gepubliceerd op 31 mei 2006
Koninklijk besluit inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeevarenden
24 MEI 2006. - Koninklijk besluit inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeevarenden
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid der zeeschepen, inzonderheid op artikel 4, 1°, f ;
Gelet op de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, inzonderheid op artikel 39, § 2;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 mei 1958 betreffende de toekenning van de brevetten, diploma's, certificaten en vergunningen in de koopvaardij, de zeevisserij en de pleziervaart, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 juni 1959, 13 februari 1961, 8 april 1964, 10 juni 1965, 18 maart 1966, 17 augustus 1966, 14 maart 1967, 3 augustus 1967, 13 maart 1968, 3 juni 1969, 10 april 1970, 27 januari 1971, 26 maart 1971, 20 juli 1971, 25 oktober 1971, 2 oktober 1972, 28 maart 1974, 2 juli 1975, 11 maart 1977, 21 april 1978, 4 december 1978, 14 januari 1983, 5 april 1983, 10 mei 1984, 10 januari 1986, 4 september 1986, 3 september 1987, 21 oktober 1993 en opgeheven bij koninklijk besluit van 12 juni 1996 betreffende de brevetten, certificaten, getuigschriften en dienstbewijzen die vereist zijn voor de zeevisserijvaart voor wat betreft de zeevisserij;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 juni 1975, 20 juni 1977, 24 november 1978, 10 juli 1981, 28 maart 1984, 2 mei 1984, 7 mei 1984, 12 juni 1996, 20 januari 1997, 7 januari 1998, 13 juli 1998, 13 september 1998, 23 december 1998, 3 mei 1999, 23 oktober 2001, 11 maart 2002, 31 januari 2003, 29 februari 2004, 19 maart 2004, 1 september 2004, 17 september 2005 en 21 november 2005;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 april 1974 tot instelling van een permanente toelating voor gebrevetteerde officieren ter kustvaart om dienst te doen aan boord van koopvaardijschepen ter lange omvaart;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 april 1988 betreffende het brevet van schipper ter baggervaart en van het brevet van stuurman voor de baggervaart, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 oktober 1993;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 oktober 1993 betreffende de brevetten die vereist zijn voor de sleep- en offshorevaart;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 oktober 1993 tot instelling van een radarbrevet en tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 april 1988 betreffende het brevet van schipper ter baggervaart en van het brevet van stuurman voor de baggervaart;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 december 1998, 21 juni 2001, 31 januari 2003 en 25 oktober 2004;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 november 1999 tot uitvoering van Richtlijn 98/35/EG van de Raad van 25 mei 1998 tot wijziging van Richtlijn 94/58/EG inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 8 mei 2006;
Gelet op het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie geven op 8 mei 2006;
Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat artikel 13, eerste lid, van Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 houdende wijziging van de richtlijnen op het gebied van maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen bepaalt dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 23 november 2003 aan de richtlijn te voldoen; dat artikel 2, eerste lid, van Richtlijn 2003/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 houdende wijziging van Richtlijn 2001/25/EG inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden bepaalt dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 14 mei 2005 aan de richtlijn te voldoen; dat artikel 2, eerste lid, van Richtlijn 2005/23/EG van de Commissie van 8 maart 2005 tot wijziging van Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden bepaalt dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 29 september 2005 aan de richtlijn te voldoen;
Overwegende dat België door de Commissie van de Europese Gemeenschappen met brief van 25 juli 2005 inzake de omzetting van Richtlijn 2003/103/EG en met brief van 5 december 2005 inzake de omzetting van Richtlijn 2005/23/EG in gebreke werd gesteld wegens niet tijdige omzetting van de richtlijnen; dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op 2 februari 2006 inzake de omzetting van Richtlijn 2002/84/EG, een arrest heeft gewezen waarbij wordt vastgesteld dat België, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de richtlijn, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen; dat België bijgevolg onverwijld de richtlijnen dient om te zetten in nationaal recht;
Gelet op het advies 40.461/4 van de Raad van State, gegeven op 17 mei 2006 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en Onze Minister van Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Verkrijgen van vaarbevoegdheidsbewijzen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit ter omzetting van Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden, gewijzigd bij Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 in zoverre ze betrekking heeft op Richtlijn 2001/25/EG, bij Richtlijn 2003/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003, bij Richtlijn 2005/23/EG van de Commissie van 8 maart 2005 en bij Richtlijn 2005/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 wordt verstaan onder : 1° "zeeschepen" : schepen, andere dan schepen die uitsluitend varen op de binnenwateren of op wateren binnen of nauw grenzend aan beschutte wateren of zones waar havenvoorschriften van toepassing zijn;2° "lidstaat" : een lidstaat van de Europese Unie;3° "zeeschip dat gerechtigd is de vlag van een lidstaat te voeren" : een zeeschip dat geregistreerd is in en de vlag voert van een lidstaat volgens de wetgeving van die lidstaat.Zeeschepen die niet aan deze definitie voldoen, worden gelijkgesteld met zeeschepen die onder de vlag van een derde land varen; 4° "zeeschip dat gerechtigd is de Belgische vlag te voeren" : een zeeschip dat in België geregistreerd is en gerechtigd is de Belgische vlag te voeren overeenkomstig de Belgische wetgeving;5° "kapitein" : degene die het bevel voert over een zeeschip;6° "officier" : een lid van de bemanning, niet zijnde de kapitein, die als zodanig aangewezen is op grond van de vigerende wetgeving inzake de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst;7° "dekofficier" : een officier die bevoegd is in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk II van bijlage I;8° "eerste stuurman" : de officier die in rang volgt op de kapitein en op wie het bevel over het zeeschip komt te rusten indien de kapitein daartoe niet in staat is;9° "werktuigkundige" : een officier die bevoegd is in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk III van bijlage I;10° "hoofdwerktuigkundige" : de werktuigkundige die het oudst in rang is en die verantwoordelijk is voor de werktuiglijke voortstuwing en de werking en het onderhoud van de werktuiglijke en elektrische installaties van het zeeschip;11° "tweede werktuigkundige" : de werktuigkundige die in rang volgt op de hoofdwerktuigkundige en op wie de verantwoordelijkheid voor de werktuiglijke voortstuwing en de werking en het onderhoud van de werktuiglijke en elektrische installaties van het zeeschip komt te rusten, indien de hoofdwerktuigkundige daartoe niet in staat is;12° "assistent-werktuigkundige" : een persoon die aan boord van een zeeschip een opleiding volgt tot werktuigkundige en als zodanig op grond van de wet van 5 juni 1928 houdende regeling van de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst is aangewezen;13° "BIPT" : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;14° "passend vaarbevoegdheidsbewijs" : een vaarbevoegdheidsbewijs afgegeven en voorzien van een officiële verklaring, in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit, dat de rechtmatige houder ervan het recht geeft dienst te doen in de daarin beschreven hoedanigheid, en de daarbij behorende functies te vervullen op het daarin omschreven verantwoordelijkheidsniveau op een zeeschip van het desbetreffende type, tonnage, vermogen en wijze van voortstuwing, tijdens de desbetreffende zeereis;15° "radio-operator" : een persoon die in het bezit is van een bewijs van beroepsbekwaamheid, afgegeven of erkend door het BIPT, krachtens de bepalingen van het radioreglement zoals gedefinieerd onder punt 24;16° "gezel" : een lid van de bemanning van het zeeschip, niet-zijnde de kapitein of een officier;17° "STCW-verdrag" : het internationaal verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, zoals dit geldt voor de van toepassing zijnde onderwerpen, rekening houdend met de overgangsbepalingen van artikel VII en Voorschrift I/15 van het STCW-verdrag en met inbegrip, voorzover van toepassing, van de desbetreffende bepalingen van de STCW-code, die alle worden toegepast, in de meest recente versie;18° "STCW-code" : de code voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, aangenomen in Resolutie 2 van de STCW-conferentie van 1995 van de partijen bij het STCW-verdrag, in de meest recente versie;19° "reizen nabij de kust" : reizen binnen een vaargebied onder Belgische jurisdictie dat zich uitstrekt tot dertig zeemijlen uit de Belgische kust, of reizen in de nabijheid van een lidstaat, zoals door die lidstaat omschreven of in de nabijheid van een partij, zoals door die partij omschreven;20° "voortstuwingsvermogen" : het maximale vermogen uitgedrukt in kilowatt, dat door de voortstuwingsmachine(s) van het zeeschip zonder overbelasting gedurende onbeperkte tijdsduur kan worden geleverd, zoals vermeld in het bijvoegsel aan de meetbrief waarvan het model opgenomen is in bijlage III bij het koninklijk besluit van 7 mei 1984 ter uitvoering van de wet van 12 juli 1983 op de scheepsmeting;21° "olietanker" : een zeeschip gebouwd en gebruikt voor het vervoer in bulk van aardolie en aardolieproducten;22° "chemicaliëntanker" : een zeeschip, gebouwd of aangepast en gebruikt voor het vervoer in bulk van enig vloeibaar product opgenomen in hoofdstuk 17 van de Internationale Code inzake het vervoer van chemicaliën in bulk (International Bulk Chemical Code), in de meest recente versie;23° "vloeibaargastanker" : een zeeschip, gebouwd of aangepast en gebruikt voor het vervoer in bulk van enig vloeibaar gemaakt gas of ander product opgenomen in hoofdstuk 19 van de Internationale Code inzake het vervoer van vloeibaar gemaakt gas (International Gas Carrier Code) in de meest recente versie;24° "radioreglement" : het herziene radioreglement zoals aangenomen door de Administratieve Wereldradioconferentie voor de mobiele dienst, in de meest recente versie;25° "passagiersschip" : een zeeschip dat meer dan twaalf passagiers vervoert;26° "vissersvaartuig" : een vaartuig dat wordt gebruikt voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee;27° "radiowerkzaamheden" : werkzaamheden die, al naar gelang van het geval, de luisterwacht omvatten alsmede het technisch onderhoud en reparatiewerkzaamheden overeenkomstig het radioreglement, het internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (SOLAS-verdrag) en de desbetreffende aanbevelingen van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), in de meest recente versie;28° "ro-ro-passagiersschip" : een passagiersschip met ruimten voor ro-ro-lading of ruimten van bijzondere aard zoals omschreven in het SOLAS-verdrag, in de meest recente versie;29° "functie" : een verzameling taken, plichten en verantwoordelijkheden, zoals aangegeven in de STCW-code, die vereist zijn voor de bedrijfsvoering aan boord, de beveiliging van mensenlevens op zee of de bescherming van het mariene milieu;30° "maatschappij" : de reder van het zeeschip of elke andere organisatie of persoon, zoals de beheerder of degene die het zeeschip leeg chartert, die de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering aan boord van de eigenaar van het zeeschip heeft overgenomen en die bij het op zich nemen van deze verantwoordelijkheid, ermee heeft ingestemd alle verplichtingen en verantwoordelijkheden over te nemen die door deze voorschriften aan de maatschappij worden opgelegd;31° "bewijs van beroepsbekwaamheid" : een geldig document in de zin van artikel 4;32° "diensttijd" : een dienst gedaan aan boord van een zeeschip voor zover van belang voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs of een andere kwalificatie;33° "goedgekeurd" : goedgekeurd overeenkomstig de bepalingen van dit besluit door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn;34° "maand" : een kalendermaand of 30 dagen samengesteld uit perioden van minder dan een maand;35° "derde land" : een land dat geen lidstaat is;36° "Commissie" : de Commissie van de Europese Gemeenschappen;37° "Minister" : de Minister tot wiens bevoegdheid de Maritieme Zaken en de Scheepvaart behoren;38° "Directoraat" : het Directoraat-generaal Maritiem Vervoer bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer;39° "aannemersmaterieel" : baggerschepen, sleepschepen en hulpschepen voor offshore installaties;40° "commercieel pleziervaartuig" : elk vaartuig gebruikt voor winstgevende verrichtingen in welke vorm ook, dat op zee aan pleziervaart doet of ervoor bestemd is, met uitsluiting van de vaartuigen gebruikt of bestemd voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;41° "SOLAS-verdrag" : het internationaal verdrag van 1974 voor de beveiliging van mensenlevens op zee, en bijhorende protocollen en wijzigingen, in de meest recente versie;42° "Richtlijn 2001/25/EG" : Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden, in de meest recente versie.
Art. 2.De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de in dit besluit genoemde zeevarenden die dienst doen op zeeschepen die gerechtigd zijn de Belgische vlag te voeren, met uitzondering van : - oorlogsschepen, hulpschepen voor de marine of andere zeeschepen die eigendom zijn van of geëxploiteerd worden door België en die uitsluitend worden gebezigd voor een niet-commerciële overheidsdienst; - vissersvaartuigen; - pleziervaartuigen andere dan commerciële pleziervaartuigen; - houten zeeschepen van primitieve bouw.
Art. 3.Om een vaarbevoegdheidsbewijs te verkrijgen, voldoen zeevarenden die dienst doen op een zeeschip zoals bedoeld in artikel 2 aan de voorschriften inzake opleiding van het STCW-verdrag opgenomen in bijlage I bij dit besluit en aan de bepalingen van dit besluit.
Bemanningsleden die een bewijs van beroepsbekwaamheid moeten bezitten overeenkomstig de bepalingen van voorschrift III/10.4 van het SOLAS-verdag hebben een opleiding genoten en zijn in het bezit van een bewijs van beroepsbekwaamheid overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Het bewijs van beroepsbekwaamheid van scheepskok dienst doende op een zeeschip wordt verleend overeenkomstig de bepalingen van dit besluit mits voldaan wordt aan de minimumeisen vermeld in bijlage V.
Art. 4.Een bewijs van beroepsbekwaamheid is elk geldig document, onder welke naam dit ook bekend mag zijn, dat is uitgegeven door of onder de verantwoordelijkheid van de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn of door of onder de verantwoordelijkheid van het BIPT, in overeenstemming met artikel 5 en de in bijlage I vastgelegde vereisten.
Art. 5.§ 1. Vaarbevoegdheidsbewijzen worden afgegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 9. § 2. De vaarbevoegdheidsbewijzen voor kapiteins, officieren en radio-operators worden door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, voorzien van een officiële verklaring volgens de voorschriften van dit artikel. § 3. De vaarbevoegdheidsbewijzen worden afgegeven overeenkomstig voorschrift I/2, lid 1, van het STCW-verdrag. § 4. Met betrekking tot de radio-operators wordt door het BIPT een afzonderlijk vaarbevoegdheidsbewijs gegeven waarin is vermeld dat de houder de aanvullende kennis vereist volgens de desbetreffende voorschriften bezit. § 5. De officiële verklaringen worden opgenomen in het model van het vaarbevoegdheidsbewijs dat wordt afgegeven zoals voorgeschreven in sectie A-I/2 van de STCW-code. Het gebruikte model komt overeen met het model dat is beschreven in sectie A-I/2, lid 1 van de STCW-code.
De officiële verklaringen worden afgegeven overeenkomstig artikel VI, lid 2, van het STCW-verdrag. § 6. Voor een vaarbevoegdheidsbewijs erkend krachtens de procedure van artikel 15, § 1, a), geven de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn een officiële verklaring af teneinde die erkenning te bevestigen. Het model van de gebruikte officiële verklaring komt overeen met het model dat is beschreven in sectie A-I/2, lid 3, van de STCW-code.
Met het oog op het afgeven van de officiële verklaringen zien de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn erop toe dat de betrokken zeevarenden passende talenkennis hebben verworven, zoals vastgelegd in de secties A-II/1, A-III/1, A-IV/2 en A-II/4 van de STCW-code opdat zij in staat zijn hun specifieke taken uit te voeren op een zeeschip dat gerechtigd is de Belgische vlag te voeren. § 7. De officiële verklaringen bedoeld in de paragrafen 5 en 6 : a) zijn alle voorzien van een eigen, uniek nummer, met dien verstande, dat aan officiële verklaringen die de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs bevestigen hetzelfde nummer mag worden toegekend als aan het desbetreffende vaarbevoegdheidsbewijs, op voorwaarde dat dit nummer uniek is, en b) verliezen hun geldigheid zodra het desbetreffende vaarbevoegdheidsbewijs vervalt of wordt ingetrokken, tijdelijk ingetrokken of ongeldig wordt verklaard door de lidstaat of door het derde land die dat heeft afgegeven en, in elk geval, uiterlijk vijf jaar na de datum van afgifte. § 8. De hoedanigheid waarin de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs gerechtigd is te varen wordt in de officiële verklaring vermeld in bewoordingen gelijk aan die welke worden gebruikt in de van toepassing zijnde eisen inzake het veilig bemannen van zeeschepen zoals bepaald in artikel 90 van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement. § 9. Behoudens de bepalingen van artikel 15, § 2, is het origineel van elk op grond van dit besluit vereist vaarbevoegdheidsbewijs beschikbaar aan boord van het zeeschip waarop de houder dienst doet.
Art. 6.De in artikel 3 bedoelde vereiste opleiding wordt verstrekt in een vorm die past bij de theoretische kennis en praktische vaardigheden die in de bijlage I worden voorgeschreven, in het bijzonder wat betreft het gebruik van reddings- en brandbestrijdingsmiddelen, en welke goedgekeurd is door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn.
Art. 7.§ 1. Voor reizen nabij de kust, worden geen eisen betreffende opleiding, ervaring of bewijzen van beroepsbekwaamheid opgelegd aan zeevarenden, dienstdoende aan boord van zeeschepen die gerechtigd zijn tot het voeren van de vlag van een andere lidstaat of een andere partij bij het STCW-verdrag tijdens dergelijke reizen, op een wijze die leidt tot strengere eisen voor die zeevarenden dan voor de zeevarenden, dienstdoende aan boord van zeeschepen die gerechtigd zijn de Belgische vlag te voeren. In geen geval worden eisen gesteld, met betrekking tot zeevarenden dienstdoende aan boord van zeeschepen die gerechtigd zijn tot het voeren van een vlag van een andere lidstaat of een andere partij bij het STCW-verdrag, die strenger zijn dan die van dit besluit met betrekking tot zeeschepen die niet voor reizen nabij de kust worden ingezet. § 2. Met betrekking tot zeeschepen die gerechtigd zijn de Belgische vlag te voeren, die regelmatig worden ingezet voor reizen nabij de kust voor de kust van een andere lidstaat of een andere partij bij het STCW-verdrag, moeten op zodanige zeeschepen dienstdoende zeevarenden voldoen aan eisen inzake opleiding, ervaring en bewijzen van beroepsbekwaamheid, die ten minste gelijk zijn aan die van de lidstaat of andere partij bij het STCW-verdrag voor wiens kust het zeeschip wordt ingezet, mits deze de eisen van dit besluit met betrekking tot zeeschepen die niet voor reizen nabij de kust worden ingezet niet te boven gaan. Zeevarenden dienst doende op een zeeschip dat gerechtigd is de Belgische vlag te voeren waarvan de reis buiten het gebied komt dat door de lidstaat of andere partij bij het STCW-verdrag is omschreven voor reizen nabij de kust, en dat zich begeeft in wateren die niet onder deze omschrijving vallen, dienen aan de van toepassing zijnde pertinente eisen van dit besluit voldoen. § 3. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, kunnen een zeeschip dat gerechtigd is de Belgische vlag te voeren, de voordelen van de bepalingen van dit besluit inzake reizen nabij de kust toekennen wanneer het regelmatig in de nabijheid van de kust van een staat, die geen partij is bij het STCW-verdrag wordt gebruikt voor reizen nabij de kust.
Art. 8.§ 1. Alle werkzaamheden betreffende opleiding en beoordeling van bekwaamheid, die worden uitgevoerd door niet-gouvernementele instanties of door lichamen die onder hun gezag vallen, worden voortdurend door een systeem van kwaliteitsbewaking volgens de norm ISO 9001:2000 of volgens een gelijkwaardige norm getoetst teneinde te garanderen dat de vastgestelde doelstellingen worden verwezenlijkt, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de bevoegdheden en ervaring van instructeurs en beoordelaars.
De afgifte van vaarbevoegdheidsbewijzen, officiële verklaringen en verlenging van geldigheid, gebeurt door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn en wordt door een systeem van kwaliteitsbewaking getoetst volgens de ISO norm 9001:2000 of volgens een gelijkwaardige norm teneinde te garanderen dat de vastgestelde doelstellingen worden verwezenlijkt, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de bevoegdheden en opgedane ervaring van instructeurs en beoordelaars.
De onderwijs- en opleidingsdoelstellingen en de daarmee verband houdende te bereiken niveaus van bekwaamheid zijn duidelijk omschreven met vermelding van de niveaus van kennis, inzicht en vaardigheid die passen bij de krachtens dit besluit vereiste onderzoeken en beoordelingen. De doelstellingen en de daarmee verband houdende kwaliteitsnormen mogen afzonderlijk worden aangegeven voor verschillende cursussen en opleidingsprogramma's en omvatten het beheer van het systeem voor het verlenen van getuigschriften.
Het toepassingsgebied van de kwaliteitsnormen omvat het beheer van het systeem voor het verlenen van getuigschriften, alle opleidingscursussen en -programma's, de door de instanties, aangewezen overeenkomstig artikel 13, afgenomen examens en de beoordelingen, alsmede de van instructeurs en beoordeelaars verlangde bevoegdheden en ervaring, rekening houdend met de beleidslijnen, systemen, controles en interne kwaliteitsbewakingsonderzoeken die zijn ingesteld ter verwezenlijking van de omschreven doelstellingen. § 2. Het systeem voor het verlenen van getuigschriften en voor de afgifte van vaarbevoegdheidsbewijzen, officiële verklaringen en verlenging van geldigheid bedoeld in § 1, is gecertificeerd door een daartoe geaccrediteerde instelling conform de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling of door een gelijkwaardige accreditatie-instelling opgericht binnen de Europese Economische Ruimte. § 3. Periodiek, met tussenpozen van niet meer dan vijf jaar, vindt een onafhankelijke evaluatie plaats van de werkzaamheden met betrekking tot verwerving en beoordeling van kennis, begrip, vaardigheden en bekwaamheid en het beheer van het systeem voor het verlenen van getuigschriften en voor de afgifte van vaarbevoegdheidsbewijzen, officiële verklaringen en verlenging van geldigheid bedoeld in § 1, door geaccrediteerde instellingen als bedoeld in § 2, die zelf niet bij de werkzaamheden zijn betrokken om na te gaan of : a) alle maatregelen van controle en toezicht op de interne bedrijfsvoering en de vervolgwerkzaamheden in overeenstemming zijn met de geplande regelingen en schriftelijk vastgelegde procedures, en doeltreffend zijn om de omschreven doelstellingen te verwezenlijken;b) de resultaten van iedere onafhankelijke evaluatie gestaafd zijn met bewijsstukken en onder de aandacht worden gebracht van diegenen die verantwoordelijk zijn voor het geëvalueerde gebied;c) tijdig stappen worden ondernomen om tekortkomingen te corrigeren.
Art. 9.§ 1. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn geven slechts vaarbevoegdheidsbewijzen af aan kandidaten die aan de eisen vastgelegd in dit artikel voldoen. § 2. Kandidaten die een vaarbevoegdheidsbewijs wensen te verkrijgen, leggen op voldoende wijze het bewijs over : a) van hun identiteit;b) dat hun leeftijd niet lager is dan die welke is voorgeschreven in het betreffende voorschrift van bijlage I voor het aangevraagde vaarbevoegdheidsbewijs;c) dat zij voldoen aan de normen voor medische geschiktheid, in het bijzonder voor wat betreft hun gezichts- en gehoororgaan, en in het bezit zijn van een certificaat van medische geschiktheid overeenkomstig artikel 102 van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement;d) dat zij de diensttijd, en elke daarmee verband houdende verplichte opleiding die door de voorschriften van bijlage I voor het aangevraagde vaarbevoegdheidsbewijs is vereist, hebben voltooid, en e) dat zij voldoen aan de normen van bekwaamheid die door de voorschriften van bijlage I worden voorgeschreven voor de hoedanigheid, functies en niveaus, die worden vermeld in de officiële verklaring gedaan in het vaarbevoegdheidsbewijs. § 3. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn : a) houden een register of registers bij van alle vaarbevoegdheidsbewijzen en officiële verklaringen van kapiteins en officieren en, waar van toepassing, scheepsgezellen, die zijn afgegeven, zijn verlopen of zijn vernieuwd, tijdelijk ingetrokken of ongeldig verklaard of als vermist of in het ongerede geraakt zijn aangemeld, en tevens van dispensaties die zijn verleend, en b) stellen gegevens beschikbaar betreffende de status van dergelijke vaarbevoegdheidsbewijzen, officiële verklaringen en dispensaties aan andere lidstaten of andere partijen bij het STCW-verdrag en maatschappijen die om bevestiging van de echtheid en geldigheid verzoeken van vaarbevoegdheidsbewijzen die aan hen worden overgelegd door zeevarenden die erkenning van hun vaarbevoegdheidsbewijzen aanvragen of werk zoeken aan boord van een zeeschip. § 4. De maatschappij of de kapitein meldt iedere aan- en afmonstering van elke zeevarende met opgave van de datum van inscheping en van ontscheping, de functie die aan boord door de zeevarende wordt uitgeoefend en de naam van het betrokken zeeschip aan de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn.
Art. 10.§ 1. Elke kapitein, officier en radio-operator die in het bezit is van een vaarbevoegdheidsbewijs dat is afgegeven of erkend krachtens enig hoofdstuk van bijlage I, uitgezonderd hoofdstuk VI, en die buitengaats dienst doet of van plan is na een periode aan de wal naar zee terug te keren, dient, teneinde zijn bevoegdheid om buitengaats dienst te doen te behouden, met tussenpozen van ten hoogste vijf jaar : a) aan te tonen dat hij voldoet aan de normen van medische geschiktheid overeenkomstig artikel 9, en b) aan te tonen dat hij bij voortduring vakbekwaam is in overeenstemming met de sectie A-I/11 van de STCW-code; § 2. Elke kapitein, officier en radio-operator sluit om bij voortduring buitengaats dienst te doen aan boord van zeeschepen waarvoor internationaal bijzondere opleidingseisen overeengekomen zijn, een goedgekeurde desbetreffende opleiding met goed gevolg. § 3. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, vergelijken de normen inzake bekwaamheid die zij aan kandidaten stelden voor vaarbevoegdheidsbewijzen afgegeven vóór 1 februari 2002, met die welke in deel A van de STCW-code voor de passende vaarbevoegdheidsbewijzen zijn genoemd, en stellen vast of het noodzakelijk is de houders van dergelijke vaarbevoegdheidsbewijzen een passende herhalings- en bijscholingscursus te laten volgen of een beoordeling van hun bekwaamheid te laten ondergaan.
De herhalings- en bijscholingscursussen worden goedgekeurd door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn en omvatten de wijzigingen van de relevante nationale en internationale voorschriften inzake de beveiliging van mensenlevens op zee en de bescherming van het mariene milieu, en houden rekening met alle aanpassingen van de betreffende bekwaamheidsnorm.
Instellingen die erkende getuigschriften voor het volgen van zulke herhalings- en bijscholingscursussen wensen uit te reiken of zulke beoordeling wensen te doen, voldoen aan de bepalingen van artikel 8. § 4. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, formuleren, in overleg met de betrokkenen, de opmaak van een structuur van herhalings- en bijscholingscursussen, zoals bepaald in sectie A-I/11 van de STCW-code. § 5. Teneinde de kennis van kapiteins, officieren en radio-operatoren "up to date" te houden, stellen de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn de teksten van de laatste wijzigingen in de nationale en internationale voorschriften inzake de beveiliging van mensenlevens op zee en de bescherming van het mariene milieu elektronisch ter beschikking aan de zeeschepen die gerechtigd zijn de Belgische vlag te voeren.
Art. 11.Aan de functienormen en andere bepalingen die zijn vermeld in sectie A-I/12 van de STCW-code alsook aan de verdere eisen die in deel A van de STCW-code worden voorgeschreven met betrekking tot een desbetreffend vaarbevoegdheidsbewijs wordt voldaan inzake : a) elke opleiding waarvan het gebruik van een simulator verplicht is;b) elke beoordeling van bekwaamheid vereist krachtens deel A van de STCW-code die met behulp van een simulator wordt gedaan, en c) elk aantonen van bekwaamheid bij voortduring, met behulp van een simulator, zoals vereist in deel A van de STCW-code.
Art. 12.§ 1. In buitengewoon dringende omstandigheden kunnen de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, indien dit naar hun oordeel geen gevaar oplevert voor personen, goederen of het milieu, dispensatie verlenen waardoor aan een bepaalde zeevarende wordt toegestaan gedurende een bepaalde periode van ten hoogste zes maanden op een bepaald zeeschip dienst te doen in een hoedanigheid waarvoor hij niet het passend vaarbevoegdheidsbewijs bezit - maar niet in de hoedanigheid van radio-operator, behalve zoals is bepaald in artikel 47 van het radioreglement - mits degene aan wie dispensatie wordt verleend voldoende bekwaam is om de onbezette functie op een verantwoorde wijze te vervullen, zulks ter beoordeling van de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn. Niettemin worden geen dispensaties verleend aan kapiteins of hoofdwerktuigkundigen, behalve ingeval van overmacht en dan nog slechts voor de kortst mogelijke tijd. § 2. Iedere ten aanzien van een functie verleende dispensatie wordt slechts verleend aan iemand die het juiste vaarbevoegdheidsbewijs bezit voor de functie onmiddellijk daaronder.
Indien geen vaarbevoegdheidsbewijs is vereist voor de functie daaronder, kan dispensatie worden verleend aan iemand wiens bekwaamheden en ervaring naar het oordeel van de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn duidelijk overeenstemmen met de eisen voor de te bezetten functie, mits aan een dergelijk persoon, indien hij/zij het passend vaarbevoegdheidsbewijs niet bezit, de eis zal worden gesteld dat hij/zij met goed gevolg een test aflegt die door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, is aanvaard als bewijs dat die dispensatie zonder gevaar kan worden gegeven.
Bovendien dragen de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn er zorg voor dat de desbetreffende functie zo spoedig mogelijk wordt vervuld door iemand die een passend vaarbevoegdheidsbewijs bezit.
Art. 13.§ 1. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, wijzen de instanties aan die de in artikel 3 bedoelde opleiding verstrekken en waar nodig de examens organiseren en/of er toezicht op houden.
De Minister erkent al dan niet de getuigschriften die door de in het eerste lid aangewezen instanties worden afgeleverd.
De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, geven het in artikel 9 bedoelde vaarbevoegdheidsbewijs af en verlenen de in artikel 12 bedoelde dispensatie. § 2. Om te worden aangewezen overeenkomstig § 1, eerste lid, richten de instanties een aanvraag tot aanwijzing aan de Minister.
Bij de aanvraag tot aanwijzing worden alle bewijsstukken gevoegd waaruit blijkt dat : a) alle opleiding en beoordeling van zeevarenden : 1.gestructureerd wordt volgens geschreven programma's met inbegrip van methoden en hulpmiddelen voor kennisoverdracht, werkwijzen en cursusmateriaal die nodig zijn om het voorgeschreven bekwaamheidspeil te bereiken, en 2. geleid, begeleid, geëvalueerd en ondersteund wordt door personen die bevoegd zijn overeenkomstig de punten d), e) en f).b) personen die zeevarenden tijdens de dienst aan boord van een zeeschip opleiden of beoordelen, dit alleen doen, wanneer deze opleiding of beoordeling geen nadelige invloed heeft op de normale bedrijfsvoering aan boord, en wanneer zij hun tijd en aandacht kunnen besteden aan opleiding of beoordeling;c) instructeurs, mentors en beoordelaars de vereiste bevoegdheden hebben voor de specifieke soorten en niveaus van opleiding of beoordeling van bekwaamheid van zeevarenden zowel aan boord als aan de wal;d) eenieder die tijdens de dienst aan boord of aan de wal aan een zeevarende een opleiding geeft die bedoeld is gebruikt te worden voor het verkrijgen van de bevoegdheden vereist voor de verwerving van een vaarbevoegdheidsbewijs krachtens dit besluit : 1.het opleidingsprogramma op zijn waarde kan beoordelen en inzicht heeft in de specifieke leerdoelen van de bijzondere soort opleiding die wordt gegeven; 2. bevoegd is voor de taak waarvoor de opleiding wordt gegeven, en 3.indien hij bij het geven van de opleiding gebruik maakt van een simulator : 1) alle passende aanwijzingen heeft ontvangen voor het geven van onderricht met betrekking tot het gebruik van simulatoren, en 2) praktijkervaring heeft opgedaan in de bediening van het gebruikte type simulator.e) eenieder die verantwoordelijke is voor het toezicht op de opleiding van een zeevarende tijden de dienst aan boord, die bedoeld is te worden gebruikt voor het verkrijgen van de bevoegdheden vereist voor het verwerven van een vaarbevoegdheidsbewijs, een volledig begrip heeft van het opleidingsprogramma en de specifieke doelstelling van iedere soort opleiding die wordt gegeven;f) eenieder die tijdens de dienst aan boord of aan wal een zeevarende op zijn bekwaamheid beoordeelt, welke beoordeling gebruikt zal worden bij de verwerving van een vaarbevoegdheidsbewijs : 1.beschikt over de vereiste mate van kennis en inzicht in de te beoordelen bekwaamheid; 2. bevoegd is voor de taak waarvoor de beoordeling wordt verricht;3. passende aanwijzingen heeft ontvangen over beoordelingsmethoden- en praktijk;4. praktijkervaring heeft opgedaan met beoordelen, en 5.indien bij de beoordeling simulatoren moeten worden gebruikt, praktijkervaring heeft opgedaan met beoordeling op het gebruikte type simulator onder toezicht en naar genoegen van een ervaren beoordelaar. g) wanneer de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn een opleidingscursus, een opleidingsinstelling of een door een opleidingsinstelling verleende bevoegdheid erkennen, als onderdeel van hun gestelde eisen met betrekking tot de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs, vallen de bevoegdheden en opgedane evaring van instructeurs en beoordelaars onder de toepassing van de bepalingen inzake kwaliteitsnormen van artikel 8.Deze bevoegdheden, opgedane ervaring en toepassing van kwaliteitsnormen omvatten een passende opleiding in het geven van onderricht en opleidings- en beoordelingsmethoden en -praktijk en voldoen aan alle van toepassing zijnde eisen van de punten d), e) en f). § 3. De aanvraag wordt onderzocht door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn.
Na het onderzoek bedoeld in het eerste lid nemen de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn een beslissing.
Wanneer de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, de aanwijzing van een instantie weigeren, delen zij hun beslissing bij een ter post aangetekende brief mee aan de betrokken instantie.
In het geval waarin de aanwijzing wordt geweigerd, kan door de instantie beroep worden ingesteld bij de Minister. Het beroep wordt ingesteld bij een ter post aangetekende brief binnen dertig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de beslissing van weigering en moet met redenen omkleed zijn.
De Minister beslist binnen 60 dagen na de ontvangst van het beroep. De beslissing van de Minister wordt ter kennis gebracht van de instantie.
Art. 14.§ 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 15 en 16, is dit artikel van toepassing voor erkenningen van passende vaarbevoegdheidsbewijzen of andere bewijzen van beroepsbekwaamheid voor zeevarenden die : a) onderdaan van een lidstaat zijn en opgeleid zijn en van een lidstaat de opleiding en het bewijs van beroepsbekwaamheid hebben ontvangen ten minste overeenkomstig de in bijlage I bij Richtlijn 2001/25/EG vastgelegde eisen;b) onderdaan van een derde land zijn en houder zijn van een door een lidstaat afgegeven bewijs van beroepsbekwaamheid. § 2. Het Directoraat erkent passende vaarbevoegdheidsbewijzen of andere bewijzen van beroepsbekwaamheid die overeenkomstig de eisen van Richtlijn 2001/25/EG zijn afgegeven door een andere lidstaat. § 3. De erkenning van passende vaarbevoegdheidsbewijzen is beperkt tot de daarin omschreven functies, taken en verantwoordelijkheidsniveaus en gaat vergezeld van een officiële verklaring ten bewijze van deze erkenning. § 4. Het Directoraat ziet erop toe dat zeevarenden die met het oog op erkenning bewijzen indienen voor functies op managementniveau, beschikken over een passende kennis van het zeerecht van die lidstaat met betrekking tot de functies die zij mogen uitoefenen.
Art. 15.§ 1. Zeevarenden die niet in het bezit zijn van de in artikel 4 bedoelde bewijzen van beroepsbekwaamheid, kunnen op zeeschepen die gerechtigd zijn de Belgische vlag te voeren, dienst doen indien er over de erkenning van hun passend vaarbevoegdheidsbewijs een beslissing is genomen overeenkomstig de hieronder uiteengezette procedure : a) indien het Directoraat voornemens is door middel van een officiële verklaring, de door een derde land afgegeven passende vaarbevoegdheidsbewijzen voor kapiteins, officieren of radio-operators te erkennen voor dienst op een zeeschip dat gerechtigd is de Belgische vlag te voeren, dient het Directoraat bij de Commissie een met redenen omkleed verzoek om erkenning van dat derde land in;b) indien er binnen de termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van het verzoek om erkenning, geen besluit wordt genomen over de erkenning van het betrokken derde land, kan het Directoraat besluiten het land eenzijdig te erkennen totdat een besluit is genomen door de Commissie, bijgestaan door het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door zeeschepen (COSS) van de Europese Gemeenschappen;c) het Directoraat kan met betrekking tot zeeschepen die gerechtigd zijn de Belgische vlag te voeren, besluiten door middel van een officiële verklaring vaarbevoegdheidsbewijzen te bevestigen die zijn afgegeven door derde landen die door de Commissie zijn erkend, rekening houdend met het bepaalde sub d) in deze paragraaf en met de bepalingen in punt 3 van bijlage II;d) de vaarbevoegdheidsbewijzen voor functies op managementniveau van zeevarenden die niet beschikken over de vereiste kennis van de Belgische zeevaartwetgeving worden, voorzover van toepassing, niet bevestigd. § 2. Onverminderd de bepalingen van artikel 5, § 6, mogen de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, indien de omstandigheden dit vereisen, een zeevarende toestaan om dienst te doen in een hoedanigheid niet zijnde die van radio-officier of radio-operator (tenzij het radioreglement hierin voorziet), gedurende een periode van ten hoogste drie maanden aan boord van een zeeschip dat gerechtigd is de Belgische vlag te voeren, indien hij in het bezit is van een passend en geldig vaarbevoegdheidsbewijs, voorzien van een officiële verklaring, afgegeven onder de voorschriften van een derde land, maar dat nog niet is voorzien van een officiële verklaring van erkenning door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn die dit tot een passend vaarbevoegdheidsbewijs maken voor het dienst doen aan boord van een zeeschip dat gerechtigd is de Belgische vlag te voeren. Er moet schriftelijk bewijs voorhanden zijn om aan te tonen dat de aanvraag om een officiële verklaring bij de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, is ingediend.
Art. 16.§ 1. Wanneer het Directoraat, ongeacht de in bijlage II vermelde criteria, van oordeel is dat een erkend derde land niet langer aan de eisen van het STCW-verdrag voldoet, stelt het de Commissie hiervan onverwijld in kennis, met vermelding van de redenen die het Directoraat tot dit oordeel hebben gebracht. § 2. Wanneer het Directoraat voornemens is de officiële verklaring van alle door een derde land afgegeven vaarbevoegdheidsbewijzen in te trekken, stelt het onverwijld de Commissie en de overige lidstaten in kennis van dit voornemen en de redenen die het daartoe hebben geleid. § 3. De officiële verklaringen ten bewijze van erkenning van vaarbevoegdheidsbewijzen die overeenkomstig artikel 5, § 6, zijn afgegeven vóór de datum van het besluit tot intrekking door de Commissie van de erkenning van het derde land, blijven geldig. Houders van een dergelijke officiële verklaring komen echter niet in aanmerking voor een officiële verklaring van een hogere kwalificatie, tenzij een dergelijke opwaardering berust op aanvullende beroepservaring opgedaan op zee. HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement
Art. 17.Artikel 1, punt 1, van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1978, 28 maart 1984, 7 mei 1984, 12 juni 1996, 29 februari 2004 en van 19 maart 2004 wordt aangevuld als volgt : "maatschappij" : de reder van het schip of elke andere organisatie of persoon, zoals de beheerder of degene die het schip leeg chartert, die de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering aan boord van de eigenaar van het schip heeft overgenomen en die bij het op zich nemen van deze verantwoordelijkheid, ermee heeft ingestemd alle verplichtingen en verantwoordelijkheden over te nemen die door deze voorschriften aan de maatschappij worden opgelegd.".
Art. 18.Artikel 90, 3°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 juni 1975, 10 juli 1981, 28 maart 1984, 2 mei 1984 en 23 oktober 2001, wordt vervangen als volgt : "3° zeevarenden die dienst doen op een schip als bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 mei 2006 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeevarenden beschikken over een vaarbevoegdheidsbewijs in overeenstemming met hetzelfde besluit; ».
Art. 19.In hoofdstuk IV van hetzelfde besluit wordt een artikel 98bis ingevoegd, luidende : "
Art. 98bis.Communicatie aan boord. § 1. Onverminderd het bepaalde in de paragrafen 2 en 4, aan boord van alle zeeschepen die gerechtigd zijn de Belgische vlag te voeren, zijn te allen tijde manieren beschikbaar voor een doelmatige mondelinge communicatie tussen alle bemanningsleden van het schip over veiligheidsaspecten, met name dat boodschappen en instructies tijdig overkomen en juist worden begrepen. § 2. Op alle passagierschepen die gerechtigd zijn de Belgische vlag te voeren en op alle passagierschepen die een reis aanvangen en/of beëindigen in een Belgische haven, met het oog op een doeltreffend optreden van de bemanningsleden waar het om veiligheid gaat, wordt een werktaal vastgesteld die in het scheepsdagboek wordt opgetekend.
De maatschappij, of eventueel de kapitein, bepaalt de passende werktaal. Van elke zeevarende wordt verlangd deze taal te begrijpen, en, in voorkomend geval, in die taal bevelen en instructies te geven en te rapporteren.
Indien de werktaal geen officiële taal is van de lidstaat, bevatten alle op te hangen plannen en lijsten een vertaling in de werktaal. § 3. Aan boord van passagierschepen is het personeel, dat op de alarmrol is aangewezen om de passagiers in kritieke situaties te helpen, duidelijk herkenbaar en beschikt het over voor dat doel toereikende communicatieve vaardigheden, rekening houdend met een relevante en geschikte combinatie van één van de volgende criteria : 1) de taal of talen behorende bij de meest voorkomende nationaliteiten van de passagiers die op een bepaalde route worden vervoerd;2) de waarschijnlijkheid dat het vermogen om een Engelse basiswoordenschat te gebruiken voor elementaire instructies kan dienen als een middel om te communiceren met een passagier die hulp nodig heeft, ongeacht of de passagier en het bemanningslid een gemeenschappelijke taal gemeen hebben;3) de mogelijke noodzaak om in een noodsituatie via enig ander middel te communiceren (bijvoorbeeld voordoen, handgebaren, of het aanduiden van de plaats waar zich instructies, verzamelplaatsen, reddingsmiddelen of ontsnappingsroutes bevinden) wanneer niet mondeling kan worden gecommuniceerd;4) de mate waarin aan de passagiers in hun moedertaal of -talen volledige veiligheidsinstructies zijn verstrekt, en 5) de talen waarin de noodinstructies tijdens een noodsituatie of oefeningen worden omgeroepen, teneinde de passagiers vitale aanwijzingen te geven en het voor de bemanning mogelijk te maken om de passagiers bij staan. § 4. Aan boord van olietankers, chemicaliëntankers en vloeibaargastankers, die gerechtigd zijn de Belgische vlag te voeren, zijn de kapitein, de officieren en scheepsgezellen in staat met elkaar te communiceren in één of meer gemeenschappelijke werktalen. § 5. Er zijn passende middelen voor communicatie tussen het schip en de autoriteiten aan de wal. Deze communicatie geschiedt in overeenstemming met hoofdstuk V, voorschrift 14, lid 4, van het SOLAS-verdrag. § 6. Wanneer de met de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn krachtens het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement havenstaatcontrole uitvoeren, gaan zij ook na dat schepen die gerechtigd zijn onder de vlag van een andere staat dan een lidstaat te varen aan de bepalingen van dit artikel voldoen."
Art. 20.Artikel 102 van hetzelfde besluit gewijzigd door de koninklijke besluiten van 24 november 1978 en van 29 februari 2004, wordt vervangen als volgt : "
Artikel 102.Certificaten van medische geschiktheid. 1. Elk bemanningslid is in het bezit van een certificaat van medische geschiktheid waaruit blijkt dat hij medisch geschikt is voor de hem opgedragen werkzaamheden. Onverminderd het bepaalde in punt 2, heeft het certificaat van medische geschiktheid een maximumgeldigheidsduur heeft van twaalf maanden. 2. Het certificaat van medische geschiktheid wordt vlak vóór de aanmonstering alsook op eerste verzoek getoond. Op het moment van de aanmonstering moet het certificaat van medische geschiktheid nog minstens twee maanden geldig zijn. Het certificaat van medische geschiktheid blijft geldig tot op het einde van de zeereis waarvoor werd aangemonsterd. 3. Die certificaten worden opgesteld en afgeleverd zoals bepaald in bijlage XX van hetzelfde besluit. 4. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn mogen zich tegen de inscheping verzetten van elk bemanningslid waarvan de gezondheidstoestand een gevaar voor de andere ingescheepte personen kan opleveren."
Art. 21.In Hoofdstuk X van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 juni 1975, 20 juni 1977, 24 november 1978, 10 juli 1981, 28 maart 1984, 7 januari 1998, 23 oktober 2001 en 29 februari 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het opschrift van hoofdstuk X wordt vervangen als volgt : "Hoofdstuk X.- Verplichtingen van de eigenaar, de kapitein en de maatschappijen". 2° In artikel 115 worden de woorden "de eigenaar en de kapitein" vervangen door de woorden "de eigenaar, de kapitein en de maatschappijen,".3° Een § 3 wordt toegevoegd, luidende als volgt : "§ 3.Verantwoordelijkheden van de maatschappijen
Art. 157bis.1. De maatschappijen zijn verantwoordelijk voor de aanstelling van zeevarenden op hun schepen in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel.
Elke maatschappij vergewist zich ervan dat : a) elke zeevarende, aangesteld op één van haar schepen in het bezit is van een passend vaarbevoegdheidsbewijs in overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van 24 mei 2006 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeevarenden;b) haar schepen bemand zijn overeenkomstig de van toepassing zijnde eisen inzake het veilig bemannen van;c) documentatie en gegevens met betrekking tot alle zeevarenden die op haar schepen zijn tewerkgesteld, worden bijgehouden en direct beschikbaar zijn en, zonder overigens andere gegevens uit te sluiten, documentatie en andere gegevens betreffende hun gedane ervaring, opleiding, geschiktheid uit medisch oogpunt en bekwaamheid in opgedragen taken bevatten;d) zeevarenden na hun aanstelling op één van haar schepen vertrouwd worden gemaakt met hun specifieke taken en met alle regelingen, installaties, uitrusting, procedures en kenmerken van het zeeschip die verband houden met hun taken onder normale omstandigheden of in noodsituaties;e) de voltallige bemanning van het schip in een noodsituatie en bij het vervullen van functies die van vitaal belang zijn voor de veiligheid of voor het voorkomen of verminderen van verontreiniging, haar werkzaamheden, doeltreffend kan coördineren.2. De maatschappijen, kapiteins en bemanningsleden hebben ieder voor zich tot taak zich ervan te vergewissen dat aan de in dit artikel vermelde verplichtingen volledig wordt voldaan en uitvoering gegeven en dat zodanige maatregelen als verder nodig mochten zijn, genomen worden om ervoor te zorgen dat ieder bemanningslid met kennis van zaken en goed geïnformeerd een bijdrage kan leveren tot een veilige bedrijfsvoering aan boord.3. De maatschappij voorziet de kapitein van elk zeeschip waarop het koninklijk besluit van 24 mei 2006 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeevarenden van toepassing is, van schriftelijke instructies waarin de beleidslijnen en procedures beschreven staan die worden gevolgd om ervoor te zorgen dat alle nieuw aangestelde zeevarenden aan boord van het schip behoorlijk de gelegenheid krijgen zicht vertrouwd te maken met de uitrusting van het schip, de werkmethoden en andere regelingen die nodig zijn voor een juiste uitvoering van hun taken, voordat die taken hun worden toegewezen.Genoemde beleidslijnen en procedures omvatten : a) het toewijzen van een redelijke periode gedurende welke iedere nieuw aangeworven zeevarende de gelegenheid krijgt om zich vertrouwd te maken met : i.de specifieke uitrusting die hij zal gebruiken of bedienen, en ii. de specifieke wachtloop-, veiligheids-, milieubescherming- en noodprocedures en -regelingen van het schip die hij moet kennen om de hem toegewezen taken naar behorente kunnen vervullen, en b) het aanwijzen van een deskundig bemanningslid die tot taak zal hebben ervoor te zorgen dat iedere nieuw aangeworven zeevarende de gelegenheid krijgt om essentiële informatie te ontvangen in een voor die zeevarende begrijpelijke taal."
Art. 22.Bijlage XX bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1978, 7 januari 1998, 23 oktober 2001 en 29 februari 2004, wordt vervangen overeenkomstig het bepaalde in bijlage III bij dit besluit.
Art. 23.Bijlage XXIV bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1978, 10 juli 1981, 28 maart 1984 en 23 oktober 2001, wordt aangevuld overeenkomstig het bepaalde in bijlage IV bij dit besluit. HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement
Art. 24.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 januari 2003 en 25 oktober 2004 wordt aangevuld als volgt : "(l) "passend vaarbevoegdheidsbewijs" : een vaarbevoegdheidsbewijs afgegeven en voorzien van een officiële verklaring, in overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van 24 mei 2006 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeevarenden, dat de rechtmatige houder ervan het recht geeft dienst te doen in de daarin beschreven hoedanigheid, en de daarbij behorende functies te vervullen op het daarin omschreven verantwoordelijkheidsniveau op een schip van het desbetreffende type, tonnage, vermogen en wijze van voortstuwing, tijdens de desbetreffende zeereis. (m) "STCW-code" : de code inzake opleiding, diplomering en wachtdienst voor zeevarenden (STCW-code), zoals aangenomen bij Resolutie 2 van de STCW-Conferentie van 1995 van de partijen bij het STCW 78, in de meest recente versie."
Art. 25.In artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 januari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld als volgt : "3) onderzoekt of alle aan boord dienst doende zeevarenden die in het bezit moeten zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig de bepalingen van het STCW 78, een passend vaarbevoegdheidsbewijs of een geldige dispensatie bezitten of een schriftelijk bewijs kunnen voorleggen waaruit blijkt dat een aanvraag om officiële verklaring van erkenning bij de autoriteiten van de vlaggenstaat is ingediend. 4) onderzoekt of de aantallen en de vaarbevoegdheidsbewijzen van de aan boord dienst doende zeevarende voldoen aan de van toepassing zijnde eisen inzake het veilig bemannen van schepen van de autoriteiten van de vlaggenstaat." 2° § 3 wordt aangevuld als volgt : "Wanneer het na de in § 1, 3) en 4), bedoelde onderzoeken of na de in § 2 bedoelde controle, aannemelijk is dat de normen voorgeschreven door het STCW 78 niet worden nageleefd omdat zich één van de feiten vermeld in hoofdstuk IIIbis van bijlage I heeft voorgedaan, vindt de beoordeling van de geschiktheid van zeevarenden van het schip om zich te houden aan de normen inzake wachtdienst, als voorgeschreven in het STCW 78 plaats, in overeenstemming met deel A van de STCW-code. Onverminderd de verificatie van het vaarbevoegdheidsbewijs, kan de beoordeling krachtens het voorgaande lid, eisen dat de zeevarende de betreffende bekwaamheid op de plaats waar hij dienst doet, aantoont.
Zo'n beoordeling kan mede inhouden dat nagegaan wordt of de voor wachtdienst geldende operationele normen zijn nageleefd en of de zeevarende binnen zijn bevoegdheid adequaat op noodsituaties reageert."
Art. 26.In bijlage I van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 december 1998, 21 juni 2001 en 31 januari 2003, wordt een hoofdstuk IIIbis ingevoegd luidende : "Hoofdstuk IIIbis. - Feiten die aanleiding geven tot de beoordeling bedoeld in artikel 4, § 3, 4e lid : 1. het schip is bij een aanvaring betrokken geweest, is aan de grond gelopen of gestrand, of 2.er heeft lozing van de stoffen vanuit het schip plaatsgevonden terwijl het varende was, voor anker lag of aangemeerd was, welke lozing onrechtmachtig is krachtens internationale verdragen, of 3. er is met het schip gemanoeuvreerd op een grillige of onveilige wijze, waarbij de door de IMO aangenomen routeringsmaatregelen of veilige navigatiemethoden en -procedures niet in acht zijn genomen, of 4.de bedrijfsvoering aan boord geschiedt anderszins op zodanige wijze dat het schip een gevaar vormt voor personen, zaken of het milieu, of 5. een vaarbevoegdheidsbewijs is op onrechtmatige wijze verkregen of de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs is niet de persoon aan wie dat bewijs aanvankelijk werd afgegeven, of 6.het schip voert de vlag van een land dat het STCW 78 niet heeft bekrachtigd, of heeft een kapitein, officieren of scheepsgezellen die vaarbevoegdheidsbewijzen bezitten welke zijn afgegeven door een derde land dat het STCW 78 niet heeft bekrachtigd."
Art. 27.In hoofdstuk VI van bijlage I bij hetzelfde besluit wordt punt 3.8, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 december 1998, vervangen als volgt : "3.8. Werkingssfeer van het STCW 78 De volgende gebreken vormen, in zoverre de inspecteur heeft vastgesteld dat zij een gevaar vormen voor personen, zaken of het milieu, de enige gronden krachtens het besluit waarop een inspecteur een schip zal aanhouden : a) zeevarenden zijn niet in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs, een passend vaarbevoegdheidsbewijs of een geldige dispensatie of kunnen geen schriftelijk bewijs overleggen dat een aanvraag om een officiële verklaring van erkenning bij de betrokken autoriteiten van de vlaggenstaat is ingediend;b) er is niet voldaan aan de van toepassing zijnde eisen inzake het veilig bemannen van zeeschepen van de vlaggenstaat;c) de regelingen voor de wacht op de brug of de wacht in de machinekamer voldoen niet aan de door de vlaggenstaat voor het schip vastgestelde eisen;d) afwezig tijdens een wacht is een persoon die bevoegd is de uitrusting, die noodzakelijk is voor een veilige navigatie, veilige radioverbindingen of het voorkomen van verontreiniging van het zeewater, te bedienen; e) het niet kunnen aantonen dat zeevarenden de vereiste beroepsbekwaamheid bezitten voor de hun toegewezen taken in verband met de veiligheid van het schip en de voorkoming van verontreiniging en f) het niet in staat zijn aan het begin van de reis en voor de daaropvolgende aflossende wachten te zorgen voor personeel dat voldoende rust heeft genoten en anderszins in goede conditie is om dienst te doen." HOOFDSTUK IV. - Opheffingsbepalingen
Art. 28.Worden opgeheven : 1° de bepalingen betreffende de koopvaardij vervat in het koninklijk besluit van 21 mei 1958 betreffende de toekenning van brevetten, diploma's, certificaten en vergunningen in de koopvaardij, de zeevisserij en de pleziervaart, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 juni 1959, 13 februari 1961, 8 april 1964, 10 juni 1965, 18 maart 1966, 17 augustus 1966, 14 maart 1967, 3 augustus 1967, 13 maart 1968, 3 juni 1969, 10 april 1970, 27 januari 1971, 26 maart 1971, 20 juli 1971, 25 oktober 1971, 2 oktober 1972, 28 maart 1974, 2 juli 1975, 11 maart 1977, 21 april 1978, 4 december 1978, 14 januari 1983, 5 april 1983, 10 mei 1984, 10 januari 1986, 4 september 1986, 3 september 1987 en 21 oktober 1993;2° het koninklijk besluit van 22 april 1974 tot instelling van een permanente toelating voor gebrevetteerde officieren ter kustvaart om dienst te doen aan boord van koopvaardijschepen ter lange omvaart;3° het koninklijk besluit van 22 april 1988 betreffende het brevet van schipper ter baggervaart en van het brevet van stuurman voor de baggervaart, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 oktober 1993;4° het koninklijk besluit van 15 oktober 1993 betreffende de brevetten die vereist zijn voor de sleep- en offshorevaart;5° de bepalingen betreffende de baggervaart vervat in het koninklijk besluit van 15 oktober 1993 tot instelling van een radarbrevet en tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 april 1988 betreffende het brevet van schipper ter baggervaart en van het brevet van stuurman voor de baggervaart;6° het koninklijk besluit van 30 november 1999 tot uitvoering van Richtlijn 98/35 EG van de Raad van 25 mei 1998 tot wijziging van Richtlijn 94/58/EG inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 29.De brevetten, diploma's, certificaten en vergunningen die werden afgeleverd vóór 1 februari 2002, blijven na die datum geldig als bewijs van beroepsbekwaamheid.
Art. 30.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 31.Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en Onze Minister van Mobiliteit, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 24 mei 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT
Bijlage I Opleidingsvoorschriften van het STCW-verdrag als bedoeld in artikel 3 van dit besluit HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen 1. De voorschriften waarnaar in deze bijlage wordt verwezen, worden aangevuld met de dwingende bepalingen vervat in deel A van de STCW-code, met uitzondering van hoofdstuk VIII, Voorschrift VIII/2. Elke verwijzing naar een vereiste in een voorschrift houdt tevens een verwijzing naar de overeenkomstige sectie in deel A van de STCW-code in. 2. Deel A van de STCW-code bevat normen inzake de bekwaamheid die aangetoond wordt door kandidaten voor de afgifte en de verlenging van de geldigheid van vaarbevoegdheidsbewijzen krachtens de bepalingen van het STCW-verdrag.Om het verband duidelijk te maken tussen de alternatieve vaarbevoegdheidsverlening van hoofdstuk VII en de vaarbevoegdheidsverlening van de hoofdstukken II, III en IV, zijn de onder de bekwaamheidsnormen vermelde bekwaamheden, voorzover van toepassing, gegroepeerd onder de volgende zeven functies : 1. navigatie, 2.behandeling en stuwage van lading, 3. regeling van de bedrijfsvoering aan boord en de zorg voor de opvarenden, 4.scheepswerktuigbouwkunde, 5. elektro-, elektronische en meet- en regeltechniek, 6.onderhoud en reparatie, 7. radiocommunicatie, op de volgende verantwoordelijkheidsniveaus : 1.managementniveau, 2. operationeel niveau, 3.ondersteunend niveau.
De functies en de verantwoordelijkheidsniveaus worden met ondertitels in de tabellen van de bekwaamheidsnormen aangegeven in de hoofdstukken II, III en IV van deel A van de STCW-code. HOOFDSTUK II. - Kapitein en dekdienst Voorschrift II/1 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor officieren belast met de brugwacht op zeeschepen met een brutotonnage van 500 of meer 1. Iedere officier belast met de brugwacht dienst doende op een zeeschip met een brutotonnage van 500 of meer is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. niet jonger zijn dan 18 jaar; 2.2. een goedgekeurde diensttijd hebben behaald van ten minste 1 jaar, die deel uitmaakt van een goedgekeurd opleidingsprogramma waarin is begrepen een opleiding aan boord die aan de eisen van sectie A-II/l van de STCW-code voldoet, en is vastgelegd in een goedgekeurd stageboek, of anders een goedgekeurde diensttijd van ten minste 3 jaar hebben behaald; 2.3. tijdens de vereiste diensttijd wachtdienst op de brug hebben gelopen, onder toezicht van de kapitein of van een bevoegd officier, gedurende een periode van ten minste 6 maanden; 2.4. voldoen aan de geldende eisen van de voorschriften van hoofdstuk IV, voorzover van toepassing, voor het verrichten van radiowerkzaamheden in overeenstemming met het radioreglement, en 2.5. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen omschreven in sectie A-II/1 van de STCW-code. 3. De bepalingen van lid 1 en 2 zijn niet van toepassing op binnenschepen die ook voor niet internationale zeereizen worden gebruikt. Voorschrift II/2 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor kapiteins en eerste stuurlieden op zeeschepen met een brutotonnage van 500 of meer Kapitein en eerste stuurman op zeeschepen met een brutotonnage van 3000 of meer 1. Iedere kapitein en eerste stuurman op een zeeschip met een brutotonnage van 3000 of meer is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. voldoen aan de eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor een officier belast met de brugwacht, op zeeschepen met een brutotonnage van 500 of meer en in die hoedanigheid goedgekeurde diensttijd hebben behaald : 2.1.1. voor een vaarbevoegdheid als eerste stuurman, ten minste 12 maanden, en 2.1.2. voor een vaarbevoegdheid als kapitein, ten minste 36 maanden; deze periode kan evenwel worden bekort tot ten minste 24 maanden, indien ten minste 12 maanden van die tijd dienst is gedaan als eerste stuurman; en 2.2. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen omschreven in sectie A-II/2 van de STCW-code voor kapiteins en eerste stuurlieden op zeeschepen met een brutotonnage van 3000 of meer. 3. De bepalingen van lid 1 en 2 zijn niet van toepassing op binnenschepen die ook voor niet internationale zeereizen worden gebruikt en op aannemersmaterieel met een brutotonnage van 3000 of meer wanneer ingezet binnen 200 zeemijl uit een kust. Kapitein en eerste stuurman op zeeschepen met een brutotonnage tussen 500 en 3000 4. Iedere kapitein en iedere eerste stuurman op een zeeschip met een brutotonnage tussen 500 en 3000 is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 5. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 4 wenst te verkrijgen, moet : 5.1. voldoen voor een vaarbevoegdheid als eerste stuurman aan de eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor een officier belast met de brugwacht op zeeschepen met een brutotonnage van 500 of meer; 5.2. voldoen voor een vaarbevoegdheid als kapitein aan de eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor een officier belast met de brugwacht op zeeschepen met een brutotonnage van 500 of meer, en in die hoedanigheid ten minste 36 maanden goedgekeurde diensttijd hebben behaald; deze periode kan evenwel worden bekort tot ten minste 24 maanden, indien ten minste 12 maanden van die tijd dienst is gedaan als eerste stuurman; en 5.3. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen omschreven in sectie A-II/2 van de STCW-code voor kapiteins en eerste stuurlieden op zeeschepen met een brutotonnage tussen 500 en 3000. 6. De bepalingen van lid 4 en 5 zijn niet van toepassing op binnenschepen die ook voor niet internationale zeereizen worden gebruikt. Voorschrift II/3 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor officieren, belast met de brugwacht, en voor kapiteins van zeeschepen met een brutotonnage van minder dan 500 Zeeschepen die niet worden gebruikt voor reizen nabij de kust 1. Iedere officier belast met de brugwacht, dienst doende op een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500, dat niet wordt gebruikt voor reizen nabij de kust, is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs voor zeeschepen met een brutotonnage van 500 of meer.2. Iedere kapitein, dienst doende op een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500, dat niet wordt gebruikt voor reizen nabij de kust, is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs voor dienst als kapitein op zeeschepen met een brutotonnage tussen 500 en 3000.3. De bepalingen van lid 1 en 2 zijn niet van toepassing op binnenschepen die ook voor niet internationale zeereizen worden gebruikt en op commerciële pleziervaartuigen. Zeeschepen die worden gebruikt voor reizen nabij de kust Officier belast met de brugwacht 4. Iedere officier belast met de brugwacht op een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500 dat wordt gebruikt voor reizen nabij de kust, is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 5. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 4 wenst te verkrijgen, moet : 5.1. niet jonger zijn dan 18 jaar; 5.2. een goedgekeurde diensttijd aan dek van ten minste 3 jaar hebben voltooid; 5.3. voldoen aan de geldende eisen van de voorschriften in hoofdstuk IV, voorzover van toepassing, om radiowerkzaamheden te verrichten in overeenstemming met het radioreglement; en 5.4. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen omschreven in sectie A-II/3 van de STCW-code voor officieren belast met brugwacht op zeeschepen met een brutotonnage van minder dan 500, die worden gebruikt voor reizen nabij de kust. 6. De bepalingen van lid 4 en 5 zijn niet van toepassing op binnenschepen die ook voor niet internationale zeereizen worden gebruikt, op zeeschepen met een brutotonnage van minder dan 500 wanneer ingezet in zones waar havenvoorschriften van toepassing zijn of daaraan nauw grenzende beschutte wateren en op commerciële pleziervaartuigen. Kapitein 7. Iedere kapitein die dienst doet op een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500, dat wordt gebruikt voor reizen nabij de kust, is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 8. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 7 wenst te verkrijgen, moet : 8.1. niet jonger zijn dan 20 jaar; 8.2. een goedgekeurde diensttijd hebben behaald van ten minste 12 maanden als officier belast met de brugwacht; en 8.3. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen omschreven in sectie A-II/3 van de STCW-code voor kapiteins op zeeschepen met een brutotonnage van minder dan 500, die worden gebruikt voor reizen nabij de kust. 9. De bepalingen van lid 7 en 8 zijn niet van toepassing op binnenschepen die ook voor niet internationale zeereizen worden gebruikt, zeeschepen met een brutotonnage van minder dan 500 wanneer ingezet in zones waar havenvoorschriften van toepassing zijn of daaraan nauw grenzende beschutte wateren en op commerciële pleziervaartuigen. Voorschrift II/4 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor gezellen die deel uitmaken van de brugwacht 1. Iedere gezel die deel uitmaakt van de brugwacht op een zeeschip met een brutotonnage van 500 of meer, uitgezonderd gezellen in opleiding en gezellen wier taken op de brug van ongeschoolde aard zijn, is in het bezit te zijn van een passend vaarbevoegdheidsbewijs dat hun het recht geeft die taken te verrichten. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. niet jonger zijn dan 16 jaar; 2.2. het volgende hebben voltooid : 2.2.1. goedgekeurde diensttijd, waaronder ten minste 6 maanden opleiding en ervaring, of 2.2.2. een bijzondere opleiding voor het verwerven van de vaardigheden bedoeld in kolom 1 van sectie A-II/4 van de STCW-code hetzij vóór, hetzij tijdens het verblijf aan boord, met inbegrip van een goedgekeurde periode van ten minste 2 maanden diensttijd, en 2.3. voldoen aan de bekwaamheidsnormen omschreven in sectie A-II/4 van de STCW-code. 3. De diensttijd, opleiding en ervaring, vereist volgens de punten 2.2.1 en 2.2.2 houden verband met het verrichten van functies op het gebied van de brugwacht, en omvatten taken die worden verricht onder rechtstreeks toezicht van de kapitein, de officier belast met de brugwacht, of een bevoegde gezel. 4. Zeevarenden worden geacht aan de eisen van dit voorschrift te voldoen, indien zij in een desbetreffende hoedanigheid dekdienst hebben gedaan gedurende een periode van ten minste 1 jaar in de laatste 5 jaar voorafgaand aan 28 april 1984.5. De bepalingen van leden 1, 2, 3 en 4 zijn niet van toepassing op binnenschepen die ook voor niet internationale zeereizen worden gebruikt. HOOFDSTUK III. - Machinekamerdienst Voorschrift III/1 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor officieren belast met de machinekamerwacht in een bemande machinekamer, of de aangewezen werktuigkundigen, belast met de wacht in een tijdelijk onbemande machinekamer 1. Iedere werktuigkundige, belast met de wacht in een bemande machinekamer, of de aangewezen werktuigkundige, belast met de wacht in een tijdelijk onbemande machinekamer, op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 750 kW voortstuwingsvermogen of meer, is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. niet jonger zijn dan 18 jaar; 2.2. ten minste 6 maanden diensttijd hebben behaald in de machinekamer in overeenstemming met sectie A-III/1 van de STCW-code; en 2.3. een goedgekeurde studie en opleiding van ten minste 30 maanden hebben voltooid, met inbegrip van een opleiding aan boord die is vastgelegd in een goedgekeurd stageboek, en voldoen aan de bekwaamheidsnormen omschreven in sectie A-III/1 van de STCW-code. 3. De bepalingen van lid 1 en 2 zijn niet van toepassing op binnenschepen die ook voor niet internationale zeereizen worden gebruikt. Voorschrift III/2 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor hoofdwerktuigkundigen en tweede werktuigkundigen op zeeschepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3000 kW voortstuwingsvermogen of meer 1. Iedere hoofdwerktuigkundige en tweede werktuigkundige op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3000 kW voortstuwingsvermogen of meer is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. voldoen aan de eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor een werktuigkundige, belast met de wacht in de machinekamer, en 2.1.1. voor een vaarbevoegdheid als tweede werktuigkundige, goedgekeurde diensttijd hebben behaald van ten minste 12 maanden als assistent-werktuigkundige of als werktuigkundige, en 2.1.2. voor een vaarbevoegdheid als hoofdwerktuigkundige, goedgekeurde diensttijd hebben behaald van ten minste 36 maanden, waarvan ten minste 12 maanden dienst is gedaan als werktuigkundige in een verantwoordelijke functie, in het bezit van de vaarbevoegdheid voor tweede werktuigkundige, en 2.2. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen omschreven in sectie A-III/2 van de STCW-code. 3. De bepalingen van lid 1 en 2 zijn niet van toepassing op binnenschepen die ook voor niet internationale zeereizen worden gebruikt, op aannemersmaterieel met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3000 kW voortstuwingsvermogen of meer wanneer ingezet binnen 200 zeemijl uit een kust. Voorschrift III/3 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor hoofdwerktuigkundigen en tweede werktuigkundigen op zeeschepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie tussen 750 kW en 3000 kW voortstuwingsvermogen 1. Iedere hoofdwerktuigkundige en tweede werktuigkundige op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie tussen 750 kW en 3000 kW voortstuwingsvermogen is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. voldoen aan de eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor een werktuigkundige belast met de wacht in de machinekamer, en : 2.1.1. voor een vaarbevoegdheid als tweede werktuigkundige, goedgekeurde diensttijd hebben behaald van ten minste 12 maanden als assistent-werktuigkundige of werktuigkundige, en 2.1.2. voor een vaarbevoegdheid als hoofdwerktuigkundige, goedgekeurde diensttijd hebben behaald van ten minste 24 maanden, waarvan ten minste 12 maanden dienst is gedaan als werktuigkundige in het bezit van een vaarbevoegdheid voor tweede werktuigkundige, en 2.2. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen omschreven in sectie A-III/3 van de STCW-code. 3. Iedere werktuigkundige die bevoegd is dienst te doen als tweede werktuigkundige op zeeschepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3000 kW voortstuwingsvermogen of meer, mag dienst doen als hoofdwerktuigkundige op zeeschepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van minder dan 3000 kW voortstuwingsvermogen, mits ten minste 12 maanden goedgekeurde diensttijd is behaald als werktuigkundige in een verantwoordelijke functie en dit is aangetekend op het passend vaarbevoegdheidsbewijs.4. De bepalingen van lid 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op binnenschepen die ook voor niet internationale zeereizen worden gebruikt. Voorschrift III/4 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor gezellen die deel uitmaken van de machinekamerwacht in een bemande machinekamer of aangewezen zijn om dienst te doen in een tijdelijk onbemande machinekamer 1. Iedere gezel die deel uitmaakt van de machinekamerwacht of is aangewezen om dienst te doen in een tijdelijk onbemande machinekamer op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 750 kW voortstuwingsvermogen of meer, uitgezonderd gezellen die in opleiding zijn en gezellen wier taken van ongeschoolde aard zijn, is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs dat hem het recht geeft die taken te verrichten. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. niet jonger zijn dan 16 jaar; 2.2. het volgende hebben voltooid : 2.2.1. goedgekeurde diensttijd, waaronder begrepen ten minste 6 maanden opleiding en ervaring, of 2.2.2. een bijzondere opleiding voor het verwerven van de vaardigheden bedoeld in kolom 1 van sectie A-III/4 van de STCW-code, hetzij vóór, hetzij tijdens het verblijf aan boord, met inbegrip van een goedgekeurde periode van ten minste 2 maanden diensttijd, en 2.3. voldoen aan de bekwaamheidsnormen omschreven in sectie A-III/4 van de STCW-code. 3. De diensttijd, opleiding en ervaring, vereist volgens de punten 2.2.1 en 2.2.2, houden verband met het verrichten van functies op het gebied van de machinekamerwacht en omvatten taken die worden verricht onder rechtstreeks toezicht van een bevoegde werktuigkundige of een bevoegde gezel. 4. Zeevarenden worden geacht aan de eisen van dit voorschrift te voldoen, indien zij in een desbetreffende hoedanigheid machinekamerwacht hebben gedaan gedurende een periode van ten minste 1 jaar in de laatste 5 jaar voorafgaand aan 28 april 1984.5. De bepalingen van lid 1, 2, 3 en 4 zijn niet van toepassing op binnenschepen die ook voor niet internationale zeereizen worden gebruikt. HOOFDSTUK IV. - Radioverbindingen en personeel belast met het radioverkeer Voorschrift IV/1 Toepassing 1. Behoudens het bepaalde in lid 2, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing op personeel belast met het radioverkeer aan boord van zeeschepen in het Global Maritime Distress and Safety System (GMDSS) als voorgeschreven door het SOLAS-verdrag.2. Personeel, belast met het radioverkeer op zeeschepen waarvan niet verlangd wordt dat zij voldoen aan de bepalingen van het GMDSS in hoofdstuk IV van het SOLAS-verdrag, hoeft niet aan de bepalingen van dit hoofdstuk te voldoen.Van personeel belast met het radioverkeer op deze zeeschepen wordt niettemin verlangd dat zij voldoen aan de bepalingen van het radioreglement. Het BIPT zorgt ervoor dat, met betrekking tot zodanig personeel belast met het radioverkeer, passende bewijzen van beroepsbekwaamheid, zoals voorgeschreven in het radioreglement, worden afgegeven of erkend.
Voorschrift IV/2 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor personeel belast met radioverkeer in het GMDSS 1. Iedere persoon die belast is met radiotaken of deze vervult op een zeeschip dat verplicht is aan het GMDSS deel te nemen, is in het bezit van een passend bewijs van beroepsbekwaamheid dat betrekking heeft op het GMDSS en dat is afgegeven door het BIPT krachtens de bepalingen van het radioreglement. 2. Bovendien moet ieder, die krachtens dit voorschrift een passend vaarbevoegdheidsbewijs wenst te verkrijgen voor het dienst doen op een zeeschip dat volgens het SOLAS-verdrag, zoals gewijzigd, met een radio-installatie is uitgerust, moet : 2.1. niet jonger zijn dan 18 jaar, en 2.2. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen omschreven in sectie A-IV/2 van de STCW-code. HOOFDSTUK V. - Bijzondere eisen inzake opleiding van personeel op bepaalde typen van zeeschepen Voorschrift V/1 Verplichte minimumeisen inzake de opleiding en bevoegdheid van kapiteins, officieren en gezellen van tankschepen 1. Officieren en gezellen, aan wie speciale taken en verantwoordelijkheden worden opgedragen met betrekking tot de lading en de daarbij behorende uitrusting op tankschepen, hebben aan de wal een goedgekeurde cursus brandbestrijding gevolgd in aanvulling van de training die is vereist op grond van voorschrift VI/1, en moeten : 1.1. ten minste 3 maanden goedgekeurde diensttijd op tankschepen hebben behaald, teneinde voldoende kennis betreffende veilige operationele handelswijzen te verwerven, of 1.2. een goedgekeurde cursus hebben gevolgd om zich vertrouwd te maken met de dienst aan boord van tankschepen, waarin ten minste het programma voor de cursus vervat in sectie A-V/1 van de STCW-code wordt behandeld, mits : 1.2.1. de diensttijd onder toezicht niet korter is dan 1 maand; 1.2.2. de tanker een brutotonnage heeft van minder dan 3000; 1.2.3. de duur van elke reis van het tankschip gedurende die periode niet langer is dan 72 uur; en 1.2.4. de operationele kenmerken van het tankschip, het aantal reizen en het aantal beladingen en lossingen die gedurende deze periode worden gedaan, het mogelijk maken hetzelfde niveau van kennis en ervaring te verkrijgen. 2. Kapiteins, hoofdwerktuigkundigen, eerste stuurlieden, tweede werktuigkundigen en iedereen die rechtstreeks verantwoordelijk is voor het laden, lossen en de te nemen voorzorgsmaatregelen tijdens de reis of de behandeling van de lading moeten, naast het in de punten 1.1 en 1.2 bepaalde : 2.1. terzake dienende ervaring bezitten op het gebied van hun taken op het type tankschip waarop zij varen, en 2.2. een goedgekeurd gespecialiseerd opleidingsprogramma hebben gevolgd dat ten minste de onderwerpen behandelt die omschreven zijn in sectie A-V/1 van de STCW-code en passen bij hun taken op de olietanker, chemicaliëntanker of vloeibaargastanker waarop zij varen. 3. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, leveren een passend vaarbevoegdheidsbewijs af aan kapiteins en officieren die bevoegd zijn in overeenstemming met de punten 1 en 2, voorzover van toepassing, of een officiële verklaring met betrekking tot een bestaand passend vaarbevoegdheidsbewijs.Iedere gezel die aldus bevoegd is, is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs.
Voorschrift V/2 Verplichte minimumeisen inzake de opleiding en bevoegdheden van kapiteins, officieren, gezellen en ander personeel op ro-ro-passagiersschepen 1. Dit voorschrift heeft betrekking op kapiteins, officieren, gezellen en ander personeel dat dienst doet aan boord van ro-ro-passagiersschepen op internationale reizen.2. Alvorens hen taken aan boord van ro-ro-passagiersschepen worden opgedragen, hebben zeevarenden de opleiding, zoals vereist in de onderstaande punten 4 tot en met 8, voltooid, in overeenstemming met hun hoedanigheid, taken en verantwoordelijkheden.3. Zeevarenden van wie verlangd wordt dat zij een opleiding volgen in overeenstemming met de onderstaande punten 4, 7 en 8, hebben passende herhalingscursussen gevolgd, met tussenpozen van niet meer dan 5 jaar of kunnen aantonen dat zij in de 5 voorafgaande jaren het voorgeschreven bekwaamheidsniveau hebben gehaald.4. Kapiteins, officieren en ander personeel dat in de alarmrol wordt aangewezen om passagiers bij te staan in noodsituaties aan boord van ro-ro-passagiersschepen, hebben een opleiding voltooid in het beheersen van mensenmassa's, omschreven in sectie A-V/2, lid 1, van de STCW-code.5. Kapiteins, officieren en ander personeel dat belast is met bijzondere taken en verantwoordelijkheden aan boord van ro-ro-passagiersschepen hebben de opleiding, omschreven in sectie A-V/2, lid 2, van de STCW-code om daarmee vertrouwd te geraken, voltooid.6. Personeel dat in de passagiersruimten aan boord van ro-ro-passagiersschepen direct bij de dienstverlening aan passagiers betrokken is, heeft de veiligheidsopleiding, omschreven in sectie A-V/2, lid 3, van de STCW-code voltooid.7. Kapiteins, eerste stuurlieden, hoofdwerktuigkundigen, tweede werktuigkundigen en iedereen die belast is met de directe verantwoordelijkheid voor het aan en van boord gaan van passagiers, het laden, lossen of vastzetten van de lading of het sluiten van openingen in de romp aan boord van ro-ro-passagiersschepen, hebben een goedgekeurde opleiding betreffende de veiligheid van passagiers, de veiligheid van de lading en de integriteit van de romp voltooid, zoals omschreven in sectie A-V/2, lid 4, van de STCW-code.8. Kapiteins, eerste stuurlieden, hoofdwerktuigkundigen, tweede werktuigkundigen en iedereen die verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van passagiers in noodsituaties aan boord van ro-ro-passagiersschepen hebben een goedgekeurde opleiding in crisisbeheer en menselijk gedrag voltooid, zoals omschreven in sectie A-V/2, lid 5, van de STCW-code.9. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, geven een schriftelijk bewijs van voltooide opleiding af aan iedereen die bevoegd wordt bevonden volgens de bepalingen van dit voorschrift. Voorschrift V/3 Verplichte minimumeisen inzake de opleiding en bevoegdheden van kapiteins, officieren, gezellen en ander personeel op andere passagiersschepen dan ro-ro-passagiersschepen 1. Dit voorschrift heeft betrekking op kapiteins, officieren, gezellen en ander personeel dat dienst doet aan boord van andere passagiersschepen dan ro-ro-passagiersschepen op internationale reizen.2. Alvorens hen taken aan boord van passagierschepen worden opgedragen, hebben zeevarenden de opleiding, zoals vereist in de punten 4 tot en met 8, voltooid, in overeenstemming met hun hoedanigheid, taken en verantwoordelijkheden.3. Zeevarenden van wie verlangd wordt dat zij een opleiding volgen in overeenstemming met de punten 4, 7 en 8, hebben passende herhalingscursussen gevolgd, met tussenpozen van niet meer dan 5 jaar, of kunnen aantonen dat zij in de 5 voorafgaande jaren het voorgeschreven bekwaamheidsniveau hebben gehaald.4. Personeel dat in de alarmrol wordt aangewezen om passagiers bij te staan in noodsituaties aan boord van passagiersschepen, heeft een opleiding voltooid in het beheersen van mensenmassa's, zoals omschreven in sectie A-V/3, lid 1, van de STCW-code.5. Kapiteins, officieren en ander personeel dat belast is met bijzondere taken en verantwoordelijkheden aan boord van passagiersschepen, hebben de opleiding, omschreven in sectie A-V/3, lid 2, van de STCW-code, om daarmee vertrouwd te geraken, voltooid.6. Personeel dat in passagiersruimten aan boord van passagiersschepen direct bij de dienstverlening aan passagiers betrokken is, heeft de veiligheidsopleiding, omschreven in sectie A-V/3, lid 3, van de STCW-code voltooid.7. Kapiteins, eerste stuurlieden en iedereen die belast is met de directe verantwoordelijkheid voor het aan en van boord gaan van passagiers hebben een goedgekeurde opleiding betreffende de veiligheid van passagiers, zoals omschreven in sectie A-V/3, lid 4, van de STCW-code voltooid.8. Kapiteins, eerste stuurlieden, hoofdwerktuigkundigen, tweede werktuigkundigen en iedereen die verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van passagiers in noodsituaties aan boord van passagiersschepen hebben een goedgekeurde opleiding in crisisbeheer en menselijk gedrag voltooid, zoals omschreven in sectie A-V/3, lid 5, van de STCW-code.9. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, geven een schriftelijk bewijs van voltooide opleiding af aan iedereen die bevoegd wordt bevonden volgens de bepalingen van dit voorschrift. HOOFDSTUK VI. - Functies met betrekking tot noodsituaties, veiligheid op het werk, medische verzorging en overleving Voorschrift VI/1 Verplichte minimumeisen betreffende het zich vertrouwd maken met de dienst aan boord, basisopleiding in en instructie over veiligheid voor alle zeevarenden Zeevarenden worden vertrouwd gemaakt met de dienst aan boord en hebben een basisopleiding in of instructie over veiligheid ontvangen, in overeenstemming met sectie A-VI/1 van de STCW-code, en voldoen aan de desbetreffende bekwaamheidsnormen die daarin zijn omschreven.
Voorschrift VI/2 Verplichte minimumeisen betreffende de afgifte van bewijzen van beroepsbekwaamheid inzake het gebruik van reddingsmiddelen, hulpverleningsboten en snelle hulpverleningsboten 1. Ieder die een bewijs van bekwaamheid inzake het gebruik van reddingsmiddelen en hulpverleningsboten, niet zijnde snelle hulpverleningsboten, wenst te verkrijgen, moet : 1.1. niet jonger zijn dan 18 jaar; 1.2. een goedgekeurde diensttijd van ten minste 12 maanden hebben behaald of een goedgekeurde opleidingscursus hebben gevolgd en een goedgekeurde diensttijd van ten minste 6 maanden hebben behaald; en 1.3. voldoen aan de bekwaamheidsnormen voor bewijzen van bekwaamheid inzake het gebruik van reddingsmiddelen en hulpverleningsboten, omschreven in sectie A-VI/2, leden 1 tot en met 4, van de STCW-code. 2. Ieder die een bewijs van bekwaamheid inzake het gebruik van snelle hulpverleningsboten wenst te verkrijgen, moet : 2.1. in het bezit zijn van een bewijs van beroepsbekwaamheid inzake het gebruik van reddingsmiddelen en hulpverleningsboten, niet zijnde snelle hulpverleningsboten; 2.2. een goedgekeurde opleidingscursus hebben gevolgd; en 2.3. voldoen aan de bekwaamheidsnormen voor bewijzen van beroepsbekwaamheid inzake het gebruik van snelle hulpverleningsboten, omschreven in sectie A-VI/2, leden 5 tot en met 8, van de STCW-code.
Voorschrift VI/3 Verplichte minimumeisen inzake de opleiding in gevorderde brandbestrijdingstechnieken 1. Zeevarenden die aangewezen zijn om leiding te geven aan brandbestrijdingsoperaties hebben met goed gevolg een voortgezette opleiding in brandbestrijdingsmethoden gevolgd, met bijzondere nadruk op organisatie, tactiek en bevelvoering, in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-VI/3 van de STCW-code en voldoen aan de daarin omschreven bekwaamheidsnormen.2. In gevallen waarin een opleiding in gevorderde brandbestrijdingstechnieken niet is inbegrepen in de kwalificaties voor het af te geven vaarbevoegdheidsbewijs, wordt een bewijs van beroepsbekwaamheid, voorzover van toepassing, afgegeven waarin staat vermeld dat de houder een opleidingscursus in gevorderde brandbestrijdingstechnieken heeft gevolgd. Voorschrift VI/4 Verplichte minimumeisen betreffende eerste hulp en medische verzorging 1. Zeevarenden, aangewezen om eerste hulp te verlenen aan boord van een zeeschip, voldoen aan de bekwaamheidsnormen inzake het verlenen van eerste hulp, omschreven in sectie A-VI/4, leden 1 tot en met 3, van de STCW-code.2. Zeevarenden, aangewezen om de medische verzorging aan boord van een zeeschip op zich te nemen, voldoen aan de bekwaamheidsnormen inzake medische verzorging aan boord van zeeschepen, omschreven in sectie A-VI/4, leden 4, 5 en 6, van de STCW-code.3. In gevallen waarin een opleiding in eerste hulp of medische verzorging aan boord van zeeschepen niet is inbegrepen in de kwalificaties voor het af te geven vaarbevoegdheidsbewijs, wordt een bijzonder bewijs van beroepsbekwaamheid of een getuigschrift, voorzover van toepassing, afgegeven, waarin staat vermeld dat de houder een opleidingscursus in eerste hulp of medische verzorging heeft gevolgd. HOOFDSTUK VII. - Alternatieve vaarbevoegdheidsbewijzen Voorschrift VII/1 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor kapiteins en eerste stuurlieden op aannemersmaterieel met een brutotonnage van 3000 of meer wanneer ingezet binnen 200 zeemijl uit een kust 1. Iedere kapitein en eerste stuurman op aannemersmaterieel met een brutotonnage van 3000 of meer wanneer ingezet binnen 200 zeemijl uit een kust is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. voldoen aan de eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor een officier belast met de brugwacht, op zeeschepen met een brutotonnage van 500 of meer en in die hoedanigheid goedgekeurde diensttijd hebben behaald : 2.1.1. voor een vaarbevoegdheid als eerste stuurman, ten minste 12 maanden, en 2.1.2. voor een vaarbevoegdheid als kapitein, ten minste 36 maanden; deze periode kan evenwel worden bekort tot ten minste 24 maanden, indien ten minste 12 maanden van die tijd dienst is gedaan als eerste stuurman; en 2.2. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen omschreven in sectie A-II/2 van de STCW-code voor kapiteins en eerste stuurlieden op zeeschepen met een brutotonnage tussen 500 en 3000; de vereisten bedoeld in kolom 2 van tabel A-II/2 van sectie A-II/2 van de STCW-code zijn van toepassing in zoverre ze relevant zijn voor aannemersmaterieel met een brutotonnage van 3000 of meer wanneer ingezet binnen 200 zeemijl uit een kust en rekening houdend met de veiligheid van alle zeeschepen die zich in dezelfde wateren kunnen bevinden.
Voorschrift VII/2 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor officieren belast met de brugwacht dienst doende op zeeschepen met een brutotonnage van minder dan 500 wanneer ingezet in zones waar havenvoorschriften van toepassing zijn of daaraan nauw grenzende beschutte wateren 1. Iedere officier belast met de brugwacht op zeeschepen met een brutotonnage van minder dan 500 wanneer ingezet in zones waar havenvoorschriften van toepassing zijn of daaraan nauw grenzende beschutte wateren is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. niet jonger zijn dan 18 jaar; 2.2. een goedgekeurde diensttijd aan dek hebben voltooid van ten minste 1 jaar; 2.3. voldoen aan de geldende eisen van de voorschriften in hoofdstuk IV, voorzover van toepassing, om radiowerkzaamheden te verrichten in overeenstemming met het radioreglement; en 2.4. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen van sectie A-II/3 van de STCW-code voor officieren belast met de brugwacht op zeeschepen met een brutotonnage van minder dan 500, die worden gebruikt voor reizen nabij de kust.
Voorschrift VII/3 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor kapiteins dienst doende op zeeschepen met een brutotonnage van minder dan 500 wanneer ingezet in zones waar havenvoorschriften van toepassing zijn of daaraan nauw grenzende beschutte wateren 1. Iedere kapitein dienst doende op zeeschepen met een brutotonnage van minder dan 500 wanneer ingezet in zones waar havenvoorschriften van toepassing zijn of daaraan nauw grenzende beschutte wateren is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1 voldoen aan de eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor een officier belast met de brugwacht op zeeschepen met een brutotonnage van minder dan 500, die worden gebruikt voor reizen nabij de kust en in die hoedanigheid ten minste 1 maand goedgekeurde diensttijd hebben behaald; 2.2 een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen omschreven in sectie A-II/3 van de STCW-code voor kapiteins op zeeschepen met een brutotonnage van minder dan 500, wanneer ingezet voor reizen nabij de kust.
Voorschrift VII/4 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor hoofdwerktuigkundigen en tweede werktuigkundigen op aannemersmaterieel met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3000 kW voortstuwingsvermogen of meer wanneer ingezet binnen 200 zeemijl uit een kust 1. Iedere hoofdwerktuigkundige en tweede werktuigkundige op aannemersmaterieel met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3000 kW voortstuwingsvermogen of meer wanneer ingezet binnen 200 zeemijl uit een kust is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. voldoen aan de eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor een werktuigkundige belast met de wacht in de machinekamer, en 2.1.1. voor een vaarbevoegdheid als tweede werktuigkundige, goedgekeurde diensttijd hebben behaald van ten minste 12 maanden als assistent-werktuigkundige of werktuigkundige, en 2.1.2. voor een vaarbevoegdheid als hoofdwerktuigkundige, goedgekeurde diensttijd hebben behaald van ten minste 24 maanden, waarvan ten minste 12 maanden dienst is gedaan als werktuigkundige in het bezit van een vaarbevoegdheid voor tweede werktuigkundige, en 2.2. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen omschreven in sectie A-III/3 van de STCW-code; de vereisten bedoeld in kolom 2 van tabel A-III/3 van sectie A-III/3 van de STCW-code worden aangevuld met specifieke vereisten voor aannemersmaterieel met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3000 kW voortstuwingsvermogen of meer wanneer ingezet binnen 200 zeemijl uit een kust en rekening houdend met de veiligheid van alle zeeschepen die zich in dezelfde wateren kunnen bevinden. 3. Iedere werktuigkundige die bevoegd is dienst te doen als tweede werktuigkundige op aannemersmaterieel met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3000 kW voortstuwingsvermogen of meer wanneer ingezet binnen 200 zeemijl uit de kust, mag dienst doen als hoofdwerktuigkundige op aannemersmaterieel met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van minder dan 3000 kW voortstuwingsvermogen, mits ten minste 12 maanden goedgekeurde diensttijd is behaald als werktuigkundige in een verantwoordelijke functie en dit is aangetekend op het passend vaarbevoegdheidsbewijs. Voorschrift VII/5 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor officieren belast met de brugwacht, schippers en eerste stuurlieden op binnenschepen die ook voor niet internationale zeereizen worden gebruikt 1. Iedere officier belast met de brugwacht, iedere schipper en eerste stuurman op een binnenschip dat ook voor niet internationale zeereizen wordt gebruikt is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. niet jonger zijn dan 21 jaar; 2.2. een goedgekeurde diensttijd hebben voltooid aan boord van een binnenschip van ten minste 3 jaar; 2.3. voldoen aan de geldende eisen van de voorschriften van hoofdstuk IV, voorzover van toepassing, om radiowerkzaamheden te verrichten in overeenstemming met het radioreglement; 2.4. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen van sectie A-II/3 van de STCW-code voor officieren belast met brugwacht op zeeschepen met een brutotonnage van minder dan 500, die worden gebruikt voor reizen nabij de kust; de vereisten bedoeld in kolom 2 van tabel A-II/3 van sectie A-II/3 van de STCW-code zijn van toepassing in zoverre ze relevant zijn voor de binnenschepen die ook voor niet internationale zeereizen worden gebruikt wanneer ingezet binnen 5 zeemijl uit de kust en rekening houdend met de veiligheid van alle zeeschepen die zich in dezelfde wateren kunnen bevinden.
Voorschrift VII/6 Ieder gezel die deel uitmaakt van de brugwacht op een binnenschip dat ook voor niet internationale zeereizen wordt gebruikt, voldoet aan de relevante bepalingen van het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk met betrekking tot de bepalingen betreffende de bemanningsvoorschriften.
Voorschrift VII/7 Iedere werktuigkundige, belast met de wacht in een bemande machinekamer, of de aangewezen werktuigkundige, belast met de wacht in een tijdelijk onbemande machinekamer op een binnenschip dat ook voor niet internationale zeereizen wordt gebruikt, voldoet aan de relevante bepalingen van het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk met betrekking tot de bepalingen betreffende de bemanningsvoorschriften.
Voorschrift VII/8 Iedere hoofdwerktuigkundige en tweede werktuigkundige op een binnenschip dat ook voor niet internationale zeereizen wordt gebruikt voldoet aan de relevante bepalingen van het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk met betrekking tot de bepalingen betreffende de bemanningsvoorschriften.
Voorschrift VII/9 Ieder gezel die deel uitmaakt van de machinekamerwacht of is aangewezen om dienst te doen in een tijdelijk onbemande machinekamer op een binnenschip dat ook voor niet internationale zeereizen wordt gebruikt voldoet aan de relevante bepalingen van het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk met betrekking tot de bepalingen betreffende de bemanningsvoorschriften.
Voorschrift VII/10 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor officieren belast met de brugwacht op commerciële pleziervaartuigen met een brutotonnage van minder dan 500 die worden gebruikt voor reizen verder dan 200 zeemijl uit een kust 1. Iedere officier belast met de brugwacht op een commercieel pleziervaartuig met een brutotonnage van minder dan 500 dat wordt gebruikt voor reizen verder dan 200 zeemijl uit een kust is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. niet jonger zijn dan 18 jaar; 2.2. een goedgekeurde diensttijd aan dek van ten minste 1 jaar hebben voltooid na de leeftijd van 16 jaar; 2.3. voldoen aan de geldende eisen van de voorschriften in hoofdstuk IV, voorzover van toepassing, om radiowerkzaamheden te verrichten in overeenstemming met het radioreglement; en 2.4. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen van sectie A-II/1 van de STCW-code voor officieren belast met brugwacht op zeeschepen met een brutotonnage van 500 of meer met uitzondering van de bekwaamheidsnormen vermeld in de tabel onder de titel "Functie : Behandelen en stuwen van lading op operationeel niveau" van sectie A-II/1 van de STCW-code, met dien verstande dat de vereisten bedoeld in kolom 2 van tabel A-II/1 van sectie A-II/1 van de STCW-code slechts van toepassing zijn in zoverre ze relevant zijn voor een commercieel pleziervaartuig met een brutotonnage van minder dan 500 dat wordt gebruikt voor reizen verder dan 200 zeemijl uit een kust en rekening houdend met de veiligheid van alle zeeschepen die zich in dezelfde wateren kunnen bevinden; 2.5. een goedgekeurde praktische proef hebben afgelegd waarmee in de praktijk wordt aangetoond dat aan de bekwaamheidsnormen vermeld in punt 2.4 werd voldaan.
Voorschrift VII/11 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor kapiteins, dienstdoende op commerciële pleziervaartuigen met een brutotonnage van minder dan 500 die worden gebruikt voor reizen verder dan 200 zeemijl uit een kust 1. Iedere kapitein dienst doende op een commercieel pleziervaartuig met een brutotonnage van minder dan 500 dat wordt gebruikt voor reizen verder dan 200 zeemijl uit een kust is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. voldoen aan de eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor een officier belast met de brugwacht zoals bepaald in VII/10, en in die hoedanigheid ten minste 12 maanden goedgekeurde diensttijd hebben behaald; en 2.2. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen van sectie A-II/2 van de STCW-code voor kapiteins op zeeschepen met een brutotonnage van 500 of meer en aan de bekwaamheidsnormen van sectie A-V/3 van de STCW-code, met uitzondering van de bekwaamheidsnormen vermeld in de tabel onder de titel "Functie : Behandelen en stuwen van lading op managementniveau" van sectie A-II/2 van de STCW-code, met dien verstande dat de vereisten bedoeld in kolom 2 van tabel A-II/2 van sectie A-II/2 van de STCW-code en de vereisten van sectie A-V/3 van de STCW-code slechts van toepassing zijn in zoverre ze relevant zijn voor een commercieel pleziervaartuig met een brutotonnage van minder dan 500 dat wordt gebruikt voor reizen verder dan 200 zeemijl uit een kust, en rekening houdend met de veiligheid van alle zeeschepen die zich in dezelfde wateren kunnen bevinden.
Voorschrift VII/12 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor officieren belast met de brugwacht op commerciële pleziervaartuigen met een brutotonnage van minder dan 500 die worden gebruikt voor reizen binnen 200 zeemijl uit een kust 1. Iedere officier belast met de brugwacht op een commercieel pleziervaartuig met een brutotonnage van minder dan 500 dat wordt gebruikt voor reizen binnen 200 zeemijl uit een kust is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. niet jonger zijn dan 18 jaar; 2.2. een goedgekeurde diensttijd aan dek van ten minste 1 jaar hebben voltooid na de leeftijd van 16 jaar; 2.3. voldoen aan de geldende eisen van de voorschriften van hoofdstuk IV, voor zover van toepassing, om radiowerkzaamheden te verrichten in overeenstemming met het radioreglement; 2.4. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen van sectie A-II/1 van de STCW-code voor officieren belast met brugwacht op zeeschepen met een brutotonnage van 500 of meer met uitzondering van de bekwaamheidsnormen vermeld in de tabel onder de titel "Functie : Behandelen en stuwen van lading op operationeel niveau" van sectie A-II/1 van de STCW-code; met dien verstande dat de vereisten bedoeld in kolom 2 van tabel A-II/1 van sectie A-II/1 van de STCW-code slechts van toepassing zijn in zoverre ze relevant zijn voor een commercieel pleziervaartuig met een brutotonnage van minder dan 500 dat wordt gebruikt voor reizen binnen 200 zeemijl uit een kust en rekening houdend met de veiligheid van alle zeeschepen die zich in dezelfde wateren kunnen bevinden; 2.5. een goedgekeurde praktische proef hebben afgelegd waarmee in de praktijk wordt aangetoond dat aan de bekwaamheidsnormen vermeld in punt 2.4 werd voldaan.
Voorschrift VII/13 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor kapiteins dienstdoende op commerciële pleziervaartuigen met een brutotonnage van minder dan 500 die worden gebruikt voor reizen binnen 200 zeemijl uit een kust 1. Iedere kapitein dienst doen op een commercieel pleziervaartuig met een brutotonnage van minder dan 500 dat wordt gebruikt voor reizen binnen 200 zeemijl uit een kust is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. voldoen aan de eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor een officier belast met de brugwacht zoals bepaald in VII/11, en in die hoedanigheid ten minste 12 maanden goedgekeurde diensttijd hebben behaald; en 2.2. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen van sectie A-II/2 van de STCW-code voor kapiteins op zeeschepen met een brutotonnage van 500 of meer en aan de bekwaamheidsnormen van sectie A-V/3 van de STCW-code, met uitzondering van de bekwaamheidsnormen vermeld in de tabel onder de titel "Functie : Behandelen en stuwen van lading op managementniveau" van sectie A-II/2 van de STCW-code met dien verstande dat de vereisten bedoeld in kolom 2 van tabel A-II/2 van sectie A-II/2 van de STCW-code en de vereisten van sectie A-V/3 van de STCW-code slechts van toepassing zijn in zoverre ze relevant zijn voor een commercieel pleziervaartuig met een brutotonnage van minder dan 500 dat wordt gebruikt voor reizen binnen 200 zeemijl uit een kust en rekening houdend met de veiligheid van alle zeeschepen die zich in dezelfde wateren kunnen bevinden.
Gezien om te worden gevoegd bij bij Ons besluit van 24 mei 2006 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeevarenden.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT
Bijlage II Criteria voor de erkenning van derde landen die vaarbevoegdheidsbewijzen hebben afgegeven of in opdracht waarvan vaarbevoegdheidsbewijzen zijn afgegeven, zoals bedoeld in artikel 15, § 1, a) 1. Het derde land moet partij zijn bij het STCW-verdrag.2. Van het derde land moet door de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO zijn vastgesteld dat het volledige uitvoering heeft gegeven aan de bepalingen van het STCW-verdrag.3. Het Directoraat is bezig met het sluiten van een overeenkomst waarbij het derde land zich ertoe verbindt het snel in kennis te stellen van alle ingrijpende veranderingen in de regelgeving betreffende opleiding en vaarbevoegdheidsbewijzen die worden verstrekt in overeenstemming met het STCW-verdrag. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 24 mei 2006 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeevarenden.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT
Bijlage III "Bijlage XX - Medische keuringen
Artikel 1.Erkende geneesheren.
De keuringen met het oog op het afleveren van het certificaat van medische geschiktheid gebeuren door de geneesheren erkend door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn.
Indien de keuring gebeurt in een land waar er geen geneesheer erkend door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, beschikbaar is, mag de keuring worden uitgevoerd door een geneesheer die in dat land erkend is voor het afleveren van certificaten van medische geschiktheid zoals bepaald door het STCW-verdrag. Die geneesheer stelt in voorkomend geval een certificaat van medische geschiktheid of een verklaring van medische ongeschiktheid op.
Art. 2.Aflevering van certificaten van medische geschiktheid. 1. De erkende geneesheer, bedoeld in artikel 1, eerste lid, andere dan de behandelende geneesheer van de betrokkene, die een keuring overeenkomstig deze bijlage heeft verricht, levert het certificaat van medische geschiktheid dat conform is met het model opgenomen in bijlage XXIV slechts af indien hij van oordeel is dat de betrokkene medisch geschikt is volgens de medische maatstaven vermeld in het aanhangsel bij deze bijlage overeenkomstig de aan boord uitgeoefende functie van de betrokkene. Tevens moet hij van oordeel zijn dat de betrokkene niet lijdt aan een ziekte, een afwijking of een verwonding : a. waardoor een veilige uitoefening van de werkzaamheden kan belemmerd worden;b. waardoor hij niet altijd in staat is om adequaat te handelen in geval van nood;c. die tijdens de uitoefening van zijn functie aan boord kan verergeren, in die zin dat daardoor : i.een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid of de veiligheid van hemzelf of de overige opvarenden ontstaat, of ii. ernstige hinder voor andere personen ontstaat; d. die een behandeling vereist, waarbij voortdurend medisch toezicht vereist is of waarbij acuut ingrijpen door een geneesheer noodzakelijk kan worden.2. Indien de erkende geneesheer bedoeld in artikel 1, eerste lid, van oordeel is dat een aanvullend onderzoek nodig is voor de beoordeling van de medische geschiktheid van de betrokkene, kan hij daartoe een geneesheer specialist aanduiden.
Art. 3.Verklaring van medische ongeschiktheid.
Indien de erkende geneesheer bedoeld in artikel 1, eerste lid, van oordeel is dat de betrokkene medisch ongeschikt is, levert hij het certificaat van medische geschiktheid zoals bedoeld in artikel 2 niet af. In dat geval stelt hij een verklaring van medische ongeschiktheid op overeenkomstig het model in bijlage XXIV. De erkende geneesheer bedoeld in artikel 1, eerste lid, maakt hiervan schriftelijk melding aan de betrokkene en aan de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn.
Art. 4.Mogelijkheden tot beroep. 1. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, kunnen in voorkomend geval beroep instellen tegen de aflevering van het certificaat van medische geschiktheid zoals bedoeld in artikel 2, in welk geval de betrokkene zich leent tot een herkeuring. De opgelegde herkeuring wordt door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn schriftelijk meegedeeld aan de betrokkene en vindt plaats uiterlijk 14 dagen na de mededeling van de opgelegde herkeuring. De opgelegde herkeuring gebeurt gezamenlijk en tegensprekelijk door een erkende geneesheer bedoeld in artikel 1, eerste lid, aangeduid door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn en de geneesheer die het laatste certificaat van medische geschiktheid heeft afgeleverd. 2. De betrokkene kan tegen de verklaring van medische ongeschiktheid bedoeld in artikel 3 beroep instellen door uiterlijk binnen 14 dagen na de mededeling van de verklaring van medische ongeschiktheid een tegenonderzoek aan te vragen bij de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn. De herkeuring van de betrokkene gebeurt gezamenlijk en tegensprekelijk door een erkende geneesheer bedoeld in artikel 1, eerste lid, aangeduid door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn en de erkende geneesheer bedoeld in artikel 1, eerste lid, die de verklaring van medische ongeschiktheid heeft opgesteld. 3. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, kunnen, uitzonderlijk, na raadpleging van de voormelde erkende geneesheer bedoeld in artikel 1, eerste lid, afwijkingen toestaan op de toepassing van de medische maatstaven opgenomen in het aanhangsel bij deze bijlage, voor zover die afwijkingen niet in strijd zijn met de voorschriften van de ter zake van kracht zijnde internationale verdragen.Die afwijkingen worden op het certificaat van medische geschiktheid vermeld. 4. In geval geen overeenkomst wordt bereikt na de herkeuring, duidt de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Maritiem Vervoer binnen 14 dagen na de herkeuring een derde geneesheer aan met het oog op een aanvullende keuring.Die aanvullende keuring is beslissend en gebeurt uiterlijk binnen 14 dagen na de aanduiding van de derde geneesheer. 5. De betrokkene kan zich bij de herkeuring en bij de aanvullende keuring laten bijstaan door een geneesheer naar keuze.
Art. 5.Kosten van de keuringen.
Alleen de kosten verbonden aan de keuringen bedoeld in artikel 4.1 van deze bijlage worden door de Staat gedragen, zulks onverminderd de bepaling van het laatste lid van artikel 8 van het koninklijk besluit van 9 april 1965 betreffende de Pool van de zeelieden ter koopvaardij.
Art. 6.Geldigheidsduur van het certificaat van medische geschiktheid.
Onverminderd de bepalingen van artikel 102, blijft het certificaat van medische geschiktheid dat wordt afgeleverd na een keuring door een geneesheer bedoeld in artikel 1, tweede lid, slechts geldig voor een periode van maximaal 3 maanden, tenzij in die periode de geneesheer bedoeld in artikel 1, tweede lid, erkend wordt door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn.
Art. 7.Keuringsprocedure. 1. De erkende geneesheer bedoeld in artikel 1, eerste lid, verifieert de identiteit en de leeftijd van de betrokkene aan de hand van de identiteitskaart, het paspoort of het zeemansboekje.Hij noteert het nummer van de identiteitskaart, het paspoort of het zeemansboekje in het medisch dossier en op het certificaat van medische geschiktheid of op de verklaring van medische ongeschiktheid.
Hij laat zich tevens inlichten over de aard van het werk, de uit te oefenen functie aan boord en het vaargebied waar de betrokkene actief zal zijn. 2. De betrokkene vult in het bijzijn van de erkende geneesheer bedoeld in artikel 1, eerste lid, de rubriek "persoonlijke verklaring" in op het keuringsformulier dat conform moet zijn met het model opgenomen in bijlage XXIV.Zowel de betrokkene als de erkende geneesheer bedoeld in artikel 1, eerste lid, ondertekenen die verklaring. 3. De erkende geneesheer bedoeld in artikel 1, eerste lid, ondervraagt de betrokkene over zijn algemene medische voorgeschiedenis, zijn arbeidsgeneeskundige voorgeschiedenis, ongevallen of kwetsuren, zijn psychische gesteldheid en gebruik van medicatie, en tevens over de erfelijke en chronische ziekten in zijn naaste familie. Hij voert de keuring bedoeld in artikel 1 uit en noteert de resultaten in de rubriek "medische keuring" op het keuringsformulier dat conform moet zijn met het model opgenomen in bijlage XXIV en ondertekent deze evenals de betrokkene. 4. Een kopie van het certificaat van medische geschiktheid en van de verklaring van medische ongeschiktheid, alsook het keuringsformulier bedoeld in bijlage XXIV, worden bewaard in de instelling of de praktijk waar het onderzoek heeft plaatsgevonden.
Art. 8.Vaccinaties.
De erkende geneesheer bedoeld in artikel 1, eerste lid, doet aanbevelingen zoals vermeld op de publicatie "International Travel and Health : Vaccination requirements and health advice" van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake de vaccinatiestatus van de betrokkene.
Aanhangsel bij bijlage XX Ziekten en eigenschappen die aanleiding geven tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid Niet alle ziektebeelden die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid zijn in de lijst opgenomen.
De in de lijst opgenomen aandoeningen geven aanleiding tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid dan wel tot het opleggen van beperkingen in het certificaat van medische geschiktheid.
Voor aandoeningen die niet vermeld zijn, volgt de erkende geneesheer, bedoeld in artikel 1, eerste lid van bijlage XX, de algemene richtlijnen zoals vermeld in artikel 2 van bijlage XX en laat hij zich leiden door de ernst van de aandoening, de prognose, de houding en het inzicht van de betrokkene.
De medische ongeschiktheid kan tijdelijk (bepaalde duur), voorlopig (onbepaalde duur) of definitief zijn.
Bij de keuring wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van de betrokkene tot een volledige loopbaan; indien de aandoening dit niet toelaat is dit een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.
Bij een ervaren zeevarende wordt rekening gehouden met zijn ervaring en specifieke kennis van het beroep om minder vlug een verklaring van definitieve medische ongeschiktheid op te stellen. 1. Geneesmiddelen en middelen gebruik a.Het gebruik van anticoagulantia, insuline, sulfonylureum derivaten, anti-epileptica of immuunsuppressiva is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. Slechts in een beroepsprocedure kan incidenteel, in een individueel geval en voor een enkele functie, een certificaat van medische geschiktheid afgeleverd worden, met eventueel beperkingen. b. Het gebruik van geneesmiddelen met als mogelijke bijwerkingen duizeligheid, verminderd concentratie- en reactievermogen, psychische stoornissen, hypotensie en bradycardie is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.c. Wanneer de betrokkene geneesmiddelen gebruikt die met het varen te verenigen zijn, wordt afgewogen of de betrokkene de (neven)werking begrijpt en de voorschriften van zijn behandelende erkende geneesheer bedoeld in artikel 1, eerste lid van bijlage XX, nauwgezet opvolgt, zo niet is dit een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.d. Bij beoordeling van geneesmiddelengebruik wordt overwogen of het plots stoppen van de behandeling gevaar kan opleveren.2. Infectieziekten a.Alle infectieziekten zijn een reden voor het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid, tot afdoende behandeling heeft plaatsgehad. b. Bijzondere aandacht is vereist bij het personeel dat betrokken is bij voedselbereiding en catering voor gastro-intestinale infecties en dragerschap.c. Tuberculose is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.Slechts na een adequate behandeling en nadat de betrokkene genezen wordt verklaard door een geneesheer specialist, wordt een certificaat van medische geschiktheid afgeleverd. d. Overgevoeligheid of contra-indicaties voor vaccinaties welke in het vaargebied van de betrokkene noodzakelijk zijn, is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid of beperkingen in het vaargebied.e. Seropositiviteit voor HIV is geen reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.AIDS is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. Bij gebruik van AIDS remmende middelen kan in een beroepsprocedure, incidenteel, in een individueel geval en voor een enkele functie, een certificaat van medische geschiktheid afgeleverd worden, met eventueel beperkingen. 3. Gezwelziekten a.Kwaadaardige gezwelziekten zijn een reden voor het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. b. Slechts bij volledige remissie en indien geen acute problemen te verwachten zijn, bevestigd door een specialistisch rapport, is het toegestaan om een certificaat van medische geschiktheid op te stellen.c. Goedaardige tumoren die complicaties kunnen veroorzaken zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.4. Endocriene ziekten a.Insuline dependente diabetes is een reden voor het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. b. Bij niet-insuline diabetes wordt rekening gehouden met de aard van de anti-diabetica en hun mogelijke nevenwerkingen, de therapietrouw en het ziekte-inzicht van de betrokkene.c. Manifeste hypo- of hyperthyroidie is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.d. Ongecompliceerde obesitas met een BMI boven 30, een duidelijk verminderde inspanningstolerantie en aanwijzingen dat de betrokkene gehinderd wordt in het uitoefenen van zijn functie, is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.e. Gecompliceerde obesitas met een BMI boven 30, een normale inspanningstolerantie maar met risicofactoren als hypertensie of verhoogde serumlipiden, is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.f. Voor andere endocriene stoornissen is een gunstig specialistisch rapport vereist, waaruit vooral blijkt dat er geen acute problemen te verwachten zijn.5. Aandoeningen van het bloed en de bloedvormende organen a.Humorale en cellulaire immuundeficiënties zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. b. Stollingsstoornissen zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.Slechts in een beroepsprocedure kan incidenteel, in een individueel geval en voor een enkele functie een certificaat van medische geschiktheid afgeleverd worden, met eventueel beperkingen. c. Anemie is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.d. Voor overige chronische bloedziekten is een gunstig specialistisch rapport vereist waaruit blijkt dat er geen acute problemen te verwachten zijn.6. Psychische stoornissen a.Psychosen in de voorgeschiedenis met een kans op herhaling zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. b. Bipolaire stoornissen in de voorgeschiedenis zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.c. Depressies die niet onder het begrip bipolaire stoornis vallen zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.d. Obsessiecompulsieve aandoeningen en verslavingen zoals chronisch alcoholisme, verslaving aan verdovende, opwekkende of andere psychotrope stoffen in de laatste vijf jaar en gokverslaving zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.e. Persoonlijkheidsstoornissen zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.f. Hoogtevrees en claustrofobie zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.g. Voor overige psychiatrische ziekten is een specialistisch rapport vereist waaruit blijkt dat er geen acute problemen te verwachten zijn.7. Aandoeningen van het zenuwstelsel a.Alle aandoeningen die gepaard gaan met bewustzijns- of evenwichtsstoornissen of aanvallen van vertigo zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. b. Alle vormen van epilepsie en narcolepsie zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.c. Systeemziekten van het zenuwstelsel zoals multiple sclerose en de ziekte van Parkinson zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.d. Migraine is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.e. Noctambulisme is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.8. Spraak a.Ernstige spraakstoornissen zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. b. Ook bij lawaai moet er met stemverheffing voldoende spreekvaardigheid zijn.9. Aandoeningen van neus, keel en mond a.Ernstige belemmering van neusademhaling vb. door een extreme septumdeviatie is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. b. Uitgebreide cariës of aandoeningen van het tandvlees zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.c. Recidiverende tonsillitis en focale infecties zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.10. Aandoeningen van het ademhalingsstelsel a.Astma is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. b. Chronische luchtwegen infecties en chronisch obstructies longlijden (COPD) met ernstige longfunctiestoornissen zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.c. Longfibrose is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.d. Recidiverende spontane pneumothorax is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.e. Andere longaandoeningen met een risico op acute verslechtering van de longfunctie zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.11. Aandoeningen van hart en bloedvaten a.Hartklepafwijkingen en congenitale hartgebreken met haemodynamische consequenties zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. b. Pathologische ritme- of geleidingsstoornissen zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.c. Het dragen van een pacemaker is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.d. Aandoeningen van het myocard met verminderde belastbaarheid van het hart zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.e. Ischaemische hartziekten, angina pectoris en coronaire hartziekten zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.f. Aneurysma is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.g. Hypertensie is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.h. Symptomen van perifeer arterieel of veneus vaatlijden zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.i. Een cerebrovasculair accident, inclusief een voorbijgaande ischemische aanval (TIA) is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.12. Maag- en darmaandoeningen a.Aandoeningen van maag of slokdarm met verhoogde kans op bloeding of perforatie, inclusief ulcus pepticum zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. b. Chronische darmziekten zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.c. Herniae zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.13. Aandoeningen van lever, galblaas en pancreas a.Symptomen van leverlijden, galstenen of galblaasontsteking zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. b. Pancreasontsteking is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.14. Aandoeningen van de urinewegen a.Aandoeningen van de hogere en lagere urinewegen met een recidiverend karakter zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. b. Verminderde nierfunctie is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.c. Lithiase is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.d. Prostatisme is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.e. Symptomatische hydrocoele en varicocoele zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.15. Gynecologische aandoeningen a.Meno-metrorrhagieën zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. b. Uterusprolaps is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.c. Endometriosis is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.d. Recidiverende salpingitis is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.16. Zwangerschap a.Zwangerschap is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid of beperking in het vaargebied. 17. Huidziekten a.Huidziekten die frequent recidiveren en een belemmering vormen voor de uitoefening van een functie aan boord zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. 18. Aandoeningen van het bewegingsapparaat a.Rugklachten, gewrichtsaandoeningen en andere ziekten van het bewegingsapparaat zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid indien de aandoening progressief is, pijn, verminderde belastbaarheid of functiebeperking tot gevolg heeft. b. Contracturen die tot bewegingsbeperking leiden, zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.c. Verminkingen of aangeboren afwijkingen die tot een verminderde belastbaarheid of een verhoogd ongevalrisico leiden, zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.d. Prothesen en kunstgewrichten zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.e. Recidiverende schouderluxaties zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.19. Allergieën a.Allergische aandoeningen aan stoffen die aan boord aanwezig zijn, zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. 20. Aandoeningen van het oor a.Een chronische en actieve infectie van het oor is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. b. Trommelvliesperforatie is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid tenzij de aandoening ongeveer 6 maanden rustig is.c. Trommelvliesbuisjes zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid tot 6 maanden na plaatsing indien de aandoening na die tijd rustig is.d. Een operatieholte is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid tenzij ze gedurende 6 maanden rustig is en geen andere behandeling nodig heeft.e. de ziekte van Menière en alle aandoeningen die gepaard gaan met bewustzijns- of evenwichtsstoornissen of aanvallen van draaiduizeligheid zijn een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.21. Het gehoor A.Zeevarenden zonder uitkijk- of wachtfunctie i. De keuring van het gehoor is een onderdeel van de algemene lichamelijke keuring. ii. De gehoorscherpte dient zo te zijn dat conversatiespraak op een afstand van 2 meter voor ieder oor afzonderlijk geheel foutloos wordt verstaan. iii. Slechts in een beroepsprocedure kan incidenteel, in een individueel geval en voor een enkele functie een gehoorapparaat worden toegestaan.
B. Dek- en brugdienst met uitkijk- en wachtfunctie (H1) i. Eenmaal in de 6 jaar wordt een onderzoek gedaan met de toonaudiometer. ii. Een gehoorverlies van gemiddeld 30 dB voor het beste oor en bovendien van 40 dB gemiddeld voor het slechtste oor is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. iii. Als criterium geldt het rekenkundig gemiddelde van de ongemaskeerde luchtgeleidingsdrempels bij 1000, 2000 en 3000 Hz. iv. Bij tussentijdse controles dient de gehoorscherpte te worden gecontroleerd met fluisterspraak vanop 2 meter en conversatiespraak vanop 3 meter, deze dienen door beide oren afzonderlijk foutloos te worden verstaan. v. Slechts in een beroepsprocedure kan incidenteel, in een individueel geval en voor een enkele functie een gehoorapparaat worden toegestaan. C. Machinekamerdienst met wachtfunctie (H2) i. Bij elk onderzoek wordt een test met de toonaudiometer gedaan. ii. Een gehoorverlies van gemiddeld 30 dB voor het beste oor en bovendien van 40 dB gemiddeld voor het slechtste oor is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid. iii. Als criterium geldt het rekenkundig gemiddelde van de ongemaskeerde luchtgeleidingsdrempels bij 1000, 2000 en 3000 Hz. iv. Slechts in een beroepsprocedure kan incidenteel, in een individueel geval en voor een enkele functie een gehoorapparaat worden toegestaan. 22. Het oog- en gezichtsvermogen Visus veraf A.Dek- en brugdienst met uitkijk- en wachtfunctie (Z1) i. De visus dient zonder optische correctiemiddelen met elk oog afzonderlijk niet minder dan 0,1 te bedragen. ii. Indien correctiemiddelen nodig zijn wordt met eigen (reserve) bril of contactlenzen met elk oog afzonderlijk een gezichtsscherpte bereikt van 0,7 voor het beste oog en 0,5 voor het slechtste oog.
B. Machinekamerdienst met wachtfunctie (Z2) i. De visus dient zonder optische correctiemiddelen met elk oog afzonderlijk niet minder dan 0,1 te bedragen. ii. Indien correctiemiddelen nodig zijn wordt met eigen (reserve) bril of contactlenzen met elk oog afzonderlijk een gezichtsscherpte bereikt van 0,4.
C. Zeevarenden zonder uitkijkfunctie i. De visus dient zonder optische correctiemiddelen met elk oog afzonderlijk niet minder dan 0,1 te bedragen. ii. Indien correctiemiddelen nodig zijn dient met eigen (reserve) bril of contactlenzen met beide ogen gelijktijdig een gezichtscherpte te worden bereikt van 0,4.
Visus nabij Voor het nabij zien geldt dat, zo nodig met eigen correctiemiddelen, een gezichtsscherpte overeenkomend met de volgende uitslagen wordt bereikt : Snellen = of beter dan 3.
Reservebril Indien bij de keuring voor de visus veraf of nabij gebruik is gemaakt van optische correctiemiddelen, moet een reservebril worden meegenomen aan boord. Dit wordt vermeld op het certificaat van medische geschiktheid.
Kleurenzicht Een voldoende kleurenzicht om aan boord zijn taak goed te kunnen vervullen.
Gezichtsveld Elk oog afzonderlijk dient vrij te zijn van een voor de functie van de zeevarende storende beperking van het gezichtsveld. Afwijkingen binnen 30° van de fovea zijn niet toegestaan. Dieptezicht Er worden geen eisen gesteld aan het diepte zien.
Oogchirurgie Goedkeuring is mogelijk na volledige genezing, mits na een postoperatieve stabilisatieperiode van 12 maanden wordt voldaan aan alle criteria voor het gezichtsvermogen en er geen nadelige verschijnselen zijn met betrekking tot contrastwaarneming, glare en nachtmyopie. Een intracorneale ring is een reden tot het opstellen van een verklaring van blijvende medische ongeschiktheid.
Nachtblindheid Een adaptatietekort groter dan 1 logeenheid is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid.
Dubbelzien Er mag geen dubbelzien bestaan.
Andere aandoeningen Een progressieve oogaandoening die het gezichtsvermogen binnen 2 jaar kan bedreigen is een reden tot het opstellen van een verklaring van medische ongeschiktheid." Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 24 mei 2006 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeevarenden.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT
Bijlage IV 1° Een punt V wordt toegevoegd, luidend als volgt : "V.Documenten inzake de examens van medische geschiktheid 1. Certificaat van medische geschiktheid.2. Verklaring medische ongeschiktheid. 3. Keuringsformulier.". 2° Na het model van "document inzake minimumbemanning op vissersvaartuigen" worden de volgende modellen toegevoegd : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 24 mei 2006 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeevarenden. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT
Bijlage V Verplichte minimumeisen inzake verlening van bewijzen van beroepsbekwaamheid voor scheepskoks dienst doende op zeeschepen als bedoeld in artikel 3 van dit besluit 1. De scheepskok is in het bezit van een bewijs van beroepsbekwaamheid dat getuigt van de bekwaamheid van de houder om de functie van scheepskok aan boord van zeeschepen te vervullen. 2. Ieder die een bewijs van beroepsbekwaamheid overeenkomstig het eerste lid wenst te verkrijgen, moet : 2.1. niet jonger zijn dan 21 jaar; 2.2. een goedgekeurde diensttijd hebben behaald van ten minste 36 maanden in de keuken van een zeeschip; 2.3. na het verwerven de vereiste diensttijd bedoeld in punt 1.2, slagen in het goedgekeurde examen en in de goedgekeurde praktische proef die aantonen dat aan de hierna vermelde bekwaamheidsnormen is voldaan : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3. Voor de kandidaten, houder van een diploma of van een getuigschrift van een opleiding kok van het secundair onderwijs, en onverminderd de bepalingen van lid 2, wordt de ervaring opgedaan tijdens de opleiding maand voor maand aangerekend als zijnde gelijkwaardig met diensttijd. Deze tijd wordt echter voor niet meer dan voor 24 maanden in aanmerking genomen. 4. Elke scheepskok die in het bezit is van een bewijs van beroepsbekwaamheid en die buitengaats dienst doet of van plan is na een periode aan de wal naar zee terug te keren dient, teneinde zijn bevoegdheid om buitengaats dienst te doen te behouden, met tussenpozen van het hoogste vijf jaar, dient aan te tonen dat hij bij voortduring vakbekwaam is in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-I/II van de STCW-code voorzover ze relevant zijn voor de functie van scheepskok. Gezien om te worden gevoegd bij gevoegd bij Ons besluit van 24 mei 2006 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeevarenden.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT