Etaamb.openjustice.be
Wet van 20 december 2001
gepubliceerd op 24 januari 2002

Wet betreffende de schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België voor hun goederen die werden geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945

bron
federale overheidsdienst kanselarij en algemene diensten, ministerie van justitie en ministerie van financien
numac
2001021664
pub.
24/01/2002
prom.
20/12/2001
ELI
eli/wet/2001/12/20/2001021664/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 DECEMBER 2001. - Wet betreffende de schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België voor hun goederen die werden geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - De Commissie voor de schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België voor hun goederen die werden geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945

Art. 2.§ 1. Er wordt bij de Diensten van de Eerste minister een Commissie opgericht voor de schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België voor hun goederen die werden geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945, hierna te noemen « de Commissie ».

De Commissie onderzoekt en beslist over de aanvragen tot schadeloosstelling onder de voorwaarden en volgens de regels bepaald in hoofdstuk III. § 2. Het mandaat van de Commissie duurt twee jaar en vangt aan op de datum van het sluiten van het in artikel 10 bedoelde protocol.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het mandaat van de Commissie verlengen met twee periodes van elk maximaal één jaar. § 3. De Koning regelt de werking van de Commissie.

Art. 3.§ 1. De Commissie is samengesteld uit vijf ambtenaren of op rust gestelde ambtenaren en omvat : - twee Nederlandstalige leden; - twee Franstalige leden; - een voorzitter, die het bewijs moet hebben geleverd van de kennis van het Nederlands en het Frans overeenkomstig de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.

De voorzitter wordt aangewezen door de Koning op voorstel van de Eerste minister. De overige leden worden door Hem aangewezen op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Financiën, de Minister van Justitie en de Minister bevoegd voor de oorlogsslachtoffers. § 2. Twee vertegenwoordigers van de Joodse Gemeenschap van België nemen deel aan de vergaderingen van de Commissie, met raadgevende stem. § 3. Voor de voorzitter en voor ieder lid wordt, overeenkomstig de voorwaarden, bepaald in § 1, een plaatsvervanger benoemd. § 4. De Commissie kan in het kader van haar opdracht een beroep doen op deskundigen om de adviezen in te winnen die zij nuttig acht.

Art. 4.Een secretariaat wordt ter beschikking gesteld van de Commissie. De Koning bepaalt de samenstelling, het statuut en de werkingsregels van het secretariaat.

Art. 5.De kosten verbonden aan de werkzaamheden van de Commissie en van het secretariaat zijn ten laste van de begroting van de Eerste minister.

De Koning bepaalt het bedrag van de presentiegelden en reiskosten, toegekend aan de voorzitter, de leden en de deskundigen van de Commissie. HOOFDSTUK III. - Aanvragen tot schadeloosstelling en verwerking van die aanvragen

Art. 6.§ 1. Kan een aanvraag tot schadeloosstelling indienen, elke persoon die aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° zijn verblijfplaats gehad hebben in België op om het even welk ogenblik tijdens de periode van 10 mei 1940 tot 8 mei 1945;2° in België beroofd zijn van goederen waarvan hij eigenaar was of ze hebben moeten achterlaten ten gevolge van een anti-Joodse maatregel van de Duitse bezettende overheid of ten gevolge van daden van antisemitische aard begaan door dezelfde overheid tijdens dezelfde periode. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt verstaan onder goederen die werden geplunderd of die de personen bedoeld in § 1 hebben moeten achterlaten, financiële tegoeden en goederen waarvan die personen eigenaar waren en : 1° die niet werden teruggegeven door de Staat, de financiële instellingen of de verzekeringsmaatschappijen en evenmin aanleiding hebben gegeven tot enige schadeloosstelling, vergoeding of herstelling;2° en die geïdentificeerd geweest zijn in het verslag van de Studiecommissie, opgericht bij de wet van 15 januari 1999 betreffende de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945, of die geïdentificeerd worden in het kader van het onderzoek van de aanvraag door de Commissie. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het toepassingsgebied van het vorige lid uitbreiden tot andere sectoren, op basis van het verslag van de Commissie opgericht bij de voornoemde wet van 15 januari 1999. § 3. Indien de in § 1 bedoelde persoon overleden is, kunnen de rechthebbenden tot de eerste, tweede en derde graad in de zin van de artikelen 737 tot 744 van het Burgerlijk Wetboek, een schadeloosstelling aanvragen mits de in de §§ 1 en 2 bepaalde voorwaarden vervuld zijn en zij van hun hoedanigheid doen blijken overeenkomstig de regels van het gemene recht.

Art. 7.§ 1. De aanvraag tot schadeloosstelling wordt binnen een termijn van één jaar na de inwerkingtreding van deze wet, bij ter post aangetekende brief toegestuurd aan de voorzitter van de Commissie en is vergezeld van alle nuttige stukken. Ze bevat de volgende elementen : 1° naam, voornamen, woonplaats en nationaliteit van de verzoeker en, eventueel, naam, voornamen, woonplaats en hoedanigheid van zijn wettelijke vertegenwoordiger;2° een korte beschrijving van de omstandigheden waarin de goederen werden geplunderd of waarin de eigenaars die hebben moeten achterlaten;3° de zo volledig mogelijke beschrijving van de goederen en van de plaats waar ze zich toen bevonden en waar ze zich thans bevinden;4° de verklaring dat voor de goederen geen teruggave, vergoeding, schadeloosstelling of herstel heeft plaatsgevonden. De aanvraag moet worden gedagtekend en ondertekend en eindigen met de woorden : « Ik bevestig op mijn eer dat deze verklaring oprecht en volledig is. ». § 2. De Koning kan de nadere regels verduidelijken voor de indiening van de in § 1 bedoelde aanvraag, alsook de andere procedureregels bij de Commissie.

Art. 8.§ 1. De Commissie kan alle nuttige onderzoeken uitvoeren of gelasten teneinde de oprechtheid van de aanvraag tot schadeloosstelling na te gaan. Het resultaat is uitsluitend bestemd voor de procedure van onderzoek van de aanvraag en blijft gedekt door het beroepsgeheim. De Commissie kan onder meer iedere overheidsdienst, bank of verzekeringsmaatschappij verzoeken om mededeling van inlichtingen betreffende het bestaan van een tegoed, zonder dat haar het beroepsgeheim kan worden tegengeworpen. § 2. De Commissie kan in bijzondere gevallen tegemoetkomen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich naar het oordeel van de Commissie bij de toepassing van deze wet mochten voordoen.

Art. 9.§ 1. De Commissie kan de verwerking van persoonsgegevens verrichten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van haar opdracht.

De gegevensbank betreffende de personen die het slachtoffer zijn geweest van de door de Duitse overheid genomen anti-Joodse maatregelen, die werd aangelegd door de Studiecommissie met toepassing van artikel 4 van genoemde wet van 15 januari 1999, wordt overgedragen aan de Commissie.

In afwijking van de procedure waarvan sprake in artikel 5, tweede lid, a), van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, gewijzigd bij de wet van 19 juli 1991, heeft zij eveneens toegang tot de informatie bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 6° en 8° en tweede lid, van dezelfde wet, en kan zij het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen gebruiken binnen de grenzen, onder de voorwaarden en voor de doelstellingen bepaald in de volgende leden.

De toegang en het gebruik bedoeld in het voorgaande lid, zijn toegestaan : 1° aan de voorzitter en de leden van de Commissie die door hem worden aangewezen;2° aan de leden van niveau 1 van het secretariaat. De gegevens verkregen van het Rijksregister van de natuurlijke personen mogen uitsluitend worden aangewend voor de uitvoering van de onderzoeksopdracht van de Commissie.

Zij mogen niet aan derden worden medegedeeld.

Als derden worden niet beschouwd : 1° de natuurlijke personen op wie de gegevens betrekking hebben, alsook hun wettelijke vertegenwoordigers en hun rechthebbenden;2° de openbare overheden en de instellingen aangewezen op grond van artikel 5 van voornoemde wet van 8 augustus 1983. De personen, bedoeld in het vierde lid, kunnen het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen in hun bestanden en repertoria alleen als identificatiemiddel gebruiken : 1° voor interne beheersdoeleinden;2° in hun relaties met de openbare overheden en instellingen aan wie de machtiging bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet van 8 augustus 1983 ook is verleend. De lijst van de personen die toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen hebben, met vermelding van hun functie en eventueel hun graad, wordt aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levensfeer bezorgd.

Het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen mag niet worden overgenomen op stukken die ter kennis zouden kunnen gebracht worden van andere derden dan de overheden en instellingen die eveneens gemachtigd zijn het te gebruiken. § 2. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de bestemming van de gegevensbank op het einde van het mandaat van de Commissie. HOOFDSTUK IV. - Procedure voor de betaling van de schadeloosstellingen, schuldbevrijdend karakter en storting van het saldo

Art. 10.Binnen een termijn van drie maanden na de inwerkingtreding van deze wet, wordt een protocol gesloten tussen de Nationale Commissie van de Joodse Gemeenschap van België voor de Restitutie v.z.w., de Staat, de financiële instellingen en de verzekeringsmaatschappijen, bedoeld in artikel 6, § 2, eerste lid, 1°, teneinde de bedragen en de coëfficiënt of de coëfficiënten, waarmee de geactualiseerde waarde ervan kan worden berekend, te bepalen.

Dit protocol wordt goedgekeurd door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Deze bedragen worden gestort door de Staat, de financiële instellingen en de verzekeringsmaatschappijen, bedoeld in het eerste lid, op een bijzondere rekening die in de boeken van de Nationale Bank van België wordt geopend op naam van de Belgische Schatkist.

Art. 11.De beslissingen van de Commissie worden medegedeeld aan het Bestuur van de Thesaurie dat belast wordt met de vereffening van de overeenkomstige bedragen ten laste van de rekening bedoeld in artikel 10, derde lid.

Art. 12.Bij ontstentenis van een protocol gesloten binnen de in artikel 10 vastgelegde termijn, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na advies van de Nationale Commissie van de Joodse Gemeenschap van België voor de Restitutie v.z.w., de bedragen die worden gestort door de Staat, de financiële instellingen en de verzekeringsmaatschappijen bedoeld in artikel 6, § 2, eerste lid, 1°, alsook de coëfficiënt of de coëfficiënten waarmee de geactualiseerde waarde van deze bedragen kan worden berekend.

Art. 13.De stortingen bedoeld in artikel 10, derde lid, hebben een schuldbevrijdende werking voor de Staat, alsook voor de betrokken financiële instellingen en verzekeringsmaatschappijen tegenover de in artikel 6 bedoelde personen en brengen voor deze personen van rechtswege het verval mee van het recht op iedere andere aanspraak dan die bedoeld in hetzelfde artikel, in feite of in rechte, op de teruggave, de vergoeding of de schadeloosstelling voor de betrokken goederen.

Art. 14.Na afloop van het mandaat van de Commissie en de vereffening van de bedragen bedoeld in artikel 11, wordt het saldo van de bijzondere rekening bedoeld in artikel 10, derde lid, overgemaakt aan een Instelling van openbaar nut waarvan de opdrachten van sociale, culturele of religieuze aard tegemoetkomen aan de behoeften van de Joodse Gemeenschap van België. Deze opdrachten kunnen eveneens betrekking hebben op de strijd tegen het racisme, de intolerantie en de schending van de mensenrechten.

In het jaar volgend op de inwerkingtreding van deze wet kan een voorschot van dit saldo gestort worden ten gunste van de Instelling van openbaar nut. HOOFDSTUK V. - Slotbepaling en inwerkingtreding

Art. 15.Het besluit genomen krachtens artikel 6, § 2, tweede lid, wordt opgeheven wanneer het niet binnen het jaar na zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bij wet is bekrachtigd.

Art. 16.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands Zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 20 december 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Financiën, D. REYNDERS Gezien en met `s Lands Zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire Stukken.

Doc 50 1379 (2000-2001) 001 : Wetsontwerp. 002 tot 004 : Amendementen. 005 : Verslag. 006 : Tekst aangenomen door de commissie. 007 : Amendementen. 008 : Aanvullend verslag. 009 : Tekst aangenomen door de commissie. 010 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Parlementaire Handelingen.

Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 13 en 22 november 2001.

Senaat.

Parlementaire Stukken. 2-959 (2001-2002) Nr. 1 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.

^