Etaamb.openjustice.be
Wet van 13 mei 1999
gepubliceerd op 22 april 2000

Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de toepassing van het beginsel ne bis in idem, gedaan te Brussel op 25 mei 1987

bron
ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking
numac
2000015020
pub.
22/04/2000
prom.
13/05/1999
ELI
eli/wet/1999/05/13/2000015020/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 MEI 1999. - Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de toepassing van het beginsel ne bis in idem, gedaan te Brussel op 25 mei 1987 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.De Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen inzake de toepassing van het beginsel « ne bis in idem », gedaan te Brussel op 25 mei 1987, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 13 mei 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERYCKE De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS

Overeenkomst tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de toepassing van het beginsel ne bis in idem PREAMBULE De Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen, hierna aangeduid als « Lid-Staten ».

Gelet op de nauwe banden die tussen hun volken bestaan.

Rekening houdende met de ontwikkelingen in de richting van het wegnemen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen tussen de Lid-Staten.

Geleid door de wens hun samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden uit te breiden op basis van wederzijds vertrouwen, begrip en respect.

Ervan overtuigd dat de wederzijdse erkennnig van de regel « ne bis in idem » ten aanzien van buitenlandse rechterlijke beslissingen de belichaming vormt van een dergelijk vertrouwen, begrip en respect.

Zijn als volgt overeengekomen : Artikel 1 Een persoon die bij onherroepelijk vonnis in een Lid-Staat is berecht, kan in een ander Lid-Staat niet worden vervolgd ter zake van dezelfde feiten, op voorwaarde dat ingeval een straf of maatregel is opgelegd, deze reeds is ondergaan of feitelijk ten uitvoer wordt gelegd, dan wel op grond van de wetten van de veroordelende Staat niet meer ten uitvoer gelegd kan worden.

Artikel 2 1. Een Lid-Staat kan op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van deze Overeenkomst verklaren dat hij in één of meer van de volgende gevallen niet door artikel 1 is gebonden : a) indien op feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen zich geheel of gedeeltelijk op zijn eigen grondgebied hebben afgespeeld.In het laatste geval is deze uitzondering echter niet van toepassing indien de feiten zich gedeeltelijk hebben afgespeeld op het grondgebied van de Lid-Staat waarin het vonnis werd gewezen : b) indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen een inbreuk vormen op de veiligheid of andere even wezenlijke belangen van deze Lid-Staat;c) indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen zijn begaan door een ambtenaar van deze Lid-Staat in strijd met zijn ambtsplichten.2. Een Lid-Staat die een dergelijke verklaring aflegt met betrekking tot de in lid 1, b) genoemde uitzondering, dient de soorten van inbreuken aan te geven waarop die uitzondering van toepassing kan zijn.3. Een Lid-Staat kan te allen tijde een dergelijke verklaring met betrekking tot één of meer van de in lid 1 genoemde uitzonderingen intrekken.De intrekking wordt ter kennis gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van België en wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgende op de datum van dergelijke kennisgeving. 4. Uitzonderingen ten aanzien waarvan een verklaring uit hoofde van lid 1 is afgelegd, zijn niet van toepassing wanneer de betrokken Lid-Staat ter zake van dezelfde feiten de andere Lid-Staten om vervolging heeft verzocht of heeft ingestemd met de uitlevering van de betrokken persoon. Artikel 3 Indien in een Lid-Staat een nieuwe vervolging wordt ingesteld tegen een persoon die ter zake van dezelfde feiten bij onherroepelijk vonnis in een andere Lid-Staat is berecht, dient iedere periode van vrijheidsbeneming die wegens deze feiten in laatstgenoemde Lid-Staat werd ondergaan op de eventueel opgelegde straf of maatregel in mindering te worden gebracht. Voor zover de nationale wetgeving dit toelaat, wordt tevens rekening gehouden met andere reeds ondergane straffen of maatregelen dan vrijheidsbeneming.

Artikel 4 1. Indien in een Lid-Staat iemand een strafbaar feit ten laste wordt gelegd en de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staat redenen hebben om aan te nemen dat de tenlasteleggnig dezelfde feiten betreft als die ter zake waarvan deze persoon reeds bij onherroepelijk vonnis is berecht in een andere Lid-Staat, verzoeken deze autoriteiten, indien zij zulks nodig achten, de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waarin reeds vonnis werd gewezen om de nodige inlichtingen in dezen.2. De aldus gevraagde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk verstrekt worden in overweging genomen bij de beslissing of de vervolging dient te worden voortgezet.3. Iedere Lid-Staat wijst op het tijdstip van ondertekening, bekrachtig aanvaarding of goedkeuring van deze Overeenkomst de autoriteiten aan die bevoegd zijn de in dit artikel bedoelde inlichtingen te vragen en te ontvangen. Artikel 5 Bovenstaande bepalingen vormen geen beletsel voor de toepassing van verdergaande nationale bepalingen inzake de regel « ne bis in idem » in geval van buitenlandse rechterlijke beslissingen.

Artikel 6 1. Deze Overeenkomst staat open voor ondertekening door de Lid-Staten. Zij dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van België. 2. De Overeenkomst treedt in werking negentig dagen na de datum van nederlegging van de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door alle Staten die op de datum waarop de Overeenkomst voor ondertekening wordt opengesteld, Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen zijn.3. Tot de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst kan iedere Staat op het tijdstip van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, of op elk later tijdstip, verklaren dat deze Overeenkomst ten aanzien van die Staat van toepassing is in zijn betrekkingen met de Staten die een zelfde verklaring hebben afgelegd negentig dagen na de datum van nederlegging. Artikel 7 1. Deze Overeenkomst staat voor toetreding open voor iedere Staat die toetreedt tot de Europese Gemeenschappen.De akten van toetreding worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van België. 2. Ten aanzien van iedere toetredende Staat treedt deze Overeenkomst in werking negentig dagen na de datum van nederlegging van zijn akte van toetreding. Artikel 8 1. Elke Lid-Staat kan, op het tijdstip van ondertekening of van de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, het grondgebied of de grondgebieden aanwijzen waarop deze Overeenkomst van toepassing is.2. Elke Lid-Staat kan, bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, of op elk later tijdstip, door middel van een aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van België gerichte verklaring de toepassing van deze Overeekomst uitbreiden tot ieder ander in deze verklaring aangegeven grondgebied voor welks internationale betrekkingen hij verantwoordelijk is of voor hetwelk hij bevoegd is verbintenissen aan te gaan.3. Elke krachtens lid 2 gedane verklaring kan wat ieder in die verklaring aangewezen grondgebied betreft, worden ingetrokken door middel van een aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van België gerichte kennisgeving. Deze intrekking wordt onmiddellijk van kracht, of op een in de kennisgeving vermelde latere datum.

Artikel 9 Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van België zal alle lid-Staten in kennis stellen van elke ondertekening, nederlegging van akten, verklaring of kennisgeving.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van België zal aan de Regering van elke Lid-Staat een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toezenden. _______ Nota Senaat. (1) Zitting 1998-1999 : Documenten.- Ontwerp van wet ingediend op 12 januari 1999, nr. 1-1228/1. - Verslag, nr. 1-1228/2. - Tekst aangenomen in de Commissie, nr. 1-1228/3.

Parlementaire handelingen. - Bespreking, vergadering van 18 maart 1999. - Stemming, vergadering van 18 maart 1999. Kamer.

Documenten. - Tekst overgezonden door de Senaat, nr. 49-2083/1. - Tekst aangenomen, nr. 49-2083/2.

Parlementaire handelingen. - Bespreking, vergadering van 1 april 1999.

Stemming, vergadering van 1 april 1999.

Overeenkomst tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de toepassing van het beginsel « ne bis in idem », gedaan te Brussel op 25 mei 1987 Lijst met de gebonden staten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze landen hebben volgende verklaringen afgelegd : Verklaringen afgelegd door België « 1. Artikel 4.3. : De gemachtigde overheden om inlichtingen te vragen en te ontvangen zijn de rechterlijke autoriteiten. 2. Artikel 6.3. : De Overeenkomst zal negentig dagen na de datum van neerlegging van toepassing zijn ten aanzien van België met de Staten die eenzelfde verklaring hebben afgelegd. » Verklaringen afgelegd door Denemarken « In uitvoering van artikel 2, 1ste lid, letters a), b) en c) van de Overeenkomst, verklaart Denemarken in de gevallen als vermeld in artikel 2, 1ste lid, letters a), b) en c) niet gebonden te zijn door artikel 1. Wat de feiten betreft als vermeld in artikel 2, 1ste lid, letter b), stelt Denemarken op grond van artikel 2, 2de lid, duidelijk dat deze verklaring betrekking heeft op de soorten van inbreuken bedoeld 1° in hoofdstuk 12 van de Deense Strafwetboek (inbreuken op de onafhankelijkheid en de Staatsveiligheid); 2° in hoofdstuk 13 van bedoelde tekst (inbreuken op de Grondwet en de hoogste overheidsorganen); en 3° in hoofdstuk 14 van bedoelde tekst (inbreuken op het overheidsgezag) alsmede alle andere inbreuken die hieronder logischerwijze ressorteren. Daarnaast wordt nader toegelicht dat het bepaalde in artikel 2, 1ste lid, letter b) van de Overeenkomst door Denemarken in die zin wordt uitgelegd dat hiermee met name gedoeld wordt op de feiten als vermeld in artikel 8, 1ste lid, § 1 van het Deense Strafwetboek.

Tenslotte verklaart Denemarken de Overeenkomst uit le leggen in de zin dat ze alleen de mogelijkheid behelst een straf op te leggen, met uitsluiting van de mogelijkheid iemand van zijn rechten te beroven.

Overeenkomstig artikel 4, 3de lid, van de Overeenkomst wijst Denemarken het Deense Ministerie van Justitie aan als centrale overheid die bevoegd is de in dit artikel bedoelde inlichtingen te vragen en te ontvangen.

Op grond van artikel 6, 3de lid van de Overeenkomst verklaart Denemarken eveneens dat deze tekst ten aanzien van Denemarken van toepassing is in zijn betrekkingen met de Staten die een zelfde verklaring hebben afgelegd, 90 dagen na de datum van nederlegging.

Overeenkomstig artikel 8, 1ste lid van de Overeenkomst verklaart Denemarken eveneens dat deze tekst niet van toepassing is op de Färoer-eilanden en Groenland.

Verklaringen afgelegd door Duitsland A. De Bondsrepubliek Duitsland verklaart overeenkomstig artikel 2, 1ste lid, van de Overeenkomst dat ze niet gebonden is door artikel 1 van de Overeenkomst, a) wanneer de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen zich geheel of gedeeltelijk op haar eigen grondgebied hebben afgespeeld;b) wanneer de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen, één van de volgende inbreuken betreffen : aa) voorbereiden van (artikel 80 van het Duitse Strafwetboek StGB) en aanzetten tot (artikel 80a StGB) een aanvalsoorlog; bb) hoogverraad (de artikelen 81 à 83 StGB); cc) het in gevaar brengen van de democratische Staat (de artikelen 84 à 90 StGB); dd) verraad jegens en in gevaar brengen van de buitenlandse veiligheid (de artikelen 94 à 100a StGB); ee) misdrijven tegen landsverdediging (de artikelen 109 à 109h StGB); ff) inbreuken in de zin van de artikelen 129, 129a StGB; gg) inbreuken als bedoeld in artikel 129a, 1ste lid, nrs. 1 tot 3 StGB, voor zover de feiten de binnenlandse veiligheid van de Bondsrepubliek Duitsland in gevaar brengen; hh) inbreuken in de zin van de wet op de buitenlandse economische betrekkingen; ii) inbreuken in de zin van de wet op de controle op oorlogswapens.

B. Verklaring betreffende artikel 4.

Wat artikel 4, 3de lid, van de Overeenkomst betreft, verklaart de Bondsrepubliek Duitsland, enerzijds, dat de met het onderzoek belaste openbare ministeries, zijnde de verzoekende autoriteiten, en, anderzijds, elk van de lokale openbare ministeries die bevoegd zijn voor het rechtsgebied waarin het onherroepelijk vonnis wort geacht gewezen te zijn, zijnde de aangezochte autoriteiten, worden beschouwd als de autoriteiten die bevoegd zijn om de in dit artikel bedoelde inlichtingen te vragen en te ontvangen.

C. De Bondsrepubliek Duitsland verklaart verder dat, in toepassing van de Overeenkomst, worden beschouwd als feiten begaan in de Bondsrepubliek Duitsland alle fieten die zich in het verleden hebben voorgedaan ongeacht de juridische kwalificatie ervan, zoals ze in het te erkennen vonnis worden opgesomd.

D. Verklaring neergelegd op 22 juni 1999 bij de Belgische Regering : « Overeenkomstig artikel 6, 3de lid, verklaart de Bondsrepubliek dat de Overeenkomst ten aanzien van de Bondsrepubliek Duitsland van toepassing is in haar betrekkingen met de Staten die een zelfde verklaring hebben afgelegd, negentig dagen na de datum van nederlegging. » Verklaringen en voorbehouden afgelegd door Frankrijk « In toepassing van artikel 2, 1ste lid van de Overeenkomst verklaart de Regering van de Franse Republiek niet gebonden zijn door artikel 1 in de gevallen als vermeld in artikel 2, 1ste lid, letters a en b.

Wat artikel 2, 1ste lid, letter b betreft, verklaart de Regering van de Franse Republiek dat ze door artikel 1 niet gebonden is wanneer de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen volgende inbreuken betreffen : misdaden of misdrijven die de veiligheid van de Staat aantasten, het namaken van het zegel van de Staat of in omloop zijnde nationale munten, misdaden tegen Franse diplomatieke of consulaire ambtenaren of gebouwen.

Als autoriteit die bevoegd is in de artikel 4 bedoelde inlichtingen te vragen en te ontvangen, wijst de Regering van de Franse Republiek volgende instantie aan : « Bureau du droit pénal international et de l'entraide répressive internationale, Service des Affaires Européennes et Internationales, Ministère de la Justice 13, place Vendôme, 75042 PARIS Cédex 01 ».

Overeenkomstig artikel 6, 3de lid, verklaart de Regering van de Franse Republiek dat de Overeenkomst ten aanzien van de Franse Republiek van toepassing is in haar betrekkingen met de Staten die een zelfde verklaring hebben afgelegd, negentig na de datum van nederlegging. » Verklaringen afgelegd door Ierland « Overeenkomstig artikel 4, 3de lid van deze Overeenkomst brengen wij namens Ierland ter kennis dat volgende autoriteit bevoegd is om de in dit artikel bedoelde inlichtingen namens Ierland te vragen en te ontvangen : The Department of Justice, Equality and Law Reform of Ireland, 72-76 Saint Stephen's Green, Dublin 2, Ireland.

Overeenkomstig artikel 6, 3de lid, van deze Overeenkomst, verklaren wij namens Ierland dat deze Overeenkomst ten aanzien van Ierland van toepassing is in zijn betrekkingen met de andere Staten die een zelfde verklaring hebben afgelegd, negentig dagen na de datum van nederlegging van deze akte van bekrachtiging. » Verklaringen afgelegd door Italië « De Regering van de Italiaanse Republiek verklaart dat artikel 1 van de Overeenkomst niet van toepassing is in de gevallen waarin artikel 2, 1ste lid, letters a), b) en c) van deze Overeenkomst voorziet.

Overeenkomstig artikel 2, 1ste lid, letter b) van de Overeenkomst worden misdaden tegen de persoonlijkheid van de Staat beschouwd als een inbreuk op de veiligheid of andere even wezenlijke belangen van de Staat.

De Regering van de Italiaanse Republiek verklaart met name dat overeenkomstig artikel 4, 1ste lid, als autoriteit die bevoegd is om de in dit artikel bedoelde inlichtingen te vragen en te ontvangen, wordt aangewezen : Het Ministerie van Justitie, directie-generaal Strafzaken.

De Regering van de Italiaanse Republiek verklaart ten slotte dat het overeenkomstig artikel 6 voornemens is deze Overeenkomstig toe te passen in zijn betrekkingen met de Staten die een zelfde verklaring hebben afgelegd bij de nederlegging van de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring. » Verklaringen afgelegd door Nederland « Overeenkomstig artikel 4, derde lid van de Overeenkomst, wijst het Koninkrijk der Nederlanden als autoriteit die bevoegd is inlichtingen te vragen en te ontvangen, volgende instanties aan : Voor Nederland : - het Ministerie van Justitie te 's-Gravenhage;

Voor de Nederlandse Antillen : - het Ministerie van Justitie te Willemstad, Curaçao;

Voor Aruba : - het Ministerie van Justitie te Oranjestad, Aruba.

In overeenstemming met artikel 6, derde lid, van de Overeenkomst, verklaart het Konikrijk der Nederlanden de Overeenkomst van toepassing in de betrekkingen van het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland, Nederlandse Antillen en Aruba) tot andere Staten die een zelfde verklaring hebben afgelegd ».

Verklaringen afgelegd door Oostenrijk 1. Overeenkomstig artikel 2 van de Overeenkomst, verklaart Oostenrijk dat het in de volgende gevallen niet gebonden is door artikel 1 : a) wanneer de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen zich geheel of gedeeltelijk op zijn eigen grondgebied hebben afgespeeld.In laatstgenoemd geval is bedoelde uitzondering evenwel niet van toepassing wanneer deze feiten zich gedeeltelijk hebben voorgedaan op het grondgebied van de Lidstaat waar het vonnis werd gewezen; b) wanneer de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen één van de volgende inbreuken betreffen : - bedrijfs- en industriële spionage ten gunste van het buitenland (artikel 124 van het Oostenrijkse strafwetboek StGB); - complotten en het smeden van complotten tegen de veiligheid van de Staat (de artikel en 242 en 244 StGB); - het oprichten van een staatsvijandige groepering (artikel 246 StGB); - beledigen van de Staat en de emblemen van de Staat (artikel 248 StGB); - aanvallen gericht tegen de hoogste organen van de Staat (de artikelen 249 tot 251 StGB); - hoogverraad (de artikelen 252 à 258 StGB); - misdrijven tegen het federale leger (de artikelen 259 en 260 StGB); - midrijven tegen een Oostenrijks ambtenaar (artikel 74, regel 4 StGB); tijdens de uitoefening van zijn ambt of naar aanleiding hiervan; - inbreuken in de zin van de wet van 1995 op de buitenlandse handel; en - inbreuken in de zin van de federale wet op de import, de export en de doorvoer van oorlogsmateriaal; c) wanneer de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen werden begaan door een Oostenrijks ambtenaar (artikel 74, regel 4 StGB) in strijd met zijn ambtsplichten. 2. Met betrekking tot artikel 4, 3de lid van de Overeenkomst beschouwt de Republiek Oostenrijk als verzoekende autoriteit, de bevoegde openbare ministeries en als aangezochte autoriteit, het federale Ministerie van Justitie, Afdeling IV.1, het federale Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directie-Generaal Staatsveiligheid, Groep D, en elk van de lokale openbare ministeries die bevoegd zijn voor het rechtsgebied waarin het onherroepelijk vonnis wordt geacht te zijn gewezen. 3. Overeenkomstig artikel 6, 3de lid van de Overeenkomst, verklaart Oostenrijk dat deze Overeenkomst tot op het tijdstip van de inwerkingtreding ervan ten aanzien van Oostenrijk van toepassing is in zijn betrekkingen met de Lidstaten die een zelfde verklaring hebben afgelegd.» Verklaringen afgelegd door Portugal « Overeenkomstig artikel 2, leden 1 en 2 van de Overeenkomst, verklaart Portugal dat het : A) het beginsel « ne bis in idem » op basis van wederkerigheid zal toepassen in de gevallen waarin het 1ste lid, letter a) voorziet;

B) zo nodig, de in lid 1, letter b) bedoelde uitzondering zal inroepen om de wezenlijke belangen van de Portugese Staat te vrijwaren;

C) de in lid 1, letter b) bedoelde uitzondering zal inroepen voor muntmisdrijven of andere soortgelijke misdrijven, misdrijven die verband houden met terrorisme en terroristische organisaties en misdrijven tegen de veiligheid van de Staat.

Overeenkomstig artikel 4, 3de lid, wijst Portugal het Bureau van de Procureur-generaal van de Republiek (Procuradoria geral da Republica) aan als autoriteit die bevoegd is de in het 1ste lid bedoelde inlichtlingen te vragen en te ontvangen.

Overeenkomstig artikel 6, 3de lid verklaart Portugal dat de Overeenkomst ten aanzien van Portugal van toepassing is in zijn betrekkingen met de andere Staten die een zelfde verklaring hebben afgelegd, negentig dagen na de datum van nederlegging van de aanvaarde of goedgekeurde akte van bekrachtiging.

^