Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 maart 2001
gepubliceerd op 16 mei 2001

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende tewerkstellings- en vormingsinitiatieven

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001012246
pub.
16/05/2001
prom.
28/03/2001
ELI
eli/besluit/2001/03/28/2001012246/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

28 MAART 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende tewerkstellings- en vormingsinitiatieven (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende tewerkstellings- en vormingsinitiatieven.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 maart 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1999 Tewerkstellings- en vormingsinitiatieven (Overeenkomst geregistreerd op 14 juli 1999 onder het nummer 51477/COF/214) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en bedienden van de ondernemingen die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, met uitzondering van de N.V. Celanese.

Met "bedienden" worden zowel het vrouwelijk als mannelijk bediendenpersoneel bedoeld. HOOFDSTUK II. - Draagwijdte van de overeenkomst

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in toepassing van afdeling IV Verlaging van de sociale lasten van hoofdstuk II Omzetting van het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen en eveneens in uitvoering van het koninklijk besluit van 4 juni 1999 houdende de vormvoorwaarden waaraan de collectieve arbeidsovereenkomst en het akkoord betreffende vorming en tewerkstelling dienen te voldoen, alsook de procedure tot raadpleging van de werknemers die in acht dient genomen te worden bij de sluiting van een akkoord betreffende vorming en tewerkstelling.

Tevens bepaalt onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst de nodige modaliteiten met betrekking tot de uitvoering van hoofdstuk IV Vorming en opleiding van de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 april 1999 gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk. HOOFDSTUK III. - Tewerkstellingsmaatregelen

Art. 3.In het kader van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor werkgelegenheid 1998 en houdende diverse maatregelen worden volgende tewerkstellingsbevorderende maatregelen genomen : - verlenging van de tewerkstellingsverbintenissen; - loopbaanonderbreking voor + 50 jarigen; - halftijds brugpensioen.

Tewerkstellingsverbintenissen

Art. 4.De bepalingen inzake tewerkstelling, voorzien door de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 april 1983, verlengd en gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomsten van 4 maart 1985, van 24 februari 1987, van 13 maart 1989, van 8 maart 1991, van 24 maart 1993, van 15 mei 1995 en van 25 april 1997 worden verlengd voor de jaren 1999 en 2000.

Art. 5.Hierboven vermelde verlenging van twee jaren van de tewerkstellingsverbintenissen behelst volgende principes : a) De bediende die wordt afgedankt moet binnen de drie maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst door een bediende worden vervangen, overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 maart 1991;b) Er kan van voormeld principe worden afgeweken overeenkomstig de modaliteiten voorzien in voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 8 maart 1991. Loopbaanonderbreking

Art. 6.a) Bovenop het wettelijk recht op loopbaanonderbreking van 3 pct. van het personeelseffectief, wordt de uitbreiding voorzien van 2 pct. loopbaanonderbreking voor de + 50-jarigen. De + 50-jarigen kunnen dit supplementair recht van 2 pct. uitsluitend invullen met een volledige loopbaanonderbreking van 1 jaar, met mogelijkheid tot verlenging. b) Voormeld recht samengevoegd met het wettelijk recht en het conventioneel recht op loopbaanonderbreking vastgelegd in de desbetreffende collectieve arbeidsovereenkomst van 2 april 1999 voor de werklieden, zal begrensd zijn tot gezamenlijk 3 pct.voor het wettelijk recht en 2 pct. voor het bijkomend conventioneel recht of gezamenlijk 5 pct.

Halftijds brugpensioen

Art. 7.Er wordt een stelsel van halftijds brugpensioen ingesteld overeenkomstig collectieve arbeidsovereenkomst nr 55 gesloten op 13 juli 1993 in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers, ingeval van halvering van de arbeidsprestaties, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993.

De minimumleeftijd om op halftijds brugpensioen gesteld te worden is vastgesteld op : 55 jaar in 1999; 56 jaar in 2000.

Aan de bedienden die in de loop van de jaren 1999 en 2000 tot het halftijds brugpensioen toetreden, wordt de aanvullende vergoeding uitbetaald door het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk. Het fonds draagt eveneens de kost van de eventuele capitatieve bijdrage en staat in voor de administratieve verwerking. HOOFDSTUK IV. - Opleiding en vorming

Art. 8.COBOT-Bedienden blijft de motor van het opleidings- en vormingsgebeuren in de sector. De opleidingsprojecten die door COBOT-Bedienden worden uitgevoerd, worden voorafgaandelijk goedgekeurd in de schoot van de permanente werkgroep van COBOT-Bedienden.

Art. 9.In de schoot van COBOT-Bedienden zal nagegaan worden hoe de onthaalprocedure voor nieuwe bedienden in de ondernemingen kan worden geoptimaliseerd.

Art. 10.Zoals voorzien in hoofdstuk IV Vorming en opleiding artikel 8, 1ste alinea van de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende de uitvoering van het centraal akkoord 1999-2000, storten de werkgevers uit de textiel- en breigoednijverheid met ingang van 1 januari 1999 en voor de jaren 1999 en 2000 een bijdrage van 0,20 pct., berekend op grond van het volledig loon van hun bedienden, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet, aan het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de bedienden van de textiel- en breigoednijverheid.

Deze bijdrage is om het kwartaal verschuldigd en wordt door het Fonds voor Bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk geïnd en op de sectie "Opleiding" gestort.

Aldus levert de sector haar aandeel tot de uitvoering van het engagement om bijkomende inspanningen op het vlak van permanente vorming te doen, met als doel België op het traject te zetten dat na zes jaar leidt tot het gemiddeld niveau van de drie buurlanden.

Art. 11.Op het niveau van de onderneming kan een opleidingsplan opgesteld worden, rekening houdende met hetgeen volgt : - Het opleidingsplan heeft betrekking op de opleidingen die in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 zullen gerealiseerd worden. - Het opleidingsplan vermeldt de inhoud van de geplande vorming, het aantal betrokken bedienden en de voorziene tijdsbesteding voor de vorming. - Alle mogelijke opleidingen (beroepskwalificatie, veiligheid, milieu, enz.) komen hiervoor in aanmerking. Het betreft zowel interne opleidingen als externe opleidingen en zowel de opleidingen die de onderneming zelf organiseert en uitvoert (cfr. training" on the job") als die waarvoor zij beroep doet op externe opleidingsaanbieders. - Het opleidingsplan moet door de werkgever voorgesteld worden aan de ondernemingsraad of bij ontstentenis aan de syndicale delegatie of bij ontstentenis aan het regionaal contactcomité. - Het opleidingsplan moet door voormeld orgaan besproken, goedgekeurd en opgevolgd worden. In de regionale contactcomités gebeurt de opvolging aan de hand van de nodige documenten, voorgelegd door de betrokken onderneming. - Ingeval het opleidingsplan niet goedgekeurd wordt in het voormeld orgaan, kan de werkgever het voorleggen aan de paritaire werkgroep, opgericht in de schoot van het paritair comité. Deze paritaire werkgroep zal de eindbeslissing omtrent het opleidingsplan nemen.

Art. 12.De onderneming die haar bedienden en/of werkzoekenden vorming aanbiedt binnen het kader van een goedgekeurd opleidingsplan zoals bedoeld in artikel 11 hiervoor, kan een gedeelte van de kosten hiervan recupereren op basis van een trekkingsrecht bij het Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textiel- en breigoednijverheid.

Het trekkingsrecht kan uitgeoefend worden onder de volgende voorwaarden : - De onderneming moet haar aanvraag voor de toekenning van het trekkingsrecht indienen bij het fonds voor bestaanszekerheid. Daartoe stuurt zij uiterlijk tegen 31 december 1999 per aangetekende brief een exemplaar van het goedgekeurde opleidingsplan naar het fonds. - Het trekkingsrecht beloopt per onderneming en per kalenderjaar maximaal 0,20 pct. van de loonmassa van de bedienden van de onderneming. - Alleen de kosten, zoals bedoeld in artikel 13 hierna, voor vorming die gerealiseerd werd in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 in het kader van het goedgekeurd opleidingsplan komen in aanmerking voor het trekkingsrecht. - De uitbetaling van het trekkingsrecht gebeurt na bewijs van de gedane kosten. Het volstaat dat de onderneming de gedane kosten bewijst ten belope van het trekkingsrecht. - Het bewijs van de gedane kosten voor 1999 dient uiterlijk op 31 maart 2000 bij het fonds voor bestaanszekerheid ingediend te worden.

Het bewijs van de gedane kosten voor 2000 dient uiterlijk op 31 maart 2001 bij het fonds voor bestaanszekerheid ingediend te worden. - Een afschrift van het bewijs van de gedane kosten wordt overgemaakt aan de leden van de ondernemingsraad of bij ontstentenis de syndicale delegatie of bij ontstentenis aan het regionaal contactcomité.

Art. 13.De kosten die in aanmerking genomen worden voor het trekkingsrecht zijn de kosten die in aanmerking komen voor het invullen van de rubrieken 580 en 581 van de sociale balans conform de methodologische nota bij de sociale balans, nl. ** Kosten voor externe opleiding - de door het opleidingsinstituut aangerekende kosten die rechtstreeks met de opleiding verband houden; - de bezoldigingen van de werknemers in opleiding (brutobezoldigingen en sociale lasten) gedurende de opleiding; - de verplaatsings- en verblijfskosten en de uitsluitend voor de opleiding gebruikte benodigdheden. Die kosten worden in rekening gebracht voor zover ze rechtstreeks verband houden met de opleiding. ** Kosten voor interne opleiding - de bezoldigingen van het personeel dat instaat voor de opleiding (brutobezoldigingen en sociale lasten). Het betreft voltijdse opleiders, occasionele opleiders (alleen de uren besteed aan opleiding) en het personeel dat uitsluitend en voltijds instaat voor de organisatie of de administratieve aspecten van de opleiding; - de bezoldigingen van de werknemers in opleiding (brutobezoldigingen en sociale lasten) gedurende de opleiding; - de verplaatsings- en verblijfskosten en de bedrijfskosten. Die kosten worden in rekening gebracht voor zover ze rechtstreeks verband houden met de opleiding.

Art. 14.Onverminderd hetgeen voorafgaat met betrekking tot het trekkingsrecht, dienen de ondernemingen aangespoord te worden om gebruik te maken van de financiële tegemoetkomingen die voorzien zijn door regionale, nationale, Europese of andere instanties.

Art. 15.Indien het volgen van een opleiding door een bediende, binnen een goedgekeurd opleidingsplan, voor de betrokken bediende bijkomende kosten (onder andere verplaatsingskosten) veroorzaakt, zal de werkgever deze kosten vergoeden, mits voorlegging van bewijsstukken.

Art. 16.De partijen verbinden zich om tegen einde maart 2000 een tussentijdse evaluatie te doen met betrekking tot opleidingsplannen en het trekkingsrecht. In het bijzonder zal deze evaluatie betrekking hebben op de besteding van de middelen.

Indien uit deze evaluatie blijkt dat de in het kader van het hoofdstuk IV van onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst gedane uitgaven, beneden de in 1999 geïnde bijdragen liggen, kan het trekkingsrecht van de ondernemingen in het jaar 2000 meer dan 0,20 pct. van de loonmassa van de bedienden in de onderneming bedragen. HOOFDSTUK V. - Eindbepalingen

Art. 17.Deze overeenkomst treedt in werking op 1 januari 1999 en is gesloten voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000.

Zij kan worden opgezegd op vraag van een van de partijen mits een opzeggingstermijn van acht dagen gericht bij een ter post aangetekende brief aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk vóór 30 november 2000.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 28 maart 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^