alarmdrempel

zwaveldioxide

500 µg/m3

stikstofdioxide

400 µg/m3


B. INFORMATIEDREMPEL EN ALARMDREMPEL VOOR OZON

doel

middelingstijd

drempel

inlichtingen

1 uur

180 µg/m3

alarm

1 uur (1)

240 µg/m3


(1) voor de toepassing van artikel 2.5.2.4.2 moet gedurende drie opeenvolgende uren een overschrijding van de drempelwaarde worden gemeten of voorspeld.

BIJLAGE 2.5.3.13 KRITIEKE NIVEAUS VOOR DE BESCHERMING VAN DE VEGETATIE

middelingstijd

kritiek niveau

overschrijdingsmarge

zwaveldioxide

kalenderjaar en winterseizoen (1 oktober tot en met 31 maart)

20 µg/m3

geen

stikstofoxiden

Kalenderjaar

30 µg/m3 NOx

geen


BIJLAGE 2.5.3.14 DOELSTELLING, STREEFWAARDE EN GRENSWAARDE INZAKE VERMINDERING VAN DE BLOOTSTELLING AAN PM2,5 A. GEWESTELIJKE GEMIDDELDE BLOOTSTELLINGSINDEX De in µg/m3 uitgedrukte gewestelijke gemiddelde blootstellingsindex (GGBI) wordt gebaseerd op metingen op stedelijke achtergrondlocaties in over het hele grondgebied van het Vlaamse Gewest verspreide zones en agglomeraties. De GGBI wordt uitgedrukt als het over drie kalenderjaren berekende voortschrijdend gemiddelde van de jaargemiddelden van de concentraties die op alle bemonsteringspunten, opgericht overeenkomstig bijlage 2.5.3.5, deel B zijn gemeten. De GGBI voor het referentiejaar 2010 is de gemiddelde concentratie over 2008, 2009 en 2010.

Als gegevens over 2008 niet beschikbaar zijn, mag de gemiddelde concentratie van 2009 en 2010, of die van 2009, 2010 en 2011, gebruikt worden.

De GGBI voor 2020 is het over drie jaar voortschrijdend gemiddelde van de concentraties, uitgemiddeld over alle bemonsteringspunten voor de jaren 2018, 2019 en 2020. De GGBI wordt gebruikt om na te gaan of de gewestelijke streefwaarde voor vermindering van de blootstelling is gehaald.

De GGBI voor 2015 is bijgevolg het voortschrijdend gemiddelde van de over 2013, 2014 en 2015 berekende jaargemiddelden van de concentraties die op al die bemonsteringspunten zijn gemeten. De GGBI wordt gebruikt om na te gaan of aan de gewestelijke blootstellingsconcentratieverplichting is voldaan.

B. GEWESTELIJKE STREEFWAARDE VOOR VERMINDERING VAN DE BLOOTSTELLING

streefwaarde voor vermindering van de blootstelling ten opzichte van de GGBI in 2010

jaar waarin de streefwaarde voor vermindering van de blootstelling bereikt zou moeten zijn

aanvankelijke concentratie in µg/m3

streefwaarde voor de vermindering in procenten

2020

< 8,5=8,5

0 %

> 8,5 - <13

10 %

= 13 - <18

15 %

= 18 - < 22

20 %

=> 22

alle passende maatregelen om 18g/m3 te bereiken


Als de GGBI in het referentiejaar niet meer bedraagt dan 8,5 µg/m3, wordt de streefwaarde voor de blootstellingsvermindering vastgesteld op nul. De streefwaarde voor de blootstellingsvermindering is ook nul als de GGBI op een tijdstip tijdens de periode van 2010 tot en met 2020 het niveau van 8,5 µg/m3 bereikt en op of beneden dat niveau wordt gehandhaafd.

C. GEWESTELIJKE BLOOTSTELLINGSCONCENTRATIEVERPLICHTING

blootstellingsconcentratieverplichting

jaar waarin de verplichte waarde moet zijn bereikt

20 µg/m3

2015


D. STREEFWAARDE

middelingstijd

streefwaarde

datum waarop de streefwaarde bereikt zou moeten zijn

kalenderjaar

25 µg/m3

1 januari 2010


E. GRENSWAARDE

middelingstijd

grenswaarde

overschrijdingsmarge

datum waarop de grenswaarde moet zijn bereikt

FASE 1

kalenderjaar

25 µg/m3

20% op 11 juni 2008 op de daaropvolgende eerste januari en vervolgens iedere 12 maanden met gelijke jaarlijkse percentages te verminderen tot 0% op 1 januari 2015

1 januari 2015

FASE 2 (1)

kalenderjaar

20 µg/m3

1 januari 2020

(1) Fase 2 - de indicatieve grenswaarde wordt door de Europese Commissie in 2013 herzien in het licht van nieuwe informatie over de gevolgen voor gezondheid en milieu, de technische haalbaarheid en de ervaring die met de streefwaarde is opgedaan in de lidstaten.


BIJLAGE 2.5.3.15 GEGEVENS DIE MOETEN WORDEN OPGENOMEN IN DE PLAATSELIJKE, REGIONALE OF GEWESTELIJKE LUCHTKWALITEITSPLANNEN TER VERBETERING VAN DE LUCHTKWALITEIT A. GEGEVENS DIE MOETEN WORDEN VERSTREKT KRACHTENS ARTIKEL 2.5.2.4.1 (LUCHTKWALITEITSPLANNEN) 1. Plaats van de bovenmatige verontreiniging : a) regio;b) stad (kaart);c) meetstation (kaart, geografische coördinaten).2. Algemene gegevens : a) soort gebied (stad, industriezone of landelijk gebied);b) raming van de omvang van het verontreinigde gebied (km2) en van de bevolking die aan de verontreiniging is blootgesteld;c) relevante klimatologische gegevens;d) relevante topografische gegevens;e) voldoende gegevens over de beschermingsbehoeften in het gebied in kwestie.3. Bevoegde instanties : naam en adres van de personen die bevoegd zijn voor de ontwikkeling en uitvoering van verbeteringsplannen.4. Aard en beoordeling van de verontreiniging : a) in de voorgaande jaren waargenomen concentraties (vóór de tenuitvoerlegging van de maatregelen ter verbetering);b) sedert de start van het project gemeten concentraties;c) technieken die voor de beoordeling worden gebruikt.5. Bron van de verontreiniging : a) lijst van de belangrijkste emissiebronnen die verantwoordelijk zijn voor de verontreiniging (kaart);b) totale emissie van die bronnen (ton/jaar);c) informatie over de verontreiniging vanuit andere gebieden.6. Analyse van de situatie : a) bijzonderheden over de factoren die verantwoordelijk zijn voor de overschrijding (bv.grensoverschrijdend transport; vorming van secundaire verontreinigende stoffen in de atmosfeer); b) bijzonderheden over mogelijke maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.7. Bijzonderheden over de verbeteringsmaatregelen of -projecten die reeds bestonden vóór 11 juni 2008 : a) plaatselijke, regionale, nationale en internationale maatregelen;b) waargenomen gevolgen van die maatregelen.8. Bijzonderheden over na 11 juni 2008 goedgekeurde maatregelen of projecten ter beperking van de verontreiniging : a) opsomming en beschrijving van alle maatregelen die zijn opgenomen in het project;b) tijdschema voor de uitvoering;c) raming van de verwachte verbetering van de luchtkwaliteit en van de tijd die nodig is om die doelstellingen te realiseren.9. Bijzonderheden over de maatregelen of projecten die voor lange termijn worden gepland of onderzocht.10. Lijst van publicaties, documenten, werkzaamheden enzovoort ter aanvulling van de in deze bijlage vereiste informatie. B. GEGEVENS DIE MOETEN WORDEN VERSTREKT KRACHTENS ARTIKEL 2.5.2.3.11, lid 1 1. Alle gegevens vermeld in deel A;2. Gegevens over de stand van de tenuitvoerlegging van de volgende richtlijnen : a) Richtlijn 70/220/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen;b) Richtlijn 94/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations;c) Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging;d) Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1997 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines;e) Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof;f) Richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties;g) Richtlijn 1999/32/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen;h) Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval;i) Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties;j) Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen;k) Richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen;l) Richtlijn 2005/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG betreffende het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen;m) Richtlijn 2005/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking;n) Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten;3. Gegevens over alle maatregelen ter bestrijding van luchtverontreiniging die op het gepaste plaatselijke, regionale of gewestelijke niveau in overweging zijn genomen voor tenuitvoerlegging met het oog op de verwezenlijking van de luchtkwaliteitsdoelstellingen, inclusief maatregelen die betrekking hebben op : a) de vermindering van emissies uit stationaire bronnen met maatregelen om verontreinigende kleine en middelgrote stationaire stookinstallaties (ook voor biomassa) te voorzien van emissiebeperkende apparatuur of te vervangen;b) de vermindering van door bestaande voertuigen veroorzaakte emissies door die alsnog te voorzien van emissiebeperkende apparatuur.Het gebruik van economische prikkels om de uitvoering van dergelijke aanpassingen te versnellen, moet worden overwogen; c) de aankoop door de overheid van milieuvriendelijke wegvoertuigen, brandstoffen en stookapparatuur overeenkomstig het handboek inzake milieuvriendelijke overheidsopdrachten, met inbegrip van de aankoop van : - nieuwe voertuigen, inclusief voertuigen met een lage emissie; - schonere, voor vervoersdiensten bestemde voertuigen; - stationaire stookinstallaties met een lage emissie; - brandstoffen met een lage emissie voor stationaire en mobiele bronnen; d) maatregelen ter beperking van door het vervoer veroorzaakte emissies via verkeersplanning en verkeersbeheersing (inclusief rekeningrijden, gedifferentieerde parkeertarieven of andere economische prikkels, het instellen van milieuzones (low emission zones));e) maatregelen om de omschakeling naar minder verontreinigende vervoersmodi aan te moedigen;f) maatregelen om ervoor te zorgen dat in kleine, middelgrote en grote stationaire bronnen en in mobiele bronnen brandstoffen met een lage emissie worden gebruikt;g) maatregelen ter verlaging van de luchtverontreiniging via de vergunningen in het kader van Richtlijn 2008/1/EG, de gewestelijke plannen in het kader van richtlijn 2001/80/EG en het gebruik van economische instrumenten, zoals belastingen, heffingen of handel in emissierechten;h) zo nodig maatregelen ter bescherming van de gezondheid van kinderen of andere kwetsbare groepen. BIJLAGE 2.5.3.16 MEDEDELING VAN GEGEVENS AAN DE BEVOLKING 1. De Vlaamse Milieumaatschappij zorgt ervoor dat de bevolking stelselmatig toegang heeft tot recente gegevens over de omgevingsconcentraties van de verontreinigende stoffen, vermeld in afdeling 2.5.2. 2. De omgevingsconcentraties worden uitgedrukt als gemiddelde waarden die zijn berekend over de vastgestelde middelingstijden, vermeld in bijlage 2.5.3.7 en in de bijlagen 2.5.3.11 tot en met 2.5.3.14 vastgestelde middelingstijden. Er moeten ten minste gegevens worden verstrekt over overschrijdingen van de luchtkwaliteitsdoelstellingen, met inbegrip van grenswaarden, streefwaarden, alarmdrempels, informatiedrempels of langetermijndoelstellingen met betrekking tot de gereguleerde verontreinigende stof. Voorts moet een korte beoordeling in het licht van de luchtkwaliteitsdoelstellingen worden gegeven en moeten adequate gegevens worden verstrekt over de gevolgen voor de gezondheid of, in voorkomend geval, voor de vegetatie. 3. Gegevens over de omgevingsconcentraties van zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (ten minste PM10), ozon en koolmonoxide moeten ten minste één keer per dag en, indien mogelijk, van uur tot uur worden bijgewerkt.Gegevens over de omgevingsconcentraties van lood en benzeen, die als een gemiddelde waarde voor de afgelopen twaalf maanden worden uitgedrukt, worden driemaandelijks en, indien mogelijk, eenmaal per maand bijgewerkt. 4. De Vlaamse Milieumaatschappij zorgt ervoor dat de bevolking tijdig wordt ingelicht over daadwerkelijke of voorspelde overschrijdingen van de alarmdrempels en de informatiedrempels.Ten minste de volgende gegevens worden verstrekt : a) gegevens over de waargenomen overschrijding(en) : - plaats of gebied van overschrijding; - soort drempel die is overschreden (informatiedrempel of alarmdrempel); - tijdstip van aanvang en duur van de overschrijding; - hoogste uurgemiddelde en hoogste 8-uurgemiddelde concentratie in geval van ozon; b) prognoses voor de volgende middag/dag(en) : - geografisch gebied van de verwachte overschrijding van de informatie- of alarmdrempel; - de verwachte veranderingen in de verontreiniging (verbetering, stabilisatie of verslechtering), met vermelding van de redenen voor die veranderingen; c) gegevens over de bevolkingsgroep in kwestie, mogelijke gevolgen voor de gezondheid en aanbevolen gedrag : - mededelingen over de risicogroepen binnen de bevolking; - beschrijving van de te verwachten symptomen; - aanbevelingen voor de door de bevolkingsgroep in kwestie te nemen voorzorgsmaatregelen; - verwijzingen naar de vindplaats van nadere gegevens; d) gegevens over preventieve acties ter vermindering van de verontreiniging of de blootstelling daaraan : vermelding van de belangrijkste bronsectoren;aanbevelingen voor maatregelen om de uitstoot te verminderen; e) gegevens over voorspelde overschrijdingen voor zover mogelijk.» Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 januari 2011 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.

Brussel, 14 januari 2011.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

^