Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 27 maart 1998
gepubliceerd op 31 maart 1998

Koninklijk besluit betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1998012228
pub.
31/03/1998
prom.
27/03/1998
ELI
eli/besluit/1998/03/27/1998012228/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 MAART 1998. Koninklijk besluit betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid op artikel 4, eerste lid;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 2 maart 1998;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 84, eerste lid, 2°, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door de omstandigheid dat dit besluit in werking moet treden op 1 april 1998, zoals bepaald door artikel 101 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, gewijzigd door de artikelen 54 en 121 van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling en dit ten einde te vermijden dat de werking van de bestaande preventiediensten in de ondernemingen zou worden verstoord en om ervoor te zorgen dat de werkgevers en de verschillende andere betrokkenen zich aan de nieuwe reglementering kunnen aanpassen;

Overwegende dat de Preventie- en Beschermingsdiensten slechts kunnen functioneren voor zover de werkgevers de problemen met betrekking tot het welzijn van de werknemers aanpakken vanuit een systeembenadering;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 18 maart 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Afdeling I. - Toepassingsgebied en definities

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en de werknemers en op de daarmee gelijkgestelde personen bedoeld in artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk; 2° A.R.A.B. : het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming; 3° de Minister : de Minister van Tewerkstelling en Arbeid;4° Comité : het Comité voor Preventie en Bescherming op het werk, bij ontstentenis van een comité, de vakbondsafvaardiging en bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging, de werknemers zelf overeenkomstig de bepalingen van artikel 53 van de wet.5° preventie : het geheel van bepalingen of maatregelen die worden genomen of vastgesteld in alle stadia van de activiteit van de onderneming of instelling, en op alle niveaus, teneinde beroepsrisico's te voorkomen of te verminderen. Afdeling II. - Het dynamisch risico-beheersingssysteem

Art. 3.Elke werkgever is verantwoordelijk voor de structurele planmatige aanpak van preventie, overeenkomstig artikel 5, § 1, tweede lid, i) van de wet, door middel van een dynamisch risicobeheersingssysteem zoals beschreven in onderhavige afdeling.

De bepalingen van dit besluit doen geen afbreuk aan de specifieke verplichtingen die aan de werkgever worden opgelegd in toepassing van het A.R.A.B. en in toepassing van andere besluiten vastgesteld in uitvoering van de wet.

Art. 4.Het dynamisch risicobeheersingssysteem is gesteund op de algemene preventiebeginselen bedoeld in artikel 5, § 1, tweede lid van de wet en heeft betrekking op de volgende domeinen : 1° de arbeidsveiligheid;2° de bescherming van de gezondheid van de werknemer op het werk;3° de psycho-sociale belasting veroorzaakt door het werk;4° de ergonomie;5° de arbeidshygiëne;6° de verfraaiing van de arbeidsplaatsen;7° de maatregelen van de onderneming inzake leefmilieu, wat betreft hun invloed op de punten 1° tot 6°. Dit systeem houdt rekening met de wisselwerking die er tussen de in het tweede lid bedoelde domeinen bestaat of kan bestaan.

Art. 5.Het dynamisch risicobeheersingssysteem heeft tot doel de planning van de preventie en de uitvoering van het beleid met betrekking tot het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk mogelijk te maken.

Om dit doel te verwezenlijken bestaat het systeem steeds uit de volgende elementen : 1° de uitwerking van het beleid waarbij de werkgever inzonderheid de doelstellingen bepaalt evenals de middelen om deze doelstellingen te realiseren;2° de programmatie van het beleid waarbij inzonderheid de toe te passen methodes en de opdrachten, verplichtingen en middelen van alle betrokken personen worden bepaald;3° de uitvoering van het beleid waarbij inzonderheid de verantwoordelijkheden van alle betrokken personen worden bepaald;4° de evaluatie van het beleid waarbij inzonderheid de criteria worden vastgesteld om het beleid te evalueren. De werkgever past dit systeem aan telkens dit noodzakelijk is ingevolge gewijzigde omstandigheden.

Art. 6.Bij de uitwerking, programmatie, uitvoering en evaluatie van het dynamisch risicobeheersingssysteem houdt de werkgever rekening met de aard van de activiteiten en de specifieke risico's eigen aan die activiteiten evenals met de specifieke risico's die eigen zijn aan bepaalde groepen werknemers.

Art. 7.De werkgever ontwikkelt in zijn dynamisch risico-beheersingssysteem een strategie in verband met het verrichten van een risicoanalyse op basis waarvan preventiemaatregelen worden vastgesteld, rekening houdend met de bepalingen van de artikelen 8 en 9.

Art. 8.De risicoanalyse gebeurt op het niveau van de organisatie in haar geheel, op het niveau van elke groep van werkposten of functies en op het niveau van het individu.

Zij bestaat achtereenvolgens uit : 1° het identificeren van gevaren voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;2° het vaststellen en nader bepalen van risico's voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;3° het evalueren van risico's voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

Art. 9.De preventiemaatregelen die genomen moeten worden op basis van de in artikel 8 bedoelde risico-analyse worden vastgesteld op het niveau van de organisatie in haar geheel, op het niveau van elke groep van werkposten of functies en op het niveau van het individu, rekening houdend met de volgende volgorde : 1° preventiemaatregelen die tot doel hebben risico's te voorkomen;2° preventiemaatregelen die tot doel hebben schade te voorkomen;3° preventiemaatregelen die tot doel hebben de schade te beperken. De werkgever onderzoekt voor elke groep van preventiemaatregelen welke hun invloed is op het risico en of zij zelf geen risico's inhouden, zodat ofwel een andere groep van preventiemaatregelen moet worden toegepast ofwel bijkomende preventiemaatregelen van een andere groep moeten worden genomen.

De preventiemaatregelen hebben inzonderheid betrekking op : 1° de organisatie van de onderneming of instelling met inbegrip van de gebruikte werk- en produktiemethoden;2° de inrichting van de arbeidsplaats;3° de conceptie en aanpassing van de werkpost;4° de keuze en het gebruik van arbeidsmiddelen en van chemische stoffen of preparaten;5° de bescherming tegen de risico's voortvloeiende uit chemische, biologische en fysische agentia;6° de keuze en het gebruik van collectieve en persoonlijke beschermingsmiddelen en van werkkledij;7° de toepassing van een aangepaste veiligheids- en gezondheidssignalering;8° het gezondheidstoezicht met inbegrip van de medische onderzoeken;9° psycho-sociale belasting veroorzaakt door het werk;10° de bekwaamheid, de vorming en de informatie van alle werknemers, met inbegrip van aangepaste instructies;11° de coördinatie op de arbeidsplaats;12° de noodprocedures, met inbegrip van de maatregelen in geval van situaties van ernstig en onmiddellijk gevaar en met betrekking tot de eerste hulp, de brandbestrijding en de evacuatie van de werknemers.

Art. 10.§ 1. De werkgever stelt in overleg met de leden van de hiërarchische lijn en de Diensten voor Preventie en Bescherming op het werk een globaal preventieplan op voor een termijn van vijf jaar waarin de te ontwikkelen en toe te passen preventieactiviteiten worden geprogrammeerd, rekening houdend met de grootte van de onderneming en de aard van de risico's verbonden aan de activiteiten van de onderneming.

Dit globaal preventieplan wordt ter schrift gesteld en omvat inzonderheid : 1° de resultaten van de identificatie van de gevaren en het vaststellen, nader bepalen en evalueren van de risico's;2° de vast te stellen preventiemaatregelen;3° de te bereiken prioritaire doelstellingen;4° de activiteiten die moeten worden verricht en de opdrachten die moeten worden uitgevoerd om deze doelstellingen te bereiken;5° de organisatorische, materiële en financiële middelen die moeten worden aangewend;6° de opdrachten, verplichtingen en middelen van alle betrokken personen;7° de wijze waarop het globaal preventieplan wordt aangepast aan gewijzigde omstandigheden;8° de criteria voor de evaluatie van het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. § 2. De Minister stelt ten behoeve van de werkgevers die behoren tot de groep D bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk één of meerdere modellen van een globaal preventieplan op.

De Minister kan, na advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, ook modellen van een globaal preventieplan vaststellen voor bepaalde sectoren.

Art. 11.De werkgever stelt in overleg met de leden van de hiërarchische lijn en de Diensten voor Preventie en Bescherming op het werk, een jaarlijks actieplan op ter bevordering van het welzijn op het werk, tijdens het volgende dienstjaar.

Dit jaarlijks actieplan is gesteund op het globaal preventieplan, wordt ter schrift gesteld en bepaalt : 1° de prioritaire doelstellingen in het kader van het preventiebeleid van het volgend dienstjaar;2° de middelen en methoden om deze doelstellingen te bereiken;3° de opdrachten, verplichtingen en middelen van alle betrokken personen;4° de aanpassingen die moeten aangebracht worden aan het globaal preventieplan ingevolge : a) gewijzigde omstandigheden;b) de ongevallen, en incidenten die zich in de onderneming of instelling hebben voorgedaan;c) het jaarverslag van de interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk van het voorbije burgerlijk jaar;d) de adviezen van het Comité tijdens het voorbije burgerlijk jaar.

Art. 12.De werkgever betrekt de leden van de hiërarchische lijn en de Diensten voor Preventie en Bescherming op het werk bij de uitwerking, programmatie, uitvoering en evaluatie van het dynamisch risicobeheersingssysteem, het schriftelijk globaal preventieplan en het schriftelijk jaarlijks actieplan.

Hij raadpleegt tevens het Comité.

De werkgever legt het schriftelijk vastgelegde globaal preventieplan bij elke wijziging of aanpassing vooraf ter advies voor aan het Comité.

De werkgever legt het ontwerp van jaarlijks actieplan voor advies voor aan het comité uiterlijk de eerste dag van de tweede maand voorafgaand aan het begin van het dienstjaar waarop het betrekking heeft.

Het jaarlijks actieplan mag niet in uitvoering worden gebracht voordat het Comité zijn advies heeft verstrekt of, zo niet, vóór het begin van het dienstjaar waarop het slaat.

Art. 13.De leden van de hiërarchische lijn voeren elk binnen hun bevoegdheid en op hun niveau het beleid van de werkgever met betrekking tot het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk uit.

Hiertoe hebben zij inzonderheid de volgende taken : 1° voorstellen en adviezen formuleren aan de werkgever in het kader van het dynamisch risicobeheersingssysteem;2° ongevallen en incidenten die zich op de arbeidsplaats hebben voorgedaan onderzoeken en maatregelen voorstellen om dergelijke ongevallen en incidenten te voorkomen;3° een effectieve controle uitoefenen op de arbeidsmiddelen, de collectieve en persoonlijke beschermingsmiddelen en de gebruikte stoffen en preparaten teneinde onregelmatigheden vast te stellen en maatregelen te nemen om hieraan een einde te maken;4° tijdig het advies inwinnen van de Diensten voor Preventie en Bescherming op het werk;5° controleren of de verdeling van de taken op een zodanige wijze geschiedt dat de verschillende taken worden uitgevoerd door de werknemers die de daartoe vereiste bekwaamheid hebben en de vereiste opleiding en instructies hebben ontvangen;6° waken over de naleving van de instructies die in toepassing van de wetgeving inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk moeten worden verstrekt;7° zich ervan vergewissen dat de werknemers de inlichtingen die zij gekregen hebben in toepassing van de wetgeving inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk goed begrijpen en in praktijk brengen.

Art. 14.De werkgever evalueert regelmatig in overleg met de leden van de hiërarchische lijn en de Diensten voor Preventie en Bescherming op het werk het dynamisch risicobeheersingssysteem.

Hij houdt hierbij inzonderheid rekening met : 1° de jaarverslagen van de Diensten voor Preventie en Bescherming op het werk;2° de adviezen van het Comité en in voorkomend geval, deze van de met het toezicht belaste ambtenaar;3° de gewijzigde omstandigheden die een aanpassing van de strategie in verband met het verrichten van een risico-analyse op basis waarvan preventiemaatregelen worden vastgesteld noodzakelijk maken;4° de ongevallen en incidenten die zich in de onderneming of instelling hebben voorgedaan. Rekening houdend met deze evaluatie stelt de werkgever ten minste éénmaal om de vijf jaar een nieuw globaal preventieplan op volgens de bepalingen van artikel 10.

Art. 15.De verplichtingen opgelegd aan de leden van de hiërarchische lijn en de werknemers doen geen afbreuk aan het beginsel van de verantwoordelijkheid van de werkgever.

Art. 16.De maatregelen inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk mogen in geen geval financiële lasten voor de werknemers met zich brengen.

De wijze waarop de financiële lasten worden gedragen ten aanzien van de personen bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, b) en e) van de wet worden bepaald door Ons. Afdeling III. - Verplichtingen van de werkgever inzake informatie en

vorming van de werknemers

Art. 17.De werkgever geeft aan de leden van de hiërarchische lijn en aan de werknemers alle informatie in verband met de risico's en de preventiemaatregelen die van toepassing zijn op het niveau van de organisatie in zijn geheel, op het niveau van elke groep van werkposten of functies en op de individuele werkpost of functie die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taak of die zij nodig hebben voor de bescherming van hun veiligheid en gezondheid en deze van de andere werknemers.

Hij geeft hen eveneens de nodige informatie betreffende de noodprocedures en inzonderheid met betrekking tot de maatregelen die moeten genomen worden in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar, en met betrekking tot de eerste hulp, de brandbestrijding en de evacuatie van de werknemers.

Art. 18.De werkgever stelt voor de hiërarchische lijn en voor de werknemers een programma op tot vorming inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, rekening houdend met de gegevens van het globaal preventieplan.

Dit programma evenals de inhoud van de vorming zelf houden rekening met de instructies die krachtens de reglementering moeten worden opgesteld.

Art. 19.Wanneer de werkgever een werknemer met de uitvoering van een taak belast neemt hij de bekwaamheid van de betrokken werknemer op het gebied van veiligheid en gezondheid in aanmerking.

Art. 20.De werkgever neemt de nodige maatregelen opdat alleen werknemers die passende instructies hebben gekregen, toegang hebben tot de zones met ernstige en specifieke gevaren.

Art. 21.De werkgever zorgt ervoor dat iedere werknemer een voldoende en aangepaste vorming in verband met het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk ontvangt die speciaal gericht is op zijn werkpost of functie.

Deze vorming wordt inzonderheid gegeven : 1° bij indienstneming;2° bij een overplaatsing of verandering van functie;3° bij de invoering van een nieuw arbeidsmiddel of verandering van een arbeidsmiddel;4° bij de invoering van een nieuw technologie. Deze vorming wordt aangepast aan de ontwikkeling van de risico's en aan het ontstaan van nieuwe risico's en wordt indien nodig, op gezette tijden herhaald.

De kosten van de vorming mogen niet ten laste zijn van de werknemers.

Zij wordt gegeven tijdens de werktijd. Afdeling IV. - Maatregelen bij noodsituaties en in geval van ernstig

en onmiddellijk gevaar

Art. 22.De werkgever stelt een intern noodplan op dat van toepassing is voor de bescherming van de werknemers wanneer dit nodig is naar aanleiding van de vastellingen gedaan ingevolge de risico-analyse.

Dit plan is gesteund op procedures die aangepast zijn aan gevaarlijke situaties en mogelijke ongevallen of incidenten die eigen zijn aan de onderneming of instelling.

Deze procedures hebben betrekking op : 1° de informatie en de instructies betreffende de maatregelen in geval van nood;2° het alarm- en communicatiesysteem;3° de veiligheidsoefeningen;4° de handelingen te stellen bij evacuatie en eerste hulp;5° de middelen voor de eerste verzorging.

Art. 23.De werkgever stelt alle werknemers die blootgesteld zijn of kunnen worden blootgesteld aan een ernstig en onmiddellijk gevaar zo spoedig mogelijk in kennis van dat gevaar en van de getroffen of te treffen beschermingsmaatregelen.

Hij neemt maatregelen en geeft instructies aan de werknemers ten einde hen toe te staan, in geval van een niet te vermijden, ernstig en onmiddellijk gevaar, hun activiteit stop te zetten of zich in veiligheid te stellen door de arbeidsplaats onmiddellijk te verlaten.

Hij onthoudt zich ervan behalve in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen, de werknemers te verzoeken hun werk te hervatten in een werksituatie waarin nog een ernstig en onmiddellijk gevaar bestaat.

Art. 24.De werkgever zorgt ervoor dat elke werknemer, wanneer een ernstig en onmiddellijk gevaar voor zijn eigen veiligheid of die van anderen dreigt en het onmogelijk is contact op te nemen met het bevoegde lid van de hiërarchische lijn of de interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk en rekening houdend met zijn technische kennis en middelen, de nodige passende maatregelen kan nemen om de gevolgen van een dergelijk gevaar te voorkomen.

Zijn optreden mag dan voor hem geen enkel nadeel met zich brengen, tenzij hij ondoordacht heeft gehandeld of een zware fout heeft begaan.

Art. 25.Een werknemer die, in geval van een niet te vermijden, ernstig en onmiddellijk gevaar, zijn werkpost of een gevaarlijke zone verlaat, mag daar geen nadeel van ondervinden en moet worden beschermd tegen alle ongerechtvaardigde nadelige gevolgen daarvan.

Hij stelt onmiddellijk het bevoegde lid van de hiërarchische lijn en de interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk hiervan in kennis. Afdeling V. - Maatregelen in geval van arbeidsongeval

Art. 26.Van een ernstig arbeidsongeval dat zich op de arbeidsplaats zelf voordoet, wordt binnen de twee werkdagen die volgen op de dag van het ongeval, kennis gegeven aan de inspecteur bevoegd inzake arbeidsveiligheid, onverminderd de verplichting tot aangifte als opgelegd bij de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.

De kennisgeving geschiedt door het sturen van een afschrift van de aangifte van het ongeval of van een brief met vermelding van de naam en het adres van de werkgever, de naam van het slachtoffer, de datum en de plaats van het ongeval en zijn vermoedelijke gevolgen en met een korte beschrijving van de omstandigheden.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ernstig arbeidsongeval verstaan, een dodelijk arbeidsongeval of een arbeidsongeval dat volgens de eerste medische diagnose, hetzij de dood, hetzij een algehele of gedeeltelijke blijvende arbeidsongeschiktheid, hetzij een algehele tijdelijke arbeidsongeschiktheid van meer dat één maand tot gevolg kan hebben.

Bovendien, wanneer het gaat om een dodelijk arbeidsongeval of om een arbeidsongeval dat volgens de eerste medische diagnose de dood of een blijvende arbeidsongeschiktheid van meer dan 25 % tot gevolg kan hebben, wordt de inspecteur bevoegd inzake arbeidsveiligheid ervan onmiddellijk in kennis gesteld, met het meest geschikte technologisch middel.

Art. 27.De werkgever zorgt ervoor dat de Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk die met deze opdracht is belast voor elk ongeval dat ten minste een dag arbeidsongeschiktheid heeft veroorzaakt, een arbeidsongevallensteekkaart opstelt.

Deze arbeidsongevallensteekkaart mag vervangen worden door een afschrift van de aangifte van het arbeidsongeval opgesteld ter uitvoering van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, op voorwaarde dat de relevante inlichtingen betreffende het ongeval opgesteld werden door de interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk.

De werkgever stuurt, in voorkomend geval, een afschrift van de arbeidsongevallensteekkaart of van de aangifte van het arbeidsongeval aan het departement belast met het medisch toezicht van de interne Dienst bedoeld in het tweede lid of aan de afdeling belast met het medisch toezicht van de externe Dienst bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe Diensten voor Preventie en Bescherming op het werk.

Art. 28.De werkgever bewaart de arbeidsongevallensteekkaarten tot drie jaar verstreken zijn sedert het slachtoffer opgehouden heeft in de onderneming of instelling te werken.

Wanneer de onderneming of instelling uit verscheidene exploitatiezetels bestaat, worden deze steekkaarten bijgehouden in de exploitatiezetel waarop ze betrekking hebben.

De arbeidsongevallensteekkaarten worden ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaren. Afdeling VI. - Verplichtingen van de werkgever in verband met bepaalde

documenten.

Art. 29.De werkgever stelt een documentatie samen betreffende de vraagstukken inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, het intern en het extern milieu, die ter beschikking wordt gehouden van het Comité.

Art. 30.De werkgever stuurt aan de met het toezicht belaste ambtenaar een volledig jaarverslag over de werking van de interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk in twee exemplaren en uiterlijk binnen drie maanden na het afgelopen burgerlijk jaar waarop het betrekking heeft. Afdeling VII. - Slotbepalingen

Art. 31.Zijn belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit besluit : 1° de ingenieurs, industrieel ingenieurs, technisch ingenieurs en technisch controleurs van de Technische Inspectie van de Administratie van de arbeidsveiligheid;2° de geneesheren-arbeidsinspecteurs en de adjunct-inspecteurs arbeidshygiëne van de Medische Arbeidsinspectie van de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde.

Art. 32.De bepalingen van de artikelen 1 tot 30 vormen titel I, hoofdstuk III van de codex over het welzijn op het werk met de volgende opschriften : 1° « Titel I.- Algemene beginselen. » 2° « Hoofdstuk III.- Algemene principes betreffende het welzijnsbeleid. »

Art. 33.Dit besluit treedt in werking op 1 april 1998.

Art. 34.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 27 maart 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET

(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 4 augustus 1996, Belgisch Staatsblad van 18 september 1996.

^