gepubliceerd op 11 juli 2002
Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de gemeenten moeten voldoen om een financiële toelage van de Staat te genieten in het kader van een overeenkomst betreffende de criminaliteitspreventie
27 MEI 2002. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de gemeenten moeten voldoen om een financiële toelage van de Staat te genieten in het kader van een overeenkomst betreffende de criminaliteitspreventie
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat de Regering het genoegen heeft ter uwer handtekening voor te leggen, heeft als doel de voorwaarden vast te stellen waaraan de gemeenten moeten voldoen om een financiële toelage van de Minister van Binnenlandse Zaken te genieten in het kader van een overeenkomst betreffende de criminaliteitspreventie.
Het gaat om de uitvoering van artikel 69, eerste lid, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.
Dit ontwerp van koninklijk besluit vervangt het koninklijk besluit van 10 juni 1994 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de gemeenten een veiligheidscontract kunnen sluiten of financiële hulp kunnen krijgen voor de aanwerving van bijkomend personeel in het kader van hun politiedienst, en van het koninklijk besluit van 5 juli 1994 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de gemeenten bepaalde financiële hulp van de Staat kunnen krijgen op het vlak van de veiligheid.
Beide koninklijke besluiten zijn inderdaad verouderd en worden opgeheven.
Ten eerste zijn ze niet meer in overeenstemming met de nieuwe politiestructuur zoals bepaald door de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.
Zo bevatten de veiligheids- en samenlevingscontracten tot en met 2001 niet alleen een preventief niet-politioneel luik, maar ook een « politieluik » dat tot doel heeft de buurtpolitie te ontwikkelen, hulpagenten in dienst te nemen, commissariaten te verbeteren en veiliger te maken, alsmede de rol van de politie ten opzichte van de slachtoffers te versterken. De steun van de federale overheid aan deze opdrachten gebeurt vanaf 1 januari 2002 door de federale subsidie aan de politiezone, zoals voorzien in artikel 41 van de bovenvermelde wet van 7 december 1998. Dit « politieluik » verdwijnt dan ook uit de contracten die nog alleen een preventief niet-politioneel luik bevatten, dat de federale Staat met de gemeente verbindt.
Daarenboven heeft de Regering tijdens de Ministerraad van 4 mei 2001 beslist om de toekenningsvoorwaarden van de toelage voorzien in artikel 69, eerste lid van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, te objectiveren. Voortaan moeten de begunstigde gemeenten aan één van de volgende voorwaarden voldoen : - een stedelijk karakter vertonen : om rekening te houden met de wijkproblemen in middelgrote en grote steden, worden de gemeenten geselecteerd waarvan de bevolking 60 000 inwoners overschrijdt; - behoren tot de gemeenten die de hoogste criminaliteitsgraden per inwoner kennen. De toegekende subsidies hebben als doel lokale criminaliteitspreventieprojecten te ondersteunen. Het is dan ook noodzakelijk de begunstigde gemeenten te selecteren onder diegene die met de meeste criminaliteitsproblemen worden geconfronteerd. Niet alle beschikbare criminaliteitsgegevens van de geïntegreerde politiële criminaliteitstatistieken worden gebruikt. Het globale cijfer vormt immers niet de meest pertinente indicator om de reële criminele daden en hun evolutie uit te drukken. Er werd dan ook beslist om een meer restrictieve selectie te maken van de opgenomen delicten. De delicten die worden beïnvloed door proactiviteit (bijvoorbeeld : drugsdelicten), de wijze van registratie (bijvoorbeeld : fietsdiefstallen) of het declaratiegedrag (bijvoorbeeld : geweld binnen het gezin) worden niet in aanmerking genomen. Insgelijks worden de delicten waarvan de bestrijding niet onder de opdrachten van de veiligheids- en preventiecontracten valt, weggelaten (voorbeeld : administratieve fraude). Op deze basis werden dus uiteindelijk de volgende delicten weerhouden : autodiefstallen, andere diefstallen (fietsdiefstallen uitgesloten), vandalisme en slagen en verwondingen buiten het gezin; - behoren tot de gemeenten met het laagste gemiddeld inkomen per inwoner en bovendien meer dan 10 000 inwoners tellen en een criminaliteitsgraad hebben die behoort tot het eerste nationaal kwartiel. Het doel bestaat er dus in de relatief stedelijke gemeenten te selecteren, die een slechte socio-economische situatie kennen en geconfronteerd worden met criminaliteitsproblemen zonder evenwel te behoren tot de gemeenten met de hoogste cijfers. Zich in het 1ste kwartiel van de misdaad bevinden betekent zich in het 1ste kwart van de tabel bevinden die alle gemeenten in dalende volgorde rangschikt op basis van de gehanteerde criminaliteitscijfers.
Met de bedoeling meer duidelijkheid te bieden en om aan de bemerking van de Raad van State te beantwoorden, bepaalt het besluit ook de modaliteiten inzake de verdeling van de beschikbare kredieten tussen de begunstigde gemeenten evenals de modaliteiten van de controle en de toekenning van financiële tussenkomst aan de gemeenten.
Bespreking van de artikellen : Hoofdstuk 1. - Definitie : Artikel 1 beschrijft de term « criminaliteitsgraad » zoals omschreven in onderhavig verslag aan Uwe Majesteit.
Hoofdstuk II. - Toekenningsvoorwaarden : Overeenkomstig het advies van de Raad van State, bepaalt artikel 2 de gesubsidieerde acties.
Artikel 3 bepaalt de voorwaarden waaraan de gemeenten moeten voldoen om door de Minister van Binnenlandse Zaken te worden aangeduid. Het gaat om de bovenvermelde voorwaarde in het verslag aan Uwe Majesteit.
Dit artikel werd verduidelijkt in het licht van het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State. De Minister van Binnenlandse Zaken duidt op basis van de bovenvermelde voorwaarden en op basis van het beschikbare budget de gemeenten aan die voor subsidie in aanmerking komen. Terwijl het aantal op basis van het bevolkingscriterium geselecteerde gemeenten een vaststaand gegeven is, dient met betrekking tot de andere voorwaarden noodzakelijkerwijze een beperking opgelegd te worden qua aantal te selecteren gemeenten, gelet op beschikbare budgettaire middelen. Hierbij wordt er tevens naar gestreefd om het hele grondgebied op een evenwichtige wijze te bestrijken.
De Minister van Binnenlandse Zaken kan beslissen een gemeente uit te sluiten die aan de voorwaarden voldoet om geselecteerd te zijn, maar alleen mits het gelijkvormig advies van de Gouverneur van de Provincie waarin de gemeente zich bevindt. Deze bepaling wordt voorzien voor het bijzonder geval waarin de selectie van een gemeente uit feiten zou resulteren waarvoor een overeenkomst van weinig of geen nut zou zijn (Voorbeeld : een gemeente waarvan de hoge criminaliteitsgraad enkel te wijten is aan de aanwezigheid van een groot winkelcentrum (winkeldiefstallen)).
Artikel 4 bepaalt de criteria die gebruikt moeten worden om het bedrag van de toekenning vast te leggen. Dit artikel komt tegemoet aan de opmerking van de afdeling wetgeving van de Raad van State die aanbeveelt om de algemene voorwaarden ervan vast te leggen hoewel artikel 69, 2de lid van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen vermeldt dat de overeenkomsten die de Minister van Binnenlandse Zaken verbinden met de geselecteerde gemeenten « de bijkomende voorwaarden en modaliteiten inzake de toekenning van de betreffende toelage evenals het bedrag van de toelage bepalen ».
Artikels 5 en 9 volgen het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State die aanbeveelt om in huidig besluit de controlemodaliteiten van de toekenning van de toelage aan de gemeenten bij te voegen. Deze artikels hernemen bijgevolg de controlemodaliteiten van de toekenning zoals geformuleerd in hoofdstuk II van het Koninklijk besluit van 12 augustus 1994 inzake bepaling van de voorwaarden dat gemeenten financiële hulp mogen genieten voor de aanwerving van bijkomend burgerpersoneel belast met de begeleiding van gerechtelijke alternatieve maatregelen en de criminaliteitspreventie en de opvang inzake drugbeleid, waarbij zij deze aktualiseren en aanpassen aan dit besluit.
Hoofdstuk III. - Opheffingsvoorwaarden : Artikels 10 en 11 vragen geen commentaar.
Hoofdstuk IV. - Slotbepaling : Artikels 12 en 13 vragen geen commentaar.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar.
De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN
27 MEI 2002. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de gemeenten moeten voldoen om een financiële toelage te genieten in het kader van een overeenkomst betreffende de criminaliteitspreventie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 69, eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1994 en 25 mei 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 juni 1994 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de gemeenten een veiligheidscontract kunnen sluiten of een financiële hulp genieten voor de aanwerving van bijkomend personeel in het kader van hun politiedienst, gewijzigd door het koninklijk besluit van 20 augustus 1996 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 juni 1994 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de gemeenten een veiligheidscontract kunnen sluiten of een financiële hulp genieten voor de aanwerving van bijkomend personeel in het kader van hun politiedienst.
Gelet op het koninklijk besluit van 5 juli 1994 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de gemeenten bepaalde financiële hulp van de Staat kunnen krijgen op het vlak van de veiligheid;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 juli 1994 tot vaststelling van de modaliteiten van de controle bij het toekennen van een financiële tussenkomst aan de gemeenten bij het afsluiten van een veiligheidscontract of bij de aanwerving van bijkomend personeel in het kader van hun politiedienst;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de gemeenten een financiële hulp kunnen genieten voor de aanwerving van bijkomend burgerpersoneel belast met de begeleiding van alternatieve strafrechterlijke maatregelen, de criminaliteitspreventie en de opvang inzake drugverslaving, inzonderheid de artikelen 5 tot 10, gewijzigd door het koninklijk besluit van 30 augustus 1996 tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de gemeenten een financiële hulp kunnen genieten voor de aanwerving van bijkomend burgerpersoneel belast met de begeleiding van alternatieve strafrechtelijke maatregelen, de criminaliteitspreventie en de opvang inzake drugverslaving.
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën van 10 augustus 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 20 september 2001;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op advies 32.355/2 van de Raad van State, gegeven op 19 november 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers;
Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definitie
Artikel 1.In onderhavig besluit moet onder criminaliteitsgraad worden verstaan : de cijfers met betrekking tot autodiefstallen, andere diefstallen (met uitzondering van fietsdiefstallen), vandalisme, slagen en verwondingen buiten familieverband, afkomstig van de politionele criminaliteitsstatistieken voor de periode van het vierde jaar tot het voorlaatste jaar voorafgaand aan het jaar van de toekenning van de subsidie. HOOFDSTUK II. - Toekenningsvoorwaarden
Art. 2.De overeenkomst gesloten tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de betrokken gemeenten is bestemd om acties te subsidiëren die : 1° de veiligheid van de burgers in de steden en gemeenten waarborgen;2° bijdragen tot een betere levenskwaliteit;3° tegemoet komen aan de plaatselijke behoeften met betrekking tot de veiligheid en de bescherming van de burgers;4° tegemoet komen aan de noden op het terrein en een precies antwoord zijn op de problemen die binnen de gemeente worden vastgesteld;5° aandacht hebben voor de bezorgdheid van de burger bij het criminaliteitsgebeuren;6° passen in een langetermijnplanning;7° zich integreren in een globaal gemeentelijk veiligheidsbeleid;8° het sociaal weefsel herstellen en versterken;9° het onveiligheidsgevoel bestrijden;10° deelnemen aan de strijd tegen de fenomenen waarvan de beheersing een prioritaire doelstelling vormt binnen het Federaal Veiligheidsplan en de Beleidsnota van de Federale Regering aangaande de drugproblematiek.
Art. 3.Om een dergelijke overeenkomst te sluiten, moet de gemeente, op de door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgestelde datum en voor de door hem vastgestelde periode, aan één van de volgende voorwaarden voldoen : 1° een bevolking van meer dan 60 000 inwoners hebben;2° behoren tot de gemeenten die de hoogste criminaliteitsgraden, zoals hierboven gedefinieerd, per inwoner kennen; 3° behoren tot de gemeenten met het laagste gemiddeld inkomen per inwoner en bovendien meer dan 10.000 inwoners tellen en een criminaliteitsgraad hebben zoals hierboven gedefinieerd die behoort tot het eerste nationaal kwartiel.
De Minister van Binnenlandse Zaken rangschikt voor elk gewest alle gemeenten in functie van de voorwaarden vermeld onder 2° en 3°, en weerhoudt, rekening houdend met de beschikbare kredieten, de gemeenten die het meest in aanmerking komen.
De Minister van Binnenlandse Zaken kan besluiten om, op advies van de gouverneur van de provincie waartoe de gemeente behoort, een gemeente vermeld in het eerste lid niet in aanmerking te nemen.
Art. 4.De verdeling van de beschikbare kredieten tussen de begunstigde gemeenten gebeurt op basis van hun bevolkingscijfer, hun criminaliteitsgraad, en het gemiddeld inkomen per inwoner.
Art. 5.De overeenkomst bepaalt welke initiatieven er worden ontwikkeld door de gemeente op het vlak van de criminaliteitspreventie.
De steden en gemeenten met een overeenkomst kunnen voor de uitwerking en inwerkingstelling van de projecten samenwerken met meerdere bestaande vereniging(en) met ervaring. In onderhavig geval preciseert de overeenkomst de modaliteiten voor het ter beschikking stellen van de middelen voor de uitwerking en de inwerkingstelling van de projecten.
Art. 6.De aanwerving van burgerpersoneel geeft aanleiding tot de toekenning van de volgende maximale forfaitaire tegemoetkoming, al naargelang van de betrokken personeelscategorie : Niveau 1 : euro 39.662,96;
Niveau 2+ : euro 32.226,16;
Niveau 2 : euro 27.268,29;
Niveau 3 : euro 24.789,35;
Niveau 4 : euro 19.831,48.
Ingeval de personen zijn aangeworven voor een deel van het begrotingsjaar waarnaar verwezen wordt, dan wordt de financiële tegemoetkoming verminderd naar verhouding van de werkelijk gepresteerde periode.
Art. 7.Een jaarlijks evaluatieverslag van de verschillende projecten voorzien in de overeenkomst wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken gevraagd aan de gemeente.
De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt jaarlijks de precieze inhoud en de vormvereisten van deze evaluatie.
Art. 8.De Minister van Binnenlandse Zaken organiseert een regelmatige opvolging teneinde zich ervan te vergewissen dat de gemeenten de voorwaarden die ten grondslag liggen aan de financiële tegemoetkomingen krachtens dit besluit, in acht nemen. Hij baseert zich hiertoe voornamelijk op de evaluatieverslagen die hem door de gemeenten zijn overgemaakt.
Bij niet-naleving door een gemeente van de voorwaarden die werden opgenomen in de overeenkomst, kan de Minister van Binnenlandse Zaken beslissen dat de betaling van de forfaitaire tegemoetkoming wordt geschorst en dat deze gedeeltelijk of in haar geheel wordt teruggevorderd.
De terugvordering gebeurt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en de Plaatselijke Overheidsdiensten nadat de Minister of zijn afgevaardigde hiertoe opdracht gegeven heeft.
Art. 9.De Minister of zijn afgevaardigde, reserveert, na advies van de Inspectie van Financiën, de nodige sommen om de subsidie toegekend aan de gemeenten waarmee een overeenkomst werd gesloten, te dekken.
De betaling van de financiële tegemoetkoming wordt verricht in een eerste schijf van 70 % van het totaal toegekend bedrag. Deze schijf van 70 % wordt bij de inwerkingtreding van onderhavig besluit gestort.
Het saldo wordt betaald na afloop van het contract en na een grondige controle van de bewijsstukken. Deze controle moet staven dat alle uitgaven gedaan in het kader van de overeenkomst daadwerkelijk werden gedaan voor de verwezenlijking van acties zoals bepaald in de overeenkomst. De gemeente maakt de bewijsstukken over vóór 31 maart van het jaar dat volgt op het begrotingsjaar waarin de kredieten werden toegekend. HOOFDSTUK III. - Opheffingsbepalingen
Art. 10.Worden opgeheven : Het koninklijk besluit van 10 juni 1994 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de gemeenten een veiligheidscontract kunnen sluiten of een financiële hulp genieten voor de aanwerving van bijkomend personeel in het kader van hun politiedienst, gewijzigd door het koninklijk besluit van 20 augustus 1996 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 juni 1994 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de gemeenten een veiligheidscontract kunnen sluiten of een financiële hulp genieten voor de aanwerving van bijkomend personeel in het kader van hun politiedienst.
Het koninklijk besluit van 5 juli 1994 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de gemeenten bepaalde financiële hulp van de Staat kunnen genieten op het vlak van de veiligheid.
Het koninklijk besluit van 5 juli 1994 tot vaststelling van de modaliteiten van de controle bij het toekennen van een financiële tussenkomst aan de gemeenten bij het afsluiten van een veiligheidscontract of bij de aanwerving van bijkomend personeel in het kader van hun politiedienst.
De artikelen 6 tot 10 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de gemeenten een financiële hulp kunnen genieten voor de aanwerving van bijkomend burgerpersoneel belast met de begeleiding van alternatieve strafrechterlijke maatregelen, de criminaliteitspreventie en de opvang inzake drugverslaving, gewijzigd door het koninklijk besluit van 30 augustus 1996 tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de gemeenten financiële hulp kunnen genieten voor de aanwerving van bijkomend burgerpersoneel belast met de begeleiding van alternatieve strafrechtelijke maatregelen, de criminaliteitspreventie en de opvang inzake drugverslaving. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 11.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002.
Art. 12.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 27 mei 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN