Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 20 mei 2020

Uittreksel uit arrest nr. 51/2020 van 23 april 2020 Rolnummer 6868 In zake: het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 juli 2017 « betreffende de invoering van een cursus filosofie en burgerzin Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters J.-P(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020202098
pub.
20/05/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 51/2020 van 23 april 2020 Rolnummer 6868 In zake: het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 juli 2017 « betreffende de invoering van een cursus filosofie en burgerzin in het secundair onderwijs en houdende verschillende aanpassingen in het basisonderwijs », ingesteld door de vzw « Secrétariat Général de l'Enseignement Catholique en Communautés française et germanophone ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, T. Giet, R. Leysen en M. Pâques, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 28 februari 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 2 maart 2018, heeft de vzw « Secrétariat Général de l'Enseignement Catholique en Communautés française et germanophone », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. M. Kaiser en Mr. M. Verdussen, advocaten bij de balie te Brussel, beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de artikelen 1, 16, 41, 42 en 44 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 juli 2017 « betreffende de invoering van een cursus filosofie en burgerzin in het secundair onderwijs en houdende verschillende aanpassingen in het basisonderwijs » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 september 2017, tweede editie). (...) II. In rechte (...) B.1.1. De vzw « Secrétariat Général de l'Enseignement Catholique en Communautés française et germanophone » (hierna : het SeGEC) vordert de vernietiging van de artikelen 1, 16, 41, 42 en 44 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 juli 2017 « betreffende de invoering van een cursus filosofie en burgerzin in het secundair onderwijs en houdende verschillende aanpassingen in het basisonderwijs ».

B.1.2. Bij artikel 1 van het voormelde decreet wordt in het decreet van 29 juli 1992 « houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan » een artikel 7/1 ingevoegd, waarvan de paragrafen 2, 3, 4 en 5, die in het verzoekschrift worden beoogd, bepalen : « § 2. Voor de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, het officieel gesubsidieerd onderwijs en het niet-confessioneel vrij onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, worden lestijden boven het RLMOD automatisch toegekend voor het personeelslid dat aangeworven of aangesteld wordt als leraar voor de cursus filosofie en burgerzin in het kader van de maatregelen die bepaald zijn in afdeling VII van hoofdstuk II van titel III van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, en in de overgangsbepalingen van hoofdstuk XIquater van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, en van hoofdstuk Xter van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst van de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, met het oog op het behalen van het getuigschrift didactiek voor de cursus filosofie en burgerzin. Die lestijden worden in elk schooljaar tot 30 juni 2021 toegekend, met twee lestijden voor elk personeelslid.

Wanneer het personeelslid tegelijk het ambt van leraar filosofie en burgerzin en het ambt van leraar niet-confessionele zedenleer of godsdienst uitoefent, worden die twee lestijden prioritair op zijn bevoegdheden als leraar niet-confessionele zedenleer of godsdienst binnen de betrokken inrichtende macht uitgetrokken.

Indien de lestijden niet op die bevoegdheden worden uitgetrokken, moet het personeelslid op 1 september van het lopende schooljaar minstens voor drie lestijden aangeworven of aangesteld zijn als leraar filosofie en burgerzin, in de lagere of hogere graad.

In die beide gevallen, presteert het personeelslid als leraar filosofie en burgerzin binnen de betrokken inrichtende macht minstens 1 lestijd voort, behalve als het afwezig is wegens moederschapsrust, ziekte, door een arbeidsongeval veroorzaakte arbeidsongeschiktheid, en wegens de volgende verloven : verlof wegens de volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan bij de geboorte of de adoptie van een kind, in het kader van het ouderschapsverlof; verlof wegens de volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan om palliatieve zorg te verlenen; verlof wegens de volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan om aanwezig te zijn bij een lid van het gezin of van de familie dat zwaar ziek is, of om hem zorg te verlenen.

Het inrichtingshoofd, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of de inrichtende macht, voor het officieel gesubsidieerd onderwijs en voor het niet-confessioneel vrij onderwijs, dient bij het bestuur een document in dat het gebruik van die bijkomende lestijden verantwoordt voor de vervanging van het betrokken personeelslid.

Die lestijden worden, naar gelang van het geval, toegekend aan de inrichting of de inrichtende macht waarin het betrokken personeelslid de belangrijkste opdracht uitoefent. Als de opdracht van het personeelslid in elk van de betrokken inrichtende machten gelijk is, komt de keuze van de betrekking voor die vervanging aan het personeelslid toe.

In afwijking van het vorige lid, kunnen die lestijden worden toegekend aan een andere inrichting of inrichtende macht, wanneer de toekenning van die lestijden kan leiden tot de vermindering van het aantal vestigingen waarin het personeelslid zijn ambt werkelijk uitoefent. § 3. Wanneer de lestijden die met toepassing van de § § 1 en 2 worden toegekend, het bovendien niet mogelijk maken om binnen de inrichting, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of binnen de inrichtende macht, voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, aan de vastbenoemde en prioritair tijdelijke [...] personeelsleden of stagiairs een volume lestijden toe te kennen dat overeenstemt met het volume dat op 30 juni 2017 toegekend was, overeenkomstig de prioriteiten die werden vastgesteld bij afdeling VII van hoofdstuk II van Titel III van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs en bij de overgangsbepalingen vermeld in hoofdstuk XIquater van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, en van hoofdstuk Xter van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst van de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, en, bij ontstentenis daarvan, overeenkomstig de regels van het administratief statuut dat toepasselijk is op het personeelslid, dient het inrichtingshoofd, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of de inrichtende macht, voor het gesubsidieerd officieel onderwijs en voor het niet-confessioneel vrij onderwijs, bij het bestuur een document in dat bewijst dat hij daartoe een bepaald aantal bijkomende lestijden moet gebruiken waarvan hij de bestemming voor elke vestiging zal bepalen overeenkomstig de hierna vermelde bepalingen.

De in het vorige lid bedoelde lestijden worden uitsluitend gebruikt voor : 1) het organiseren van activiteiten, in het kader van de cursus filosofie en burgerzin, binnen één zelfde inrichting, waarvan de invoering een breder publiek dan de klasgroep betreft.Die lestijden worden toegekend in verhouding tot hoogstens 1 lestijd per volume van 6 lestijden filosofie en burgerzin die binnen dezelfde inrichting worden georganiseerd; 2) het organiseren van activiteiten voor de pedagogische coördinatie of het overleg tussen personeelsleden belast met de cursus filosofie en burgerzin in hetzelfde studiejaar of verschillende studiejaren, in het kader van de cursus filosofie en burgerzin;3) het splitsen in tweeën van een klasgroep met meer dan 10 leerlingen die een cursus godsdienst, niet-confessionele zedenleer of filosofie en burgerzin volgen, voor de leerlingen die vrijgesteld zijn van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer;4) het aanwijzen van twee leerkrachten voor een klasgroep van minstens 10 leerlingen die een cursus godsdienst, niet-confessionele zedenleer of filosofie en burgerzin volgen, voor de leerlingen die vrijgesteld zijn van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer, of die de cursus filosofie en burgerzin volgen. Er worden eveneens bijkomende lestijden toegekend aan het vastbenoemde, tijdelijk prioritaire personeelslid of stagiair, dat, ondanks de voorafgaandelijke toepassing van de hierboven opgesomde bepalingen, een uuropdracht die overeenstemt met de hem op 31 juni 2017 toegekende lestijden, niet heeft teruggevonden, of dat prestaties zou moeten verrichten in meer dan 6 vestigingen, alle inrichtende machten inbegrepen. Die lestijden worden toegekend aan de inrichting of aan de inrichtende macht, naar gelang van het geval, waar het volume van de uuropdracht van het betrokken personeelslid op 30 juni 2017 het belangrijkst is. Het inrichtingshoofd, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of de inrichtende macht, voor het officieel gesubsidieerd onderwijs en het niet-confessioneel vrij onderwijs, moet bij het bestuur een document indienen dat bewijst dat hij daartoe een bepaald aantal bijkomende lestijden moet gebruiken waarvan hij de bestemming voor elke vestiging zal bepalen overeenkomstig de hierna vermelde bepalingen.

Het betrokken personeelslid voert de volgende taken uit : 1° organisatie en toezicht betreffende activiteiten binnen de mediatheek van de school of betreffende een remediëringsactiviteit;2° toezicht op vormings- en bekrachtigingsevaluaties;3° begeleiding van leerlingengroepen bij activiteiten buiten de inrichting. Het gebruik van die bijkomende lestijden wordt toegelaten vanaf 1 september van dit jaar tot 30 juni van het volgende jaar. Dat gebruik behoort tot de bevoegdheid van de inrichtende macht, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, en [van] het inrichtingshoofd, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs. Het wordt onderworpen aan het voorafgaande advies, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, van het basisoverlegcomité, in het door de Franse Gemeenschap officieel gesubsidieerd onderwijs, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het door de Franse Gemeenschap vrij gesubsidieerd onderwijs, van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, van de vakbondsafvaardiging, waarbij het bemiddelingsbureau het recht heeft de zaak aan zich te trekken bij onenigheid.

De diensten die in het kader van de in deze paragraaf bedoelde bijkomende lestijden worden gepresteerd, worden volledig gelijkgesteld met de diensten die worden gepresteerd in het kader van de personeelsformatie. De aldus gecreëerde betrekkingen kunnen aanleiding geven tot benoemingen of wervingen in vast verband. § 4. Het totaal aantal lestijden godsdienst en niet-confessionele zedenleer die op 1 oktober 2014, voor elke in de §§ 2 en 3 bedoelde inrichting, worden toegekend, vermenigvuldigd met een demografische factor, maakt het RLMOA van die inrichting uit, bepaald met de wiskundige afronding. Die demografische factor is gelijk aan het aantal leerlingen van het secundair onderwijs die op 1 oktober 2016 regelmatig ingeschreven zijn, gedeeld door het aantal leerlingen van het secundair onderwijs die op 1 oktober 2014 regelmatig ingeschreven waren.

Het verschil tussen het RLMOA van de inrichting en haar RLMOD bepaalt het aantal lestijden.

Dat - positieve of negatieve - aantal wordt geglobaliseerd bij de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap. De inrichtingen die op 1 oktober 2014 geen secundair onderwijs organiseerden, creëren geen lestijd die te globaliseren is.

Op dat in het vorige lid aantal geglobaliseerde lestijden worden automatisch de in de § § 2 en 3 bedoelde lestijden uitgetrokken. Het aantal overblijvende lestijden maken het overschot uit. § 5. Voor zover het saldo positief is, wordt het in § 4, vierde lid, gekregen saldo aan de in § 2 bedoelde inrichtingen toegekend, om de invoering van de cursus filosofie en burgerzin te vergemakkelijken en te coördineren.

Alleen de inrichtingen die positief bijdragen tot het geglobaliseerde aantal lestijden krijgen lestijden met toepassing van het eerste lid.

Dat aantal lestijden is gelijk aan het in het vorige lid bedoelde overschot, gewogen met een coëfficiënt die gelijk is aan de verhouding tussen hun positieve bijdrage tot het geglobaliseerde aantal lestijden en het geglobaliseerde aantal lestijden. Het resultaat wordt tot de lagere eenheid afgerond.

Het gebruik van de in het vorige lid bedoelde lestijden wordt toegelaten zodra het aantal ervan door de diensten van de Regering wordt meegedeeld en tot 30 september [lees : juni] eerstkomende. Dat gebruik behoort tot de bevoegdheid van de inrichtende macht, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, en van het inrichtingshoofd, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, na het advies van de plaatselijke overlegorganen te hebben ingewonnen. Alleen wervingsambten van de categorie van het onderwijzend personeel kunnen in aanmerking worden genomen in het kader van die lestijden ».

Bij artikel 16 van het bestreden decreet wordt in het decreet van 3 maart 2004 « houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs » een artikel 94bis ingevoegd, waarvan paragraaf 5, die in het verzoekschrift wordt beoogd, bepaalt : « § 5. Boven de lestijden die noodzakelijk zijn voor de organisatie van de verschillende cursussen godsdienst, niet-confessionele zedenleer en filosofie en burgerzin, kunnen alleen op het maximumaantal lestijden alleen de lestijden worden uitgetrokken die noodzakelijk zijn voor het behoud van het opdrachtvolume dat overeenstemt met de lestijden die op 30 juni 2017 toegekend zijn, van de vastbenoemde of [prioritair] tijdelijke leermeesters godsdienst en niet-confessionele zedenleer, overeenkomstig de prioriteitsvolgorde bepaald in titel II van dit decreet, en zo niet, overeenkomstig de regels van het administratief statuut waaronder het personeelslid ressorteert.

Het in paragraaf 2, tweede lid, bedoelde [maximumaantal] lestijden kan alleen worden gebruikt voor de omkadering van de cursus godsdienst, niet-confessionele zedenleer en filosofie en burgerzin.

De overblijvende lestijden kunnen geenszins worden overgedragen naar het onderwijzend personeel of naar andere personeelscategorieën.

Voor de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, het officieel gesubsidieerd onderwijs en het niet-confessioneel vrij onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, worden bijkomende lestijden automatisch toegekend voor elk personeelslid dat wordt aangeworven of aangesteld als leraar van de cursus filosofie en burgerzin in het kader van de maatregelen bepaald in afdeling VII van [hoofdstuk II van] titel III van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs en in de overgangsmaatregelen vermeld in hoofdstuk XIquater van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, en in hoofdstuk Xter van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst van de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, met het oog op het behalen van het getuigschrift didactiek voor de cursus filosofie en burgerzin. Die lestijden worden in elk schooljaar tot 30 juni 2021 toegekend, met twee lestijden voor elk personeelslid.

Wanneer het personeelslid tegelijk het ambt van leraar filosofie en burgerzin en het ambt van leraar niet-confessionele zedenleer of godsdienst uitoefent, worden die twee lestijden prioritair op zijn bevoegdheden als leraar niet-confessionele zedenleer of godsdienst binnen de betrokken inrichtende macht uitgetrokken.

Indien de lestijden niet op die bevoegdheden worden uitgetrokken, moet het personeelslid op 1 september van het lopende schooljaar minstens voor drie lestijden aangeworven of aangesteld zijn als leraar filosofie en burgerzin.

In die beide gevallen, presteert het personeelslid als leraar filosofie en burgerzin binnen de betrokken inrichtende macht minstens 1 lestijd werkelijk voort, behalve als het afwezig is wegens moederschapsrust, ziekte, door een arbeidsongeval veroorzaakte arbeidsongeschiktheid, en wegens de volgende verloven : verlof wegens de volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan bij de geboorte of de adoptie van een kind, in het kader van het ouderschapsverlof; verlof wegens de volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan om palliatieve zorg te verlenen; verlof wegens de volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan om aanwezig te zijn bij een lid van het gezin of van de familie dat zwaar ziek is, of om hem zorg te verlenen.

Het inrichtingshoofd, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of de inrichtende macht, voor het officieel gesubsidieerd onderwijs en voor het niet-confessioneel vrij onderwijs, dient bij het bestuur een document in dat het gebruik van die bijkomende lestijden verantwoordt voor de vervanging van het betrokken personeelslid. Die lestijden worden, naar gelang van het geval, toegekend aan de inrichting of de inrichtende macht waarin het betrokken personeelslid de belangrijkste opdracht uitoefent. Als de opdracht van het personeelslid in elk van de betrokken inrichtende machten gelijk is, komt de keuze van de betrekking voor die vervanging aan het personeelslid toe.

In afwijking van het vorige lid, kunnen die lestijden worden toegekend aan een andere inrichting of inrichtende macht, wanneer de toekenning van die lestijden kan leiden tot de vermindering van het aantal vestigingen waarin het personeelslid zijn ambt werkelijk uitoefent.

Wanneer de lestijden die met toepassing van de voormelde bepalingen worden toegekend, het bovendien niet mogelijk maken om binnen de inrichting, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of binnen de inrichtende macht, voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, aan de vastbenoemde en prioritair tijdelijke [...] personeelsleden of stagiairs [, of stagedoende tijdelijken,] een volume lestijden toe te kennen dat overeenstemt met het volume dat op 30 juni 2017 toegekend was, overeenkomstig de prioriteiten die werden vastgesteld bij afdeling VII van hoofdstuk II van Titel III van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs en bij de overgangsbepalingen vermeld in hoofdstuk XIquater van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, en van hoofdstuk Xter van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst van de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, en, bij ontstentenis daarvan, overeenkomstig de regels van het administratief statuut dat toepasselijk is op het personeelslid, dient het inrichtingshoofd, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of de inrichtende macht, voor het gesubsidieerd officieel onderwijs en voor het niet-confessioneel vrij onderwijs, bij het bestuur een document in dat bewijst dat hij daartoe een bepaald aantal bijkomende lestijden moet gebruiken waarvan hij de bestemming voor elke vestiging zal bepalen overeenkomstig de hierna vermelde bepalingen.

De in het vorige lid bedoelde lestijden worden uitsluitend gebruikt voor : 1) het organiseren van activiteiten, in het kader van de cursus filosofie en burgerzin, binnen één zelfde inrichting;2) het organiseren van activiteiten voor de pedagogische coördinatie of het overleg. Er worden eveneens bijkomende lestijden toegekend aan het vastbenoemde, tijdelijk prioritaire personeelslid of stagiair, dat, ondanks de voorafgaandelijke toepassing van de hierboven opgesomde bepalingen, een uuropdracht die overeenstemt met de hem op 30 juni 2017 toegekende lestijden, niet heeft teruggevonden, of dat prestaties zou moeten verrichten in meer dan 6 vestigingen, alle inrichtende machten inbegrepen. Die lestijden worden toegekend aan de inrichting of aan de inrichtende macht, naar gelang van het geval, waar het volume van de uuropdracht van het betrokken personeelslid op 30 juni 2017 het belangrijkst is. Het inrichtingshoofd, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of de inrichtende macht, voor het officieel gesubsidieerd onderwijs en het niet-confessioneel vrij onderwijs, moet bij het bestuur een document indienen dat bewijst dat hij daartoe een bepaald aantal bijkomende lestijden moet gebruiken waarvan hij de bestemming voor elke vestiging zal bepalen overeenkomstig de hierna vermelde bepalingen.

Het betrokken personeelslid voert de volgende taken uit : 1° organisatie en toezicht betreffende activiteiten binnen de mediatheek;2° begeleiding van de cursussen godsdienst, niet-confessionele zedenleer en filosofie en burgerzin;3° organisatie van activiteiten voor pedagogische coördinatie of overleg;4° begeleiding van activiteiten van leerlingengroepen buiten de inrichting. Het gebruik van die bijkomende lestijden wordt toegelaten vanaf 1 september van dit jaar tot 30 juni van het volgende jaar. Dat gebruik behoort tot de bevoegdheid van de inrichtende macht, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, en van het inrichtingshoofd, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs. Het wordt onderworpen aan het voorafgaande advies, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, van het basisoverlegcomité, in het door de Franse Gemeenschap officieel gesubsidieerd onderwijs, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het door de Franse Gemeenschap vrij gesubsidieerd onderwijs, van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, van de vakbondsafvaardiging, waarbij het bemiddelingsbureau het recht heeft de zaak aan zich te trekken bij onenigheid.

De diensten die in het kader van de in deze paragraaf bedoelde bijkomende lestijden worden gepresteerd, worden volledig gelijkgesteld met de diensten die worden gepresteerd in het kader van de personeelsformatie. De aldus gecreëerde betrekkingen kunnen aanleiding geven tot benoemingen of wervingen in vast verband ».

Bij artikel 41 van het bestreden decreet wordt in artikel 39 van het decreet van 13 juli 1998 « betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving » een paragraaf 2bis ingevoegd die bepaalt : « Voor de inrichtingen bedoeld in § 1 worden de aanvullende lestijden automatisch toegekend voor de vervanging van elk personeelslid dat aangeworven of aangesteld wordt in de hoedanigheid van leraar cursus filosofie en burgerzin in het kader van de maatregelen bepaald in de afdeling VI van het hoofdstuk II van de titel III van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, zodat het betrokken personeelslid de cursus kan volgen voor het behalen van het getuigschrift van didactiek van de cursus filosofie en burgerzin. Deze lestijden zullen toegekend worden bij elk schooljaar tot 30 juni 2021, naar rata van 2 lestijden per personeelslid.

Wanneer het personeelslid tegelijkertijd het ambt van leermeester filosofie en burgerzin en het ambt leermeester niet-confessionele zedenleer of godsdienst uitoefent, vallen deze beide lestijden bij voorkeur onder zijn bevoegdheden als leermeester niet-confessionele zedenleer of godsdienst binnen de betrokken inrichtende macht.

Indien de lestijden niet onder de betrokken bevoegdheden vallen, moet het personeelslid [ten minste] voor 3 lestijden in de inrichtende macht op 1 oktober van het lopende schooljaar als leermeester filosofie en burgerzin aangeworven of aangesteld worden.

In beide gevallen blijft het personeelslid ten minste 1 lestijd als leermeester filosofie en burgerzin binnen de betrokken inrichtende macht werkelijk presteren, behalve bij afwezigheid wegens moederschap, ziekte, arbeidsongeschiktheid veroorzaakt door een arbeidsongeval en voor de volgende verlofdagen : verlof voor volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan bij de geboorte of de adoptie van een kind, in het kader van het ouderschapsverlof; verlof voor volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan om palliatieve zorg te verlenen; verlof voor volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan om een lid van het gezin of de familie dat ernstig ziek is bij te staan of om hem zorg te verlenen.

Het inrichtingshoofd, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, of de inrichtende macht, voor het officieel gesubsidieerd onderwijs en voor het niet-confessioneel vrij onderwijs, dient bij de administratie een document in waarbij het gebruik van deze aanvullende lestijden bewezen wordt voor de vervanging van het betrokken personeelslid. Deze lestijden zullen worden toegekend, naargelang het geval, aan de inrichting of de inrichtende macht, bij wie het betrokken personeelslid de belangrijkste opdracht heeft. Ingeval de opdracht van het personeelslid gelijk is in elke betrokken inrichtende macht, behoort de keuze van de betrekking betrokken bij deze vervanging tot het personeelslid.

In afwijking van het vorige lid kunnen deze lestijden toegekend worden aan een andere inrichting of inrichtende macht, wanneer de toekenning van deze lestijden het aantal vestigingen kan verminderen waarin het effectief zijn ambten uitoefent ».

Bij artikel 42 van het bestreden decreet worden in paragraaf 3 van artikel 39 van het voormelde decreet van 13 juli 1998 de volgende wijzigingen aangebracht : « 1° in het eerste lid worden de woorden ' de prioriteitsvolgorde bepaald in titel II van het decreet van 13 juli 2016 betreffende de invoering van een cursus filosofie en burgerzin in het basisonderwijs en betreffende het behoud van de alternatieve pedagogische begeleiding in het secundair onderwijs ' vervangen door de woorden ' de maatregelen bepaald bij de afdeling VI van hoofdstuk II van titel III van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs '; 2° het vijfde lid wordt vervangen als volgt : ' Op dat aantal in het vorige lid bedoelde geglobaliseerde lestijden wordt een aantal lestijden automatisch uitgetrokken voor de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en voor de inrichtende machten van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs waarvan het RLMOD en de aanvullende lestijden toegekend voor het behalen van het getuigschrift van didactiek van de cursus filosofie en burgerzin overeenkomstig § 2bis het niet mogelijk maken om aan de vast benoemde, prioritair tijdelijke of stagedoende tijdelijke leermeesters godsdienst en niet-confessionele zedenleer, een opdrachtenvolume toe te kennen dat gelijk is aan hun bevoegdheden op 30 juni 2016, overeenkomstig de prioriteitsvolgorde bepaald in de afdeling VI van het hoofdstuk II van de Titel III van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, en, bij gebreke hieraan, overeenkomstig de regels van het administratief statuut waaronder het personeelslid ressorteert.'; 3° er wordt een nieuw zesde lid ingevoegd, luidend als volgt : ' De aanvullende lestijden die bestemd zijn om een opdrachtenvolume te dekken dat gelijk is aan hun bevoegdheden op 30 juni 2016, worden ook uitgetrokken voor het vast benoemde, prioritair tijdelijke of stagedoende tijdelijke personeelslid dat prestaties in meer dan 6 vestigingen zou moeten uitvoeren, ongeacht alle inrichtende machten. Het inrichtingshoofd, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, of de inrichtende macht, voor het gesubsidieerd officieel onderwijs en voor het niet-confessioneel vrij onderwijs, moet bij de administratie een document indienen waarbij het gebruik van deze aanvullende lestijden bewezen wordt. '; 4° er wordt een nieuw zevende lid ingevoegd, luidend als volgt : ' De lestijden bedoeld in het vijfde en zesde lid zullen uitsluitend gebruikt worden voor de betrokken leermeesters godsdienst en niet-confessionele zedenleer en om : 1° ofwel de cursussen godsdienst, niet-confessionele zedenleer en filosofie en burgerzin te verstrekken.Ze verhogen, in voorkomend geval, de aantallen groepen bepaald overeenkomstig § 1; 2° ofwel de organisatie van activiteiten van pedagogische coördinatie of overleg;3° ofwel de begeleiding van activiteiten van groepen leerlingen buiten de inrichting.'; 5° er wordt een nieuw achtste lid ingevoegd, luidend als volgt : ' Het gebruik van deze lestijden wordt toegelaten van 1 oktober tot volgende 30 september.Dit gebruik valt onder de bevoegdheid van de inrichtende macht in het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap bedoeld in § 1, en van het inrichtingshoofd in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, na het advies van de overlegorganen bedoeld in artikel 25 te hebben ingewonnen. '; 6° de huidige 6 tot 8 leden worden de 9 tot 11 leden;7° in het nieuwe negende lid worden de woorden ' bedoeld in het vorige lid ' vervangen door de woorden ' de aantallen lestijden bedoeld in § 2bis en in het vijfde en zesde lid van deze paragraaf ';8° er wordt een nieuw en laatste twaalfde lid ingevoegd, luidend als volgt : ' De diensten die gepresteerd worden in het kader van de aanvullende lestijden ingesteld in deze paragraaf worden in alle opzichten gelijkgesteld met de diensten die in het kader van de personeelsformatie gepresteerd worden.De aldus opgerichte betrekkingen kunnen aanleiding geven tot benoemingen of wervingen in vast verband. ' ».

Ten slotte wordt bij artikel 44 van het bestreden decreet paragraaf 5 van artikel 43bis van het decreet van 3 maart 2004 « houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs » vervangen : « § 5. Naast de lestijden die noodzakelijk zijn voor de organisatie van de verschillende cursussen godsdienst, niet-confessionele zedenleer en filosofie en burgerzin, kunnen op het maximumaantal lestijden alleen de lestijden worden uitgetrokken die noodzakelijk zijn voor het behoud van het volume van de opdracht dat gelijkwaardig is met de toekenningen op 30 juni 2016 van de vast benoemde of tijdelijk prioritaire leermeesters godsdienst en niet-confessionele zedenleer, overeenkomstig de prioritaire volgorde bepaald in titel II van dit decreet en, bij gebreke hieraan, overeenkomstig de regels van het administratief statuut waaronder het personeelslid ressorteert.

Het maximumaantal lestijden bedoeld in paragraaf 2, tweede lid, kan alleen worden gebruikt voor de begeleiding van de cursussen godsdienst, niet-confessionele zedenleer en filosofie en burgerzin.

De overblijvende lestijden van een cursus kunnen geenszins worden overgedragen naar het onderwijzend personeel of naar andere personeelscategorieën.

Voor de inrichtingen voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het niet-confessioneel onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer worden aanvullende lestijden automatisch toegekend voor elk personeelslid dat aangeworven of aangesteld wordt als leraar cursus filosofie en burgerzin in het kader van de maatregelen bepaald in de afdeling VI van het hoofdstuk II van de titel III van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, voor het behalen van het getuigschrift van didactiek van de cursus filosofie en burgerzin. Deze lestijden zullen worden toegekend bij elk schooljaar tot 30 juni 2021, naar rata van 2 lestijden per personeelslid.

Wanneer het personeelslid tegelijkertijd het ambt van leermeester filosofie en burgerzin en het ambt leermeester niet-confessionele zedenleer of godsdienst uitoefent, vallen deze beide lestijden bij voorkeur onder zijn bevoegdheden als leermeester niet-confessionele zedenleer of godsdienst binnen de betrokken inrichtende macht.

Indien de lestijden niet onder de betrokken bevoegdheden vallen, moet het personeelslid [ten minste] voor 3 lestijden in de inrichtende macht op 1 september van het lopende schooljaar als leermeester filosofie en burgerzin aangeworven of aangesteld worden.

In beide gevallen blijft het personeelslid ten minste 1 lestijd als leermeester filosofie en burgerzin binnen de betrokken inrichtende macht effectief presteren, behalve bij afwezigheid wegens moederschap, ziekte, arbeidsongeschiktheid veroorzaakt door een arbeidsongeval en voor de volgende verlofdagen : verlof voor volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan bij de geboorte of de adoptie van een kind, in het kader van het ouderschapsverlof; verlof voor volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan om palliatieve zorg te verstrekken; verlof voor volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan om een lid van het gezin of de familie dat ernstig ziek is bij te staan of om hem zorg te verstrekken.

Het inrichtingshoofd, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, of de inrichtende macht, voor het officieel gesubsidieerd onderwijs en voor het niet-confessioneel vrij onderwijs, dient bij de administratie een document in waarbij het gebruik van deze aanvullende lestijden bewezen wordt voor de vervanging van het betrokken personeelslid. Deze lestijden zullen worden toegekend, naargelang het geval, aan de inrichting of de inrichtende macht, bij wie het betrokken personeelslid de belangrijkste opdracht heeft. Ingeval de opdracht van het personeelslid gelijk is in elke betrokken inrichtende macht, behoort de keuze van de betrekking betrokken bij deze vervanging tot het personeelslid.

In afwijking van het vorige lid kunnen deze lestijden toegekend worden aan een andere inrichting of inrichtende macht, wanneer de toekenning van deze lestijden het aantal vestigingen kan verminderen waarin het personeelslid effectief zijn ambten uitoefent.

Bovendien, wanneer de lestijden die toegekend worden met toepassing van de bovenvermelde bepalingen het niet mogelijk maken om, binnen de inrichting voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of binnen de inrichtende macht voor het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, aan de vast benoemde, prioritair tijdelijke of stagedoende tijdelijke personeelsleden, een opdrachtenvolume toe te kennen dat gelijk is met de toekenning ervan op 30 juni 2016, overeenkomstig de prioriteitsvolgorde bepaald in de afdeling VI van het hoofdstuk II van de Titel III van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, en, bij gebreke hieraan, overeenkomstig de regels van het administratief statuut waaronder het personeelslid ressorteert, dient het inrichtingshoofd voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of de inrichtende macht voor het gesubsidieerd officieel onderwijs en voor het niet-confessioneel vrij onderwijs, bij de Administratie, een document in waarbij bewezen wordt dat hij daarom een bepaald aantal aanvullende lestijden gebruikt waarvan hij de bestemming ervan overeenkomstig de hierna bedoelde bepalingen zal nader bepalen.

De lestijden bedoeld in het vorige lid zullen uitsluitend gebruikt worden voor : 1. de organisatie van activiteiten, in het kader van de cursus filosofie en burgerzin, binnen eenzelfde inrichting;2. de organisatie van activiteiten voor de pedagogische coördinatie of het overleg. De aanvullende lestijden worden ook toegekend aan het vast benoemde, prioritair tijdelijke of stagedoende personeelslid dat, ondanks de voorafgaandelijke toepassing van de hierboven opgesomde bepalingen, geen opdrachtenvolume teruggevonden heeft dat gelijk was aan zijn toekenning ervan op 30 juni 2016 of dat prestaties in meer dan 6 vestigingen zou moeten verlenen, ongeacht alle inrichtende machten.

Deze lestijden worden toegekend aan de inrichting of de inrichtende macht, naargelang het geval, bij wie het opdrachtenvolume van het betrokken personeelslid het belangrijkste is op 30 juni 2016. Het inrichtingshoofd, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, of de inrichtende macht, voor het gesubsidieerd officieel onderwijs en voor het niet-confessioneel vrij onderwijs, moet bij de administratie een document indienen waarbij het gebruik van deze aanvullende lestijden waarvan hij de bestemming per vestiging zal nader bepalen overeenkomstig de hierna bedoelde bepalingen, bewezen wordt.

Het betrokken personeelslid wordt voor de volgende taken toegewezen : a. de organisatie en begeleiding van activiteiten binnen de mediatheek;b. de begeleiding van de cursussen godsdienst, niet-confessionele zedenleer en filosofie en burgerzin;c. de organisatie van activiteiten van pedagogische coördinatie of overleg;d. de begeleiding van activiteiten van groepen leerlingen buiten de inrichting. Het gebruik van deze lestijden wordt toegelaten vanaf 1 september tot volgende 30 juni. Dit gebruik valt onder de bevoegdheid van de inrichtende macht in het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en van het inrichtingshoofd in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap. Het wordt onderworpen aan het voorafgaandelijke advies, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, van het basisoverlegcomité, in het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de plaatselijke paritaire commissie en in het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de ondernemingsraad of, bij gebreke hieraan, van de vakbondsdelegatie met evocatierecht van het verzoeningsbureau bij afkeuring.

De diensten die gepresteerd worden in het kader van de aanvullende lestijden bedoeld in deze paragraaf, worden in alle opzichten gelijkgesteld met de diensten die gepresteerd worden in het kader van de personeelsformatie. De aldus opgerichte betrekkingen kunnen aanleiding geven tot benoemingen of de wervingen in vast verband ».

B.1.3. De bestreden bepalingen zijn in werking getreden in het begin van het schooljaar 2017-2018, met uitzondering van artikel 42, 8°, dat in werking is getreden in het begin van het schooljaar 2016-2017 (artikel 67 van het voormelde decreet van 19 juli 2017).

Ten aanzien van het belang van het SeGEC B.2.1. Terwijl zij het belang van de verzoekende partij om in rechte te treden, betwistte in haar verzoekschrift, gedraagt de Franse Gemeenschapsregering zich thans naar de wijsheid van het Hof, « rekening houdend met het arrest nr. 114/2018 van 19 juli 2018 ».

Bij dat arrest heeft het Hof het beroep dat door dezelfde verzoekende partij is ingesteld tegen de artikelen 5 en 14 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 13 juli 2016 « betreffende de invoering van een cursus filosofie en burgerzin in het basisonderwijs en betreffende het behoud van de alternatieve pedagogische begeleiding in het secundair onderwijs », ontvankelijk verklaard om de volgende redenen : « B.7.1. Uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden bepalingen (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2015-2016, nr. 312/1, pp. 7 en 58; ibid., nr. 312/3, p. 6) alsook uit het proces-verbaal en het protocol die op 18 mei 2016 door het ' comité voor de onderhandeling tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten van het onderwijs en van de gesubsidieerde P.M.S.-centra die door de Regering erkend worden ' werden opgesteld en door de verzoekende vereniging werden voorgelegd, blijkt dat het voorontwerp van decreet dat aan de oorsprong ligt van het decreet van 13 juli 2016, aan dat comité is voorgelegd.

Dat comité is onder meer samengesteld uit een ' delegatie van de vertegenwoordigingsorganen ' die leden kan tellen die het ' Secrétariat Général de l'Enseignement Catholique ' vertegenwoordigen (artikel 5, § § 1 en 3, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 20 juli 2006 ' betreffende de onderhandeling met de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de Inrichtende Machten van het onderwijs en van de gesubsidieerde P.M.S.-centra ', gewijzigd bij artikel 36, 3), van het programmadecreet van 15 december 2010).

Uit de door de verzoekende vereniging voorgelegde documenten blijkt dat zij vertegenwoordigd was op de vergadering van 18 mei 2016 die dat comité heeft gewijd aan de bespreking van het voormelde voorontwerp van decreet.

B.7.2. Die deelname aan de procedure van aanneming van de bestreden bepalingen toont aan dat die het maatschappelijk doel van de verzoekende vereniging rechtstreeks en ongunstig kunnen raken ».

B.2.2. Uit een bij het verzoekschrift gevoegd proces-verbaal blijkt dat het voorontwerp van decreet dat aan de oorsprong van het bestreden decreet ligt, op 4 mei 2017 is voorgelegd aan het comité voor de onderhandeling tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten van het onderwijs en van de gesubsidieerde P.M.S.-centra die door de Regering erkend worden, en dat de verzoekende partij vertegenwoordigd was op de vergadering van 4 mei 2017 die dat comité aan de bespreking van het voormelde voorontwerp van decreet heeft gewijd.

Die deelname aan de procedure van aanneming van de bestreden bepalingen toont aan dat die het statutair doel van de verzoekende vereniging rechtstreeks en ongunstig kunnen raken.

Het beroep tot vernietiging is ontvankelijk.

Ten aanzien van het middel met betrekking tot artikel 1 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 juli 2017 B.3. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van artikel 24, § 4, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 24, § 1, van de Grondwet, door artikel 7/1, § § 2 tot 5, van het decreet van 29 juli 1992, zoals ingevoegd bij artikel 1 van het decreet van 19 juli 2017, in zoverre die bepaling een discriminerend verschil in behandeling zou invoeren tussen twee categorieën van inrichtingen van het gewoon secundair onderwijs : enerzijds, de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, de inrichtingen van het door die Gemeenschap gesubsidieerd officieel onderwijs en de inrichtingen van het niet-confessioneel vrij onderwijs die de keuze bieden tussen de cursus niet-confessionele zedenleer en de cursussen godsdienst en, anderzijds, de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs die enkel de cursus katholieke godsdienst aanbieden.

B.4.1. Het door de decreetgever in aanmerking genomen berekeningsmechanisme zou tot gevolg hebben dat ten gunste van de eerste categorie van inrichtingen « lestijden voor begeleiding » worden gecreëerd die verder gaan dan hetgeen noodzakelijk is om het door de decreetgever nagestreefde doel te bereiken, namelijk het behoud van de tewerkstelling van de personeelsleden die op 30 juni 2017 in functie waren, terwijl de tweede categorie van inrichtingen geen bijkomende lestijden voor begeleiding kan genieten.

B.4.2. Er wordt eveneens aangeklaagd dat de bestreden bepaling die bijkomende lestijden voor begeleiding vaststelt zonder beperking in de tijd, terwijl zij, om het beoogde doel te bereiken, zonder het te overschrijden, als tijdelijk hadden moeten worden opgevat.

B.5. Artikel 24, § 1, van de Grondwet bepaalt : « Het onderwijs is vrij; elke preventieve maatregel is verboden; de bestraffing van de misdrijven wordt alleen door de wet of het decreet geregeld.

De gemeenschap waarborgt de keuzevrijheid van de ouders.

De gemeenschap richt neutraal onderwijs in. De neutraliteit houdt onder meer in, de eerbied voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerlingen.

De scholen ingericht door openbare besturen bieden, tot het einde van de leerplicht, de keuze aan tussen onderricht in een der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer ».

Artikel 24, § 4, van de Grondwet bepaalt : « Alle leerlingen of studenten, ouders, personeelsleden en onderwijsinstellingen zijn gelijk voor de wet of het decreet. De wet en het decreet houden rekening met objectieve verschillen, waaronder de eigen karakteristieken van iedere inrichtende macht, die een aangepaste behandeling verantwoorden ».

B.6.1. Het decreet van 19 juli 2017 « betreffende de invoering van een cursus filosofie en burgerzin in het secundair onderwijs en houdende verschillende aanpassingen in het basisonderwijs », waarvan artikel 1 in het eerste middel wordt bestreden, wordt in de parlementaire voorbereiding voorgesteld als « het resultaat van een complex evenwicht tussen soms erg verschillende benaderingen van die aangelegenheid » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2016-2017, nr. 494/2, p. 4) of als « het resultaat van een complex evenwicht tussen belangen die op het terrein soms erg verschillend zijn » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2016-2017, CRI nr. 20, p. 19; in dezelfde zin p. 30).

Dat decreet past in een uitgebreidere hervorming die met name bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 oktober 2015 « betreffende de organisatie van een cursus filosofie en burgerzin en een opvoeding tot filosofie en burgerzin » en bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 13 juli 2016 « betreffende de invoering van een cursus filosofie en burgerzin in het basisonderwijs en betreffende het behoud van de alternatieve pedagogische begeleiding in het secundair onderwijs », dat gedeeltelijk is vernietigd bij het arrest nr. 114/2018 van 19 juli 2018, ten uitvoer is gelegd. Tal van bepalingen die bij die decreten in de gemeenschapswetgeving zijn ingevoegd, zijn vervangen bij het decreet van 3 mei 2019 « houdende de boeken 1 en 2 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, en tot instelling van de gemeenschappelijke kern », dat in werking treedt op 1 september 2020 (artikel 19).

B.6.2. De beginselen van die hervorming zijn met name de volgende : 1° - Het inrichten van twee nieuwe cursussen en, over het geheel genomen, de organisatie van vier categorieën van cursussen De inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd en gesubsidieerd officieel onderwijs en de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, organiseren gedurende één wekelijkse lestijd een verplichte cursus filosofie en burgerzin in plaats van een van de twee lestijden niet-confessionele zedenleer of godsdienst;zij organiseren ook de cursussen erkende godsdiensten en niet-confessionele zedenleer gedurende één wekelijkse lestijd; zij organiseren ten slotte een tweede cursus filosofie en burgerzin voor de leerlingen die zijn vrijgesteld van de cursus niet-confessionele zedenleer of godsdienst (artikel 60bis van het decreet van 24 juli 1997 « dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren », ingevoegd bij artikel 3 van het voormelde decreet van 22 oktober 2015; die tekst is vervangen bij artikel 1.7.5-1 van het decreet van 3 mei 2019 « houdende de boeken 1 en 2 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, en tot instelling van de gemeenschappelijke kern », dat in werking treedt op 1 september 2020). 2° - Het opstellen van referentiesystemen die gemeenschappelijk zijn voor alle netten Er wordt voorzien in het opstellen van unieke netoverschrijdende referentiesystemen betreffende filosofie en burgerzin (voormeld decreet van 22 oktober 2015);het is de bedoeling te waarborgen dat « dezelfde doelstellingen inzake opvoeding, competentie en kennis worden bereikt, ongeacht het net van de inrichting » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2015-2016, nr. 171/3, p. 6). 3° - De ontstentenis van de verplichting om een cursus gewijd aan filosofie en burgerzin in het vrij onderwijs in te richten De invoering van een verplichte lestijd die in het bijzonder gewijd is aan filosofie en burgerzin, wordt niet opgelegd aan de inrichtingen van het confessioneel vrij onderwijs en aan de inrichtingen van het niet-confessioneel vrij onderwijs die uitsluitend twee wekelijkse uren niet-confessionele zedenleer aanbieden;voor die inrichtingen, waaronder die welke de verzoekende partij vertegenwoordigt, worden de referentiesystemen uitgevoerd via de cursusprogramma's van het uurrooster, zijnde, voor de inrichtingen die de verzoekende partij vertegenwoordigt, de twee uren godsdienst en alle andere cursussen (artikel 60quater, § 3, van het decreet van 24 juli 1997 « dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren », ingevoegd bij artikel 3 van het voormelde decreet van 22 oktober 2015; die tekst is vervangen bij artikel 1.7.6-4 van het decreet van 3 mei 2019 « houdende de boeken 1 en 2 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, en tot instelling van de gemeenschappelijke kern », dat in werking treedt op 1 september 2020).

De keuze voor die « gedifferentieerde behandeling » bij de uitvoering van het gemeenschappelijk referentiesysteem werd tijdens de parlementaire voorbereiding verantwoord door een verwijzing naar « een objectief verschil in verband met het confessioneel engagement in het confessioneel vrij onderwijs ten opzichte van de andere onderwijstypes » en « een objectief verschil tussen de netten » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2015-2016, nr. 171/3, pp. 6 en 12). 4° - De heroriëntering van de leraars zedenleer en godsdienst naar de cursussen filosofie en burgerzin In de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd en gesubsidieerd officieel onderwijs en in de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, zullen leraars zedenleer en godsdienst, bij wijze van overgangsregeling en onder bepaalde voorwaarden, leraar filosofie en burgerzin kunnen worden (zie met name het niet-bestreden artikel 19 van het voormelde decreet van 19 juli 2017, waarvan de vernietiging van andere bepalingen in de onderhavige zaak wordt gevorderd).5° - De invoering van onverenigbaarheden in de inrichtingen die verschillende categorieën van cursussen organiseren In diezelfde inrichtingen worden onverenigbaarheden ingevoerd, binnen dezelfde vestiging, om te vermijden dat dezelfde leraar lesgeeft aan dezelfde leerling als leraar zedenleer of godsdienst en vervolgens als leraar filosofie en burgerzin.Afwijkingen zijn mogelijk wat het gespecialiseerd onderwijs betreft (artikel 169terdecies van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 « tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen », ingevoegd bij het niet-bestreden artikel 19 van het voormelde decreet van 19 juli 2017, waarvan de vernietiging van andere bepalingen in de onderhavige zaak wordt gevorderd). 6° - De financiering van de hervorming door de hervorming zelf In diezelfde inrichtingen, rekening houdend met de vervanging van een van de twee verplichte lestijden godsdienst of niet-confessionele zedenleer (RLMO) door een gemeenschappelijke lestijd filosofie en burgerzin, « zou er geen overschrijding mogen zijn ten opzichte van hetgeen de cursussen RLMO zonder hervorming zouden hebben gekost » (Parl.St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2016-2017, nr. 494/2, p. 4).7° - Het behoud van de tewerkstelling van de in functie zijnde leraars De hervorming vereist een reorganisatie van het onderwijs in de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd en gesubsidieerd officieel onderwijs en in de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer.Die reorganisatie geschiedt zonder « verlies van tewerkstelling voor de betrokken leerkrachten in functie » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2016-2017, nr. 494/1, p. 6).8° - Het behoud van het totale volume van de tewerkstelling in het secundair onderwijs met volledig leerplan en de hulp bij de invoering van de cursus filosofie en burgerzin In het secundair onderwijs met volledig leerplan, wat betreft de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd en gesubsidieerd officieel onderwijs en de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, wil de decreetgever voor al die inrichtingen ook « het totale volume van de tewerkstelling » behouden, met andere woorden « de begeleiding die zou zijn toegekend zonder hervorming (noch vrijstelling, noch invoering van een gemeenschappelijk uur filosofie en burgerzin) » (Parl.St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2016-2017, nr. 494/1, p. 11), om middelen - « het saldo » - toe te wijzen aan het vergemakkelijken en coördineren van het onderricht in filosofie en burgerzin. Daartoe wordt het aantal lestijden die noodzakelijk zijn om de leraars die in functie waren op 30 juni 2017, na de invoering van de nieuwe regeling van de vier categorieën van cursussen, aan het werk te houden, vergeleken met het aantal lestijden die op 1 oktober 2014 waren bestemd voor de twee categorieën niet-confessionele zedenleer en erkende godsdiensten. Dat laatste aantal wordt vermenigvuldigd met een vaste demografische factor die is vastgesteld op 1 oktober 2016. Indien het saldo van de vergelijking positief is, wordt het toegekend aan de beoogde inrichtingen teneinde de invoering van de cursus filosofie en burgerzin te vergemakkelijken en te coördineren (artikel 7/1, § 5, van het decreet van 29 juli 1992 « houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan », ingevoegd bij artikel 1 van het voormelde bestreden decreet van 19 juli 2017).

B.7. Paragraaf 2 van het bestreden artikel 7/1 voorziet allereerst erin dat gedurende elk schooljaar tot 30 juni 2021 twee lestijden automatisch worden toegekend per personeelslid dat wordt aangeworven of aangesteld als leraar voor de cursus filosofie en burgerzin, met het oog op het behalen van het getuigschrift van didactiek van de cursus filosofie en burgerzin.

Vervolgens, indien de lestijden die met toepassing van de eerste twee paragrafen van artikel 7/1 worden toegekend, het niet mogelijk maken om aan de betrokken personeelsleden een lestijdenvolume toe te kennen dat overeenstemt met hun toekenningen op 30 juni 2017, kunnen bijkomende lestijden nog worden gebruikt met toepassing van artikel 7/1, § 3. Er wordt erin voorzien dat die « uitsluitend gebruikt [worden] » voor de vier in het tweede lid van dezelfde bepaling beschreven doeleinden : het organiseren van activiteiten in het kader van de cursus filosofie en burgerzin, het organiseren van activiteiten voor de pedagogische coördinatie of het overleg tussen personeelsleden belast met de cursus filosofie en burgerzin, het splitsen in tweeën van een klasgroep met meer dan tien leerlingen die de cursus godsdienst, zedenleer of filosofie en burgerzin voor de leerlingen die zijn vrijgesteld van de eerste twee aangehaalde cursussen, volgen, en het aanwijzen van twee leerkrachten voor een klasgroep van minstens tien leerlingen die de voormelde cursussen volgen of die de cursus filosofie en burgerzin volgen.

Ten slotte, indien de toepassing van de voorafgaande bepalingen het de betrokken personeelsleden niet mogelijk maakt om een volume van de uuropdracht terug te vinden die overeenstemt met hun toekenningen op 30 juni 2017 of indien de betrokken personeelsleden prestaties moeten verrichten in meer dan zes vestigingen, alle inrichtende machten samen, zullen hun bijkomende lestijden worden toegekend krachtens artikel 7/1, § 3, derde lid. Die bieden het betrokken personeelslid de mogelijkheid om de in het vierde lid beschreven taken uit te voeren : de organisatie en het toezicht betreffende activiteiten binnen de mediatheek van de school of betreffende een remediëringsactiviteit, het toezicht op vormings- en bekrachtigingsevaluaties, en de begeleiding van leerlingengroepen bij activiteiten buiten de inrichting.

B.8. Bij de paragrafen 2 en 3 van het bestreden artikel 7/1 worden de doelstellingen van de hervorming uitgevoerd die erin bestaan de heroriëntering van de in functie zijnde leraars zedenleer en godsdienst naar de cursussen filosofie en burgerzin mogelijk te maken en de tewerkstelling van de in functie zijnde leraars te behouden.

Die doelstellingen zijn legitiem.

De specifieke begeleidingsregeling die bestemd is om die doelstellingen uit te voeren, moet adequaat en evenredig zijn.

B.9.1. Wat betreft de twee bijkomende lestijden die aan de beoogde schoolinrichtingen worden toegekend, met toepassing van het bestreden artikel 7/1, § 2, voor elk personeelslid dat wordt aangeworven of aangesteld als leraar voor de cursus filosofie en burgerzin met het oog op het behalen van het getuigschrift van didactiek van de voormelde cursus, is het niet kennelijk onredelijk om aan de betrokken leraars een bepaalde termijn te laten voor het behalen van het getuigschrift, aangezien dat getuigschrift voortaan wordt vereist bij de artikelen 17 en 18 van het decreet van 11 april 2014 « tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs ». Het is immers mogelijk dat zij, door omstandigheden buiten hun wil, niet in staat zijn de vereiste opleiding te volgen tijdens het eerste jaar vanaf de inwerkingtreding van het bestreden decreet.

B.9.2. Niets verantwoordt daarentegen dat die bijkomende lestijden automatisch worden toegekend aan de betrokken schoolinrichtingen, zelfs wanneer zij niet daadwerkelijk worden gebruikt door de leraars, hetzij omdat zij het getuigschrift hebben behaald, hetzij omdat zij hun opleiding hebben moeten uitstellen om redenen onafhankelijk van hun wil, of wanneer zij niet worden gebruikt om de leraars te vervangen tijdens het jaar van hun opleiding, zoals het vijfde lid van het bestreden artikel 7/1, § 2, erin voorziet. Daaruit volgt dat artikel 7/1, § 2, moet worden vernietigd.

B.10.1. De in het bestreden artikel 7/1, § 3, bedoelde bijkomende lestijden kunnen enkel worden toegekend wanneer de vastbenoemde, prioritair tijdelijke of stagedoende tijdelijke personeelsleden geen lestijdenvolume hebben kunnen terugvinden dat gelijkwaardig is met hun toekenningen op 30 juni 2017, met toepassing van de eerste twee paragrafen van dezelfde bepaling. Artikel 7/1, § 3, beoogt aldus tegemoet te komen aan het door de decreetgever nagestreefde doel dat erin bestaat de leerkrachten die op 30 juni 2017 in functie waren, aan het werk te houden. In dat verband vormen de bestemmingen van die bijkomende lestijden zoals zij in paragraaf 3 worden beschreven, een middel dat adequaat en evenredig met het beoogde doel is.

B.10.2. Het bestreden artikel 7/1, § 3, zou niet op zodanige wijze kunnen worden geïnterpreteerd dat het de toekenning van bijkomende lestijden aan de in het decreet beoogde schoolinrichtingen mogelijk zou maken terwijl zij niet strikt noodzakelijk zijn voor het behoud van het opdrachtenvolume van de betrokken leraars.

B.11.1. Bij de paragrafen 4 en 5 van artikel 7/1 wordt de wijze vastgesteld waarop het aantal lestijden die noodzakelijk zijn voor het organiseren van het onderricht in de erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer vóór de uitvoering van de hervorming (dat aantal is het RLMOA) en het aantal lestijden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de hervorming (dat aantal is het RLMOD), met elkaar in verband worden gebracht. Zij zijn bedoeld om het eventuele positieve saldo te doen ontstaan dat zal worden bestemd voor het vergemakkelijken en coördineren van de invoering van de cursus filosofie en burgerzin.

B.11.2. Door dat eventuele saldo te creëren en door het te bestemmen voor het vergemakkelijken en het coördineren van de invoering van de cursus filosofie en burgerzin, beoogt de decreetgever een ander doel dan het behoud van de tewerkstelling van de leraars die op 30 juni 2017 in functie waren.

Zijn doel bestaat in dat geval erin de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, de inrichtingen van het door die Gemeenschap gesubsidieerd officieel onderwijs en de inrichtingen van het niet-confessioneel vrij onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, te helpen om het onderricht in filosofie en burgerzin te organiseren.

B.11.3. Dat doel past in het geheel van een hervorming van het onderwijs in de Franse Gemeenschap die betrekking heeft op godsdienst, niet-confessionele zedenleer en filosofie en burgerzin in alle netten.

In het kader van die hervorming heeft de decreetgever gepoogd om rekening te houden met de specificiteiten van eenieder. Dat doel is legitiem.

B.11.4. De verplichting om de twee vormen van onderricht in filosofie en burgerzin - het ene verplicht voor alle leerlingen, het andere voor de leerlingen die zijn vrijgesteld van de cursussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer - te organiseren in de vorm van nieuwe cursussen die zich onderscheiden van de andere, door tevens de verplichting op zich te blijven nemen om de cursussen erkende godsdiensten en niet-confessionele zedenleer te organiseren, heeft enkel betrekking op de door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijsinrichtingen, op de inrichtingen van het door die Gemeenschap gesubsidieerd officieel onderwijs en op de inrichtingen van het gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, en niet op de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs die aan hun leerlingen enkel de cursus katholieke godsdienst aanbieden. Zodoende hanteert de decreetgever een objectief en relevant criterium van onderscheid.

B.11.5. De toekenning van het saldo voor het vergemakkelijken en coördineren van de invoering van de cursus filosofie en burgerzin maakt het ook mogelijk om een verschil in te voeren ten opzichte van de bestemming van het saldo die is geregeld bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 13 juli 2016 « betreffende de invoering van een cursus filosofie en burgerzin in het basisonderwijs en betreffende het behoud van de alternatieve pedagogische begeleiding in het secundair onderwijs », dat het Hof bij zijn arrest nr. 114/2018 van 19 juli 2018 heeft afgekeurd.

Dat decreet voorzag immers in het gebruik van het saldo « om te zorgen voor aanpassing en pedagogische ondersteuning met het oog op het uitvoeren, coördineren en ondersteunen van opvoedingsactiviteiten die uitsluitend tot doel hebben artikel 15, eerste lid, van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, toe te passen ».

Het Hof, waarbij een beroep tot vernietiging was ingesteld, heeft vastgesteld dat « de in artikel 15, eerste lid, van [het voormelde decreet van 24 juli 1997] uitgedrukte verplichting het de leerling mogelijk te maken aan zijn eigen ritme vooruit te gaan, waarbij de vormende evaluatie en de gedifferentieerde pedagogie worden beoefend, [...] zowel voor de inrichtingen bedoeld in artikel 39, § 1, eerste lid, van het decreet van 13 juli 1998 [met andere woorden de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd officieel gewoon onderwijs en de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer] als voor de inrichtingen van het door die gemeenschap gesubsidieerd confessioneel vrij lager onderwijs die hun leerlingen enkel de cursus katholieke godsdienst aanbieden [, geldt] » (B.13.3). Het heeft besloten dat het verschil in behandeling tussen de beoogde inrichtingen en de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs die hun leerlingen enkel de cursus katholieke godsdienst aanbieden, zonder redelijke verantwoording was (B.17).

Bij artikel 7/1, § 5, van het decreet van 29 juli 1992, ingevoegd bij artikel 1 van het bestreden decreet van 19 juli 2017, bestemt de decreetgever het saldo daarentegen voor een specifieke taak van de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, van de inrichtingen van het door die Gemeenschap gesubsidieerd officieel onderwijs en van de inrichtingen van het gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer. Daaruit volgt dat het verschil in behandeling dat bij het arrest nr. 114/2018 van 19 juli 2018 is afgekeurd, te dezen niet aanwezig is.

B.11.6. Door het RLMOA te creëren teneinde dat saldo te doen ontstaan en door de totale jaarlijkse financiering van de hervorming, wat die inrichtingen betreft, bij een positief saldo te beperken tot het begrotingskader dat tot dan werd bestemd voor de specifieke organisatie, door die inrichtingen, van de keuze tussen de cursus niet-confessionele zedenleer en de cursussen erkende godsdiensten, handelt de decreetgever niet op onevenredige wijze.

In zoverre de paragrafen 4 en 5 van artikel 7/1, ingevoerd bij het bestreden decreet, erin worden bekritiseerd, is het middel niet gegrond.

B.12. Onder voorbehoud van de interpretatie vermeld in B.10.2, is het eerste middel in de in B.9.2 vastgestelde mate gegrond.

B.13. Om te voorkomen dat de vernietiging die eruit voortvloeit, de situatie van de personeelsleden die worden aangeworven of aangesteld als leraar voor de cursus filosofie en burgerzin in het kader van de overgangsmaatregelen, aan wie de bijkomende lestijden waarvan sprake in het bestreden artikel 7/1, § 2, in de in B.9.2 aangegeven mate, werden toegekend, met terugwerkende kracht zou wijzigen, dienen de gevolgen van de vernietigde bepaling, met toepassing van artikel 8, derde lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, te worden gehandhaafd zoals aangegeven in het dictum.

Ten aanzien van het middel met betrekking tot artikel 16 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 juli 2017 B.14. Een tweede middel is afgeleid uit de schending van artikel 24, § 4, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 24, § 1, van de Grondwet, door artikel 16 van het bestreden decreet van 19 juli 2017, in zoverre het een artikel 94bis, § 5, invoegt in het decreet van 3 maart 2004 « houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs ».

Volgens de verzoekende partij voert het bestreden artikel 16, dat van toepassing is op de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd gespecialiseerd secundair onderwijs en de inrichtingen van het gespecialiseerd secundair onderwijs van het gesubsidieerd officieel onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, een mechanisme in voor de berekening van de lestijden voor begeleiding dat bijkomende lestijden creëert die verder gaan dan het behoud van de tewerkstelling van de leraars godsdienst en zedenleer die op 30 juni 2017 in functie waren, en dat op blijvende wijze is geconcipieerd.

B.15. In artikel 94bis, § 2, van het decreet van 3 maart 2004, zoals ingevoegd bij artikel 16 van het decreet van 19 juli 2017, worden de regels geformuleerd die het mogelijk maken het « maximumaantal lestijden te [bepalen] die kunnen worden gebruikt voor de organisatie van de verschillende cursussen godsdienst, niet-confessionele zedenleer en filosofie en burgerzin ».

B.16. Uit de duidelijke bewoordingen van artikel 94bis, § 5, eerste, tweede en derde lid, van het decreet van 3 maart 2004, zoals ingevoegd bij artikel 16 van het bestreden decreet van 19 juli 2017, blijkt dat, onder die « lestijden », die welke niet « noodzakelijk » zijn voor de organisatie van de voormelde cursussen alleen kunnen worden gebruikt wanneer zij « noodzakelijk zijn voor het behoud van het opdrachtvolume dat overeenstemt met de lestijden die op 30 juni 2017 toegekend zijn, van de vastbenoemde of [prioritair] tijdelijke leermeesters godsdienst en niet-confessionele zedenleer ».

In dezelfde bepaling wordt gepreciseerd dat het voormelde « maximumaantal » « alleen [kan] worden gebruikt voor de omkadering van de cursus godsdienst, niet-confessionele zedenleer en filosofie en burgerzin » en dat de « overblijvende lestijden [...] geenszins [kunnen] worden overgedragen naar het onderwijzend personeel of naar andere personeelscategorieën ».

B.17. Het vierde tot het negende lid van artikel 94bis, § 5, van het decreet van 3 maart 2004, ingevoegd bij artikel 16 van het bestreden decreet van 19 juli 2017, voorzien evenwel erin dat gedurende elk schooljaar tot 30 juni 2021 twee lestijden automatisch worden toegekend per personeelslid dat wordt aangeworven of aangesteld als leraar van de cursus filosofie en burgerzin, met het oog op het behalen van een getuigschrift van didactiek van de cursus filosofie en burgerzin, in bewoordingen die identiek zijn aan die van artikel 7/1, § 2, van het decreet van 29 juli 1992, ingevoegd bij artikel 1 van het bestreden decreet van 19 juli 2017.

B.18. Aangezien het berust op een verkeerde lezing van de bestreden bepaling, is het middel niet gegrond in zoverre het betrekking heeft op het eerste tot het derde lid en op het tiende lid en de volgende leden van artikel 94bis, § 5, van het decreet van 3 maart 2004, ingevoegd bij artikel 16 van het decreet van 19 juli 2017.

B.19. Daarentegen dienen het vierde tot het negende lid van artikel 94bis, § 5, van het decreet van 3 maart 2004, ingevoegd bij artikel 16 van het decreet van 19 juli 2017, om dezelfde redenen als die welke tot de vernietiging van artikel 7/1, § 2, van het decreet van 29 juli 1992, ingevoegd bij artikel 1 van het decreet van 19 juli 2017, hebben geleid en die in B.9.2 worden uiteengezet, te worden vernietigd, maar dienen de gevolgen ervan te worden gehandhaafd op de in het dictum aangegeven wijze, om de in B.13 uiteengezette redenen.

Ten aanzien van het middel met betrekking tot de artikelen 41, 42 en 44 van het decreet van 19 juli 2017 B.20. Een derde middel is afgeleid uit de schending van artikel 24, § 4, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 24, § 1, van de Grondwet, door de artikelen 41, 42 en 44 van het decreet van 19 juli 2017.

De grieven die tegen de drie voormelde bepalingen van het decreet van 19 juli 2017 zijn geformuleerd, zijn identiek aan die welke tegen de eerste twee bestreden bepalingen zijn gericht.

B.21. Bij artikel 41 van het bestreden decreet van 19 juli 2017 wordt een paragraaf 2bis in artikel 39 van het decreet van 13 juli 1998 « betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving » (hierna : het decreet van 13 juli 1998) ingevoegd. Het voorziet eveneens erin dat gedurende elk schooljaar tot 30 juni 2021 twee lestijden automatisch worden toegekend per personeelslid dat wordt aangeworven of aangesteld in de hoedanigheid van leraar van de cursus filosofie en burgerzin, met het oog op het behalen van een getuigschrift van didactiek van de cursus filosofie en burgerzin, in bewoordingen die identiek zijn aan die van artikel 7/1, § 2, van het decreet van 29 juli 1992, ingevoegd bij artikel 1 van het bestreden decreet van 19 juli 2017.

B.22.1. Om dezelfde redenen als die welke tot de vernietiging van artikel 7/1, § 2, van het decreet van 29 juli 1992, ingevoegd bij artikel 1 van het decreet van 19 juli 2017, hebben geleid en die in B.9.2 worden uiteengezet, dient artikel 41 van het bestreden decreet van 19 juli 2017 te worden vernietigd in zoverre daarin een paragraaf 2bis in artikel 39 van het decreet van 13 juli 1998 wordt ingevoegd.

B.22.2. De gevolgen ervan dienen evenwel te worden gehandhaafd, om dezelfde redenen als die welke in B.13 worden aangegeven.

B.23. Bij artikel 42 van het bestreden decreet van 19 juli 2017 worden verschillende wijzigingen in artikel 39, § 3, van het decreet van 13 juli 1998 aangebracht.

B.24. Het zesde tot het achtste lid van artikel 39, § 3, van het decreet van 13 juli 1998, zoals ingevoegd bij artikel 5 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 13 juli 2016 « betreffende de invoering van een cursus filosofie en burgerzin in het basisonderwijs en betreffende het behoud van de alternatieve pedagogische begeleiding in het secundair onderwijs », werden bij het arrest nr. 114/2018 van het Hof van 19 juli 2018 vernietigd om de volgende redenen : « B.16. Zoals de afdeling wetgeving van de Raad van State doet opmerken, verantwoordt het doel om verlies van tewerkstelling te vermijden, ten aanzien van artikel 24, § 4, van de Grondwet, niet dat de ' lestijden voor aanpassing en pedagogische ondersteuning ' waarvan sprake is in artikel 39, § 3, zesde tot achtste lid, van het decreet van 13 juli 1998, ingevoegd bij artikel 5 van het decreet van 13 juli 2016, en die worden toegekend aan de inrichtingen bedoeld in artikel 39, § 1, eerste lid, van het decreet van 13 juli 1998, ook niet worden toegekend aan de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs die aan hun leerlingen enkel de cursus katholieke godsdienst aanbieden.

Zoals is vermeld in B.13, zijn die beide categorieën van inrichtingen gehouden door de verplichting die voortvloeit uit artikel 15 van het decreet van 24 juli 1997.

Bovendien wordt, zoals in B.12 is vermeld, de door de Regering nagestreefde doelstelling om geen verlies van betrekkingen teweeg te brengen bereikt door de in artikel 39, § 3, derde tot vijfde lid, van het decreet van 13 juli 1998 geformuleerde regels.

B.17. Het verschil in behandeling dat bij artikel 39, § 3, zesde tot achtste lid, van het decreet van 13 juli 1998, ingevoegd bij artikel 5 van het decreet van 13 juli 2016, wordt ingevoerd tussen, enerzijds, de inrichtingen bedoeld in artikel 39, § 1, eerste lid, van het decreet van 13 juli 1998 en, anderzijds, de inrichtingen van het door die Franse Gemeenschap gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs die aan hun leerlingen enkel de cursus katholieke godsdienst aanbieden, is zonder redelijke verantwoording ».

B.25.1. Aangezien artikel 42, 6°, van het bestreden decreet van 19 juli 2017 het zesde tot het achtste lid van artikel 39, § 3, vernummert die bij het voormelde arrest van het Hof zijn vernietigd, is het beroep zonder voorwerp geworden in zoverre het betrekking heeft op artikel 42, 6°.

B.25.2. Bij artikel 42, 7°, van het decreet van 19 juli 2017 worden in « het nieuwe negende lid » van artikel 39, § 3, van het decreet van 13 juli 1998 de woorden « bedoeld in het vorige lid » vervangen door de woorden « de aantallen lestijden bedoeld in § 2bis en in het vijfde en zesde lid van deze paragraaf ». Het nieuwe negende lid is het lid dat voortvloeit uit de vernummering van het zesde tot het achtste lid van artikel 39, § 3, van het decreet van 13 juli 1998 bij artikel 42, 6°, van het bestreden decreet van 19 juli 2017. Ingevolge die vernummering is het zesde lid immers het negende lid geworden waarvan sprake is in artikel 42, 7°, van het decreet van 19 juli 2017. Rekening houdend met het feit dat het zesde lid van artikel 39, § 3, van het decreet van 13 juli 1998, zoals ingevoegd bij artikel 5 van het decreet van 13 juli 2016, bij het arrest nr. 114/2018 van het Hof is vernietigd, is het beroep zonder voorwerp geworden in zoverre het betrekking heeft op de wijziging die bij artikel 42, 7°, van het bestreden decreet van 19 juli 2017 in het aldus vernietigde zesde lid van artikel 39, § 3, wordt aangebracht.

B.26. Sedert de wijziging van artikel 39, § 3, van het decreet van 13 juli 1998 bij artikel 42 van het bestreden decreet van 19 juli 2017 en rekening houdend met de vernietiging die bij het arrest nr. 114/2018 van het Hof is uitgesproken, luidt artikel 39, § 3, van het decreet van 13 juli 1998 voortaan als volgt : « Het totaal aantal lestijden die voor elke inrichting worden toegekend voor de cursussen godsdienst, niet-confessionele zedenleer en filosofie en burgerzin, berekend overeenkomstig § 1, en voor de cursussen filosofie en burgerzin, berekend overeenkomstig § 2, maakt het RLMOD (Godsdienst Zedenleer) uit. Elke inrichting geniet minstens het aantal RLMOD-lestijden die ze creëert.

Die RLMOD-lestijden worden toegekend binnen de vestigingen overeenkomstig de maatregelen bepaald bij de afdeling VI van hoofdstuk II van titel III van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, en, zo niet, overeenkomstig de regels van het administratief statuut waaronder het personeelslid ressorteert.

Het totaal aantal lestijden godsdienst en niet-confessionele zedenleer die op 1 oktober 2014 voor elke inrichting werden toegekend, vermenigvuldigd met een demografische factor, maakt het RLMOA uit, bepaald met de wiskundige afronding. Die demografische factor is gelijk aan het aantal leerlingen van het lager onderwijs die op 30 september 2016 regelmatig ingeschreven zijn, gedeeld door het aantal leerlingen van het lager onderwijs die op 30 september 2014 regelmatig ingeschreven waren.

Het verschil tussen het RLMOA van de inrichting en het RLMOD van het geheel van de vestigingen van de inrichting bepaalt een aantal lestijden. Dat - positieve of negatieve - aantal wordt geglobaliseerd bij de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap. De vestigingen die op 1 oktober 2014 geen lager onderwijs organiseerden, creëren geen lestijd die te globaliseren is.

Op dat aantal in het vorige lid bedoelde geglobaliseerde lestijden wordt een aantal lestijden automatisch uitgetrokken voor de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en voor de inrichtende machten van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs waarvan het RLMOD en de aanvullende lestijden toegekend voor het behalen van het getuigschrift van didactiek van de cursus filosofie en burgerzin overeenkomstig § 2bis het niet mogelijk maken om aan de vast benoemde, prioritair tijdelijke of stagedoende tijdelijke leermeesters godsdienst en niet-confessionele zedenleer, een opdrachtenvolume toe te kennen dat gelijk is aan hun bevoegdheden op 30 juni 2016, overeenkomstig de prioriteitsvolgorde bepaald in de afdeling VI van het hoofdstuk II van de Titel III van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, en, bij gebreke hieraan, overeenkomstig de regels van het administratief statuut waaronder het personeelslid ressorteert.

De aanvullende lestijden die bestemd zijn om een opdrachtenvolume te dekken dat gelijk is aan hun bevoegdheden op 30 juni 2016, worden ook uitgetrokken voor het vast benoemde, prioritair tijdelijke of stagedoende tijdelijke personeelslid dat prestaties in meer dan 6 vestigingen zou moeten uitvoeren, ongeacht alle inrichtende machten.

Het inrichtingshoofd, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, of de inrichtende macht, voor het gesubsidieerd officieel onderwijs en voor het niet-confessioneel vrij onderwijs, moet bij de administratie een document indienen waarbij het gebruik van deze aanvullende lestijden bewezen wordt.

De lestijden bedoeld in het vijfde en zesde lid zullen uitsluitend gebruikt worden voor de betrokken leermeesters godsdienst en niet-confessionele zedenleer en om : 1° ofwel de cursussen godsdienst, niet-confessionele zedenleer en filosofie en burgerzin te verstrekken.Ze verhogen, in voorkomend geval, de aantallen groepen bepaald overeenkomstig § 1; 2° ofwel de organisatie van activiteiten van pedagogische coördinatie of overleg;3° ofwel de begeleiding van activiteiten van groepen leerlingen buiten de inrichting. Het gebruik van deze lestijden wordt toegelaten van 1 oktober tot volgende 30 september. Dit gebruik valt onder de bevoegdheid van de inrichtende macht in het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap bedoeld in § 1, en van het inrichtingshoofd in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, na het advies van de overlegorganen bedoeld in artikel 25 te hebben ingewonnen.

De diensten die gepresteerd worden in het kader van de aanvullende lestijden ingesteld in deze paragraaf worden in alle opzichten gelijkgesteld met de diensten die in het kader van de personeelsformatie gepresteerd worden. De aldus opgerichte betrekkingen kunnen aanleiding geven tot benoemingen of wervingen in vast verband ».

B.27. Artikel 39, § 3, vijfde lid, van het decreet van 13 juli 1998, zoals vervangen bij artikel 42, 2°, van het bestreden decreet van 19 juli 2017, bepaalt dat op het aantal lestijden die bij de diensten van de Franse Gemeenschapsregering worden geglobaliseerd, automatisch een aantal lestijden wordt uitgetrokken voor de beoogde schoolinrichtingen waarvan het RLMOD en de aanvullende lestijden toegekend voor het behalen van het getuigschrift van didactiek van de cursus filosofie en burgerzin overeenkomstig paragraaf 2bis het niet mogelijk maken om aan de vastbenoemde, prioritair tijdelijke of stagedoende tijdelijke leermeesters godsdienst en niet-confessionele zedenleer een opdrachtenvolume toe te kennen dat gelijk is aan hun toekenningen op 30 juni 2016.

B.28.1. Rekening houdend met de vernietiging van artikel 39, § 2bis, van het decreet van 13 juli 1998, zoals ingevoegd bij artikel 41 van het bestreden decreet van 19 juli 2017, dienen de woorden « en de aanvullende lestijden toegekend voor het behalen van het getuigschrift van didactiek van de cursus filosofie en burgerzin overeenkomstig § 2bis » te worden vernietigd in artikel 39, § 3, vijfde lid, van het decreet van 13 juli 1998, zoals vervangen bij artikel 42, 2°, van het bestreden decreet van 19 juli 2017, aangezien dat laatste nauw verbonden is met het vernietigde artikel 39, § 2bis.

B.28.2. De gevolgen ervan dienen evenwel te worden gehandhaafd om redenen die identiek zijn aan die welke in B.13 zijn uiteengezet.

B.29. De andere wijzigingen die bij artikel 42, 1°, 3°, 4°, 5° en 8°, van het decreet van 19 juli 2017 zijn ingevoerd in artikel 39, § 3, van het decreet van 13 juli 1998, beogen de toekenning mogelijk te maken van aanvullende lestijden aan de schoolinrichtingen die erin worden beoogd teneinde voor de vastbenoemde, prioritair tijdelijke of stagedoende tijdelijke personeelsleden een opdrachtenvolume te dekken dat gelijk is aan hun toekenningen op 30 juni 2016. Er wordt gepreciseerd dat die aanvullende lestijden uitsluitend zullen worden gebruikt voor de betrokken leermeesters godsdienst en niet-confessionele zedenleer.

B.30. Rekening houdend met het door de decreetgever beoogde doel dat erin bestaat de tewerkstelling van de in functie zijnde leraars te behouden, en om dezelfde redenen als die welke in B.10 en B.16 tot B.18 worden uiteengezet, is het derde middel niet gegrond in zoverre het betrekking heeft op artikel 42, 1°, 3°, 4°, 5° en 8°, van het bestreden decreet van 19 juli 2017.

B.31. Artikel 44 van het bestreden decreet van 19 juli 2017 vervangt artikel 43bis, § 5, van het decreet van 3 maart 2004 « houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs ». Dat artikel 43bis van het voormelde decreet van 3 maart 2004 is van toepassing op de inrichtingen van het gespecialiseerd lager onderwijs. Hoewel het geen betrekking heeft op hetzelfde onderwijsniveau als dat bedoeld in artikel 94bis van hetzelfde decreet (gewijzigd bij artikel 16 van het bestreden decreet van 19 juli 2017), namelijk het gespecialiseerd secundair onderwijs, bevat artikel 43bis, § 5, van het decreet van 3 maart 2004, zoals vervangen bij artikel 44 van het bestreden decreet van 19 juli 2017, dezelfde regels als die welke in het voormelde artikel 94bis, § 5, worden vermeld.

B.32.1. Om redenen die identiek zijn aan die welke in B.16 tot B.19 worden uiteengezet, dienen het vierde tot het negende lid van artikel 43bis, § 5, van het decreet van 3 maart 2004, zoals vervangen bij artikel 44 van het bestreden decreet van 19 juli 2017, te worden vernietigd en dient het middel voor het overige ongegrond te worden verklaard.

B.32.2. Ook in dat geval dienen de gevolgen van de aldus vernietigde bepaling evenwel te worden gehandhaafd op de in het dictum aangegeven wijze.

Om die redenen, het Hof 1. vernietigt : - artikel 7/1, § 2, van het decreet van 29 juli 1992 « houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan », ingevoegd bij artikel 1 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 juli 2017 « betreffende de invoering van een cursus filosofie en burgerzin in het secundair onderwijs en houdende verschillende aanpassingen in het basisonderwijs »; - het vierde tot het negende lid van artikel 94bis, § 5, van het decreet van 3 maart 2004 « houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs », ingevoegd bij artikel 16 van het voormelde decreet; - paragraaf 2bis van artikel 39 van het decreet van 13 juli 1998 « betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving », ingevoegd bij artikel 41 van het voormelde decreet; - de woorden « en de aanvullende lestijden toegekend voor het behalen van het getuigschrift van didactiek van de cursus filosofie en burgerzin overeenkomstig § 2bis » in artikel 39, § 3, vijfde lid, van het decreet van 13 juli 1998 « betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving », zoals vervangen bij artikel 42, 2°, van het voormelde decreet; - het vierde tot het negende lid van artikel 43bis, § 5, van het decreet van 3 maart 2004 « houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs », zoals vervangen bij artikel 44 van het voormelde decreet; 2. handhaaft definitief de gevolgen van de vernietigde bepalingen tot en met het schooljaar 2019-2020; 3. onder voorbehoud van de interpretatie vermeld in B.10.2, verwerpt het beroep voor het overige.

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 23 april 2020.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût

^