Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 03 februari 2002
gepubliceerd op 26 maart 2002

Ministerieel besluit houdende bepaling van de invoegwerknemers

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2002035321
pub.
26/03/2002
prom.
03/02/2002
ELI
eli/besluit/2002/02/03/2002035321/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

3 FEBRUARI 2002. - Ministerieel besluit houdende bepaling van de invoegwerknemers


De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme Gelet op het Besluit van de Vlaamse regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie, inzonderheid artikel 3, 1°;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen inzonderheid op artikel 6, § 1, IX gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988 en de bijzondere wetten van 16 januari 1989;

Gelet op het Samenwerkingsakkoord van 4 juli 2000 tussen de Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de sociale economie;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 19 januari 2001 tot regeling van de begrotingscontrole en -opmaak;

Gelet op het advies van de adviescommissie Sociale Economie, gegeven op 29 januari 2001;

Besluit :

Artikel 1.In toepassing van artikel 3, 1° van het Besluit van de Vlaamse regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie worden als invoegwerknemers bepaald : Personen die op de dag voor de indienstneming ingeschreven zijn bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en waarvan de basisdienstverlening uitwijst dat ze omwille van een gemis aan door de reguliere economie gevraagde vaardigheden of kwalificaties niet kunnen doorverwezen worden naar een reguliere job. Deze personen zijn : a) minstens 1 jaar inactief en beschikken maximaal over een diploma, getuigschrift of brevet van HSO;b) minstens 1 dag inactief en beschikken maximaal over een diploma BUSO, een getuigschrift of brevet LSO of de tweede graad secundair onderwijs. Onder inactiviteit wordt begrepen : noch in loondienst, noch op zelfstandige basis hebben gewerkt, noch als cursist een individuele beroepsopleiding (IBO) hebben gevolgd.

Art. 2.Met een periode van inactiviteit wordt gelijkgesteld : - de periode van tewerkstelling van een doelgroepwerknemer in een sociale werkplaats, zoals bepaald in het decreet van 14 juli 1998 inzake de sociale werkplaatsen; - de periode van tewerkstelling in een beschutte werkplaats; - de periode van tewerkstelling krachtens artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn; - de periode van tewerkstelling als gesubsidieerde contractueel op grond van de artikelen 6bis, 7 en 7bis van het Besluit van de Vlaamse regering van 27 oktober 1993 tot veralgemening van het stelsel van gesubsidieerde contractuelen; - de periode van tewerkstelling als gesubsidieerde contractueel op grond van de artikelen 6bis, 7 en 7bis van het Besluit van de Vlaamse regering van 27 oktober 1993 houdende uitvoering van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen; - de periode van tewerkstelling op grond van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juni 1997 houdende harmonisering van diverse stelsel werkervaringsprojecten; - de periode van tewerkstelling als gemeentelijk mina-werker in het kader van optie 8 van de gemeentelijke milieuconvenants; - de periode van tewerkstelling in het kader van een erkende arbeidspost gedurende dewelke de werknemer de uitkering genoot bedoeld in artikel 8, § 1 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen, op voorwaarde het hierbij ging om activiteiten in het kader van optie 8 van de gemeentelijke milieuconvenants waarbij de werknemer in die hoedanigheid tewerkgesteld is in de periode van 12 maanden voorafgaand aan de einddatum van de gemeentelijke milieuconvenant en indien de aanwerving gebeurt in een invoegbedrijf of invoegafdeling erkend voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, d) van het Besluit van de Vlaamse regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie; - de periode van tewerkstelling als invoegwerknemer in zoverre deze periode in totaal niet meer dan 24 maanden bedraagt; - de onderbrekende gebeurtenissen, inzonderheid die tijdens dewelke de werknemer verbonden is door een arbeidsovereenkomst, met een samengevoegde duur van ten hoogste vier maanden.

Art. 3.§ 1. Met ingang van 1 juli 2000 tot en met 31 december 2001 worden als invoegwerknemers bepaald : Langdurig niet-werkende werkzoekenden met maximaal een diploma hoger secundair onderwijs die in trajectmatige begeleidingsacties zijn opgenomen en toegeleid; dit zijn niet-werkende werkzoekenden die op de dag voor de indiensttreding sedert ten minste twaalf maanden als werkzoekende ingeschreven zijn bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en gedurende deze periode noch in loondienst werkten, noch een zelfstandige bedrijvigheid uitoefenden. § 2. Met ingang van 1 juli 2000 tot en met 31 december 2001 worden de volgende periodes met een periode van inschrijving als niet-werkende werkzoekende gelijkgesteld : - de periode van vrijstelling van stempelcontrole om sociale en familiale redenen zoals bepaald in artikel 90 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering; - de periode van beroepsopleiding tijdens een periode van inschrijving als werkzoekende; - de periode van tewerkstelling in een beschutte werkplaats; - de periode van administratieve sanctie of uitsluiting op grond van artikel 51 tot 52 en 153 tot 156 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering; - de periode van aanwezigheid onder de wapens, wegens oproeping of wederoproeping en van dienst als gewetensbezwaarde; - de periodes die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van wets- of reglementsbepalingen inzake verplichte verzekering tegen ziekte of invaliditeit of inzake moederschapsverzekering, gelegen tijdens een periode van inschrijving als werkzoekende; - de periode van gevangenzetting tijdens een periode van inschrijving als werkzoekende; - de periode gedurende dewelke de uitkeringsgerechtigde werkloze in toepassing van artikel 42, § 2, 9 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 vrijwillig verzaakt aan werkloosheidsuitkeringen; - de periodes van volledige werkloosheid, gedekt door vakantiegeld; - de periode waarin de werkzoekende het bestaansminimum heeft genoten; - de periode waarin de werkzoekende begunstigde van de sociale bijstand was; - de wachttijd zoals bepaald in artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering; - de wachttijd, zoals bepaald in artikel 35, §§ 1 en 3 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, in het geval zoals bedoeld in artikel 39 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering; - de werkloosheidsperiode die niet vergoed werd ingevolge de toepassing van de artikelen 80 tot 88 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering; - de periodes van verblijf in het buitenland van een werknemer die samenwoont met een Belg, die werkzaam is in het kader van de stationering van de Belgische strijdkrachten; - de periodes van tewerkstelling krachtens artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn; - de periodes van tewerkstelling van een doelgroepwerknemer in een sociale werkplaats, zoals bepaald in het decreet van 14 juli 1998 inzake de sociale werkplaatsen; - de andere onderbrekende gebeurtenissen, inzonderheid die tijdens dewelke de werknemer verbonden is door een arbeidsovereenkomst, met een samengevoegde duur van ten hoogste vier maanden.

Art. 4.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002.

Brussel, 3 februari 2002.

De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT

^