gepubliceerd op 08 september 2014
Besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorwaarden voor de erkenning en de subsidie van gemandateerde voorzieningen, coördinatiepunten en flexibele opvangpools van doelgroepwerknemers, en de voorwaarden voor de toestemming en de subsidie van lokale diensten buurtgerichte buitenschoolse opvang, en de voorwaarden voor een aanvullende subsidie voor organisatoren met een vergunning groepsopvang en een plussubsidie
4 JULI 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorwaarden voor de erkenning en de subsidie van gemandateerde voorzieningen, coördinatiepunten en flexibele opvangpools van doelgroepwerknemers, en de voorwaarden voor de toestemming en de subsidie van lokale diensten buurtgerichte buitenschoolse opvang, en de voorwaarden voor een aanvullende subsidie voor organisatoren met een vergunning groepsopvang en een plussubsidie
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, artikel 12;
Gelet op het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie, gewijzigd bij het decreet van 17 februari 2012, artikel 4, § 1 en 2, en artikel 7;
Gelet op het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters, artikel 10, 1°, 2°, 3°, en artikel 11, 2° ;
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 houdende de voorwaarden voor de erkenning en subsidiëring als gemandateerde voorziening, coördinatiepunt en flexibele opvangpool van doelgroepwerknemers;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 7 april 2014;
Gelet op advies 56.345/3 van de Raad van State, gegeven op 12 juni 2014, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en van de Vlaamse minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie;
Na beraadslaging, Besluit : TITEL 1. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° basisaanbod: a) voor een vergunde groepsopvang met een subsidie voor inkomenstarief: het aanbod, vermeld in artikel 20 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013;b) voor een erkende groepsopvang met een subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang: het aanbod, vermeld in artikel 23 van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;2° BND-project: een project buitenschoolse opvang van een buurt- en nabijheidsdienst dat geselecteerd is door de toenmalige raad van bestuur van Kind en Gezin op 26 mei 2004, en dat op basis daarvan in aanmerking kwam voor een subsidie tot en met 31 december 2007, of een project lokale diensteneconomie dat een erkenning had op 31 december 2007 in het kader van het actieplan centrumsteden binnen de lokale diensteneconomie;3° buitenschoolse opvang: de opvang van kinderen die naar de basisschool, vermeld in artikel 3, 6°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, gaan;4° coördinatiepunt: een voorziening die erkend wordt door Kind en Gezin als coördinatiepunt om informatie te verstrekken over flexibele en occasionele opvang;5° departement WSE: het Departement Werk en Sociale Economie van het Vlaams Ministerie van Werk en Sociale Economie;6° doelgroepwerknemer: een werknemer in een lokale diensteneconomie in het Vlaams Gewest zoals vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie of bijkomend voor lokale diensten aan het SINE-profiel;7° erkende buitenschoolse groepsopvang: de buitenschoolse groepsopvang waarvoor de organisator een erkenning heeft van Kind en Gezin met toepassing van het Kwaliteitsbesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;8° flexibele openingstijden: een openingstijd van minstens 30 minuten voor 7 uur, minstens 30 minuten na 18 uur, op een weekenddag, op een feestdag, of, voor groepsopvang, op een of meer dagen boven op het minimumaantal openingsdagen voor een basisaanbod;9° flexibele opvang: de buitenschoolse opvang of kinderopvang op flexibele openingstijden;10° flexibele opvangpool: een organisator die door Kind en Gezin erkend wordt als flexibele opvangpool om doelgroepwerknemers in te zetten voor flexibele en occasionele opvang;11° gemandateerde voorziening: een organisator die erkend wordt door Kind en Gezin als aanspreekpunt voor gezinnen om informatie te verstrekken over flexibele en occasionele opvang en voor het beheer van de flexibele opvangpool;12° Kind en Gezin: het intern verzelfstandigd agentschap, opgericht bij het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;13° kinderopvang: de kinderopvang, vermeld in artikel 2, eerste lid, 2°, van het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters;14° kinderopvanglocatie: een kinderopvanglocatie als vermeld in artikel 2, eerste lid, 3°, van het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters;15° lokale dienst: een lokale dienst voor buurtgerichte buitenschoolse opvang die erkend wordt door Kind en Gezin, om een toegankelijke en laagdrempelige buitenschoolse opvang te realiseren voor schoolgaande kinderen waarbij de participatie van kwetsbare gezinnen en een sterke lokale inbedding centraal staan;16° occasionele opvang: de buitenschoolse opvang of kinderopvang van een kind gedurende een periode van maximaal zes maanden, ongeacht de intensiteit van het gebruik, om een van de volgende redenen: a) de ouder werkt niet en start met een opleiding;b) de ouder werkt niet en vindt plots werk;c) de ouder neemt deel aan een sollicitatiegesprek;d) er is een acute crisissituatie in het gezin;e) er is behoefte aan draaglastvermindering gedurende een korte periode;f) om sociale of pedagogische redenen zijn opvang en begeleiding buiten het eigen gezin gedurende de dag wenselijk;17° opvang aan huis: de buitenschoolse opvang of kinderopvang die uitgevoerd wordt door de personeelsleden van een gemandateerde voorziening of een flexibele opvangpool in de gezinswoning van het kind;18° opvanglocatie: de vestigingsplaats waar buitenschoolse opvang georganiseerd wordt;19° plussubsidie: een subsidie als vermeld in artikel 1, 14°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013;20° SERV: de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, opgericht bij het decreet van 7 mei 2004 inzake de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen;21° SINE-profiel: het profiel, vermeld in het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen;22° subsidie voor inkomenstarief: een subsidie als vermeld in artikel 1, 17°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013;23° subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang: een subsidie als vermeld in artikel 19 tot en met 31 van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;24° VDAB: het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, opgericht bij artikel 3 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap "Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding";25° vergunde groepsopvang: de groepsopvang waarvoor de organisator een vergunning heeft van Kind en Gezin met toepassing van het Vergunningsbesluit van 22 november 2013;26° zorggebied: een verzorgingsgebied als vermeld in het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap "Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding";27° Zorginspectie: het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie.
Art. 2.Kind en Gezin en het departement WSE kunnen binnen de perken van het begrotingskrediet een subsidie toekennen aan een organisator volgens de voorwaarden, vermeld in dit besluit, voor de realisatie van de volgende specifieke dienstverlening: 1° de coördinatie van flexibele en occasionele opvang;2° de tewerkstelling en de persoonlijke en dagelijkse begeleiding en de opleiding van doelgroepwerknemers, zoals bepaald in artikel 3 van het besluit van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie;3° de laagdrempelige en buurtgerichte buitenschoolse opvang. HOOFDSTUK 2. - Besluit 2012/21/EU
Art. 3.De subsidies die toegekend worden door Kind en Gezin, worden toegekend met inachtneming van het besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen.
Art. 4.Zolang de organisator voldoet aan de voorwaarden voor de realisatie van specifieke dienstverlening als vermeld in dit besluit, gelden de subsidies die toegekend worden door Kind en Gezin voor minder dan 10 jaar.
Kind en Gezin en de toezichthouders voeren op regelmatige basis controles uit die gericht zijn op de naleving van de bepalingen van dit besluit.
Art. 5.De organisator maakt jaarlijks een begroting op met een overzicht van de voorzienbare inkomsten en de geraamde uitgaven voor de specifieke dienstverlening die van toepassing is, vermeld in dit besluit, wat betreft de subsidies die toegekend worden door Kind en Gezin.
De organisator hanteert een boekhouding die inkomsten en uitgaven die verband houden met de specifieke dienstverlening, vermeld in dit besluit, voor de toerekening van de kosten en inkomsten transparant afzondert.
Art. 6.De organisator kan op de volgende wijze reserves opbouwen met de subsidies die toegekend worden door Kind en Gezin: 1° de reserves worden aangewend om de specifieke dienstverlening, vermeld in dit besluit, te kunnen realiseren;2° maximaal 20% van de jaarlijkse subsidiebedragen, vermeld in dit besluit, kan als reserve overgedragen worden naar het volgende kalenderjaar;3° de gecumuleerde reserve, opgebouwd uit de jaarlijkse subsidiebedragen, vermeld in punt 2°, is maximaal 50% van de jaarlijkse subsidiebedragen, vermeld in punt 2° ;4° als het maximum, vermeld in punt 2° en 3°, overschreden wordt, wordt het overschreden bedrag teruggestort aan Kind en Gezin, tenzij de organisator een aanwendingsplan of aanzuiveringsplan heeft. HOOFDSTUK 3. - Index
Art. 7.De bedragen van de subsidies die toegekend worden door Kind en Gezin, vermeld in dit besluit, worden aangepast aan de evolutie van de levensduurte met toepassing van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. De aanpassing gebeurt telkens twee maanden nadat het viermaandelijks voortschrijdend gemiddelde van de gezondheidsindex een bepaalde drempelwaarde overschrijdt.
De bedragen van de subsidies die toegekend worden door het departement WSE, vermeld in dit besluit, worden aangepast volgens het gezondheidsindexcijfer, conform artikel 7 van het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie. HOOFDSTUK 4. - Betalingsregeling
Art. 8.De subsidies die toegekend worden door Kind en Gezin, worden betaald met voorschotten per kwartaal die maximaal 95% bedragen van het geraamde bedrag dat verschuldigd zal zijn. De saldoafrekening vindt plaats uiterlijk op 1 april van het kalenderjaar nadat de voorschotten zijn betaald, op voorwaarde dat de organisator de nodige stukken heeft voorgelegd.
Het voorschot, vermeld in het eerste lid, wordt verhoudingsgewijs teruggevorderd als de organisator zijn activiteiten staakt.
Art. 9.Als de gegevens die de basis vormen voor de berekening van de subsidies, fout zijn, kan er een rechtzetting komen.
Art. 10.Het departement WSE kent subsidies toe conform artikel 6 tot en met 16 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie.
TITEL 2. - Gemandateerde voorziening, coördinatiepunt of flexibele opvangpool HOOFDSTUK 1. - Toekenning
Art. 11.Een organisator van vergunde groepsopvang met een subsidie voor inkomenstarief of van erkende groepsopvang met een subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang kan een of meer erkenningen krijgen als gemandateerde voorziening, coördinatiepunt of flexibele opvangpool volgens de bepalingen, vermeld in dit besluit.
Art. 12.Aan de erkenning als gemandateerde voorziening is de toekenning van een pool van doelgroepwerknemers, een coördinatiefunctie en een bijbehorende subsidie verbonden.
Aan de erkenning als coördinatiepunt is de toekenning van een coördinatiefunctie en een bijbehorende subsidie verbonden.
Aan de erkenning als flexibele opvangpool is de toekenning van een pool van doelgroepwerknemers en een bijbehorende subsidie verbonden.
Art. 13.Voor Vlaanderen kan er per zorggebied maximaal één organisator erkend worden als gemandateerde voorziening of als coördinatiepunt.
Art. 14.De erkenning als gemandateerde voorziening, coördinatiepunt en flexibele opvangpool is in Vlaanderen gekoppeld aan één zorggebied.
Art. 15.Een organisator komt alleen in aanmerking voor een erkenning als gemandateerde voorziening of als flexibele opvangpool als hij aan een van de volgende voorwaarden voldoet. De organisator: 1° heeft minstens 75 erkende buitenschoolse opvangplaatsen met een subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang;2° heeft minstens 75 vergunde kinderopvangplaatsen groepsopvang met een subsidie voor inkomenstarief;3° kan aantonen dat hij voldoende competentie en ervaring heeft om een flexibele opvangpool op te richten overeenkomstig de bepalingen, vermeld in dit besluit. Een organisator komt alleen in aanmerking voor een erkenning als coördinatiepunt als hij aan een van de volgende voorwaarden voldoet.
De organisator: 1° heeft minstens 75 erkende buitenschoolse opvangplaatsen met een subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang;2° heeft minstens 75 vergunde kinderopvangplaatsen met een subsidie voor inkomenstarief;3° toont aan dat hij voldoende competentie en ervaring heeft om een coördinatiepunt op te richten overeenkomstig de bepalingen, vermeld in dit besluit.
Art. 16.Een organisator komt alleen in aanmerking voor een erkenning als gemandateerde voorziening, coördinatiepunt of flexibele opvangpool voor een zorggebied als hij minstens één kinderopvanglocatie of opvanglocatie heeft in dat zorggebied of in een aangrenzend zorggebied.
Art. 17.Een organisator kan een erkenning hebben voor verschillende zorggebieden. De opdrachten kunnen alleen binnen het betreffende zorggebied worden opgenomen. HOOFDSTUK 2. - Voorwaarden Afdeling 1. - Gemandateerde voorziening
Art. 18.Om een erkenning als gemandateerde voorziening te krijgen en te behouden, zorgt de organisator ervoor dat de gemandateerde voorziening voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 19 tot en met 34. Afdeling 2. - Coördinatiepunt
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 19.Om een erkenning als coördinatiepunt te krijgen en te behouden, zorgt de organisator ervoor dat het coördinatiepunt voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 19 tot en met 22 van dit besluit.
Naast de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, voldoet het coördinatiepunt aan de voorwaarden, vermeld in het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie en in het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie.
Art. 20.Het coördinatiepunt zorgt ervoor dat het binnen het gebied waarvoor het erkend is: 1° bijdraagt tot de afstemming van vraag en aanbod van alle vormen van flexibele en occasionele opvang;2° een toegankelijk en bereikbaar aanspreekpunt is voor de gezinnen die flexibele of occasionele opvang zoeken;3° de gezinnen die flexibele of occasionele opvang zoeken: a) op de hoogte brengt van het aanbod in zijn gebied;b) informeert over alle mogelijke opvangvormen en samen met het gezin zoekt naar de meest haalbare en wenselijke opvang.Daarbij houdt het coördinatiepunt altijd rekening met het belang en de draagkracht van het betrokken kind; 4° het initiatief neemt om het opvangaanbod te kennen;5° het coördinatiepunt bekendmaakt bij de gezinnen, organisatoren en toeleiders. Onderafdeling 2. - Personen werkzaam in het coördinatiepunt
Art. 21.Het coördinatiepunt in Vlaanderen beschikt minstens over een kwart voltijdse equivalente coördinatiefunctie.
Art. 22.De coördinator beschikt minstens over een kwalificatiebewijs van een met vrucht voltooide opleiding in een richting van het hoger, niet-universitair onderwijs van één cyclus, of van het hoger onderwijs voor sociale promotie van het korte type. Gelijkwaardige kwalificatiebewijzen uit de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap en uit lidstaten van de Europese Unie of andere staten waarmee een overeenkomst bestaat inzake de erkenning van beroepskwalificaties komen eveneens in aanmerking. Afdeling 3. - Flexibele opvangpool
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 23.Om een erkenning als flexibele opvangpool te krijgen en te behouden, zorgt de organisator ervoor dat de flexibele opvangpool voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 24 tot en met 34.
Naast de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, voldoet de flexibele opvangpool aan de voorwaarden, vermeld in het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie en in het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie.
Art. 24.De flexibele opvangpool heeft de nodige kennis, middelen en competenties om doelgroepwerknemers te begeleiden.
Art. 25.De mogelijkheid tot flexibele of occasionele opvang mag niet voorbehouden worden voor kinderen die al worden opgevangen door de organisator. Ook kinderen die door een andere organisator of niet worden opgevangen tijdens de reguliere openingsuren, moeten occasioneel of flexibel opgevangen kunnen worden.
Onderafdeling 2. - Opvang aan huis
Art. 26.De flexibele opvangpool kan, al dan niet aansluitend op een opvangperiode in de eigen of een andere opvanglocatie of kinderopvanglocatie, opvang aan huis aanbieden in de woning van het kind en begeleidt eventueel met het oog daarop ook de kinderen op weg van en naar huis.
De opvang aan huis vindt plaats in het gebied waarvoor de flexibele opvangpool erkend is, tenzij de opvang die voorafgaat aan de opvang aan huis in het eigen gebied plaatsvindt.
Art. 27.De flexibele opvangpool zorgt ervoor dat de verzekeringen burgerlijke aansprakelijkheid en ongevallen van opgevangen kinderen ook het vervoer van de kinderen en de opvang aan huis dekken.
Art. 28.Opvang aan huis vult de bestaande collectieve buitenschoolse opvang of kinderopvang aan.
Onderafdeling 3. - Prijs die het gezin betaalt
Art. 29.Voor de prijs die het gezin betaalt voor de occasionele of flexibele opvang die georganiseerd wordt in of door de flexibele opvangpool, gelden de volgende specifieke bepalingen: 1° voor de opvang in de flexibele opvangpool: de prijs wordt bepaald volgens de regeling die bij de organisator van kracht is;2° voor de opvang aan huis: de flexibele opvangpool vraagt een financiële bijdrage aan het gezin dat van het aanbod aan opvang aan huis gebruikmaakt.Die bijdrage wordt betaald aan de flexibele opvangpool; 3° de prijs is gekoppeld aan de opvangduur van het kind.De eventuele tijd die nodig is om het kind te vervoeren, behoort tot die opvangduur; 4° de prijs bedraagt 0,68 euro per halfuur, maar met een minimumbedrag van 6,15 euro per opvangprestatie aan huis;5° als de financiële situatie van het gezin daartoe aanleiding geeft, kan een individueel verminderd tarief gehanteerd worden.Dit individueel verminderd tarief bedraagt 50% van de prijs, vermeld in punt 3° en 4°. De dossiers in kwestie moeten ingekeken en beoordeeld kunnen worden door de personeelsleden van Zorginspectie.
Onderafdeling 4. - Personen werkzaam in de flexibele opvangpool
Art. 30.De flexibele opvangpool kan de doelgroepwerknemers in zijn eigen opvanglocaties of kinderopvanglocaties inzetten.
Art. 31.De flexibele opvangpool begeleidt de doelgroepwerknemers en ondersteunt hen bij hun opleidingstraject.
Art. 32.De flexibele opvangpool in Vlaanderen levert zo veel mogelijk inspanningen om werknemers uit kansengroepen aan te werven en hen gelijkwaardige kansen te bieden in de opvanglocaties of kinderopvanglocaties.
Voor de opleidingstrajecten geldt de volgende voorwaarde: de flexibele opvangpool werkt begeleidings- en opleidingstrajecten uit voor zijn doelgroepwerknemers.
Art. 33.De doelgroepwerknemer legt bij de start van zijn tewerkstelling en op verzoek van de organisator of van Kind en Gezin tijdens zijn tewerkstelling een uittreksel uit het strafregister, model 2, voor, of een gelijkwaardig attest, uitgereikt door de bevoegde buitenlandse instantie, voor wie niet in België gedomicilieerd is, waaruit blijkt dat de persoon van onberispelijk gedrag is om met kinderen om te gaan.
Art. 34.De doelgroepwerknemer legt bij de start van zijn tewerkstelling een attest van medische geschiktheid als vermeld in artikel 43, § 1, eerste lid, 3°, van het Vergunningsbesluit van 22 november 2013, voor in geval van kinderopvang, of een attest van medische geschiktheid als vermeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 3°, van het Kwaliteitsbesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014. HOOFDSTUK 3. - Bedrag van de subsidie Afdeling 1. - Subsidie voor doelgroepwerknemers bij een gemandateerde
voorziening en flexibele opvangpool
Art. 35.Binnen de perken van het begrotingskrediet hebben de gemandateerde voorziening en de flexibele opvangpool, gelokaliseerd in Vlaanderen, per voltijds equivalent van een tewerkgestelde doelgroepwerknemer recht op een loonpremie als vermeld in artikel 6 en 7 van het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie, en artikel 17 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie, verstrekt door de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, en een maximale loonpremie, verstrekt door Kind en Gezin. De maximale loonpremie, verstrekt door Kind en Gezin, bedraagt voor een gemandateerde voorziening of flexibele opvangpool 6630,59 euro.
Binnen de perken van het begrotingskrediet hebben de gemandateerde voorziening en de flexibele opvangpool voor elk voltijds equivalent tewerkgestelde doelgroepwerknemer recht op een werkingssubsidie van 1445,67 euro op jaarbasis, toegekend door Kind en Gezin.
Art. 36.De gemandateerde voorziening en de flexibele opvangpool, gelokaliseerd in Vlaanderen, hebben, binnen de perken van het begrotingskrediet, recht op een omkaderingspremie als vermeld in artikel 6 en 7 van het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie, en artikel 18 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie, toegekend door de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, en op een aanvullende omkaderingspremie van 1187,51 euro op jaarbasis, toegekend door Kind en Gezin.
Art. 37.Bij terbeschikkingstelling van omkaderingspersoneel door een overheid wordt geen omkaderingspremie toegekend, behalve als het initiatief lokale diensteneconomie de volledige loonkosten van het ter beschikking gestelde personeelslid moet betalen aan de ter beschikking stellende overheid.
Art. 38.De som van het bedrag aan subsidies, toegekend binnen de klaverbladfinanciering, en de eventuele inkomsten kan niet hoger zijn dan het bedrag dat nodig is om de kosten van de uitvoering van het erkende initiatief lokale diensteneconomie geheel of gedeeltelijk te dekken. Afdeling 2. - Subsidie voor de coördinatiefunctie bij een
gemandateerde voorziening en een coördinatiepunt
Art. 39.Een gemandateerde voorziening en een coördinatiepunt in Vlaanderen hebben, binnen de perken van het begrotingskrediet, recht op een subsidie voor de coördinatiefunctie. Die subsidie, verstrekt door Kind en Gezin, bedraagt 11.792,03 euro.
TITEL 3. - Lokale dienst buurtgerichte buitenschoolse opvang HOOFDSTUK 1. - Toekenning
Art. 40.Een organisator van erkende buitenschoolse groepsopvang met een subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang kan een toestemming en een bijbehorende subsidie krijgen en behouden voor een lokale dienst als vermeld in dit besluit.
Organisatoren van BND-projecten kunnen alleen een toestemming en een bijbehorende subsidiëring krijgen en behouden voor een lokale dienst voor de BND-projecten waarvoor ze tot en met 31 december 2007 een subsidie kregen van Kind en Gezin of voor de projecten lokale diensteneconomie waarvoor ze tot en met 31 december 2007 een subsidie kregen van het departement WSE, gezien er geen nieuwe toekenning van subsidies meer zal gebeuren. HOOFDSTUK 2. - Voorwaarden Afdeling 1. - Algemeen
Onderafdeling 1. - Alle lokale diensten
Art. 41.Om een toestemming als lokale dienst buurtgerichte buitenschoolse opvang te krijgen en te behouden, zorgt de organisator ervoor dat de lokale dienst voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 42 tot en met 61.
Art. 42.Naast de bepalingen, vermeld in artikel 41, voldoet de organisator die een lokale dienst heeft die in het Vlaamse Gewest ligt, bovendien aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3 tot en met 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie, en beschikt hij over een gunstig advies, als vermeld in artikel 8 van hetzelfde besluit.
Art. 43.De lokale dienst is gevestigd in een centrumgemeente of kan de nabijheid van kwetsbare gezinnen die ondervertegenwoordigd zijn in de buitenschoolse opvang, aantonen in de buurt waar de lokale dienst zich wil vestigen. De nabijheid van kwetsbare gezinnen wordt minstens aangetoond door een hoog percentage van kinderen in kansarmoede en een hoge werkloosheidsgraad in de gemeente waar de lokale dienst zich wil vestigen.
In het eerste lid wordt verstaan onder centrumgemeente: een gemeente in het Vlaamse Gewest met meer dan 50.000 inwoners, alsook een gemeente in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Art. 44.De organisator geniet voor het aanbod in een lokale dienst geen subsidies van het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten, ingesteld bij de Rijksdienst voor Kinderbijslag van Werknemers, vermeld in artikel 107 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, afgekort FCUD.
Art. 45.De lokale dienst heeft een capaciteit om minimaal tien kinderen gelijktijdig buitenschools op te vangen.
Art. 46.De organisator meldt elke wijziging van de infrastructuur, de openingsuren of de openingsperiodes van de lokale dienst aan Kind en Gezin.
Onderafdeling 2. - Lokale dienst, uitgezonderd de diensten die gegroeid zijn uit een BND-project
Art. 47.De organisator van een lokale dienst, uitgezonderd de diensten die gegroeid zijn uit een BND-project, organiseert minstens een erkende buitenschoolse groepsopvang in dezelfde gemeente als de gemeente waar de lokale dienst een toestemming voor heeft. Tussen de lokale dienst en de erkende buitenschoolse groepsopvang is er een structurele samenwerking waarbij: 1° afspraken gemaakt worden over en inspanningen geleverd worden om de continuïteit van de opvang voor de gezinnen te garanderen bij een eventuele verandering in de arbeidssituatie of de gezinssituatie of bij een gewijzigde opvangvraag;2° de bestaande expertise op het vlak van buitenschoolse opvang en de opgebouwde expertise van de lokale dienst onderling doorstromen en zo de kwaliteit en de toegankelijkheid van de dienstverlening bevorderen;3° de voorwaarden, vermeld in het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie en in het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie nageleefd worden.
Art. 48.De lokale dienst, uitgezonderd de diensten die gegroeid zijn uit een BND-project, voldoet aan de voorwaarden voor de erkenning als buitenschoolse groepsopvang, vermeld in artikel 5 tot en met 10, artikel 12 tot en met 18, artikel 22 tot en met 30, artikel 32 tot en met 39, artikel 44 tot en met 50 en artikel 52 tot en met 54 van het Kwaliteitsbesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014.
Art. 49.De organisator van een lokale dienst, uitgezonderd de diensten die gegroeid zijn uit een BND-project, realiseert minstens 75 erkende plaatsen of kan aantonen over voldoende competentie en ervaring te beschikken om kwaliteitsvolle buitenschoolse opvang voor de doelgroep te organiseren.
Art. 50.De organisator van een lokale dienst, uitgezonderd de diensten die gegroeid zijn uit een BND-project, beschikt over de nodige kennis en competenties om doelgroepwerknemers te begeleiden.
Onderafdeling 3. - Lokale dienst die gegroeid is uit een BND-project
Art. 51.De organisator van een lokale dienst die gegroeid is uit een BND-project, organiseert een structurele samenwerking met een erkende buitenschoolse opvang in dezelfde gemeente, waarbij: 1° afspraken gemaakt worden over en inspanningen geleverd worden om de continuïteit van de opvang voor de gezinnen te garanderen bij een eventuele verandering in de arbeidssituatie of de gezinssituatie of bij een gewijzigde opvangvraag;2° de bestaande expertise op het vlak van buitenschoolse opvang en de opgebouwde expertise van de lokale dienst onderling doorstromen en zo de kwaliteit en de toegankelijkheid van de dienstverlening bevorderen;3° de voorwaarden, vermeld in het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie en in het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie nageleefd worden.
Art. 52.De lokale dienst die gegroeid is uit een BND-project, voldoet aan de voorwaarden voor een attest van toezicht voor buitenschoolse groepsopvang, vermeld in artikel 5, eerste en derde lid, artikel 6 tot en met 9, artikel 12 tot en met 18, artikel 22 tot en met 30, artikel 32, 33, § 1 en § 2, artikel 35, 38, § 1, artikel 44 tot en met 46, artikel 48, 52 en 53 van het Kwaliteitsbesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014. Afdeling 2. - Toegankelijke en laagdrempelige buitenschoolse opvang
Art. 53.De organisator realiseert een toegankelijke buitenschoolse opvang die laagdrempelig is, respect heeft voor diversiteit, voor een lokale inbedding zorgt en waarin participatie van de doelgroep centraal staat. Dat wordt geconcretiseerd in de voorwaarden, vermeld in artikel 54 tot en met 56.
Art. 54.De organisator: 1° bouwt een buurtgerichte buitenschoolse opvang uit en is toegankelijk voor kwetsbare gezinnen die ondervertegenwoordigd zijn in de buitenschoolse opvang;2° heeft een specifieke werking die het gebruik van buitenschoolse opvang door kwetsbare gezinnen bevordert, en staat open voor vragen naar occasionele opvang als vermeld in artikel 1, 14°, van het Kwaliteitsbesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;3° gebruikt een methodiek om de participatie van kinderen, gezinnen, personeel en actoren in de buurt bij de werking systematisch en intensief te realiseren;4° levert inspanningen om vanuit kansengroepen kinderbegeleiders of doelgroepmedewerkers in de functie van kinderbegeleider aan te werven en om hen gelijkwaardige kansen te bieden in de organisatie;5° participeert in het Lokaal Overleg Kinderopvang van de gemeente waar hij gevestigd is. In het eerste lid, 4°, wordt verstaan onder doelgroep: kwetsbare gezinnen die ondervertegenwoordigd zijn, gezinnen in de buurt.
In het eerste lid, 5°, wordt verstaan onder Lokaal Overleg Kinderopvang: de gemeentelijke adviesraad voor het lokaal beleid kinderopvang, vermeld in artikel 1, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2013 houdende het lokaal beleid kinderopvang.
Art. 55.Voor de prijs die het gezin betaalt, voldoet de organisator aan de volgende voorwaarden: 1° de organisator hanteert het systeem, vermeld in artikel 30 van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, voor de prijs die het gezin betaalt voor de opvang;2° de organisator informeert het gezin over de mogelijkheid tot toekenning van een sociaal tarief;3° de organisator hanteert procedures voor de regeling van de prijs die het gezin betaalt die aangepast zijn aan de doelgroep;4° de lokale dienst behoudt de geïnde prijs die de gezinnen betalen.
Art. 56.De organisator registreert de activiteiten en de bereikte doelgroep volgens de administratieve richtlijnen van Kind en Gezin en verstrekt de door Kind en Gezin opgevraagde informatie daarover. Afdeling 3. - Personen werkzaam in de lokale dienst
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 57.De organisator voldoet aan de volgende voorwaarden voor de personen werkzaam in de lokale dienst. De organisator zorgt voor: 1° een efficiënte coördinatie van de opvangactiviteiten door minstens één halftijdse verantwoordelijke;2° de opvolging van de kinderbegeleiders, de organisatie van het teamoverleg en de participatie van gezinnen en kinderen, het onderhoud van contacten met externen en de planning en bewaking van de dagelijkse werking;3° een functiebeschrijving voor alle personeelsleden.De taken van de leidinggevende en de administratieve verantwoordelijken, ook van de verantwoordelijken voor het kwaliteitsbeleid, worden daarin omschreven en toegekend; 4° vorming en bijscholing van het personeel. Onderafdeling 2. - De verantwoordelijke
Art. 58.De lokale dienst heeft de volgende documenten over de verantwoordelijke: 1° een uittreksel uit het strafregister, model 2, of een gelijkwaardig attest uitgereikt door de bevoegde buitenlandse instantie voor wie niet in België gedomicilieerd is, waaruit blijkt dat de persoon van onberispelijk gedrag is om met kinderen om te gaan;2° een attest van medische geschiktheid als vermeld in artikel 33, § 1, eerste lid, 3°, van het Kwaliteitsbesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;3° een kwalificatiebewijs, vastgesteld door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen. De documenten, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, worden om de drie jaar hernieuwd, tenzij er een gegronde indicatie is en de organisator of Kind en Gezin gemotiveerd verzoekt om sneller een nieuw document te geven, of tenzij, wat het document, vermeld in het eerste lid, 1°, betreft, er een aanvulling op het uittreksel is, in welk geval die aanvulling direct wordt doorgegeven.
Onderafdeling 3. - De kinderbegeleider
Art. 59.De organisator zorgt ervoor dat er maximaal veertien tegelijk aanwezige kinderen zijn per aanwezige kinderbegeleider. Onder tegelijk aanwezige kinderen wordt verstaan: alle kinderen die naar de basisschool gaan, die gelijktijdig in de opvanglocatie aanwezig zijn.
De kinderbegeleider staat in voor de opvang van de kinderen, de uitwerking van activiteiten en het dagelijkse contact met de gezinnen.
Art. 60.De organisator heeft de volgende documenten over de kinderbegeleider: 1° een identiteitsbewijs, waarop alleen de naam en de geboortedatum zichtbaar zijn en waaruit blijkt dat de kinderbegeleider minimaal achttien jaar oud is;2° een uittreksel uit het strafregister, model 2, of een gelijkwaardig attest, uitgereikt door de bevoegde buitenlandse instantie voor wie niet in België gedomicilieerd is, waaruit blijkt dat de persoon van onberispelijk gedrag is om met kinderen om te gaan;3° een attest van medische geschiktheid als vermeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 3°, van het Kwaliteitsbesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;4° een attest van kennis van levensreddend handelen bij kinderen, vastgesteld door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, die de leerinhouden en de uitreikende instanties zal bepalen;5° een kwalificatiebewijs, vastgesteld door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen. De documenten, vermeld in het eerste lid, 2°, 3° en 4°, worden om de drie jaar hernieuwd, tenzij er een gegronde indicatie is en de organisator of Kind en Gezin gemotiveerd verzoekt om sneller een nieuw document te geven, of tenzij, wat het document, vermeld in het eerste lid, 2°, betreft, er een aanvulling op het uittreksel is in welk geval die aanvulling direct wordt doorgegeven.
Onderafdeling 4. - De doelgroepwerknemers
Art. 61.De organisator werkt begeleidings- en opleidingstrajecten uit voor zijn doelgroepwerknemers. Bij de indiensttreding van de doelgroepwerknemer wordt een opleidingstraject op maat opgestart.
Binnen twee jaar na de aanvang van zijn tewerkstelling start de doelgroepwerknemer met een kwalificerende opleiding.
Art. 62.De organisator heeft de volgende documenten over de doelgroepwerknemer: 1° een uittreksel uit het strafregister, model 2, of een gelijkwaardig attest, uitgereikt door de bevoegde buitenlandse instantie voor wie niet in België gedomicilieerd is, waaruit blijkt dat de persoon van onberispelijk gedrag is om met kinderen om te gaan;2° een attest van medische geschiktheid als vermeld in artikel 33, § 1, eerste lid, 3°, van het Kwaliteitsbesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;3° een attest van kennis van levensreddend handelen bij kinderen, vastgesteld door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen. De documenten, vermeld in het eerste lid, worden om de drie jaar hernieuwd, tenzij er een gegronde indicatie is en de organisator of Kind en Gezin gemotiveerd verzoekt om sneller een nieuw document te geven, of tenzij, wat het document, vermeld in het eerste lid, 1°, betreft, er een aanvulling op het uittreksel is in welk geval die aanvulling direct wordt doorgegeven. HOOFDSTUK 3. - Bedrag van de subsidie
Art. 63.De subsidie, toegekend door Kind en Gezin, bedraagt per plaats op jaarbasis 7.077,15 euro.
Het bedrag, vermeld in het eerste lid, geldt voor een basisaanbod gedurende minstens tweehonderd openingsdagen en een openingsduur van minstens negen uur op vakantiedagen, minstens vijf uur op woensdagmiddag en minstens twee uur op een schooldag. Het bedrag wordt verhoudingsgewijs verlaagd als niet aan die minima voldaan is.
Art. 64.De organisator kan boven op het bedrag van de subsidie, vermeld in artikel 63, een aanvullende subsidie krijgen van Kind en Gezin voor een deel van de loonkosten van doelgroepwerknemers die een functie van kinderbegeleider opnemen. Die aanvullende subsidie bedraagt maximaal 17.234,59 euro per lokale dienst als de lokale dienst twee voltijdsequivalenten van doelgroepwerknemers tewerkstelt.
Dat bedrag wordt verhoudingsgewijs verlaagd als er minder doelgroepwerknemers worden tewerkgesteld.
Als tegemoetkoming voor de anciënniteitsontwikkeling bij de doelgroepwerknemers, kan de aanvullende subsidie, vermeld in het eerste lid, verhoogd worden met een aanvullend bedrag op voorwaarde dat daarvoor bijkredieten ter beschikking gesteld worden. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, bepaalt het percentage van de verhoging, dat afhangt van de bijkredieten die ter beschikking gesteld worden.
Art. 65.De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, verstrekt voor de doelgroepwerknemers een loonpremie en een omkaderingspremie als vermeld in artikel 17 tot en met 21 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie, volgens de procedure, vermeld in artikel 12 tot en met 16 van het voormelde besluit.
Art. 66.De lokale dienst in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kan boven op het bedrag van de subsidie, vermeld in artikel 63, en het bedrag van de aanvullende subsidie, vermeld in artikel 64, een omkaderingspremie krijgen van Kind en Gezin van maximaal 13.545,20 euro op jaarbasis. Daarvoor neemt de lokale dienst minimaal één doelgroepwerknemer in de functie kinderbegeleider in dienst.
De omkaderingspremie, vermeld in het eerste lid, wordt aantoonbaar ingezet om de begeleidingstrajecten en opleidingstrajecten voor de doelgroepwerknemers te ontwikkelen en te organiseren.
Art. 67.De lokale dienst kan bovendien een subsidie ontvangen overeenkomstig artikel 72 tot en met 89 van het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014 voor de realisatie van: 1° individuele inclusieve buitenschoolse opvang;2° structurele inclusieve buitenschoolse opvang;3° een Centrum inclusieve kinderopvang. Voor de aanvraag van de subsidie, vermeld in het eerste lid, volgt de organisator de voorwaarden, vermeld in het Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014, en de procedures, vermeld in het Procedurebesluit Buitenschoolse Opvang.
TITEL 4. - Vergunde groepsopvang met een plussubsidie HOOFDSTUK 1. - Toekenning en voorwaarden
Art. 68.De organisator van een vergunde groepsopvang met plussubsidie, die een erkenning heeft als lokale diensteneconomie, komt in aanmerking voor een subsidie van het departement WSE voor de tewerkstelling en de realisatie van de persoonlijke en dagelijkse begeleiding en opleiding van doelgroepwerknemers als hij voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° de organisator had voor de inwerkingtreding van het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters een toestemming als lokale dienst voorschoolse kinderopvang;2° de organisator voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 61 en 62 van dit besluit. HOOFDSTUK 2. - Bedrag van de subsidie
Art. 69.De organisator met een vergunning voor groepsopvang met een plussubsidie als vermeld in artikel 1, 14°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, ontvangt de subsidie, vermeld in artikel 65 van dit besluit.
TITEL 5. - Toezicht en opheffing van de erkenning of toestemming HOOFDSTUK 1. - Toezicht
Art. 70.Kind en Gezin ziet toe op de naleving van de bepalingen van dit besluit. Het toezicht op de naleving van de regelgeving wordt op stukken uitgevoerd. De gemandateerde voorziening, het coördinatiepunt, de flexibele opvangpool of de lokale dienst verstrekt daarvoor de door Kind en Gezin gevraagde inlichtingen of stukken over de werking.
Het toezicht ter plaatse wordt uitgevoerd door de personeelsleden van Zorginspectie. HOOFDSTUK 2. - Opheffing van erkenning als gemandateerde voorziening, coördinatiepunt of flexibele opvangpool en stopzetting van de subsidie
Art. 71.De erkenning en de bijbehorende subsidie kunnen op elk moment geheel of gedeeltelijk en definitief of tijdelijk worden opgeheven of geschorst door Kind en Gezin als: 1° de werking als gemandateerde voorziening, coördinatiepunt of flexibele opvangpool niet is opgestart binnen drie maanden na de in de aanvraag vermelde startdatum of als de opdrachten van de gemandateerde voorziening, het coördinatiepunt of de flexibele opvangpool, vermeld in artikel 18 tot en met artikel 34, gedurende minstens een maand onderbroken worden, tenzij de organisator als gemandateerde voorziening of flexibele opvangpool buiten zijn wil om geen doelgroepwerknemers kan begeleiden;2° wordt vastgesteld dat niet langer voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6 tot en met 16;3° het departement WSE daarom verzoekt voor gemandateerde voorzieningen en flexibele opvangpools in Vlaanderen, om redenen die rechtstreeks verband houden met de tewerkstelling of begeleiding van doelgroepwerknemers. De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, kan op basis van het verslag van de sociaalrechtelijke inspecteurs van het departement voor werk en sociale economie en het advies van het departement WSE beslissen dat de subsidie wordt stopgezet, of dat de erkenning wordt opgeheven of geschorst als het erkende initiatief lokale diensteneconomie: 1° de verbintenissen, vermeld in hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie, niet naleeft;2° de subsidie niet daadwerkelijk aanwendt voor de loon- en omkaderingspremie, vermeld in hoofdstuk V van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie;3° zware of herhaalde overtredingen van de regels van de arbeidswetgeving en van de sociale wetgeving heeft gepleegd. HOOFDSTUK 3. - Opheffing van toestemming als lokale dienst en stopzetting van de subsidie
Art. 72.De toestemming en de bijbehorende subsidie kunnen op elk moment geheel of gedeeltelijk worden opgeheven door Kind en Gezin als: 1° vastgesteld wordt dat niet langer voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 41 tot en met 62;2° vastgesteld wordt dat de psychische of fysieke integriteit van de opgevangen kinderen niet langer gegarandeerd kan worden;3° het departement WSE daarom verzoekt om redenen die rechtstreeks verband houden met de tewerkstelling of begeleiding van doelgroepwerknemers. Voor een lokale dienst in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad is de bepaling, vermeld in het eerste lid, 3°, niet van toepassing. HOOFDSTUK 4. - Stopzetting van de subsidie voor vergunde groepsopvang
Art. 73.De subsidie, vermeld in artikel 69, kan op elk moment geheel of gedeeltelijk worden stopgezet door het departement WSE om redenen die rechtstreeks verband houden met de tewerkstelling of begeleiding van doelgroepwerknemers.
TITEL 6. - Beroeps- en bezwaarprocedure HOOFDSTUK 1. - Gemandateerde voorziening, coördinatiepunt of flexibele opvangpool
Art. 74.De organisator met een erkenning als gemandateerde voorziening, coördinatiepunt of flexibele opvangpool in Vlaanderen, kan bezwaar aantekenen bij Kind en Gezin, tegen de opheffing van de erkenning, tenzij de erkenning opgeheven is met toepassing van artikel 71, eerste lid, 3°.
De organisator kan beroep aantekenen bij de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, tegen de opheffing van de erkenning met toepassing van artikel 71, eerste lid, 3°.
Art. 75.De organisator dient uiterlijk dertig dagen na de kennisname van de beslissing, vermeld in artikel 71, eerste lid, 1° en 2°, via een aangetekende brief bezwaar in op het adres van de hoofdzetel van Kind en Gezin als het gaat om een van de bezwaren, vermeld in artikel 74, eerste lid.
Het bezwaarschrift bevat minstens: 1° de naam en het adres van de organisator;2° de ontvangstdatum van de betwiste beslissing;3° een uitvoerige motivering;4° de datum van de instelling van het bezwaar;5° de naam en de handtekening van de voorzitter van de organisator. Het bezwaar dat niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste en het tweede lid, is niet ontvankelijk.
Art. 76.Kind en Gezin beslist over de ontvankelijkheid van het bezwaar en brengt de organisator daarvan met een aangetekende brief op de hoogte binnen eenentwintig dagen na de ontvangst van het bezwaar.
Art. 77.Het bezwaar schorst de uitvoering van de beslissing, behalve als een ernstig gevaar voor de opgevangen kinderen, de gezinnen, het personeel of de onmiddellijke omgeving dreigt. Kind en Gezin beslist in dat geval over het opschortende karakter van het bezwaar en brengt de organisator daarvan met een aangetekende brief op de hoogte, binnen vijftien dagen na de ontvangst van het bezwaar.
Art. 78.Kind en Gezin bezorgt, binnen vijftien dagen na de ontvangst ervan, het ontvankelijke bezwaarschrift samen met het volledige administratieve dossier en eventuele verweermiddelen aan de Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers, vermeld in het decreet van 7 december 2007 houdende oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-) pleegzorgers. Kind en Gezin bezorgt tegelijkertijd een kopie van het bezwaar aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen.
Als het beroep wordt ingesteld op basis van artikel 71, 3°, bezorgt Kind en Gezin, in afwijking van het eerste lid, het beroep aan het departement WSE binnen vijftien dagen na de ontvangst van het ontvankelijke beroepschrift.
Art. 79.Het bezwaar, vermeld in artikel 78, eerste lid, van dit besluit, wordt behandeld volgens de regels die zijn vastgesteld bij of ter uitvoering van hoofdstuk 3 van het decreet van 7 december 2007 houdende oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-) pleegzorgers.
Het beroep, vermeld in artikel 78, tweede lid, van dit besluit, wordt behandeld volgens de bepalingen, vermeld in artikel 84, eerste en tweede lid, van dit besluit.
De definitieve beslissing wordt uiterlijk eenentwintig dagen nadat de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, of de leidend ambtenaar van Kind en Gezin zijn beslissing heeft genomen, door Kind en Gezin met een aangetekende brief meegedeeld aan de indiener van het bezwaar. HOOFDSTUK 2. - Lokale dienst
Art. 80.De organisator kan bezwaar aantekenen bij Kind en Gezin tegen de opheffing van de toestemming en de bijbehorende subsidie met toepassing van artikel 72, eerste lid, 1° tot en met 3°, of artikel 73.
Art. 81.Het ingediende bezwaar schorst de beslissing niet.
Art. 82.Als het bezwaar wordt ingesteld tegen de opheffing in de gevallen, vermeld in artikel 72, eerste lid, 1° of 2°, of artikel 73, van dit besluit, wordt dat bezwaar behandeld volgens de regels die zijn vastgesteld bij of ter uitvoering van hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers.
Kind en Gezin bezorgt, binnen vijftien dagen na de ontvangst ervan, het ontvankelijke bezwaarschrift samen met het volledige administratieve dossier en eventuele verweermiddelen aan de Adviescommissie vermeld in het eerste lid. Kind en Gezin bezorgt tegelijkertijd een kopie van het bezwaar aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen.
Art. 83.Als het beroep wordt ingesteld tegen de intrekking in het geval, vermeld in artikel 72, eerste lid, 3°, en artikel 73, bezorgt Kind en Gezin het beroep aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie.
Art. 84.Het departement WSE verstrekt binnen veertig dagen na de ontvangst van het beroep, vermeld in artikel 83, een met redenen omkleed advies aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, deelt binnen zestig dagen na de ontvangst van het advies van het departement WSE zijn beslissing mee aan Kind en Gezin.
Kind en Gezin brengt de indiener van het beroep, uiterlijk eenentwintig dagen na de ontvangst van de beslissing, met een aangetekende brief op de hoogte van de beslissing van de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie.
TITEL 7. - Slotbepalingen
Art. 85.Het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 houdende de voorwaarden voor de erkenning en subsidiëring als gemandateerde voorziening, coördinatiepunt en flexibele opvangpool van doelgroepwerknemers, gewijzigd bij het decreet van 23 december 2010 en het besluit van de Vlaamse Regering van 24 september 2010, 14 december 2012, 12 juli 2013 en 13 december 2013, wordt opgeheven.
Art. 86.Voor de organisatoren die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn als gemandateerde voorziening, coördinatiepunt of flexibele opvangpool en die een bijbehorende subsidie ontvangen van Kind en Gezin of van het departement WSE, met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 houdende de voorwaarden voor de erkenning en subsidiëring als gemandateerde voorziening, coördinatiepunt en flexibele opvangpool van doelgroepwerknemers, worden die erkenning en de bijbehorende subsidie automatisch omgezet in de ermee overeenstemmende erkenning als vermeld in artikel 11 van dit besluit, en in de subsidies, vermeld in artikel 35 tot en met 39 van dit besluit. De omzetting heeft betrekking op hetzelfde aantal doelgroepwerknemers.
Art. 87.Voor de opvanglocaties van buitenschoolse opvang die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit een toestemming hebben als lokale dienst en die een bijbehorende subsidie ontvangen van Kind en Gezin of van het departement WSE, met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008 houdende de voorwaarden voor toestemming voor en subsidiëring van lokale diensten buurtgerichte kinderopvang, worden die toestemming en de bijbehorende subsidie automatisch omgezet in de ermee overeenstemmende toestemming, vermeld in artikel 40 van dit besluit, en in de subsidie, vermeld in artikel 63 tot en met 67 van dit besluit.
Art. 88.Voor de kinderopvanglocaties die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit een toestemming hebben als lokale dienst voorschoolse opvang en die een bijbehorende subsidie ontvangen van het departement WSE, met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008 houdende de voorwaarden voor toestemming voor en subsidiëring van lokale diensten buurtgerichte kinderopvang, wordt die subsidie automatisch omgezet in de subsidie, vermeld in artikel 69 van dit besluit.
Art. 89.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2014 en heeft uitwerking tot en met 31 december 2014.
Art. 90.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 4 juli 2014.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN De Vlaamse minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, Fr. VAN DEN BOSSCHE