gepubliceerd op 11 juni 2020
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen voor wat betreft het vergunningsstelsel van de inrichtingen van klasse I en het koninklijk besluit van 27 oktober 2009 tot bepaling van de bedragen en de betalingswijze van de retributies geheven met toepassing van de reglementering betreffende de bescherming tegen ioniserende straling
29 MEI 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen voor wat betreft het vergunningsstelsel van de inrichtingen van klasse I en het koninklijk besluit van 27 oktober 2009 tot bepaling van de bedragen en de betalingswijze van de retributies geheven met toepassing van de reglementering betreffende de bescherming tegen ioniserende straling
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Wij hebben de eer ter ondertekening van Uwe Majesteit een koninklijk besluit voor te leggen tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen voor wat betreft het vergunningsstelsel van de inrichtingen van klasse I. De Raad van State verleende op 10 april 2020 het advies nr. 67.096/3 op basis van art. 84 § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. 1. Inleiding De wet van 6 december 2018 houdende wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire controle met betrekking tot de milieueffectbeoordeling werd op 16 januari 2019 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Deze wet vormde de omzetting van de Europese Richtlijn van 16 april 2014 nr. 2014/52/EU tot wijziging van de Richtlijn van 2011/92/EU van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.
De memorie van toelichting bij deze wijzigingswet legt de basisprincipes uit en welke keuzes er gemaakt werden bij de omzetting van de richtlijn 2014/52/EU. Ten gevolge van deze wijziging dienen de bepalingen in het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen (hierna `algemeen reglement') betreffende het vergunningsproces voor de klasse I-inrichtingen te wijzigen.
Zoals ook aangegeven in de wijzigingswet heeft de milieueffectbeoordeling enkel betrekking op de milieueffecten ten gevolge van ioniserende stralingen. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de bevoegdheden zoals deze werden toegewezen door middel van de Bijzondere Wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980.
In het advies van de Raad van State over het koninklijk besluit werd met betrekking tot de Europese Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 `inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna') opgemerkt "Het staat derhalve aan de federale overheid om op een of andere manier ook te voorzien in het maken van een passende beoordeling van de gevolgen voor de speciale beschermingszones. Het blijkt niet uit het om advies voorgelegde ontwerp dat die beoordeling ook het voorwerp zal moeten uitmaken van de milieueffectbeoordeling inzake ioniserende straling.".
De verplichting tot onderzoek van de mogelijke effecten van ioniserende stralingen op de speciale beschermingszones werd echter reeds in de Wet van 15 april 1994 opgenomen. Artikel 27/4, § 1, tweede lid, b) van de wijzigingswet voorziet de facto in de integratie van de passende beoordeling in de milieueffectbeoordeling. Deze bepaling stelt "de milieueffectbeoordeling identificeert, beschrijft en beoordeelt de effecten inzake ioniserende stralingen geval per geval op de volgende factoren: (...) b) de biodiversiteit, met bijzondere aandacht voor de door de Europese regelgeving beschermde soorten en habitats"). Dit werd ook zo uitdrukkelijk aangegeven in de bijhorende memorie van toelichting.
De vereiste van een passende beoordeling in het kader van de Habitatrichtlijn is reeds geïntegreerd in hoofdstuk IIIter van de Wet van 15 april 1994. 2. Algemene toelichting Onderhavig koninklijk besluit heeft tot doel om via wijzigingen aan het Algemeen reglement uitvoering te geven aan de Wet van 6 december 2018.Hiertoe worden de volgende wijzigingen aangebracht : - Verduidelijking van de diverse stappen in het vergunningsproces; - Centralisering van het openbaar onderzoek, verruiming van de bekendmaking en toegankelijker maken van de informatie; - Verduidelijking van de rol van het Agentschap bij het proces betreffende de milieueffectbeoordeling.
Verder worden er wijzigingen aangebracht om met name de coherentie te verbeteren met het Koninklijk Besluit van 30 november 2011 houdende veiligheidsvoorschriften voor kerninstallaties.
In de onderstaande specifieke toelichtingen komt de nummering van de artikelen overeen met de gewijzigde artikelen van het algemeen reglement. 3. Specifieke toelichtingen Artikel 1. Dit artikel behoeft geen toelichting Art. 2.
Volgende wijzingen worden aangebracht in artikel 3.1 a) 2 : In het algemeen reglement dat sinds 2001 van kracht is klasseert artikel 3.1 a) 2. "de inrichtingen waar hoeveelheden splijtstoffen (natuurlijk en verarmd uraan en natuurlijk thorium uitgezonderd) worden aangewend of in bezit gehouden groter dan de helft van de minimale kritieke massa" in klasse 1.
Dit artikel heeft met name betrekking op de fabrieken voor de vervaardiging van kernbrandstof, de opslag van (eventueel verbruikte) kernbrandstof en splijtstoffen (IRE, Fleurus), alsook bepaalde laboratoria.
Er wordt hiervoor evenwel geen minimale kritieke massa gedefinieerd en evenmin een kwantitatieve waarde vermeld. Deze bepaling kan dus tot verschillende interpretaties leiden. Deze situatie moet daarom worden verduidelijkt door de minimale kritieke massa voor de drie belangrijkste isotopen te becijferen en een somregel te bepalen. De kritieke massa die in dit besluit wordt bepaald zorgt voor een volledige zekerheid, namelijk dat er met deze controleparameter, de aangegeven massa, geen andere controleparameter voor de subkritikaliteit nodig is, aangezien deze in alle gevallen gegarandeerd is.
De voorgestelde formulering voor het nieuwe artikel 3.1 a) 2. is vergelijkbaar met deze die in de Franse regelgeving de Nucleaire basisinrichtingen bepaalt.
Art. 3.
Met dit artikel wordt artikel 6 van het algemeen reglement integraal vervangen. 6.1 Dit artikel blijft ongewijzigd. 6.1bis.
Dit nieuwe punt van artikel 6 geeft uitvoering aan de Wet van 6 december 2018 tot wijziging van de Wet van 15 april 1994 voor wat betreft de milieueffectbeoordeling. 6.1bis.1 Dit artikel bepaalt het toepassingsgebied van de verplichtingen aangaande de milieueffectbeoordeling. Het artikel is een overname van art. 4 lid 1 en lid 2 van de Richtlijn 2011/92/EU. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de projecten (opgenomen in bijlage X) waarvoor in principe een milieueffectbeoordelingsrapport vereist is en de projecten (opgenomen in bijlage XI) waarbij na de uitvoering van een screening het Agentschap van oordeel is dat ingevolge het project aanzienlijke milieueffecten inzake ioniserende straling verwacht zijn of kunnen verwacht worden. 6.1bis.2 De opdrachtgever van een project kan aan het Agentschap vragen om een vrijstelling te bekomen van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling. Deze mogelijkheid is beperkt tot de uitzonderlijke gevallen opgenomen in artikel 27/8 van de Wet van 15 april 1994.
De beoordeling van de vrijstellingsaanvraag wordt zoals bepaald in de tekst van het artikel uitgevoerd door het Agentschap en dit volgens de krijtlijnen opgenomen in artikel 27/8 van de Wet van 15 april 1994. 6.1bis.3 Dit artikel legt de procedure vast voor de projecten waarvoor volgens artikel 6.1bis.1 een screening moet uitgevoerd worden.
De screeningsnota bestaat uit het ingevuld modelformulier in bijlage XII en is uitdrukkelijk onderworpen aan een oordeel van het Agentschap, in overeenstemming met de criteria voorzien in bijlage XIII. De screeningsnota moet in ieder geval bij de vergunningsaanvraag gevoegd worden. 6.1bis.4 Dit artikel bepaalt de procedure indien de opdrachtgever voorafgaand aan de vergunningsaanvraag, aan het Agentschap een scopingsadvies verzoekt.
De opdrachtgever kan zich via deze procedure informeren over de reikwijdte en het detailleringsniveau van de in het milieueffectbeoordelingsrapport op te nemen milieu-informatie. 6.1bis.5 Dit artikel verduidelijkt en preciseert de inhoud van het milieueffectbeoordelingsrapport.
Dit artikel is een uitvoering van artikel 5, eerste lid, van de Richtlijn 2011/92/EU. Om overlappingen van beoordelingen te voorkomen, houdt de opdrachtgever bij het opstellen van het milieueffectbeoordelingsrapport rekening met de beschikbare resultaten van andere relevante beoordelingen die zijn uitgevoerd met toepassing van de Wet van 15 april 1994 en dit reglement of andere gewestelijke, federale of Europese Uniewetgeving. 6.1bis.6 In toepassing van artikel 27/6 van de wet van 1994 heeft de opdrachtgever de mogelijkheid om, voorafgaand aan het indienen van de vergunningsaanvraag, een ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport in te dienen.
Na een openbaar onderzoek en raadpleging van de betrokken adviesinstanties keurt het Agentschap het ontwerprapport goed of af.
Indien het ontwerprapport goedgekeurd wordt en nog actueel is ten tijde van de vergunningsprocedure, wordt het niet meer behandeld tijdens het openbaar onderzoek en de raadpleging van de adviesinstanties. 6.2.
Artikel 6.2 somt de informatie en documenten die aan het Agentschap moeten bezorgd worden als deel van de vergunningsaanvraag.
Overeenkomstig het "only once" principe kunnen bepaalde administratieve inlichtingen die al bekend zijn bij het Agentschap, bijvoorbeeld via de kruispuntbank voor ondernemingen, vervangen worden door een verwijzing naar het KBO nummer.
Er worden specifieke inlichtingen m.b.t. het organisatievermogen en de mankracht van de exploitant met het oog op een veilige uitbating van de installaties gevraagd, conform artikel 6 f) van de Richtlijn 2009/71/EURATOM (gewijzigd door de Richtlijn 2014/87/EURATOM) tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties.
De inhoudsopgave van het voorlopig veiligheidsrapport dat deel uitmaakt van de in het vergunningsdossier gevraagde inlichtingen wordt afgestemd op de inhoudsopgave van deze die in het koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende veiligheidsvoorschriften voor kerninstallaties gevraagd worden.
Verder worden specifieke inlichtingen voor de constructie- en inbedrijfstellingsfase van de inrichting gevraagd.
Het milieueffectbeoordelingsrapport moet ook deel uitmaken van de vergunningsaanvraag, ongeacht of dit al goedgekeurd is volgens procedure 6.1bis.6, of dat het nog gaat om een niet-goedgekeurd ontwerp.
Indien er een screeningsnota werd opgemaakt conform artikel 6.1bis.3, moet deze eveneens bij de vergunningsaanvraag gevoegd worden.
Indien er een vrijstelling verleend werd conform artikel 6.1bis.2, moet de beslissing hierover eveneens bij de vergunningsaanvraag gevoegd worden. 6.3. Voorafgaande raadplegingen 6.3.1.
Dit artikel wordt overgenomen uit de vorige versie van het algemeen reglement, waarbij verduidelijkt wordt dat de veiligheidsevaluatie van het Agentschap in parallel kan gebeuren met de adviesverlening door NIRAS. De termijn waarover NIRAS beschikt om haar advies te verlenen wordt evenwel op vijftig kalenderdagen gebracht, met een mogelijkheid tot verlenging na akkoord van het Agentschap.
De twee laatste leden van het artikel betekenen een wijziging van de procedure. Met deze nieuwe bepaling zal het openbaar onderzoek in parallel lopen met de raadpleging van de adviesinstanties. 6.3.2 Dit artikel werd overgenomen uit de vorige versie van het algemeen reglement. Het laatste lid werd echter geschrapt, omdat het opgenomen is in het nieuw artikel 6.4. 6.3.3 Dit artikel bepaalt de procedure van het openbaar onderzoek.
In de vorige versie van het algemeen reglement werd het openbaar onderzoek georganiseerd door de gemeenten die zich bevinden binnen een straal van 5 km rond de inrichting.
Het openbaar onderzoek zal vanaf nu georganiseerd worden door het Agentschap en de standpunten, opmerkingen en bezwaren dienen aan haar meegedeeld te worden. Deze wijziging is ingegeven doordat het nu het Agentschap is dat de standpunten, opmerkingen en bezwaren aangaande de milieueffecten dient te beoordelen. Daarnaast leidt deze wijziging ook tot een verbeterde efficiëntie van de procedure en een kortere doorlooptijd.
De inwoners zullen wel nog steeds de mogelijkheid hebben het dossier in te kijken in het gemeentehuis van de gemeente waar de inrichting zich bevindt. De mogelijkheid wordt thans voorzien om het dossier elektronisch te raadplegen via de website van het Agentschap. De consultatie ter plaatse, bij ofwel de gemeente waar het voorwerp van de aanvraag is gevestigd, dan wel op de kantoren van het Agentschap, zal gebeuren via een daar aanwezige computer. Indien deze mogelijkheid niet bestaat, is er tevens een raadpleging in fysieke vorm mogelijk.
Het openbaar onderzoek zal op meerdere wijzen worden bekendgemaakt met daarin een samenvatting van de belangrijkste elementen van het dossier.
De wijziging van de procedure komt het betrokken publiek ten goede en zij krijgen zo maximale kans tot inspraak en dit naar de geest van de Richtlijn 2011/92/EU (artikel 6). 6.3.4 Dit artikel bepaalt welke adviesinstanties geraadpleegd worden in parallel met het openbaar onderzoek.
De afstand van 5 kilometer geldt vanaf de buitenste perimeter van de inrichting.
De genoemde instanties worden in ieder geval om advies gevraagd, ongeacht de eventuele toepassing van artikel 6.4 in geval van mogelijke land- of gewestgrensoverschrijdende effecten. 6.4.
Dit artikel legt een land- of gewestgrensoverschrijdende raadpleging op in het geval er land- of gewestgrensoverschrijdende milieueffecten voortkomen uit een project, in uitvoering van het ESPOO verdrag en de Richtlijn 2011/92/EU (artikel 7). 6.5.
Dit artikel bepaalt dat de beslissing van het Agentschap tot goed of afkeuring van het milieueffectbeoordelingsrapport dient te gebeuren voorafgaand aan het finale advies van het Wetenschappelijke Raad. 6.6.
Dit artikel bepaalt dat de tweede raadpleging van de Wetenschappelijke Raad (gemotiveerd voorlopig advies dat leidt tot een definitief advies) plaats vindt nadat alle voorgaande raadplegingen (Internationale raadpleging, openbaar onderzoek, advies adviesinstanties, land- of gewestgrensoverschrijdende raadpleging waar nodig) zijn afgerond. 6.7.
Een ongunstig advies van de Wetenschappelijke Raad verhindert niet langer een positieve beslissing m.b.t. de vergunningsaanvraag: Artikel 6.7 van het ARBIS, dat sinds 2001 van toepassing is, bepaalde dat elke gunstige beslissing van de Koning voor vergunningsaanvragen voor inrichtingen van klasse I afhankelijk was van een gunstig advies van de Wetenschappelijke Raad van het Agentschap.
Dit vetorecht van de Wetenschappelijke Raad werd overgeërfd uit het vetorecht van de Speciale Commissie overeenkomstig het Algemeen reglement dat sinds 1963 van toepassing was.
Door artikel 16 van de wet van 15 april 1994 wordt evenwel het exclusieve beslissingsrecht voorbehouden aan de Koning en artikel 37 van dezelfde wet beschrijft de rol van de Wetenschappelijke Raad bij het vergunningsproces van inrichtingen van de hoogste risicoklasse als een exclusief adviserende rol.
Daarenboven wordt met deze wijziging een betere overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) beoogd.
Wanneer de Wetenschappelijke Raad beslissingsbevoegdheid heeft, dan maakt deze in de zin van de definitie van de IAEA (« Regulatory Body ») deel uit van de "regulator". Derhalve dient deze aan de voorschriften van de IAEA terzake te beantwoorden, in het bijzonder de guide "GSR Part1", wat niet haalbaar is in de huidige configuratie. Er werd dus voor geopteerd om geen vetorecht meer voor de Wetenschappelijke Raad voor te behouden, te meer daar de Belgische regulator sinds 2008 zijn eigen technisch en wetenschappelijk ondersteunend orgaan heeft, namelijk Bel V. Wanneer de eindbeslissing evenwel van het advies van de Wetenschappelijke Raad afwijkt, dan dient het besluit uitdrukkelijk de redenen te vermelden waarom van dat advies wordt afgeweken.
Tot slot moeten een aantal eigenschappen en parameters zoals onder meer de modaliteiten voor de constructiefase, met inbegrip van de holdpoints en witnesspoints, in het oprichtings- en exploitatievergunningsbesluit worden vastgelegd.
De vergunningsbeslissing dient informatie aangaande de milieueffectbeoordeling te vermelden overeenkomstig art. 8bis van de Richtlijn 2011/92/EU. 6.8 Dit artikel wordt hernomen uit de vorige versie en aangepast in functie van de herwerkte procedure.
Vanaf de ondertekening van de oprichtings- en exploitatievergunning is de vergunde inrichting te beschouwen als een inrichting van klasse I die moet voldoen aan alle bijhorende verplichtingen.
De voorzitter van het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken werd opgenomen in plaats van de Directeur-Generaal van de van de Algemene Directie van de Civiele Bescherming, omdat er meerdere directies binnen de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken betrokken zijn, met name de Algemene Directie Civiele Veiligheid en de Algemene Directie Crisiscentrum. 6.9.
Dit artikel wordt hernomen vanuit de vorige versie met de volgende aanpassing: Schrapping van de beperking dat radioactieve stoffen niet kunnen worden ingebracht voorafgaand aan de oplevering (cfr. Art. 16 § 2 van de Wet 15 april 1994) De oplevering van de vergunde installatie dient ter verificatie van de overeenstemming met de bepalingen van de reglementering betreffende de ioniserende stralingen, met de bepalingen van de oprichtings- en exploitatievergunning van de inrichting en, in voorkomend geval, met het veiligheidsrapport.
In het kader van deze oplevering zullen de volgende documenten door de exploitant moeten ter beschikking worden gesteld : - een gedetailleerde beschrijving van de situatie na voltooiing (as-built) rekening houdend met alle opgetreden wijzigingen, non-conformiteiten en genomen correctieve acties; - een uitgebreid verslag van de uitvoering van het inspectie-en testprogramma en van het inbedrijfstellingsprogramma voor (deel)systemen met daarbij de resultaten en een vergelijking met de vastgestelde acceptatiecriteria; - een geactualiseerd veiligheidsrapport (artikel 13 van het koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende veiligheidsvoorschriften voor kerninstallaties).
Art. 4.
Artikel 7 wordt aangepast door het opheffen van de verwijzingen naar de bepalingen met betrekking de milieueffectbeoordeling. De volledige procedure en de bepaling van de projecten onderworpen aan een milieueffectbeoordeling is middels voorliggend ontwerp van besluit opgenomen in artikel 6 van het algemeen reglement en in hoofdstuk IIIter van de Wet van 15 april 1994.
Art. 5.
De wijziging van artikel 11 heeft betrekking op de vergunning voor een inrichting die installaties behorend tot verschillende klassen omvat.
Het principe blijft behouden dat indien het gaat om installaties die deel uitmaken van één inrichting deze vergund worden volgens de hoogste klasse van de betrokken installaties. De installaties behorend tot verschillende klassen op een zelfde locatie kunnen, op basis van criteria te bepalen door het Agentschap, deel uitmaken van onderscheiden inrichtingen.
Het technisch reglement betreffende de behandeling van de vergunningsaanvraag voor een inrichting die installaties behorend tot verschillen klassen omvat, zal een technische invulling geven aan de woorden "rechtstreeks verband houden met elkaar".
Art. 6.
In het kader van een trapsgewijze aanpak en met het oog op administratieve vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten, zowel voor de exploitant als voor het Agentschap, wordt ook een vereenvoudiging voorzien.
Uit hoofde van het huidig artikel 12 van het algemeen reglement moet van ieder ontwerp tot wijziging of uitbreiding van een inrichting aangifte gedaan worden aan het Agentschap. Hieronder vallen eveneens wijzigingen die geen of weinig potentiële impact hebben op de stralingsbescherming en/of veiligheid, zoals bijvoorbeeld het vervangen van een röntgentoestel door een gelijkaardig röntgentoestel, het verwijderen van een calibratiebron, enz.
Voor deze wijzigingen brengt deze aangifteverplichting een administratieve last mee, zowel voor het Agentschap, als voor de exploitant, die disproportioneel is ten opzichte van haar impact op de stralingsbescherming en/of veiligheid.
Er wordt dan ook voorgesteld de wijzigingen die geen of weinig potentiële impact hebben op de stralingsbescherming en/of veiligheid vrij te stellen van een aangifte. De beslissingscriteria dienaangaande kunnen worden opgesteld per klasse van inrichting, type installatie of handeling en zullen vervolgens gepubliceerd worden in de vorm van technische reglementen van het Agentschap.
De term "uitbreiding" wordt geschrapt in de titel en tekst van artikel 12. De uitbreiding van een inrichting wordt beschouwd als een wijziging van deze inrichting.Het apart vermelden van "uitbreidingen" is derhalve niet nuttig en kan enkel maar aanleiding geven tot verwarring.
Daarnaast wordt het eerste lid vervangen. Hierdoor zal in de toekomst enkel nog een verplichting tot aangifte gelden voor wijzigingen van inrichtingen, die een potentiële impact hebben op de stralingsbescherming en/of veiligheid. Deze beperking van de aangifteverplichting om elk ontwerp tot wijziging aan te geven, brengt een vermindering van de administratieve lasten met zich mee voor zowel de exploitanten als het Agentschap en zorgt bovendien voor een versterking van de trapsgewijze aanpak.
Om de exploitanten voldoende duidelijkheid te bieden omtrent welke wijzigingen al dan niet moeten worden aangegeven, kan het Agentschap per klasse van de inrichtingen en per type van installaties en van handelingen criteria opstellen en dit in de vorm van een technisch reglement. Dat reglement maakt het mogelijk om onduidelijkheden bij de exploitanten en de deskundigen erkend in de fysische controle te vermijden en kan aangepast worden op basis van de opgedane ervaring.
Bovendien wordt artikel 12 als volgt gewijzigd : - Overeenstemming met de procedure voor milieueffectbeoordeling voorzien in art. 6; - Verlenging adviestermijn NIRAS kan mits goedkeuring Agentschap; - Geen afwijkingsmogelijkheden meer voor het vergunningstraject van art. 6.
Art. 7.
Volgende wijzingen worden aangebracht in artikel 17 : Een specifieke afdeling voor de buitenbedrijfstelling van nucleaire installaties werd in augustus 2015 toegevoegd aan het koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende veiligheidsvoorschriften voor kerninstallaties. De wijziging van artikel 17 heeft tot doel om tot een betere samenhang met dit besluit te komen, met name m.b.t. : - De inhoud van de melding aan het Agentschap; - Het veiligheidsrapport voor de ontmanteling.
Art. 8.
De artikelen 73/1 -73/3 worden ingevoegd: 73/1 De persoon die verantwoordelijk is voor het milieueffectbeoordelingsrapport met betrekking tot de milieueffecten inzake ioniserende stralingen dient te beschikken over een erkenning verleend door het Agentschap. De erkenning staat toe de deskundigheid te waarborgen overeenkomstig art. 5 lid 3 van de Richtlijn 2011/92/EU. De erkenning heeft enkel betrekking op de werkzaamheden van de persoon in het kader van de milieueffecten inzake ioniserende straling. 73/2 Gedurende de looptijd van de erkenning, is de houder ertoe gehouden zijn kennis op peil te houden en te beschikken over de nodige hulpmiddelen teneinde zijn taak naar behoren uit te oefenen.
Deze verplichting zal mee beoordeeld worden in het kader van een aanvraag tot verlenging van de erkenning. 73/3 Dit artikel bepaalt de modaliteiten voor de verlenging van de erkenning.
Art. 9 t.e.m. 13 - Bijlage X : Bijlage X is een overname van bijlage I van de Richtlijn 2011/92/EU voor wat betreft de projecten vallend onder het toepassingsgebied van het algemeen reglement.
Voor punt 3 werd er geopteerd om in de Nederlandstalige tekst van het besluit af te wijken van de Nederlandstalige versie van de Richtlijn: In de Nederlandstalige versie van bijlage 1, punt 3, en in voetnoot 8 van Richtlijn 2011/92/EU wordt de term "splijtstoffen" gebruikt. In de Franstalige versie wordt hiervoor de term "combustibles nucléaires" gebruikt, in de Engelstalige versie "nuclear fuel" en in de Duitstalige versie "Kernbrennstoffe".
De term "splijtstof" heeft zonder context een bredere betekenis. Ook fissiele materialen die niet gebruikt worden als kernbrandstof zouden er onder kunnen vallen. Uit de context en de anderstalige versies van de richtlijn blijkt duidelijk dat de term "splijtstof" gebruikt wordt in de betekenis van "kernbrandstof". Deze term wordt ook al gebruikt in artikel 3.1 van het besluit dat gewijzigd wordt, en op verschillende plaatsen in het Koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende veiligheidsvoorschriften voor kerninstallaties.
Om verwarring te vermijden en om coherent te blijven met de termen gebruikt in het bestaande reglementair kader wordt er daarom voor gekozen om in het besluit de term "kernbrandstof" te blijven hanteren, in plaats van de term "splijtstof" die gebruikt wordt in de Nederlandstalige versie van de richtlijn.
Tenslotte wordt met het "hoog radioactief afval" in deze bijlage het afval van categorie "C" zoals bepaald door het NIRAS bedoeld. - Bijlage XI: Bijlage XI is een overname van bijlage II van de Richtlijn 2011/92/EU voor wat betreft de projecten vallend onder het toepassingsgebied van het algemeen reglement. - Bijlage XII: De informatie gevraagd in bijlage XII is een overname van bijlage II.A van de Richtlijn 2011/92/EU. - Bijlage XIII: In het kader van haar screening naar de mogelijkheid tot aanzienlijke effecten houdt het Agentschap rekening met de criteria vermeld in de bijlage XIII. Artikel 6.1bis.3 verwijst naar deze bijlage XIII. Deze bijlage vermeldt dezelfde criteria, als dewelke zijn vermeld in de bijlage III bij de Richtlijn 2011/92/EU. Deze criteria werden door de Richtlijn 2014/52/EU bijgesteld. - Bijlage XIV: Deze bijlage vermeldt de informatie bedoeld in artikel 5, lid 1 van de Richtlijn 2011/92/EU en stemt overeen met de bijlage IV bij de Richtlijn 2011/92/EU. Art. 14 De retributie voor een erkenning (en eveneens de verlenging van de erkenning) als deskundige voor het opmaken van een milieueffectbeoordelingsrapport bedraagt evenveel als een erkenning als deskundige in de andere domeinen (bijvoorbeeld deskundige in de fysische controle conform art. 73 van het algemeen reglement).
Als tarief voor de retributie in het kader van het vooroverleg zoals voorzien in art. 16/1 van de Wet van 15 april 1994 wordt naar analogie met het tarief voor uitzonderlijke prestaties (vastgelegd in het Koninklijk besluit van 16 oktober 2009 houdende de vastlegging van de uurtarieven voor bijkomende buitengewone prestaties door of in opdracht van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle), 239 per uur genomen (basis 2020).
Art. 15 De bepalingen van het besluit zijn van toepassing op de vergunningsaanvragen die worden ingediend na inwerkingtreding van het besluit.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Buitenlandse Handel, P. DE CREM
29 MEI 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen voor wat betreft het vergunningsstelsel van de inrichtingen van klasse I en het Koninklijk besluit van 27 oktober 2009 tot bepaling van de bedragen en de betalingswijze van de retributies geheven met toepassing van de reglementering betreffende de bescherming tegen ioniserende straling FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor nucleaire controle, artikelen 16, 16/1, 17, 27/4 tot 27/9 en 30quater, 1°, laatst gewijzigd bij wet van 6 december 2018;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 oktober 2009 tot bepaling van de bedragen en de betalingswijze van de retributies geheven met toepassing van de reglementering betreffende de bescherming tegen ioniserende straling;
Gelet op het advies van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle van 21 januari 2020;
Gelet op de aanmelding bij de Europese Commissie, gedaan op 3 februari 2020, geregistreerd op 25 februari 2020;
Gelet op het advies van de Inspectie van financiën, gegeven op 5 februari 2020;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 17 februari 2020;
Gelet op de regelgevingsimpactanalyse, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Gelet op het advies nr. 67.096/3 van de Raad van State, gegeven op 10 april 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling Artikel 1 Dit besluit voorziet in de omzetting van de Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten voor wat betreft de ioniserende stralingen. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingsbepalingen Art. 2 In artikel 3.1, a) van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen wordt punt 2 vervangen als volgt : " 2. de inrichtingen waar splijtstoffen, natuurlijk en verarmd uraan en natuurlijk thorium uitgezonderd, worden aangewend of in bezit gehouden, indien de som van de verhoudingen tussen de massa van de hierna vermelde splijtstoffen en hun referentiemassa groter is dan de eenheid. De referentiemassa waarmee rekening moet worden gehouden voor deze berekening wordt vastgesteld op 200 g voor plutonium 239, op 200 g voor uranium 233, en op 350 g voor uranium 235.".
Art. 3 Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen door hetgeen volgt: "Artikel 6 Vergunningsstelsel van de inrichtingen van klasse I 6.1. Overheid bevoegd voor het verlenen van de vergunning Overeenkomstig artikel 16 § 1 van de wet van 15 april 1994 moeten de inrichtingen van klasse I een oprichtings- en exploitatievergunning hebben, die door de Koning wordt verleend en bevestigd. 6.1bis Milieueffectbeoordeling inzake ioniserende stralingen 6.1bis.1 Toepassingsgebied De volgende projecten worden onderworpen aan een milieueffectbeoordelingsrapport : 1° projecten die voorkomen in bijlage X;2° projecten die voorkomen in bijlage XI en waarvan het Agentschap na een screening oordeelt dat er ingevolge het project aanzienlijke milieueffecten inzake ioniserende stralingen te verwachten zijn of kunnen verwacht worden. 6.1bis.2 Vrijstelling van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling § 1. In de in artikel 27/8 van de Wet van 15 april 1994 bedoelde gevallen, kan de opdrachtgever een verzoek tot vrijstelling van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling voor een project of een onderdeel hiervan richten aan het Agentschap.
Het verzoek tot vrijstelling bevat in elk geval: 1° een beschrijving van het project;2° een beschrijving - voor zover er informatie over deze effecten beschikbaar is - van waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project;3° de argumenten/redenen waarom een vrijstelling van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling wordt gevraagd;4° de gegevens die zijn verzameld door andere vormen van beoordeling van de milieueffecten . De opdrachtgever richt zijn verzoek tot vrijstelling op schriftelijke wijze aan het Agentschap. Het verzoek kan voorafgaand aan het indienen van de vergunningsaanvraag aan het Agentschap gericht worden.
Indien het Agentschap vaststelt dat het verzoek tot vrijstelling onvolledig is, wordt dit meegedeeld aan de opdrachtgever. De opdrachtgever bezorgt de bijkomende informatie zo spoedig mogelijk aan het Agentschap. § 2. Het Agentschap doet uitspraak over het verzoek tot vrijstelling binnen een termijn van zestig kalenderdagen of binnen een langere periode die het moet rechtvaardigen. Deze termijn gaat in vanaf de ontvangstdatum van het volledige verzoek tot vrijstelling. De gemotiveerde beslissing van het Agentschap wordt per aangetekend schrijven naar de opdrachtgever gestuurd.
Indien het Agentschap van oordeel is dat de gevraagde vrijstelling niet kan worden verleend, wordt dit vooraf aan de opdrachtgever meegedeeld waarbij wordt verduidelijkt dat hij het recht heeft om binnen dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving gehoord te worden.
Indien de opdrachtgever wenst gebruik te maken van zijn recht om gehoord te worden, dient hij dit uiterlijk op de vijftiende kalenderdag na de kennisgeving schriftelijk kenbaar te maken aan het Agentschap. § 3. Indien het Agentschap een vrijstellingsbeslissing toekent, wordt deze beslissing door het Agentschap : 1° overeenkomstig artikel 27/8 § 4 van de wet van 15 april 1994 ter inzage van het betrokken publiek bekendgemaakt op de website van het Agentschap;2° overgemaakt aan de Europese Commissie en dit uiterlijk voordat de beslissing over de vergunningsaanvraag wordt genomen. 6.1bis.3 Screening § 1. De opdrachtgever stelt voor de projecten bedoeld in bijlage XI een screeningsnota op overeenkomstig het modelformulier in bijlage XII en bezorgt deze aan het Agentschap.
De opdrachtgever houdt, voor zover relevant, rekening met de beschikbare resultaten van andere relevante beoordelingen van de milieueffecten, die zijn gedaan op grond van andere wetgeving. De opdrachtgever kan tevens een beschrijving verstrekken van kenmerken van het project en van de geplande maatregelen om te vermijden of te voorkomen wat anders wellicht aanzienlijke nadelige milieueffecten zouden zijn geweest. § 2 Het Agentschap deelt het oordeel bedoeld in artikel 6.1bis.1, 2° uiterlijk binnen 60 kalenderdagen na ontvangst van de volledige screeningsnota aan de opdrachtgever mee. Het oordeel houdt rekening met de criteria vermeld in bijlage XIII en vermeldt desgevallend de door de opdrachtgever voorgestelde maatregelen om aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden of te voorkomen. 6.1bis.4 Scopingadvies § 1. De opdrachtgever kan voorafgaand aan de opmaak van een milieueffectbeoordelingsrapport aan het Agentschap een scopingadvies vragen. § 2. De opdrachtgever richt zijn vraag om een scopingadvies aan het Agentschap op schriftelijke wijze.
De opdrachtgever vermeldt in zijn vraag om een scopingadvies in elk geval de volgende informatie 1° een beschrijving van het project, met inbegrip van de locatie en de technische capaciteit ervan en met inbegrip van een beknopte beschrijving van de overwogen alternatieven voor het project of voor onderdelen ervan;2° een beschrijving van de te onderzoeken aanzienlijke effecten voor mens en milieu die het project vermoedelijk zal hebben;3° in voorkomend geval, alle beschikbare informatie over de mogelijke aanzienlijke land- of gewestgrensoverschrijdende effecten van het project; § 3. Het Agentschap maakt in de gevallen bedoeld in artikel 27/5 §§ 6 en 7 van de Wet van 15 april 1994 de vraag om een scopingadvies voor advies over aan de adviesinstanties bedoeld in art. 6.3.4 volgens de daarin opgenomen procedure en aan de autoriteiten en gewesten bedoeld in art. 6.4 volgens de daarin opgenomen procedure. § 4. Het Agentschap baseert zijn scopingadvies op de naar aanleiding van het verzoek van de opdrachtgever verstrekte informatie; het houdt rekening met de resultaten van de advisering en de informatie zoals bedoeld in paragraaf 2 en 3. 6.1bis.5 Inhoud milieueffect beoordelingsrapport Het milieueffectbeoordelingsrapport bevat in elk geval de volgende informatie : 1° een beschrijving van het project met informatie over de locatie, het ontwerp, de omvang en andere relevante kenmerken van het project;2° een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project;3° een beschrijving van de kenmerken van het project of de geplande maatregelen om de waarschijnlijk aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien mogelijk, te compenseren;4° een beschrijving van de redelijke alternatieven die de opdrachtgever heeft onderzocht, die relevant zijn voor het project en de specifieke kenmerken ervan, met opgave van de belangrijkste motieven voor de gekozen optie, in het licht van de milieueffecten van het de project;5° een niet-technische samenvatting van de onder 1° tot en met 4° bedoelde gegevens;6° alle in bijlage XIV bedoelde aanvullende informatie die van belang is voor de specifieke kenmerken van een bepaald project of projecttype en voor de milieuaspecten die hierdoor kunnen worden beïnvloed. Het milieueffectbeoordelingsrapport waarvoor een scopingadvies werd uitgebracht, houdt rekening met het scopingadvies en bevat de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist om, rekening houdend met de bestaande kennis en beoordelingsmethodes, tot een gemotiveerde conclusie over de aanzienlijke milieueffecten van het project te komen.
De opdrachtgever houdt bij het opstellen van het milieueffectbeoordelingsrapport rekening met de beschikbare resultaten van andere relevante beoordelingen die zijn uitgevoerd met toepassing van de Wet van 15 april 1994 en dit reglement of andere gewestelijke, federale of Europese Uniewetgeving. 6.1bis.6 Voorafgaande beoordeling Milieueffectbeoordelingsrapport § 1. Indien de opdrachtgever overeenkomstig art. 27/6 van de wet van 15 april 1994 voorafgaand aan de vergunningsaanvraag het Agentschap verzoekt om de beoordeling van het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport, maakt hij zijn verzoek samen met het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport over aan het Agentschap in afdrukbare digitale vorm. § .2. Het Agentschap onderwerpt het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport aan een openbaar onderzoek volgens de procedure voorzien in artikel 6.3.3.
Gelijktijdig wordt het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport voor advies overgemaakt : 1° aan de adviesinstanties bedoeld in artikel 6.3.4 volgens de in dat artikel opgenomen procedure, en; 2° indien het Agentschap vaststelt dat er mogelijk aanzienlijke land- of gewestgrensoverschrijdende effecten zijn zoals bedoeld in artikel 27/5 § 6 van de Wet van 15 april 1994, aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, de verdragspartij bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 en de betrokken gewesten volgens de procedure bedoeld in artikel 6.4. § 3. Het Agentschap keurt het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport goed of af en houdt hierbij rekening met : 1° De resultaten van het openbaar onderzoek uitgevoerd overeenkomstig art.6.3.3; 2° De adviezen van de adviesinstanties vermeld in art.6.3.4; 3° Indien van toepassing, de land- of gewestgrensoverschrijdende raadpleging overeenkomstig art.6.4.
Indien het Agentschap van oordeel is dat er door de opdrachtgever monitoringsmaatregelen dienen te worden nageleefd, worden deze opgenomen in de beslissing van het Agentschap. 6.2. Te verstrekken inlichtingen en bescheiden De vergunningsaanvraag wordt in afdrukbare digitale vorm gericht aan het Agentschap, nadat ze werd onderzocht en goedgekeurd door een deskundige erkend in de fysische controle van klasse I. Tenzij deze informatie al eerder werd ingediend en nog actueel is, omvat de vergunningsaanvraag : 1° de volgende administratieve inlichtingen : a) Naam, voornaam en hoedanigheid van de aanvrager;b) Identificatie van de exploitant : maatschappelijke benaming van de onderneming, haar maatschappelijke, administratieve en exploitatiezetels, de namen en voornamen van de bestuurders of zaakvoerders;c) Beschrijving van het organisatievermogen en de menselijke vaardigheden/mankracht van de exploitant om de veilige uitbating van de installatie te waarborgen;2° Een voorlopig veiligheidsrapport, dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 13 van het Koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende veiligheidsvoorschriften voor kerninstallaties en waarin in elk geval de volgende onderwerpen worden behandeld : a) Inleiding en context;b) Algemene beschrijving van de site, de installatie, de normale werking en de veiligheid, beknopte beschrijving van de belangrijkste kringen (vloeistofkring, elektrische kring) en het regelsysteem;de aard en hoeveelheden van radioactieve stoffen die worden aangewend; c) Gedetailleerde beschrijving van de site : i.een topografisch overzicht van het gebied dat zich binnen een straal van 500 m rond de inrichting bevindt, alsook de aanwijzingen m.b.t. de bevolkingsdichtheid binnen deze perimeter; ii. geologie, seismologie, hydrologie, meteorologie, klimatologie en andere relevante natuurlijke kenmerken; iii. economische activiteiten, inclusief de landbouw, verkeerswegen en andere relevante aspecten m.b.t. de menselijke activiteiten; d) Algemene aspecten van het ontwerp en essentiële veiligheidsdoelstellingen, beschrijving van de gelaagde bescherming;e) Gedetailleerde beschrijving van de veiligheidsfuncties en van de voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten met hun ontwerpbases en hun werking in alle toestanden van de installatie (normale werking, stilstand, incident- en ongevalsomstandigheden);f) Codes en normen die van toepassing zijn op de installatie en de voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten;g) Veiligheidsdemonstratie : i.deterministische analyses die aantonen dat de veiligheidscriteria en de limieten voor de radiologische gevolgen worden nageleefd, met inbegrip van een beschrijving van de marges, ii. probabilistische voorlopige veiligheidsanalyses voor de in de artikelen 3.1. a), 1° bedoelde inrichtingen. h) Organisatie van de uitbating en beschrijving van het managementsysteem;i) Operationele aspecten, met inbegrip van : i.de beschrijving van de doelstellingen van de procedures die na een ongeval moeten worden gevolgd, ii. de principes voor het onderhoud, de tests en inspecties, iii. de kwalificatie en de opleiding van het personeel, iv. de principes van het verouderingsbeheer. j) Belangrijkste uitbatingslimieten en -voorwaarden met hun technische rechtvaardiging;k) Beschrijving van de stralingsbescherming, inclusief de maatregelen en middelen die worden aangewend om de naleving van de basisnormen bepaald in hoofdstuk III te waarborgen;l) Radioactieve lozingen in normale en ongevalsomstandigheden en de voorziene operationele limieten;een voorstel van een programma voor het toezicht op het leefmilieu op en buiten de site; m) Voorbereiding op noodsituaties: acties op siteniveau en verbinding/coördinatie met externe organisaties; n) Het deeldossier radioactief afval en het deeldossier ontmanteling, bedoeld in artikel 5.8. 3° Een beschrijving van de planning en de fases voor de bouw van de inrichting en de vervaardiging van haar componenten, met inbegrip van holdpoints en witnesspoints door de exploitant;4° Een beschrijving van de planning en de principes van het test- en controleprogramma in het kader van de oplevering van de inrichting;5° De verbintenis om een verzekeringspolis te zullen afsluiten om de burgerlijke aansprakelijkheid te dekken die uit nucleaire activiteiten voortspruit; 6° In voorkomend geval, de beslissing over de vrijstelling van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling, zoals bedoeld in artikel 6.1 bis.2; 7° in voorkomend geval overeenkomstig art.6.1bis.1, een milieueffectbeoordelingsrapport of een screeningsnota, samen met het oordeel van het Agentschap bedoeld in artikel 6.1bis.3', § 2; 8° Indien artikel 37 van EURATOM verdrag van toepassing is, een nota met de "algemene gegevens" zoals bepaald in de aanbeveling 2010/635/Euratom van de Europese Commissie van 11 oktober 2010 betreffende de toepassing van artikel 37 van het Euratom-Verdrag. 6.3. Voorafgaande raadplegingen 6.3.1. Veiligheidsevaluatie van het Agentschap, advies van NIRAS en voorlopig voorafgaand advies van de Wetenschappelijke Raad § 1 Indien het Agentschap vaststelt dat de ingediende vergunningsaanvraag onvolledig is, wordt dit meegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager bezorgt de bijkomende vereiste informatie zo spoedig mogelijk aan het Agentschap.
Na de volledigverklaring van de vergunningsaanvraag : 1° voert het Agentschap een onafhankelijke veiligheidsevaluatie uit;2° maakt het Agentschap de deeldossiers radioactieve afvalstoffen en ontmanteling over aan NIRAS met de vraag om hierover een advies te geven. NIRAS beschikt over een termijn van vijftig kalenderdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de deeldossiers, om haar gemotiveerd advies inzake de aspecten die betrekking hebben op haar bevoegdheden, aan het Agentschap mede te delen, of een langere termijn waarvan de rechtvaardiging door het Agentschap goedgekeurd is.
Wanneer NIRAS binnen de voorziene termijn geen advies verleent, wordt aangenomen dat de geplande inrichting wat haar betreft geen aanleiding geeft tot opmerkingen.
Na ontvangst van het gemotiveerde advies van NIRAS, of na het verstrijken van de voorziene termijn, en op basis van de veiligheidsevaluatie en haar onderzoek van de vergunningsaanvraag, stelt het Agentschap een verslag op voor de Wetenschappelijke Raad.
Het Agentschap maakt het vergunningsdossier, vergezeld met haar verslag en desgevallend met het gemotiveerde advies van NIRAS en de veiligheidsevaluatie, over aan de Wetenschappelijke Raad.
De Wetenschappelijk Raad kan eisen dat de aanvrager hem het advies meedeelt van elke nationale, internationale of buitenlandse deskundige of instelling over de algemene of bijzondere aspecten van de veiligheid van de inrichting of de effecten ervan op het milieu. Hij kan dit advies eveneens rechtstreeks inwinnen.
De Raad kan de aanvrager oproepen en horen.
De Raad verstrekt een voorlopig voorafgaand advies. Indien dit advies gunstig is, kan het bijzondere, niet in dit reglement voorziene voorwaarden omvatten, die de Raad nodig acht om de veiligheid van de inrichting te verzekeren en de effecten ervan op het milieu te beperken.
Het Agentschap deelt het voorlopig voorafgaand advies van de Wetenschappelijke Raad bij een ter post aangetekende brief mee aan de aanvrager. De aanvrager beschikt over een periode van dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving om zijn eventuele opmerkingen in te dienen. Op zijn verzoek kan die periode door het Agentschap worden verlengd. § 2. Van zodra de opdrachtgever heeft laten weten dat hij geen opmerkingen heeft op het voorlopig voorafgaand advies van de Wetenschappelijke Raad, of van zodra hij een, in functie van het voorlopig voorafgaand advies van de Wetenschappelijke Raad, gewijzigd dossier heeft ingediend, of van zodra de termijn van het laatste lid van paragraaf 1 afloopt zonder dat de aanvrager opmerkingen indient, wordt een openbaar onderzoek gestart volgens de procedure beschreven in art. 6.3.3.
Gelijktijdig wordt het dossier, bestaande uit de vergunningsaanvraag en het voorafgaand advies van de Wetenschappelijke Raad, voor advies overgemaakt : 1° aan de adviesinstanties volgens de in artikel 6.3.4 opgenomen procedure; 2° indien het Agentschap vaststelt dat er mogelijk aanzienlijke land- of gewestgrensoverschrijdende effecten zijn zoals bedoeld in artikel 27/5, § 6 van de Wet van 15 april 1994, aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, de verdragspartijen bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 en de betrokken gewesten volgens de procedure bedoeld in artikel 6.4. 6.3.2 Raadpleging van de Europese Commissie In de gevallen voorzien bij artikel 37 van het Euratom-Verdrag, wint het Agentschap het advies van de Europese Commissie in.
De Wetenschappelijke Raad kan de Europese Commissie raadplegen over de algemene of bijzondere aspecten van de veiligheid van de inrichting of de effecten ervan op het milieu. 6.3.3 Openbaar onderzoek § 1. Gedurende het openbaar onderzoek legt het Agentschap het dossier in fysieke vorm of digitaal ter inzage in haar kantoor. Daarnaast wordt hetzelfde dossier in fysieke vorm of digitaal ter inzage gelegd bij de gemeente waar het voorwerp van de aanvraag is gevestigd.
Het dossier wordt door het Agentschap ook digitaal beschikbaar gesteld via de website van het Agentschap.
Als het dossier een milieueffectbeoordelingsrapport omvat, behandelt het openbaar onderzoek ook de inhoud van dat rapport, tenzij dit rapport al goedgekeurd en nog actueel is. § 2. Het openbaar onderzoek wordt aangekondigd door: 1° de aanplakking van een affiche aan de exploitatiezetel door de betrokken gemeente;2° de bekendmaking van een bericht op de website van de gemeenten die zich op een afstand minder dan 5 km van het voorwerp van de aanvraag bevinden;3° de bekendmaking van een bericht op de website van het Agentschap;4° de bekendmaking van een bericht in het Belgisch Staatsblad. De publicatie van de berichten wordt uitgevoerd uiterlijk de dag voor de aanvang van het openbaar onderzoek. § 3. Het bericht bevat in elk geval het volgende : 1° een beknopte omschrijving van het voorwerp van de aanvraag;2° de ligging van het voorwerp van de aanvraag;3° de naam van de aanvrager of exploitant.Als de aanvraag wordt ondertekend door een natuurlijk persoon namens een rechtspersoon, wordt alleen de naam van de rechtspersoon vermeld; 4° de overheid waarbij relevante informatie kan worden verkregen en haar coördinaten;5° de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek;6° de plaatsen waar het dossier tijdens het openbaar onderzoek ter inzage ligt en de inzagemodaliteiten;7° de mogelijkheid om standpunten, opmerkingen en bezwaren in te dienen over het dossier alsook de voorwaarden en modaliteiten waaronder ze ingediend kunnen worden;8° in voorkomend geval, een verwijzing naar de eerder gehouden openbare onderzoeken. § 4. Het openbaar onderzoek vangt aan op de datum aangegeven door het Agentschap en loopt voor een termijn van dertig kalenderdagen.
Gedurende de periode waarin het openbaar onderzoek loopt, kan iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon standpunten, opmerkingen en bezwaren meedelen aan het Agentschap op schriftelijke wijze. 6.3.4 Adviesinstanties § 1. Het Agentschap maakt het dossier in afdrukbare digitale vorm voor advies over aan de volgende instanties: 1° de colleges van burgemeesters en schepenen van de gemeenten die zich op een afstand minder dan 5 km van het voorwerp van de aanvraag bevinden;2° de provincies die zich op een afstand minder dan 5 km van het voorwerp van de aanvraag bevinden;3° het Vlaams Gewest indien het voorwerp van de aanvraag gelegen is in het Vlaams Gewest of zich op een afstand minder dan 5 km van het Vlaams Gewest bevindt;4° het Waals Gewest indien het voorwerp van de aanvraag gelegen is in het Waals Gewest of zich op een afstand minder dan 5 km van het Waals Gewest bevindt;5° het Brussels Hoofdstedelijk Gewest indien het voorwerp van de aanvraag gelegen is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of zich op een afstand minder dan 5 km van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevindt. Indien het dossier een milieueffectbeoordelingsrapport omvat, behandelt de adviesaanvraag ook de inhoud van dat rapport, tenzij dit rapport al goedgekeurd en nog actueel is. § 2. De adviesinstanties bedoeld in paragraaf 1 verlenen hun advies binnen een vervaltermijn van dertig kalenderdagen. De termijn gaat in op de dag na de dag van ontvangst van de adviesaanvraag.
Als geen advies wordt uitgebracht binnen de vastgestelde termijn, wordt het advies geacht gunstig te zijn. 6.4 Land- of gewestgrensoverschrijdende milieueffecten § 1. Indien het Agentschap vaststelt dat er mogelijk aanzienlijke land- of gewestgrensoverschrijdende effecten zijn zoals bedoeld in artikel 27/5 § 6 van de Wet van 15 april 1994, wordt het dossier in afdrukbare digitale vorm ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, de verdragspartij bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 en/of de betrokken gewesten.
Het Agentschap bezorgt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, de verdragspartij bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 en de betrokken gewesten zo spoedig mogelijk en uiterlijk de dag voor de aanvang van het openbaar onderzoek het bericht bedoeld in artikel 6.3.3, § 3. § 2. De belanghebbende inwoners van het betrokken gewest, de betrokken lidstaat van de Europese Unie of de verdragspartij bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 kunnen deelnemen aan: 1° het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 6.3.3; 2° het openbaar onderzoek dat de bevoegde autoriteit op basis van het ontvangen dossier eventueel op haar eigen grondgebied organiseert. De bevoegde autoriteiten delen hun eventuele opmerkingen, samen met de resultaten van het eventueel door hun georganiseerde openbaar onderzoek, tegelijkertijd mee aan het Agentschap binnen een termijn van vijftig kalenderdagen na de datum van de terbeschikkingstelling vermeld in paragraaf 1.
De adviesaanvraag behandelt ook de inhoud van het milieueffectbeoordelingsrapport, tenzij dit rapport al goedgekeurd en nog actueel is. § 3. Het Agentschap pleegt overleg met de betrokken gewesten, lidstaten van de Europese Unie en verdragspartijen bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 over onder andere de potentiële land- of gewestgrensoverschrijdende effecten van de inrichting en de maatregelen die worden overwogen om die effecten te beperken of teniet te doen, en komt met hen een redelijke termijn overeen waarin het overleg moet plaatsvinden. 6.5 Beslissing Agentschap milieueffectbeoordelingsrapport § 1. Indien de vergunningsaanvraag een milieueffectbeoordelingsrapport omvat en indien dit rapport nog niet goedgekeurd werd of niet meer actueel is, keurt het Agentschap het milieubeoordelingsrapport goed of af en houdt hierbij rekening met : 1° De resultaten van het openbaar onderzoek overeenkomstig art.6.3.3; 2° De adviezen van de adviesinstanties vermeld in art.6.3.4; 3° Indien van toepassing, de land- of gewestgrensoverschrijdende raadpleging overeenkomstig art.6.4. § 2. Indien het Agentschap van oordeel is dat er door de opdrachtgever monitoringsmaatregelen dienen te worden nageleefd, worden deze omschreven in de beslissing van het Agentschap. 6.6. Definitief advies van de Wetenschappelijke Raad Het Agentschap stelt een verslag op met daarin haar analyse van de vergunningsaanvraag en een samenvatting van de resultaten van de raadplegingen overeenkomstig art. 6.3.2, 6.3.3, 6.3.4 en desgevallend art. 6.4.
Het Agentschap legt dit verslag voor aan de Wetenschappelijke Raad die een gemotiveerd voorlopig advies uitbrengt.
Het advies van de Wetenschappelijke Raad wordt verstrekt binnen een termijn van negentig kalenderdagen vanaf de ontvangst van het verslag van het Agentschap, of binnen een langere termijn die de Raad moet rechtvaardigen.
Het Agentschap deelt onmiddellijk het advies van de Wetenschappelijke Raad bij een ter post aangetekende brief aan de aanvrager mee. Indien dit advies gunstig is, kan het bijzondere voorwaarden bevatten die niet in dit reglement zijn voorzien en die de Raad nodig acht om de veiligheid van de inrichting te waarborgen en om de effecten ervan op het milieu te beperken.
De aanvrager beschikt over een periode van dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving om zijn eventuele opmerkingen in te dienen. Op zijn vraag kan deze termijn door het Agentschap verlengd worden. De aanvrager wordt door de Wetenschappelijke Raad gehoord indien hij daartoe binnen dezelfde termijn een verzoek heeft ingediend.
Het advies van de Wetenschappelijke Raad wordt als definitief beschouwd, indien de aanvrager binnen de toegestane termijn geen bemerkingen formuleert of van zodra hij laat weten geen bemerkingen te hebben.
Indien de aanvrager opmerkingen maakt, beraadslaagt de Wetenschappelijke Raad opnieuw en brengt hij een definitief advies uit. Rekening houdend met de opmerkingen van de aanvrager kan het definitief advies, indien dit gunstig is, nog bijzondere voorwaarden bevatten die niet opgenomen zijn in het gemotiveerd voorlopig advies bedoeld in bovenvermeld tweede lid. 6.7. Beslissing Het Agentschap maakt een voorstel van beslissing over aan de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken.
Onze beslissing, in de vorm van besluit getroffen, wordt mede ondertekend door de Minister tot wiens bevoegdheid de binnenlandse zaken behoren.
Wanneer de beslissing afwijkt van het advies van de Wetenschappelijke Raad, dient het besluit uitdrukkelijk de redenen te vermelden waarom van dat advies afgeweken wordt.
De oprichtings- en exploitatievergunning legt in elk geval het volgende vast : 1° de beknopte omschrijving van de te bouwen inrichting en haar locatie;2° de referentiedocumenten die de basis voor de vergunning van de inrichting vormen en de grondslag voor de veilige uitbating ervan zijn;3° de maximale radiologische inventaris, bronterm, vermogen of opslagcapaciteit die door de vergunning afgedekt is;4° de voorwaarden die door de exploitant moeten nageleefd worden tijdens de oprichting of de aanleg van de inrichting, de vervaardiging van haar onderdelen en de oplevering van de inrichting, met inbegrip van holdpoints en witness-points waar het Agentschap tussenkomt;5° in welke mate en onder welke voorwaarden er radioactieve stoffen mogen binnengebracht worden voordat de oplevering heeft plaatsgevonden. Als een milieueffectbeoordelingsrapport is opgemaakt bevat de oprichtings- en exploitatievergunning : 1° de gemotiveerde beslissing van het Agentschap, zoals bedoeld in artikel 6.1bis.6 of 6.5; 2° een beschrijving van alle kenmerken van het project of de geplande maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten op het milieu te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien mogelijk, te compenseren en, in voorkomend geval, monitoringsmaatregelen;3° in voorkomend geval de procedures voor de monitoring van de aanzienlijke nadelige milieueffecten die door de aanvrager uitgevoerd moeten worden. 6.8. Kennisgeving van de beslissing Onze beslissing wordt medegedeeld aan het Agentschap, dat de Wetenschappelijke Raad hierover inlicht. Het Agentschap maakt een afschrift over aan : 1° de aanvrager, bij een ter post aangetekende brief; 2° de in toepassing van artikel 6.3.4 geconsulteerde instanties; 3° de burgemeester van elke gemeente bedoeld in artikel 6.3.3, die de beslissing bekendmaakt door een bericht op de website van de gemeente en, indien deze op het grondgebied van zijn gemeente gelegen is, laat aanplakken aan de exploitatiezetel; 4° de directeur van de directie Toezicht Welzijn op het Werk van het gebied;5° de gezondheidsinspecteur van het gebied;6° de voorzitter van het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken;7° de directeur-generaal van NIRAS; 8° in voorkomend geval, de overeenkomstig artikel 6.4 geïnformeerde lidstaten van de Europese Unie, Verdragspartijen van het Verdrag van Espoo en gewesten; 9° het Directoraat-generaal Leefmilieu, in geval van raadpleging van de Europese commissie; De beslissing wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. 6.9. Bevestigingsbesluit van de oprichtings- en exploitatievergunning van de inrichtingen van klasse I De krachtens artikel 6.7 verleende vergunning houdt voor de exploitant het recht in om, op eigen verantwoordelijkheid, het bouwen en inrichten van de installaties aan te vatten overeenkomstig de bepalingen van de verleende vergunning.
Vóór de volledige of gedeeltelijke inbedrijfstelling van een inrichting van klasse I, voert het Agentschap een veiligheidsevaluatie uit van de oplevering die plaatsgevonden heeft volgens de bepalingen van artikel 23.1.5, b), punt 4. De exploitant bezorgt het Agentschap de hiertoe vereiste verslagen en documenten.
Op basis van de veiligheidsevaluatie stelt het Agentschap een opleveringsverslag op.
Indien het Agentschap geen volledig gunstig opleveringsverslag kan opstellen, dan stelt het de exploitant daarvan op voorhand in kennis en wijst het hem erop dat hij het recht heeft te worden gehoord binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf voornoemde kennisgeving.
Indien de aanvrager wenst gebruik te maken van zijn recht gehoord te worden, dient hij dit uiterlijk op de vijftiende dag na de kennisgeving schriftelijk kenbaar te maken aan het Agentschap.
Het Agentschap stuurt het gunstig opleveringsverslag en haar conclusies onverwijld naar de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken. Deze minister stelt dan aan de Koning voor om de oprichtings- en exploitatievergunning te bevestigen.
De inbedrijfstelling van een deel van de inrichting kan niet plaatsvinden zolang de Koning de oprichtings- en exploitatievergunning voor dat deel van de inrichting niet heeft bevestigd.
Art. 4.
In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1) Het opschrift van 7.3.2 wordt vervangen als volgt: "Bijzondere procedure voor de inrichtingen bedoeld in artikel 3.1.b), 1 en 2, en de inrichtingen bedoeld in artikel 7.2, 1e lid, punt 7"; 2) In 7.3.2 wordt het eerste tot en met het vierde lid opgeheven; 3) In 7.3.2 worden in het vijfde lid, dat het eerste lid wordt, de woorden "Het Agentschap maakt een exemplaar van de aanvraag samen met, in voorkomend geval, het in het eerste lid bedoelde verslag,..." vervangend door "Voor de inrichtingen bedoeld in artikel 3.1.b).1 en 2 en de inrichtingen bedoeld in artikel 7.2, 1e lid, punt 7 maakt het Agentschap één exemplaar van de aanvraag, ..."; 4) Punten 8 en 9 van 7.5 worden opgeheven; 5) Punten 8 en 9 van 7.9 worden opgeheven.
Art. 5.
Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "Art. 11 Gemengde inrichtingen De vergunningsaanvraag betreffende de inrichting die installaties behorend tot verschillende klassen omvat en die rechtstreeks verband houden met elkaar, wordt behandeld overeenkomstig de bepalingen betreffende de hoogste klasse.
Het Agentschap kan een technisch reglement opstellen ter beoordeling van het rechtstreeks verband tussen installaties.".
Art. 6.
Artikel 12 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
Art. 12.Wijziging van de inrichting § 1 Van elke wijziging van de inrichting, waarvan het Agentschap van oordeel is dat ze een potentiële impact heeft op de stralingsbescherming of veiligheid, moet aangifte gedaan worden aan het Agentschap.
Het Agentschap kan hiertoe een technisch reglement opmaken dat de wijzigingen die aangegeven moeten worden en de aangiftecriteria en -modaliteiten vaststelt, afhankelijk van de klasse van de inrichting en het type installaties of handelingen. § 2 Indien wijzigingen aan de vergunde inrichting een belangrijke impact kunnen hebben op de inhoud van het deeldossier radioactieve afvalstoffen en/of het deeldossier ontmanteling, dan moet de exploitant deze deeldossiers aanpassen, waarna ze door het Agentschap aan NIRAS voor advies overgemaakt worden. NIRAS beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen, of een langere termijn waarvan de rechtvaardiging goedgekeurd is door het Agentschap, te rekenen vanaf de ontvangst van het deeldossier of vanaf het ontvangen van bijkomende informatie indien het hierom verzoekt, om haar gemotiveerd advies inzake de aspecten die betrekking hebben op haar bevoegdheden, aan het Agentschap kenbaar te maken. Wanneer NIRAS binnen de voorziene termijn geen advies verleent, wordt aangenomen dat de geplande wijziging van de inrichting wat haar betreft geen aanleiding geeft tot opmerkingen. § 3 Het Agentschap beslist of de wijzigingen het voorwerp moeten uitmaken van een vergunningsaanvraag volgens de procedure voorzien in artikel 6, 7 of 8, naargelang het geval.
Indien voor klasse II of III, de wijziging geen overgang van een lagere klasse naar een hogere klasse inhoudt, kan het Agentschap afwijken van een of meer van de formaliteiten bepaald in de artikelen 7 en 8, 15 en 15/1.".
Art. 7.
In artikel 17 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 17.1 wordt aangevuld met een lid luidende : "Voor de inrichtingen van klasse I gebeurt de melding aan het Agentschap volgens de bepalingen van artikel 17/1 van het koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende veiligheidsvoorschriften voor kerninstallaties."; 2° In 17.2 wordt de drie laatste streepjes vervangen door wat volgt : - de identificatie van de eindtoestand; - alsook alle andere bepalingen die de gezondheid en de veiligheid van de werknemers en van de bevolking en de bescherming van het leefmilieu kunnen waarborgen, zowel tijdens de ontmanteling en de voorbereidende werkzaamheden als na afloop ervan; - voor de inrichtingen van klasse I, het veiligheidsrapport van de ontmanteling zoals vermeld in artikel 17/10 van het besluit van 30 november 2011 houdende veiligheidsvoorschriften voor kerninstallaties; - in voorkomend geval, de beslissing over de vrijstelling van een milieueffectbeoordeling zoals bedoeld in artikel 6.1bis.2; - in voorkomend geval overeenkomstig art. 6.1bis.1, een milieueffectbeoordelingsrapport of een screeningsnota samen met het oordeel van het Agentschap bedoeld in artikel 6.1bis.3, § 2;".
Art. 8.
In hetzelfde besluit wordt na het artikel 73.6 en voor het artikel 74, de artikelen 73/1, 73/2 en 73/3 ingevoegd als volgt : "Art. 73/1 Erkenning voor het opmaken van het milieueffectbeoordelingsrapport § 1. De personen die door de opdrachtgever worden aangeduid om het milieueffectbeoordelingsrapport op te stellen, dienen hiertoe erkend te zijn door het Agentschap. § 2. Om erkend te worden, dient de persoon te voldoen aan de volgende criteria : 1) Van zijn burgerlijke en politieke rechten genieten;2) In het bezit zijn van een masterdiploma of een doctoraat in één van de volgende richtingen : a.ingenieurswetenschappen b. industriële wetenschappen c.industriële ingenieurswetenschappen d. fysica e.scheikunde of elke andere master of doctoraat in de exacte wetenschappen of elke ander diploma dat door het Agentschap als voldoende wordt geacht; 3) Een opleiding, expertise of ervaring te hebben, die door het Agentschap als voldoende wordt geacht, in de volgende onderwerpen: a.Radiobiologie en radio-ecologie, b. Stralingsbescherming, c.Technologie en veiligheid van kerninstallaties, en d. De bescherming van het leefmilieu;4) Afdoende praktische beroepservaring bezitten op het gebied van radiologische milieueffectenbeoordeling. § 3. De erkenningsaanvraag wordt gericht aan het Agentschap. Deze bevat de inlichtingen of documenten die het vervullen van de criteria opgenomen in paragraaf 2 aantonen, en in elk geval een afschrift van diploma's, certificaten of andere documenten bedoeld in paragraaf 2. § 4. De erkenning wordt door het Agentschap verleend of geweigerd. Het Agentschap doet uitspraak over de aanvraag binnen een termijn van zestig kalenderdagen of binnen een langere periode die het moet rechtvaardigen. Deze termijn gaat in vanaf de ontvangstdatum van de volledige erkenningsaanvraag. De beslissing van het Agentschap wordt per aangetekend schrijven naar de aanvrager gestuurd.
Indien het Agentschap van oordeel is dat de gevraagde erkenning niet kan worden verleend, wordt dit vooraf aan de aanvrager meegedeeld waarbij wordt verduidelijkt dat hij het recht heeft om binnen dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving gehoord te worden.
Indien de aanvrager wenst gebruik te maken van zijn recht om gehoord te worden, dient hij dit uiterlijk op de vijftiende kalenderdag na de kennisgeving schriftelijk kenbaar te maken aan het Agentschap. § 5. Het Agentschap kan de erkenning opheffen of intrekken wanneer de verplichtingen van artikel 73/2 niet worden nageleefd, of wanneer de houder niet meer voldoet aan de criteria vermeld in artikel 73/1, § 2. § 6. Indien het Agentschap meent een erkenning geheel of gedeeltelijk te moeten opheffen of intrekken, wordt dit vooraf aan de houder medegedeeld, waarbij wordt verduidelijkt dat hij het recht heeft om gehoord te worden. Indien hij van dit recht wenst gebruik te maken, moet hij dit binnen de dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving schriftelijk laten weten aan het Agentschap. 73/2 Verplichting voor de houder van een erkenning De houder van een erkenning voor het opmaken van het milieueffectbeoordelingsrapport dient tijdens de looptijd van zijn erkenning te voldoen aan de volgende criteria: 1) beschikken over de nodige vaardigheden en toegang tot de nodige hulpmiddelen om effecten van plannen en projecten op mens en milieu in te schatten;2) op de hoogte te blijven van de recentste ontwikkelingen en wetgeving. 73/3 Verlenging van de erkenning § 1. De aanvraag tot verlenging van de erkenning voor het opmaken van het milieueffectbeoordelingsrapport moet uiterlijk 6 maanden voor het verstrijken van de lopende erkenning worden ingediend bij het Agentschap.
In de aanvraag tot hernieuwing van de erkenning, bewijst de houder van de erkenning dat hij voldaan heeft aan de verplichtingen opgenomen in artikel 73/2. § 2. Het Agentschap verleent of weigert de verlenging van de erkenning volgens de procedure bepaald in artikel 73/1, § 4.
Art. 9.
In hetzelfde besluit wordt een bijlage X ingevoegd, luidende: "Bijlage X. Lijst van projecten onderworpen aan een milieueffectbeoordelingsrapport conform artikel 6.1bis.1, 1° : 1. Kerncentrales en andere kernreactoren, met inbegrip van de ontmanteling of buitengebruikstelling van dergelijke centrales of reactoren, (met uitzondering van onderzoeksinstallaties voor de productie en verwerking van splijt- en kweekstoffen, met een constant vermogen van ten hoogste 1 thermische kW);2. Installaties voor de opwerking van bestraalde kernbrandstof;3. Installaties die ontworpen zijn : a.voor de productie of de verrijking van kernbrandstof; b. voor de behandeling van bestraalde kenbrandstof of hoog radioactief afval;c. voor de definitieve verwijdering van bestraalde kernbrandstof;d. uitsluitend voor de definitieve verwijdering van radioactief afval;e. uitsluitend voor de (voor meer dan 10 jaar geplande) opslag van bestraalde kernbrandstof of radioactief afval op een andere plaats dan het productieterrein; 4. Wijziging of uitbreiding van in deze bijlage X opgenomen projecten, wanneer die wijziging of uitbreiding voldoet aan de in deze bijlage X opgenomen drempelwaarden, voor zover deze bestaan.".
Art. 10.
In hetzelfde besluit wordt een bijlage XI ingevoegd, luidende : "Bijlage XI Lijst projecten onderworpen aan screening conform artikel 6.1bis.1 2° : 1. Installaties voor de behandeling en de opslag van radioactief afval (niet onder bijlage X vallende projecten).2. Wijziging of uitbreiding van projecten opgesomd in bijlage X of in deze bijlage waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd en die aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (niet in bijlage X opgenomen wijziging of uitbreiding). 3. Projecten opgesomd in bijlage X die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die niet langer dan twee jaar worden gebruikt.".
Art. 11.
In hetzelfde besluit wordt een bijlage XII ingevoegd, luidende: "Bijlage XII. Het formulier bedoeld in artikel 6.1bis.3 § 1 omvat : 1° Een beschrijving van het project, met in het bijzonder : a) een beschrijving van de fysieke kenmerken van het gehele project en, voor zover relevant, van sloopwerken;b) een beschrijving van de locatie van het project, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn.2° Een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project.3° Een beschrijving - voor zover er informatie over deze effecten beschikbaar is - van waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project ten gevolge van : a) de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen, indien van toepassing;b) het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit.4° Voor zover relevant wordt rekening gehouden met de criteria van bijlage XIII bij het verzamelen van de informatie overeenkomstig de punten 1° tot en met 3°.".
Art. 12.
In hetzelfde besluit wordt een bijlage XIII ingevoegd, luidende : "Bijlage XIII. De beoordelingscriteria, bedoeld in artikel 6.1bis.3 § 2 zijn : 1° Kenmerken van de projecten.Bij de kenmerken van de projecten moeten in het bijzonder de volgende aspecten in overweging worden genomen : a. de omvang en het ontwerp van het gehele project;b. de cumulatie met andere bestaande en/of goedgekeurde projecten;c. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name land, bodem, water en biodiversiteit;d. de productie van afvalstoffen;e. verontreiniging en hinder;f. risico op zware ongevallen en/of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie, waaronder rampen die worden veroorzaakt door klimaatverandering, in overeenstemming met wetenschappelijke kennis;g. de risico's voor de menselijke gezondheid, bijvoorbeeld als gevolg van waterverontreiniging of luchtvervuiling.2° Locatie van de projecten.Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moeten in het bijzonder de volgende aspecten in overweging worden genomen : a. het bestaande en goedgekeurde grondgebruik;b. de relatieve rijkdom aan en beschikbaarheid, kwaliteit en regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen (met inbegrip van bodem, land, water en biodiversiteit) in het gebied en de ondergrond ervan;c. het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden : - wetlands, oeverformaties, riviermondingen; - kustgebieden en het mariene milieu; - berg- en bosgebieden; - natuurreservaten en -parken; - gebieden die zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd;
Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen krachtens de Europese beschermingsregels van soorten en habitats ; - gebieden waarin de milieukwaliteitsnormen, in de wetgeving vastgesteld en relevant voor het project, al niet worden nagekomen of worden beschouwd als niet-nagekomen; - gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid; - landschappen en plaatsen van historisch, cultureel of archeologisch belang; 3° Soort en kenmerken van het potentiële effect.De waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van projecten moeten, in samenhang met de criteria van de punten 1° en 2°, in aanmerking worden genomen, met aandacht voor het effect van het project op de in artikel 27/4, § 1 van de wet van 15 april 1994 uitgezette factoren, met inachtneming van : a. de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten, inclusief het geografisch gebied en de omvang van de bevolking die getroffen kan worden;b. de aard van het effect;c. het land- of gewestgrensoverschrijdende karakter van het effect;d. de intensiteit en de complexiteit van het effect;e. de waarschijnlijkheid van het effect;f. de verwachte aanvang, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect;g. de cumulatie van effecten met de effecten van andere bestaande of goedgekeurde projecten; h. de mogelijkheid om de effecten doeltreffend te verminderen." .
Art. 13.
In hetzelfde besluit wordt een bijlage XIV, ingevoegd, luidende : "Bijlage XIV. De informatie, bedoeld in artikel 6.1bis.5 6° betreft : 1. Beschrijving van het project, met in het bijzonder : a.een beschrijving van de locatie van het project; b. een beschrijving van de fysieke kenmerken van het gehele project, indien relevant met inbegrip van de vereiste sloopwerken, en de eisen met betrekking tot landgebruik tijdens de bouw- en bedrijfsfasen;c. een beschrijving van de voornaamste kenmerken van de bedrijfsfase van het project (met name productieprocessen), bijvoorbeeld energievraag en energieverbruik, aard en hoeveelheden van de gebruikte materialen en natuurlijke hulpbronnen (waaronder water, land, bodem en biodiversiteit);d. een prognose van de soort en de hoeveelheid van de verwachte residuen en emissies (zoals water-, lucht-, bodem- en ondergrondverontreiniging, geluidshinder, trillingen, licht, warmte, straling) en de hoeveelheden en soorten tijdens de bouw- en bedrijfsfasen geproduceerde afvalstoffen.2. Een beschrijving van de door de opdrachtgever onderzochte redelijke alternatieven (bijvoorbeeld met betrekking tot het projectontwerp, de technologie, locatie, omvang en schaal), die relevant zijn voor het voorgestelde project en de specifieke kenmerken ervan, en een opgave van de belangrijkste redenen voor het selecteren van de gekozen optie, met inbegrip van een vergelijking van de milieueffecten.3. Een beschrijving van de relevante aspecten van de huidige toestand van het milieu (referentiescenario) en een schets van de mogelijke ontwikkeling daarvan als het project niet wordt uitgevoerd voor zover natuurlijke veranderingen van het referentiescenario redelijkerwijs kunnen worden beoordeeld op basis van de beschikbaarheid van milieu-informatie en wetenschappelijke kennis.4. Een beschrijving van de in artikel 27/4, § 1, tweede lid van de Wet van 15 april 1994 uiteengezette factoren waarop het project van aanzienlijke invloed kan zijn: bevolking, menselijke gezondheid, biodiversiteit (bijvoorbeeld fauna en flora), land (bijvoorbeeld ruimtebeslag), bodem (bijvoorbeeld organisch materiaal, erosie, verdichting, afdekking), water (bijvoorbeeld hydromorfologische veranderingen, kwantiteit en kwaliteit), lucht, klimaat (bijvoorbeeld broeikasgasemissies, effecten die van belang zijn voor adaptatie), materiële goederen, cultureel erfgoed, inclusief architectonische en archeologische aspecten, en het landschap.5. Een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project ten gevolge van, onder meer: a.de bouw en het bestaan van het project, met inbegrip van, voor zover relevant, sloopwerken; b. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name land, bodem, water en biodiversiteit, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de duurzame beschikbaarheid van deze hulpbronnen;c. de uitstoot van verontreinigende stoffen, geluidshinder, trillingen, licht, warmte, straling, het ontstaan van milieuhinder en het verwijderen en terugwinnen van afvalstoffen;d. de risico's voor de menselijke gezondheid, het cultureel erfgoed of het milieu (bijvoorbeeld door ongevallen of rampen);e. de cumulatie van effecten met andere bestaande en/of goedgekeurde projecten, waarbij rekening wordt gehouden met alle bestaande milieuproblemen met betrekking tot gebieden die vanuit milieuoogpunt van bijzonder belang zijn en waarop het project van invloed kan zijn, of met het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;f. het effect van het project op het klimaat (bijvoorbeeld de aard en de omvang van emissies van broeikasgassen) en de kwetsbaarheid van het project voor klimaatverandering;g. de gebruikte technologieën en stoffen. De beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten moet betrekking hebben op de directe en, in voorkomend geval, de indirecte, secundaire, cumulatieve en land- of gewestgrensoverschrijdende effecten op korte termijn, middellange termijn en lange termijn, permanente en tijdelijke, positieve en negatieve effecten van het project. Bij deze beschrijving moet rekening worden gehouden met de op Unie- of op lidstaatniveau vastgestelde doelstellingen inzake milieubescherming, die relevant zijn voor het project. 6. Een beschrijving van de methoden of bewijsstukken die gebruikt zijn voor de identificatie en de beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten, met inbegrip van een overzicht van de moeilijkheden (bijvoorbeeld technische gebreken of ontbrekende kennis) die zijn ondervonden bij het verzamelen van de vereiste informatie en de belangrijkste onzekerheden.7. Een beschrijving van de geplande maatregelen om alle geïdentificeerde aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen, te beperken of zo mogelijk te compenseren en, in voorkomend geval, van eventuele voorgestelde monitoringsregelingen (bijvoorbeeld de voorbereiding van een post project analyse).In deze beschrijving moet worden uitgelegd in welke mate aanzienlijke nadelige milieueffecten worden vermeden, voorkomen, beperkt of gecompenseerd, met betrekking tot zowel de bouwfase als de bedrijfsfase. 8. Een beschrijving van de verwachte aanzienlijke nadelige milieueffecten van het project die voortvloeien uit de kwetsbaarheid van het project voor risico's op zware ongevallen en/of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie.Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van beschikbare relevante informatie die is verkregen via overeenkomstig Europese of nationale wetgeving uitgevoerde relevante beoordelingen, mits aan de vereisten inzake milieueffectbeoordeling wordt voldaan. In voorkomend geval moet deze beschrijving de geplande maatregelen ter voorkoming of verzachting van de aanzienlijke nadelige milieueffecten van dergelijke gebeurtenissen omvatten, evenals details inzake paraatheid en voorgenomen reactievermogen bij dergelijke noodsituaties. 9. Een niet-technische samenvatting van de overeenkomstig punten 1 tot en met 8 verstrekte informatie. 10. Een referentielijst waarin de bronnen worden vermeld die zijn gebruikt voor de in het rapport opgenomen beschrijvingen en beoordelingen." Art. 14.
In het Koninklijk besluit van 27 oktober 2009 tot bepaling van de bedragen en de betalingswijze van de retributies geheven met toepassing van de reglementering betreffende de bescherming tegen ioniserende straling, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1) tabel 1 in de bijlage aangevuld met :
73/1
Erkenning voor het opmaken van het milieueffect beoordelings - rapport. De aanvrager van de erkenning.
306
73/1
Agrément pour l'établissement du rapport d'évaluation des incidences sur l'environnement. Le demandeur de l'agrément.
306
73/3
Verlenging van de erkenning voor het opmaken van het milieueffect beoordelings - rapport.
De aanvrager van de verlenging
61
73/3
Prolongation de l'agrément pour l'établissement du rapport d'évaluation des incidences sur l'environnement. Le demandeur de la prolongation
61
2) De bijlage wordt aangevuld als volgt "Tabel 9.Retributies voor het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 16/1 van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor nucleaire controle.
Omschrijving
Retributie - plichtige
Basis 2020 in .
Description
Redevable
Base 2020 en .
Vooroverleg conform art. 16/1 in het kader van een vergunnings - aanvraag zoals bedoeld in art. 16 § 1 van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor nucleaire controle
De aanvrager van de vergunning
239 per uur
Concertation préalable conformément à l'art. 16/1 dans le cadre d'une demande d'autorisation visée à l'arti. 16, § 1, de la loi du 15 avril 1994 relative à la protection de la population et de l'environnement contre les dangers résultant des rayonnements ionisants et relatice à l'Agence fédérale de Contrôle nucléaire
Le demandeur de l'aurotisation
239 par heure
HOOFDSTUK 2. - Inwerkingtreding Art. 15.
De bepalingen dit besluit zijn van toepassing op de vergunningsaanvragen die worden ingediend na inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 16.
De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 29 mei 2020.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, P. DE CREM