Etaamb.openjustice.be
Wet van 11 november 2002
gepubliceerd op 06 december 2002

Wet betreffende de hulpofficieren van de krijgsmacht

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2002007290
pub.
06/12/2002
prom.
11/11/2002
ELI
eli/wet/2002/11/11/2002007290/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 NOVEMBER 2002. - Wet betreffende de hulpofficieren van de krijgsmacht (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen, en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet : 1° is de hulpofficier piloot, de hulpofficier houder van het brevet van piloot of van het hoger brevet van piloot;2° is de kandidaat-hulpofficier piloot, de kandidaat-hulpofficier die tijdens zijn opleidingscyclus de opleiding volgt totdat het brevet van piloot of het hoger brevet van piloot behaalt : 3° is de hulpofficier ATC, de hulpofficier houder van het brevet van luchtverkeersleider;4° is de kandidaat-hulpofficier ATC, de kandidaat-hulpofficier die tijdens zijn opleidingscyclus de opleiding volgt om het brevet van luchtverkeersleider te behalen;5° moet telkens als « de wet van 23 december 1955 » wordt vermeld, worden verstaan « de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren »;6° moet telkens als « de wet van 16 maart 2000 » wordt vermeld, worden verstaan « de wet van 16 maart 2000 betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de rendementsperiode en het terugvorderen door de staat van een deel van de door de staat gedragen kosten voor de vorming en van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden ».

Art. 3.De hulpofficier piloot behoort tot een van de volgende korpsen : 1° het korps van het varend personeel;2° het korps van het licht vliegwezen. De hulpofficier ATC behoort tot het korps van het niet-varend personeel.

Art. 4.Behoudens indien zij onverenigbaar zijn met de bepalingen van deze wet, zijn alle bepalingen van de wet van 23 december 1955 van toepassing op de hulpofficier piloot.

De artikelen 2, 3, 3bis , 4, 5, 5bis , 6, 7 en 9, §§ 1, 2 en 2bis , de artikelen 10bis , 11bis en 15 van de wet van 23 december 1955, zijn toepasselijk op de hulpofficier ATC. Behoudens indien zij onverenigbaar zijn met de bepalingen van deze wet, zijn alle bepalingen van de wet van 16 maart 2000, betreffende de hulpofficieren toepasselijk op de hulpofficier piloot of ATC.

Art. 5.§ 1. Voor de normale recrutering van de kandidaat-hulpofficieren piloten en ATC, bepaalt de minister van Landsverdediging, per korps bedoeld in artikel 3, het aantal kandidaat-hulpofficieren, piloten of ATC, die voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 3 van de wet van 23 december 1955, dat kan aanvaard worden. § 2. Een specifieke recrutering kan evenwel worden georganiseerd door de kandidaat-hulpofficieren piloten die, niet alleen voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de wet van 23 december 1955, maar ook titularis zijn van bepaalde luchtvaartkwalificaties verworven voorafgaand aan hun aanvaardingsdatum.

De minister van Landsverdediging bepaalt per korps bedoeld in artikel 3,het aantal kandidaten bedoeld in het eerste lid die kunnen worden aanvaard.

De minister van Landsverdediging bepaalt in een reglement de luchtvaartkwalificaties bedoeld in het eerste lid.

Art. 6.De kandidaat, titularis van de luchtvaartkwalificaties bedoeld in artikel 5, § 2, derde lid, is vrijgesteld van een deel van de opleiding tot piloot bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet van 23 december 1955, volgens de nadere regels bepaald in een reglement vastgesteld door de minister van Landsverdediging.

Art. 7.In afwijking van artikel 6, 3°, van de wet van 23 december 1955, moet de kandidaat-hulpofficier piloot, titularis van de luchtvaartkwalificaties bedoeld in artikel 5, § 2, derde lid, om te worden benoemd in de graad van hulponderluitenant piloot, voldoen aan een specifiek vakexamen, volgens de nadere regels bepaald in een reglement vastgesteld door de minister van Landsverdediging.

Art. 8.De kandidaat-hulpofficier die, op de datum van inwerkingtreding van deze wet, de opleiding volgt tot militair piloot en die titularis is van de luchtvaartkwalificaties bedoeld in artikel 5, § 2, derde lid, verworven voorafgaand aan zijn aanvaarding, kan op zijn verzoek worden vrijgesteld van een deel van de opleiding tot militair piloot en een specifiek vakexamen afleggen, volgens de nadere regels bepaald in een reglement vastgesteld door de minister van Landsverdediging.

Art. 9.§ 1. Tot 31 december 2007 kan de onderofficier piloot van het licht vliegwezen of de onderofficier luchtverkeersleider die voldoet aan de voorwaarde bepaald in artikel 3 van de wet van 23 december 1955, door de minister van Landsverdediging aanvaard worden als kandidaat-hulpofficier, voor, naargelang het geval, het korps van het licht vliegwezen of het korps van het niet-varend personeel met als specialiteit luchtverkeersleider, op voorwaarde dat hij niet de leeftijd van 31 jaar heeft bereikt op 31 december van het jaar van zijn aanvaarding.

In dat geval : 1° is hij vrijgesteld van de opleiding tot piloot of tot luchtverkeersleider waarvan hij het brevet heeft;2° moet hij slagen voor een specifiek vakexamen op het einde van zijn opleiding als officier, volgens de nadere regels bepaald in een reglement vastgesteld door de minister van Landsverdediging;3° wordt geen bijkomende rendementsperiode toegevoegd aan zijn eventuele rendementsperiode van onderofficier. § 2. Tot 31 december 2007 kan de onderofficier piloot van het licht vliegwezen of de onderofficier luchtverkeersleider, die ouder is dan 35 jaar, door de minister van Landsverdediging aanvaard worden als kandidaat-aanvullingsofficier, voor, naargelang het geval, het korps van het licht vliegwezen of het korps van het niet-varend personeel met als specialiteit luchtverkeersleider, op voorwaarde dat : 1° hij geslaagd is voor het examen voor de overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor;2° hij op 31 december van het jaar van zijn aanvaarding de leeftijd van 45 jaar niet heeft bereikt;3° hij voor de staat van officier onontbeerlijke morele, karakteriële en fysieke hoedanigheden bezit die de Koning bepaalt;4° hij batig wordt gerangschikt bij de overgangsexamen voor de opname van de beroepsonderofficier in de hoedanigheid van aanvullingsofficier, binnen de grenzen van het aantal vacante betrekkingen.

Art. 10.De minister van Landsverdediging kan de dienstneming van de kandidaat-hulpofficier piloot verbreken hetzij wegens beroepsonbekwaamheid voor de luchtdienst ontdekt tijdens de initiële evaluatievluchten die opgelegd worden door de militaire overheid die hij aanwijst, hetzij wegens tuchtredenen, hetzij wegens morele of professionele ongeschiktheid.

De criteria die leiden tot een verbreking van de dienstneming wegens beroepsonbekwaamheid voor de luchtdienst ontdekt tijdens de initiële evaluatievluchten worden bepaald in een reglement vastgesteld door de minister van Landsverdediging.

Art. 11.De hulpofficier piloot die werd vrijgesteld van een deel van de opleiding tot militair piloot en titularis is van de luchtvaartkwalificaties bedoeld in artikel 5, § 2, derde lid, verworven voorafgaand aan zijn aanvaardingsdatum, heeft een rendementsperiode van drie jaar.

De hulpofficier piloot, bedoeld in het eerste lid, van wie de dienstneming verbroken wordt om tuchtredenen, morele ongeschiktheid of beroepsonbekwaamheid en die ophoudt tot het actief kader te behoren, voor hij de rendementsperiode in het eerste lid heeft volbracht, is er eveneens toe gehouden om aan de Staat een gedeelte van de kosten van zijn opleiding terug te betalen, waarvan de bedragen zijn bepaald in de tabel als bijlage bij deze wet.

Art. 12.Onverminderd artikel 11, heeft de hulpofficier piloot van het korps van het licht vliegwezen een rendementsperiode van vijf jaar.

De hulpofficier piloot bedoeld in het eerste lid, van wie de dienstneming verbroken wordt om tuchtredenen, morele ongeschiktheid of beroepsonbekwaamheid en die ophoudt tot het actief kader te behoren, voor hij de rendementsperiode in het eerste lid heeft volbracht, is er eveneens toe gehouden om aan de Staat een gedeelte van de kosten van zijn opleiding terug te betalen, waarvan de bedragen zijn bepaald in de tabel in bijlage bij deze wet.

Art. 13.De hulpofficier ATC heeft een rendementsperiode van drie jaar.

Art. 14.§ 1. De hulpofficier piloot of ATC die erom verzoekt, kan tijdelijk van zijn ambt worden ontheven wegens persoonlijke aangelegenheden door de minister van Landsverdediging voorzover : 1° hij ten minste zes jaar werkelijke dienst heeft volbracht sedert zijn aanvaarding als kandidaat-hulpofficier;2° de aanvraag gemotiveerd wordt door uitzonderlijke sociale redenen, te beoordelen door de minister van Landsverdediging. De duur van alle tijdelijke ambtsontheffingen wegens persoonlijke aangelegenheden gedurende de periode van dienstneming van de hulpofficier piloot of ATC, al dan niet verlengd door de minister van Landsverdediging, mag een totaal van twaalf maanden niet overschrijden. § 2. De bepalingen betreffende de tijdelijke ambtsontheffing bij tuchtmaatregel zijn niet toepasselijk op de kandidaat-hulpofficieren piloot of ATC.

Art. 15.De hulpofficier piloot of ATC van wie de dienstneming verstrijkt of op zijn verzoek wordt verbroken, wordt van rechtswege voor een duur van tien jaar tot de categorie van de reserveofficieren toegelaten, met de graad die hij bekleedt en met zijn anciënniteit in die graad.

Art. 16.De bevordering van de hulpofficier piloot of ATC is onderworpen aan dezelfde bepalingen als die welke de bevordering regelen van de aanvullingsofficieren van het korps waartoe hij behoort.

Art. 17.De bepalingen van de samengeordende wetten op de militaire pensioenen zijn van toepassing op de hulpofficier en op de kandidaat-hulpofficier, piloot of ATC.

Art. 18.Op zijn verzoek, kan worden opgenomen in het beroepskader van het korps waartoe hij behoort, de hulpofficier piloot of ATC, die de volgende voorwaarden vervult : 1° voldaan hebben voor het examen over de grondige kennis van de Nederlandse of Franse taal zoals bepaald in artikel 2 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger;2° voldaan hebben voor het examen over de wezenlijke kennis van de andere taal, overeenkomstig artikel 3 van dezelfde wet;3° de aanvullende voorwaarden vervullen welke de Koning kan vaststellen;4° nuttig gerangschikt zijn, naar gelang van het door de minister van Landsverdediging vastgestelde aantal plaatsen.

Art. 19.Op zijn verzoek, kan worden opgenomen in het aanvullingskader van het korps waartoe hij behoort, de hulpofficier die de volgende voorwaarde vervult : 1° voldaan hebben voor het examen over de grondige kennis van de Nederlandse of Franse taal zoals bepaald in artikel 2 van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger ;2° voldaan hebben voor het examen over de wezenlijke kennis van de andere taal, overeenkomstig artikel 3, van dezelfde wet;3° voor benoeming in aanmerking komen, naargelang van het door de minister van Landsverdediging vastgestelde aantal plaatsen.

Art. 20.Artikel 6 en tabel D als bijlage bij de wet van de wet van 16 maart 2000 worden opgeheven.

Art. 21.De Koning kan de bepalingen van de wet van 23 december 1955 coördineren met de bepalingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend wijzigingen hebben aangebracht tot het tijdstip van de coördinatie.

Daartoe kan Hij : 1° de te coördineren bepalingen anders organiseren, inzonderheid opnieuw ordenen en vernummeren;2° de verwijzingen in de te coördineren bepalingen dienovereenkomstig vernummeren;3° de te coördineren bepalingen met het oog op de onderlinge overeenstemming en eenheid van terminologie herschrijven, zonder te raken aan de erin vervatte bepalingen. De coördinatie krijgt het volgende opschrift : « Wetten betreffende het statuut van de hulpofficieren van de krijgsmacht, gecoördineerd op... ».

Art. 22.De Koning kan de bepalingen van de wet van 16 maart 2000 coördineren met de bepalingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend wijzigingen hebben aangebracht tot het tijdstip van de coördinatie.

Daartoe kan Hij : 1° de te coördineren bepalingen anders organiseren, inzonderheid opnieuw ordenen en vernummeren;2° de verwijzingen in de te coördineren bepalingen dienovereenkomstig vernummeren;3° de te coördineren bepalingen met het oog op de onderlinge overeenstemming en eenheid van terminologie herschrijven, zonder te raken aan de erin vervatte bepalingen. De coördinatie krijgt het volgende opschrift : « Wetten betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de redementsperiode en het terugvorderen door de Staat van een deel van de door de Staat gedragen kosten voor de opleidingen van een gedeelte van de tijdens de opleiding genoten wedden gecoördineerd op... ».

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 11 november 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Parlementaire Handelingen. Zie : Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 50-1867 - 2001/2002 : Nr. 1 : Wetsvoorstel van de heer Henry c.s.

Nr. 2 : Verslag.

Nr. 3 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezon den aan de Senaat.

Integraal Verslag : 15 juli 2002.

Stukken van de Senaat : 2-1249 - 2002/2003 : Nr. 1 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.

Bijlage aan het wetsvoorstel betreffende het statuut van de hulpofficieren van de krijgsmacht TABEL Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^