Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 april 2003
gepubliceerd op 13 juni 2003

Koninklijk besluit tot toekenning van financiële hulp aan bepaalde steden en gemeenten in het kader van een overeenkomst betreffende de preventie van druggerelateerde maatschappelijke overlast en de lokale coördinatie van initiatieven inzake drugsverslaving

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2003000471
pub.
13/06/2003
prom.
04/04/2003
ELI
eli/besluit/2003/04/04/2003000471/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

4 APRIL 2003. - Koninklijk besluit tot toekenning van financiële hulp aan bepaalde steden en gemeenten in het kader van een overeenkomst betreffende de preventie van druggerelateerde maatschappelijke overlast en de lokale coördinatie van initiatieven inzake drugsverslaving


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, inzonderheid artikel 69, eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1994 en 25 mei 1999;

Overwegende dat de wetten betreffende de comptabiliteit van de Staat, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid artikelen 55 tot 58 uitwerking hebben;

Overwegende dat de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid artikel 1, § 2quater, uitwerking heeft;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 mei 2002 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan gemeenten moeten voldoen om een financiële toelage van de Staat te genieten in het kader van een overeenkomst betreffende de criminaliteitspreventie inzonderheid artikel 10;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën van 3 april 2003;

Gelet op de beslissing van de Ministerraad van 19 januari 2001, Gelet op de beslissing van de Ministerraad van 5 juli 2001;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Besluit :

Artikel 1.De Minister van Binnenlandse Zaken kent jaarlijks en dit, binnen de beschikbare kredieten, aan de steden en gemeenten bedoeld in artikel 2, volgens de voorziene procedure in artikel 3 en beantwoordend aan de voorwaarden voorzien in artikel 4 van dit besluit, een subsidie toe met het oog op de uitvoering van een drugplan in verband met de preventie van druggerelateerde maatschappelijke overlast en de coördinatie van lokale initiatieven inzake drugsverslaving.

Art. 2.Bedoeld is elke stad of gemeente die een drugplan wenst af te sluiten bij wijze van een overeenkomst met de Minister van Binnenlandse Zaken, met het oog op het uitwerken van initiatieven in verband met de realisering van doelstellingen die in de Beleidsnota van de Federale Regering aangaande de drugproblematiek opgenomen zijn en die onder de bevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken vallen. Die doelstellingen zijn : 1. de preventie van maatschappelijke overlast verband houdend met drugs;2. de lokale coördinatie van acties inzake drugsverslaving.

Art. 3.De stad of gemeente die van een financiële tussenkomst wil genieten voor de inwerkingtreding van een drugplan op haar grondgebied moet hiervoor een schriftelijke aanvraag aan de Minister van Binnenlandse Zaken richten en een project houdende de volgende elementen indienen : - een lokale diagnose van de problematiek op het grondgebied; - de algemene en specifieke doelstellingen; - de voorziene strategie om deze te bereiken; - een gedetailleerd budget met personeels-, werkings- en investeringskosten.

Art. 4.De steden en gemeenten die een drugplan wensen uit te werken, moeten de volgende voorwaarden voor de inwerkingtreding van hun projecten vervullen : 1. niet genieten van een toelage van de FOD Binnenlandse Zaken in het kader van een overeenkomst betreffende de criminaliteitspreventie;2. een specifiek antwoord bieden op drugsproblemen die zich in de stad of gemeente voordoen;3. rekening houden met de bezorgdheid van de burger over de publieke overlast verband houdend met drugs;4. zich integreren in een planning op lange termijn;5. zich integreren in een gemeentelijk globaal veiligheidsbeleid;6. de coherentie tussen het lokale veiligheids- en preventiebeleid en de initiatieven op het niveau van de politiezone verzekeren;7. de maatschappelijke verwevenheid in de gemeenten herstellen en versterken;8. het onveiligheidsgevoel bestrijden.

Art. 5.Teneinde de uitwerking van een geïntegreerd beleid inzake drugsverslaving te verzekeren, zullen de projecten, voorgesteld door de steden en gemeenten, de versterking van bestaande voorzieningen eerder dan het creëren van nieuwe diensten in de hand werken.

Als het drugplan een bestaande voorziening versterkt, zal de overeenkomst tussen de stad of gemeente en de Minister van Binnenlandse Zaken de modaliteiten van die samenwerking verduidelijken.

Die modaliteiten vormen eveneens het onderwerp van een overeenkomst tussen de stad of de gemeente en de betrokken voorziening.

Art. 6.De projecten die door de steden en gemeenten aan de Minister van Binnenlandse Zaken voorgesteld werden, moeten ervoor zorgen dat een lage toegangsdrempel verzekerd wordt en dat de gemarginaliseerde doelgroep, die niet door de traditionele hulp- en zorgvoorzieningen van het betrokken grondgebied bereikt wordt.

De volgende werkingsassen zullen eerst uitgewerkt worden : - lokale coördinatie van initiatieven inzake drugsverslaving; - straatwerk; - psychosociale hulp; - ambulante hulp; - creatie of versterking van opvang- en crisiscentra.

Art. 7.De aanwerving van burgerpersoneel geeft aanleiding tot de toekenning van de volgende maximale forfaitaire tegemoetkoming, al naargelang van de betrokken personeelscategorie : - Niveau 1 : 39.662,96 euro - Niveau 2+ : 32.226,16 euro - Niveau 2 : 27.268,29 euro - Niveau 3 : 24.789,35 euro - Niveau 4 : 19.831,48 euro Ingeval een personeelslid is aangeworven voor een deel van het begrotingsjaar waarnaar verwezen wordt, dan wordt de financiële tegemoetkoming verminderd naar verhouding van de werkelijk gepresteerde periode.

Art. 8.Een jaarlijks evaluatieverslag van de verschillende projecten voorzien in de overeenkomst wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken aan de stad of gemeente gevraagd.

De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt jaarlijks de precieze inhoud en de vormvereisten van deze evaluatie.

Art. 9.De Minister van Binnenlandse Zaken organiseert een regelmatige opvolging teneinde zich ervan te vergewissen dat de stad of gemeente de voorwaarden die ten grondslag liggen aan de financiële tegemoetkomingen krachtens dit besluit, in acht nemen. Hij baseert zich hiertoe voornamelijk op de evaluatieverslagen die hem door de stad of gemeente zijn overgemaakt.

Bij niet-naleving door een stad/gemeente van de voorwaarden die werden opgenomen in de overeenkomst, kan de Minister van Binnenlandse Zaken beslissen dat de betaling van de forfaitaire tegemoetkoming wordt geschorst en dat deze gedeeltelijk of in haar geheel wordt teruggevorderd.

De terugvordering gebeurt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en de Plaatselijke Overheidsdiensten nadat de Minister of zijn afgevaardigde hiertoe opdracht gegeven heeft.

Art. 10.De Minister of zijn afgevaardigde, reserveert, na advies van de Inspectie van Financiën, de nodige sommen om de subsidie toegekend aan de gemeenten waarmee een overeenkomst werd gesloten, te dekken.

De betaling van de financiële tegemoetkoming wordt verricht in een eerste schijf van 70 % van het totaal toegekend bedrag. Het saldo wordt betaald na afloop van het contract en na een grondige controle van de bewijsstukken. Deze controle moet staven dat alle uitgaven gedaan in het kader van de overeenkomst daadwerkelijk werden gedaan voor de verwezenlijking van acties zoals bepaald in de overeenkomst.

De gemeente maakt de bewijsstukken over vóór 31 maart van het jaar dat volgt op het begrotingsjaar waarin de kredieten werden toegekend.

Art. 11.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Dit besluit heeft uitwerking vanaf 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003.

Gegeven te Brussel, 4 april 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

^