gepubliceerd op 27 maart 2003
Wet tot regeling van de overdracht van pensioenrechten tussen Belgische pensioenregelingen en die van instellingen van internationaal publiek recht
10 FEBRUARI 2003. - Wet tot regeling van de overdracht van pensioenrechten tussen Belgische pensioenregelingen en die van instellingen van internationaal publiek recht (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid zoals bepaald in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied
Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan : 1° onder "instelling" : de gemeenschapsinstellingen en de voor de toepassing van het statuut van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen daarmee gelijkgestelde organen. Als instellingen worden ook beschouwd de instellingen met gemeenschapskarakter waarvan de pensioenregeling het recht verleent : a) aan de ambtenaar die of het tijdelijk personeelslid dat in dienst is getreden bij de instelling nadat pensioenrechten werden opgebouwd op basis van een in België uitgeoefende beroepsactiviteit, om te vragen dat aan de instelling een bedrag wordt overgedragen dat overeenstemt met de afkoopwaarde van de op basis van die activiteit opgebouwde rustpensioenrechten;b) aan de ambtenaar die of het tijdelijk personeelslid dat zijn diensten bij de instelling heeft beëindigd om een beroepsactiviteit in België uit te oefenen, om te vragen dat aan het pensioenstelsel waarin op basis van die activiteit pensioenrechten worden opgebouwd, een bedrag dat overeenstemt met de actuariële tegenwaarde of met de afkoopwaarde van zijn rustpensioenrechten ten laste van de pensioenregeling van de instelling wordt overgedragen;2° onder "ambtenaar" : elke persoon die onder de in het statuut van de instelling bepaalde voorwaarden werd benoemd in een permanent ambt in de instelling door een geschreven akte van de overheid die bij de instelling is bekleed met benoemingsbevoegdheid;3° onder "tijdelijk personeelslid" : het tijdelijk personeelslid bedoeld in artikel 2 a), 2 c) en 2 d) van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen vastgesteld door artikel 3 van de verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr.259/68 van de Raad van 29 februari 1968 of in gelijksoortige bepalingen in het statuut van een andere instelling; 4° onder "administratie" : de Administratie der Pensioenen, de Rijksdienst voor Pensioenen, de Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid en het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen;5° onder "Dienst" : de Rijksdienst voor Pensioenen;6° onder "pensioen" : de pensioenen, renten en persoonlijke voordelen bedoeld in artikel 3, § 1, alsook elke als zodanig geldende uitkering.
Art. 3.§ 1. Deze wet is van toepassing op de personen die op basis van hun beroepsactiviteit rechten hebben opgebouwd op : 1° een rustpensioen bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen;2° een rustpensioen ten laste van de pensioenregeling voor werknemers toegekend met toepassing van het koninklijk besluit nr.50 van 24 oktober 1967, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welvaartspeil en van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels; 3° een rustpensioen ten laste van de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid toegekend met toepassing van de wet van 17 juli 1963 betreffende de Overzeese sociale zekerheid;4° een rustpensioen ten laste van de pensioenregeling voor zelfstandigen ingesteld door het koninklijk besluit nr.72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, door de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen en door het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel van de zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie; 5° een rustpensioen ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen of ten laste van de pensioenregeling van een andere instelling. § 2. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bepalingen van deze wet, vanaf de datum die Hij vaststelt, toepasselijk maken op andere instellingen van internationaal publiek recht dan die bedoeld in artikel 2, 1°. In dat geval kan Hij de termijn vaststellen binnen welke de in artikel 5 bedoelde aanvraag die werd ingediend bij die instellingen, moet toekomen bij de Dienst. Bovendien kan Hij, met inachtneming van de principes vervat in deze wet, overgangsmaatregelen vaststellen zowel voor de ambtenaren of de gewezen ambtenaren die bij die instellingen in dienst zijn getreden vóór de datum waarop deze wet op hen toepasselijk werd, als voor de rechtverkrijgenden van die ambtenaren. HOOFDSTUK II. - Sociaal verzekerden die in dienst treden bij een instelling
Art. 4.§ 1. De ambtenaar die of het tijdelijk personeelslid dat, na rechten opgebouwd te hebben op een of meerdere pensioenen bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot en met 4°, in dienst is getreden bij een instelling mag, op voorwaarde dat die instelling akkoord gaat, vragen dat de overeenkomstig artikel 7 vastgestelde bedragen, uit hoofde van zijn aansluiting bij die pensioenregelingen voor de periode vóór zijn indiensttreding bij de instelling, worden overgedragen aan die instelling of aan haar pensioenfonds.
Het eerste lid is ook van toepassing op het tijdelijk personeelslid dat ambtenaar is geworden en dat, met toepassing van artikel 42 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen vastgesteld door artikel 3 van de verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 of van een gelijksoortige bepaling in het statuut van een andere instelling, het behoud had bekomen van zijn rechten op een pensioen bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot en met 4°. § 2. Voor de ambtenaar die of het tijdelijk personeelslid dat, vóór zijn indiensttreding bij een instelling, gelijktijdig of achtereenvolgens rechten heeft opgebouwd op meerdere pensioenen bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot en met 4°, geldt de aanvraag tot overdracht voor een van die pensioenen automatisch als aanvraag tot overdracht voor de andere pensioenen. § 3. De ambtenaar die, gedurende een periode van detachering bedoeld in artikel 37, eerste lid, punt b), tweede streepje van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen vastgesteld door artikel 3 van de verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 of gedurende een periode van verlof wegens redenen van persoonlijke aard bedoeld in artikel 40 van dat statuut of in gelijksoortige bepalingen in het statuut van een andere instelling, geen rechten meer opbouwt in de regeling van de instelling maar in een van de pensioenregelingen bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot en met 4° en die later zijn dienst bij de instelling hervat, kan enkel een aanvraag tot overdracht indienen voor deze laatste periode.
Art. 5.§ 1. De in artikel 4 bedoelde aanvraag dient ingediend te worden bij de instelling onder de voorwaarden en binnen de termijnen bepaald door de instelling. § 2. In geval van overlijden van de ambtenaar of van het tijdelijk personeelslid vóór het verstrijken van de termijn waarbinnen de aanvraag tot overdracht kon worden ingediend, kunnen de rechtverkrijgenden de aanvraag indienen onder de voorwaarden en binnen de termijnen bepaald door de instelling.
Wanneer er verschillende rechtverkrijgenden zijn, dient de in het eerste lid bedoelde aanvraag te worden ingediend door alle rechtverkrijgenden. § 3. Elke door de instelling ontvankelijk geachte aanvraag wordt door de instelling overgezonden aan de Dienst, vergezeld van een document dat het akkoord van de instelling bevat. § 4. Voor de ambtenaar die of het tijdelijk personeelslid dat, vóór zijn indiensttreding bij een instelling, onderworpen is geweest aan een van de pensioenregelingen bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, 3° of 4°, zendt de Dienst de aanvraag en het document dat het akkoord van de instelling bevat, over aan elke andere betrokken administratie. Deze overzending dient te gebeuren binnen de maand volgend op de datum waarop de in § 3 bedoelde aanvraag is toegekomen bij de Dienst.
Indien de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid rechten heeft opgebouwd op een in artikel 3, § 1, 1° bedoeld pensioen dat niet door de Administratie der Pensioenen wordt beheerd, zendt deze administratie de aanvraag en het document dat het akkoord van de instelling bevat, over aan elk van de openbare besturen of openbare instellingen in wier pensioenregeling het personeelslid rechten op een dergelijk pensioen heeft opgebouwd. § 5. Zolang de in artikel 4 bepaalde aanvraag tot overdracht niet onherroepelijk is geworden met toepassing van artikel 9, mag de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid, mits akkoord van de instelling, zijn aanvraag intrekken. Deze intrekking is definitief en geldt automatisch voor alle in artikel 3, § 1, 1° tot en met 4° bedoelde pensioenen.
Art. 6.In geval van toepassing van artikel 5, § 4, eerste lid, berekent elk van de administraties waaraan de aanvraag tot overdracht door de Dienst werd overgezonden, het bedrag dat, wat haar betreft, dient te worden overgezonden aan de instelling.
Hetzelfde geldt voor elk van de openbare besturen of openbare instellingen waaraan de aanvraag, met toepassing van artikel 5, § 4, tweede lid, door de Administratie der Pensioenen werd overgezonden.
Art. 7.§ 1. Voor een beroepsactiviteit op basis waarvan de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid rechten heeft opgebouwd op een pensioen bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, worden de met toepassing van artikel 4 over te dragen bedragen gevormd door de bijdragen die worden berekend op basis van de wedden waarop de verplichte afhouding bepaald in de artikelen 60 of 62 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen toegepast is.
Voor de toepassing van het eerste lid worden de bijdragevoeten respectievelijk vastgesteld op 16,36 pct. voor de periode na 30 september 1983, op 15,86 pct. voor de periode begrepen tussen 1 mei 1982 en 30 september 1983 en op 15,36 pct. voor de periode vóór 1 mei 1982.
Ingeval de bijdragevoeten bepaald bij artikel 38, § 2, 1° en § 3, 1° van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, worden gewijzigd, wordt de in het tweede lid bepaalde bijdragevoet dienovereenkomstig aangepast.
Met een in het eerste lid bepaalde beroepsactiviteit wordt gelijkgesteld die welke aanleiding geeft tot de toepassing van artikel 1 van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privé-sector.
Met een in het eerste lid bepaalde beroepsactiviteit wordt eveneens gelijkgesteld die welke in de overheidssector werd uitgeoefend onmiddellijk vóór de indiensttreding bij de instelling maar die reeds aanleiding heeft gegeven tot de toepassing van de artikelen 4 en 6 van voormelde wet van 5 augustus 1968. In dat geval worden de op basis daarvan gestorte bedragen terugbetaald aan de pensioenregeling waaraan betrokkene oorspronkelijk was onderworpen.
Geen enkele overdracht van bijdragen wordt uitgevoerd voor : 1° de tijdsbonificaties toegekend voor diensttijd en perioden die ertoe leiden dat deze diensttijd en perioden voor meer dan hun enkelvoudige duur in aanmerking worden genomen;2° de perioden van militaire dienstplicht;3° de diplomabonificaties;4° de niet bezoldigde verlofperioden;5° de perioden van terbeschikkingstelling waarvoor geen enkele wachtwedde werd ontvangen. § 2. Voor een beroepsactiviteit op basis waarvan de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid rechten heeft opgebouwd op een pensioen bedoeld in artikel 3, § 1, 2°, worden de met toepassing van artikel 4 over te dragen bedragen gevormd door de bijdragen die worden berekend op basis van de elementen vermeld op de individuele rekening van de werknemer voor de perioden van activiteit en van non-activiteit waarvoor bijdragen werden betaald of overgedragen.
Voor de toepassing van het eerste lid worden de bijdragevoeten respectievelijk vastgesteld op 16,36 pct. voor de periode na 30 september 1983, op 15,86 pct. voor de periode begrepen tussen 1 mei 1982 en 30 september 1983 en op 15,36 pct. voor de periode vóór 1 mei 1982.
Ingeval de bijdragevoeten bepaald bij artikel 38, § 2, 1° en § 3, 1° van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, worden gewijzigd, wordt de in het tweede lid bepaalde bijdragevoet dienovereenkomstig aangepast.
Met een in het eerste lid bepaalde beroepsactiviteit wordt gelijkgesteld die welke werd uitgeoefend bij een openbaar bestuur of een openbare instelling waartoe betrokkene niet meer behoorde bij zijn indiensttreding bij een instelling en die aanleiding geeft tot de toepassing van de artikelen 4 en 6 van voormelde wet van 5 augustus 1968. § 3. Voor een beroepsactiviteit op basis waarvan de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid rechten heeft opgebouwd op een pensioen bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, worden de over te dragen bedragen gevormd door de bijdragen bestemd voor het Pensioenfonds en het Solidariteits- en perequatiefonds met toepassing van de artikelen 17 en 18 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid. § 4. Voor een beroepsactiviteit op basis waarvan de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid rechten heeft opgebouwd op een in artikel 3, § 1, 4° bedoeld pensioen, worden de over te dragen bedragen gevormd : a) voor de periode vóór 1 januari 1984, door het gedeelte van de bijdragen dat heeft gediend voor de vorming van de in artikel 37, § 1 van voormeld koninklijk besluit nr.72 bedoelde renten; b) voor de periode begrepen tussen 1 januari 1984 en 31 december 1996, door het gedeelte van de bijdragen bestemd voor de pensioensector die werden gestort aan een sociale verzekeringskas krachtens het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; c) voor de periode na 31 december 1996, door 60 pct.van de bijdragen die worden gestort aan een sociale verzekeringskas krachtens voormeld koninklijk besluit nr. 38, met uitsluiting van de werkingskosten bepaald in artikel 20, § 4 van datzelfde koninklijk besluit. Dat percentage kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, worden gewijzigd door de Koning in functie van de evolutie van de uitgaven inzake pensioenuitkeringen. Deze wijziging kan slechts om de drie (vier) jaar plaats hebben en ten vroegste op 1 januari van het vierde jaar volgend op de datum van inwerkingtreding van deze wet. § 5. Bij de met toepassing van de §§ 1, 2 en 4 over te dragen bedragen worden gevoegd die welke voortkomen uit vrijwillige stortingen bestemd om bepaalde perioden voor een in artikel 3, § 1, 1°, 2° of 4° bedoeld pensioen te valideren, met uitzondering van de vrijwillige stortingen bestemd voor de validering van perioden die zijn gelegen na de indiensttreding bij de instelling. De bedragen die voortkomen uit deze laatste stortingen, verhoogd met samengestelde interest berekend zoals bepaald in § 6, vierde lid, worden aan betrokkene terugbetaald. § 6. De in uitvoering van de §§ 1 en 2 over te dragen bedragen worden verhoogd met samengestelde interest waarvan de rentevoet wordt vastgesteld op 3,5 pct. per jaar. Deze interest begint te lopen op 1 juli van het kalenderjaar waarop deze bedragen betrekking hebben en is verschuldigd tot de laatste dag van het semester waarin het totaal over te dragen bedrag overeenkomstig artikel 8, § 3 is meegedeeld aan de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid.
In afwijking van het eerste lid, brengen, indien de beroepsactiviteit die recht geeft op een pensioen in een van de in de §§ 1 of 2 bedoelde pensioenregelingen niet werd aangevat op 1 januari, de over te dragen bedragen die betrekking hebben op het eerste jaar beroepsactiviteit slechts de in dat lid bepaalde interest op vanaf 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op datgene waarin de activiteit werd aangevat.
De in uitvoering van de §§ 3 en 4 over te dragen bedragen worden verhoogd met samengestelde interest waarvan de rentevoet wordt vastgesteld op 3,5 pct. per jaar. Deze interest begint te lopen de eerste dag van het semester dat volgt op datgene waarin de bijdragen werden gestort en is verschuldigd tot de laatste dag van het semester waarin het totaal over te dragen bedrag overeenkomstig artikel 8, § 3 is meegedeeld aan de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid.
De over te dragen bedragen die betrekking hebben op in § 5 bedoelde vrijwillige stortingen worden verhoogd met samengestelde interest waarvan de rentevoet wordt vastgesteld op 3,5 pct. per jaar. Deze interest begint te lopen vanaf 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op datgene waarin de vrijwillige stortingen werden uitgevoerd en is verschuldigd tot de laatste dag van het semester waarin het totaal over te dragen bedrag overeenkomstig artikel 8, § 3 is meegedeeld aan de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid.
De Koning kan de in het eerste, derde en vierde lid bepaalde samengestelde rentevoeten wijzigen overeenkomstig de evolutie van de rentevoeten van de markt.
Art. 8.§ 1. Elke andere administratie dan de Dienst deelt aan deze laatste het wat haar betreft definitief over te dragen bedrag mee alsook de perioden van beroepsactiviteit waarvoor de overdracht wordt uitgevoerd. § 2. Elk openbaar bestuur of elke openbare instelling waaraan de aanvraag, met toepassing van artikel 5, § 4, tweede lid, door de Administratie der Pensioenen werd overgezonden, deelt aan die Administratie de in § 1 bedoelde elementen mee. Deze Administratie deelt die elementen mee aan de Dienst. § 3. Op basis van de in de §§ 1 en 2 bedoelde mededelingen alsook van de elementen eigen aan de in artikel 3, § 1, 2° bedoelde pensioenregeling deelt de Dienst aan de ambtenaar of aan het tijdelijk personeelslid het totale bedrag mee dat aan de instelling zal worden overgedragen. Deze mededeling dient uitgevoerd te worden binnen de vier maanden volgend op de datum waarop de aanvraag tot overdracht bij de Dienst is toegekomen. § 4. Het overeenkomstig § 3 meegedeelde bedrag wordt definitief zodra de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid aan de Dienst zijn akkoord over het bedrag geeft.
Bij gebrek aan een in § 5, eerste lid bedoelde administratieve betwisting binnen de drie maanden die volgen op de mededeling, wordt het bedrag definitief op het einde van deze termijn.
In geval van een in § 5, eerste lid bedoelde administratieve betwisting wordt het bedrag definitief vanaf de in het tweede lid bedoelde datum indien de nieuwe mededeling de vorige mededeling bevestigt. Indien de oorspronkelijke mededeling wordt gewijzigd, wordt het bedrag definitief vanaf het ogenblik dat de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid aan de Dienst zijn akkoord over het bedrag van die nieuwe mededeling geeft. Bij gebrek aan een administratieve betwisting binnen de drie maanden die volgen op de nieuwe mededeling, wordt het bedrag van die nieuwe mededeling definitief op het einde van deze laatste termijn.
Indien een vordering wordt ingesteld overeenkomstig § 5, tweede lid, wordt het over te dragen bedrag pas definitief vanaf het ogenblik waarop een in kracht van gewijsde gegane beslissing is genomen die het met toepassing van artikel 8, § 3 meegedeelde totaal over te dragen bedrag wijzigt. § 5. Elke betwisting betreffende het in § 3 bedoelde totaal over te dragen bedrag moet bij de Dienst worden ingediend binnen de drie maanden die volgen op die van de mededeling. De ten gevolge van een betwisting genomen beslissing geeft aanleiding tot een nieuwe mededeling door de Dienst.
Indien de onenigheid voortduurt, kan een vordering bij de bevoegde rechtbank worden ingeleid uiterlijk binnen drie maanden die volgen op de datum van de nieuwe mededeling. § 6. De Dienst deelt aan de instelling het definitief over te dragen bedrag mee. Deze mededeling wordt uitgevoerd binnen de maand volgend op die waarin het bedrag met toepassing van § 4 definitief is geworden.
Art. 9.§ 1. De aanvraag tot overdracht wordt onherroepelijk op de datum waarop de Dienst van de instelling de definitieve bevestiging ontvangt van de aanvraag tot overdracht ingediend door de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid. § 2. De Dienst brengt de administraties alsook de openbare besturen en de openbare instellingen waaraan de aanvraag, met toepassing van artikel 5, § 4, tweede lid, door de Administratie der Pensioenen werd overgezonden, op de hoogte van de datum waarop de aanvraag tot overdracht onherroepelijk is geworden. Deze inlichting wordt meegedeeld binnen de maand volgend op die waarin de Dienst de in § 1 bedoelde bevestiging heeft ontvangen.
Art. 10.Elke andere administratie dan de Dienst alsook elk van de openbare besturen of openbare instellingen waaraan de aanvraag, met toepassing van artikel 5, § 4, tweede lid, door de Administratie der Pensioenen werd overgezonden, stort de overeenkomstig artikel 7 vastgestelde bedragen aan de Dienst.
Art. 11.§ 1. De in artikel 10 bepaalde stortingen dienen bij de Dienst toe te komen uiterlijk de laatste dag van de vierde maand volgend op de datum waarop de administraties of de openbare besturen en openbare instellingen waaraan de aanvraag, met toepassing van artikel 5, § 4, tweede lid, door de Administratie der Pensioenen werd overgezonden, door de Dienst op de hoogte werden gebracht van het feit dat de aanvraag tot overdracht met toepassing van artikel 9, § 1 onherroepelijk is geworden. § 2. De Dienst draagt het in artikel 8, § 3 bedoelde totaal definitief bedrag over aan de instelling uiterlijk de laatste dag van de zesde maand volgend op deze waarin de aanvraag tot overdracht met toepassing van artikel 9, § 1 onherroepelijk is geworden.
Art. 12.Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 14 gelden, vanaf de datum van overdracht, voor de pensioenregelingen bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot en met 4°, ten aanzien van de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid en hun rechtverkrijgenden, geen verplichtingen wegens pensioenrechten die de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid had verkregen voor het tijdvak vóór zijn indiensttreding bij de instelling, zelfs indien die regelingen weer toepasselijk worden of er wederom bij wordt aangesloten.
Deze verplichtingen blijven nochtans bestaan ten aanzien van de uit de echt gescheiden echtgenoot die op de datum waarop de overdracht wordt uitgevoerd, reeds een pensioen ten laste van een in artikel 3, § 1, 2° tot en met 4° bedoelde pensioenregeling geniet dat geheel of gedeeltelijk uit de in het eerste lid bedoelde beroepsloopbaan voortvloeit.
Art. 13.Indien de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid reeds een pensioen ten laste van een in artikel 3, § 1, 1° tot en met 4° bedoelde pensioenregeling geniet, wordt de overdracht afhankelijk gesteld van de voorafgaande terugbetaling van alle sommen die op om het even welke grond werden verleend ten laste van die pensioenregelingen, verhoogd met samengestelde interest waarvan de rentevoet wordt vastgesteld op 3,5 pct. Deze interest begint te lopen op 1 juli van het kalenderjaar waarin deze bedragen werden vereffend en is verschuldigd tot de laatste dag van het semester dat de terugbetaling voorafgaat.
In afwijking van het eerste lid brengen, indien het pensioen niet is ingegaan op 1 januari, de terug te betalen bedragen die betrekking hebben op het jaar waarin het pensioen ingaat, slechts de in dat lid bepaalde interest op vanaf 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op datgene waarin het pensioen is ingegaan. HOOFDSTUK III. - Sociaal verzekerden van een instelling die sociaal verzekerden van een Belgische pensioenregeling worden
Art. 14.De ambtenaar die of het tijdelijk personeelslid dat zijn activiteiten bij een instelling beëindigt om een nieuwe beroepsactiviteit uit te oefenen op basis waarvan rechten op een in artikel 3, § 1, 1° tot en met 4° bedoeld pensioen worden opgebouwd, mag, ten titel van zijn aansluiting bij de pensioenregeling van de instelling en volgens de voorwaarden, nadere regels en termijnen vastgesteld door de instelling, de overdracht vragen naar de pensioenregeling waarin pensioenrechten op basis van de uitoefening van die nieuwe beroepsactiviteit worden opgebouwd, van : a) hetzij de actuariële tegenwaarde van de pensioenrechten die de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid heeft opgebouwd in de pensioenregeling van de instelling;b) hetzij de afkoopwaarde die overeenstemt met de voor de ambtenaar of het tijdelijk personeelslid gestorte bijdragen in de pensioenregeling van de instelling.
Art. 15.De in artikel 14 bedoelde aanvraag dient, op straffe van verval, ingediend te worden, bij een ter post aangetekende brief, binnen zes maanden die volgen op de aanvang van de nieuwe beroepsactiviteit. Deze aanvraag dient ingediend te worden bij de administratie die de pensioenregeling beheert waarin de gewezen ambtenaar of het gewezen tijdelijk personeelslid pensioenrechten opbouwt.
In geval van uitoefening van een beroepsactiviteit op basis waarvan de gewezen ambtenaar of het gewezen tijdelijk personeelslid rechten opbouwt op een in artikel 3, § 1, 1° bedoeld pensioen dat niet door de Administratie der Pensioenen wordt beheerd, moet de aanvraag gericht worden aan het openbaar bestuur of de openbare instelling die de werkgever is van betrokkene.
Art. 16.In geval van overlijden van de gewezen ambtenaar of het gewezen tijdelijk personeelslid vóór het verstrijken van de termijn waarbinnen de aanvraag tot overdracht kon worden ingediend, kunnen de rechtverkrijgenden de aanvraag indienen vóór het verstrijken van de in artikel 15 bepaalde termijn.
Wanneer er verschillende rechtverkrijgenden zijn, dient de in het eerste lid bedoelde aanvraag te worden ingediend door alle rechtverkrijgenden.
Art. 17.Elke ontvankelijk geachte aanvraag wordt aan de instelling overgezonden binnen drie maanden na haar ontvangst hetzij door de administratie, hetzij door het openbaar bestuur of de openbare instelling bedoeld in artikel 15, tweede lid.
Art. 18.De instelling berekent het bedrag dat met toepassing van artikel 14 wordt overgedragen aan de administratie of aan het openbaar bestuur of de openbare instelling bedoeld in artikel 15, tweede lid.
Dat bedrag wordt verhoogd met samengestelde interest waarvan de rentevoet wordt vastgesteld op 3,5 pct. per jaar. Die interest begint te lopen vanaf de eerste dag van de maand volgend op de beëindiging van de diensten bij de instelling en is verschuldigd tot en met de laatste dag van de zesde maand volgend op die waarin de aanvraag werd ingediend. Die interest is niet verschuldigd als het over te dragen bedrag wordt bijgesteld op het ogenblik van de overdracht.
Art. 19.De instelling deelt het uit de toepassing van artikel 18 voortkomende bedrag mee hetzij aan de administratie, hetzij aan het openbaar bestuur of de openbare instelling bedoeld in artikel 15, tweede lid.
Art. 20.§ 1. Voor de gewezen ambtenaar die of het gewezen tijdelijk personeelslid dat pensioenrechten opbouwt in een in artikel 3, § 1, 1° bedoelde pensioenregeling, wordt het aantal jaren dienst dat in die pensioenregeling in aanmerking kan worden genomen, berekend overeenkomstig de in § 2 bepaalde nadere regels. § 2. Het door de instelling overgedragen bedrag wordt omgezet in een fictieve rente overeenkomstig de nadere regels bepaald in de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 24 maart 1994 houdende diverse wijzigingen in de regeling inzake pensioenen van de openbare sector.
Het aantal jaren dienst dat in aanmerking kan worden genomen voor de pensioenberekening, wordt bekomen door de in het eerste lid bedoelde fictieve rente te delen door het bedrag van een pensioenannuïteit vastgesteld op basis van de brutojaarwedde die in aanmerking wordt genomen voor de pensioenberekening en die door de gewezen ambtenaar of het gewezen tijdelijk personeelslid wordt ontvangen bij het begin van zijn activiteit, alsook op basis van het tantième 1/60. Dat aantal jaren wordt uitgedrukt met twee decimalen.
Art. 21.Voor de berekening van het pensioen van de gewezen ambtenaar die of van het gewezen tijdelijk personeelslid dat pensioenrechten opbouwt in de in artikel 3, § 1, 2° bedoelde pensioenregeling, worden de jaarlijkse brutobezoldigingen verdiend bij de instelling en de perioden waarop zij betrekking hebben, meegedeeld aan de Dienst.
Het bedrag van de pensioenrechten wordt berekend overeenkomstig de wetgeving inzake een in artikel 3, § 1, 2° bedoeld pensioen.
Art. 22.Voor de gewezen ambtenaar die of het gewezen tijdelijk personeelslid dat pensioenrechten opbouwt in een in artikel 3, § 1, 3° bedoelde pensioenregeling, wordt het door de instelling overgedragen bedrag gelijkgesteld met de storting van een éénmalige premie ter verrekening van het voordeel van ouderdoms- en overlevingsuitkeringen volgens de nadere regels bepaald in artikel 63 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de Overzeese sociale zekerheid.
Art. 23.§ 1. Voor de gewezen ambtenaar die of het gewezen tijdelijk personeelslid dat pensioenrechten opbouwt in de in artikel 3, § 1, 4° bedoelde pensioenregeling, is de periode die in die pensioenregeling in aanmerking kan worden genomen, deze gedurende welke pensioenrechten werden opgebouwd in de regeling van de instelling. § 2. Het bedrag van de pensioenrechten wordt berekend overeenkomstig de in artikel 3, § 1, 4° bedoelde pensioenwetgeving.
Art. 24.Hetzij de administratie, hetzij het openbaar bestuur of de openbare instelling bedoeld in artikel 15, tweede lid deelt aan de gewezen ambtenaar of het gewezen tijdelijk personeelslid alle gegevens mee die in aanmerking zullen genomen worden voor de berekening van het pensioen in de Belgische pensioenregeling.
Art. 25.Zolang de in artikel 14 bepaalde aanvraag tot overdracht niet onherroepelijk is geworden met toepassing van artikel 26, mag de gewezen ambtenaar of het gewezen tijdelijk personeelslid zijn aanvraag tot overdracht intrekken. Die intrekking is definitief.
Art. 26.De aanvraag tot overdracht wordt onherroepelijk op de datum waarop de instelling hetzij van de administratie, hetzij van het openbaar bestuur of van de openbare instelling bedoeld in artikel 15, tweede lid, de definitieve bevestiging ontvangt van de aanvraag tot overdracht ingediend door de gewezen ambtenaar of het gewezen tijdelijk personeelslid nadat deze laatste zijn akkoord heeft gegeven over de gegevens die hem overeenkomstig artikel 24 werden meegedeeld.
Art. 27.De inaanmerkingneming van de jaren dienst waarvoor de overdracht wordt gevraagd met toepassing van artikel 14 in een in artikel 3, § 1, 1° tot en met 4° bedoelde pensioenregeling wordt afhankelijk gesteld van de werkelijke overdracht door de instelling van het met toepassing van artikel 19 meegedeelde bedrag hetzij aan de administratie, hetzij aan het openbaar bestuur of de openbare instelling bedoeld in artikel 15, tweede lid. HOOFDSTUK IV. - Wijzigende bepaling
Art. 28.Artikel 29 van de wet van 21 mei 1991 tot vaststelling van een zeker verband tussen Belgische pensioenregelingen en die van instellingen van internationaal publiek recht wordt aangevuld als volgt : « Zij is enkel van toepassing op de aanvragen ingediend bij de instelling vóór 1 januari 2002. » HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding
Art. 29.Deze wet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002 en is van toepassing op de aanvragen tot overdracht die vanaf die datum worden ingediend, hetzij overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II bij de instelling, hetzij overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III bij de administratie of bij het openbaar bestuur of de openbare instelling bedoeld in artikel 15, tweede lid.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 10 februari 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Middenstand, R. DAEMS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 2002-2003. Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, nr. 50-2101/1. - Verslag, nr. 50-2101/2. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 50-2101/3.
Integraal verslag : 13 december 2002.
Senaat : Parlementaire stukken. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, nr. 2-1394/1.