Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 13 november 2009
gepubliceerd op 18 december 2009

Koninklijk besluit inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor de zeevisserijvaart

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2009014303
pub.
18/12/2009
prom.
13/11/2009
ELI
eli/besluit/2009/11/13/2009014303/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 NOVEMBER 2009. - Koninklijk besluit inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor de zeevisserijvaart


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid van de vaartuigen, artikel 4, 1°, gewijzigd bij de wet van 22 januari 2007;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 november 1981 betreffende voorschriften voor passagiersschepen die geen internationale reis maken en die uitsluitend in een beperkt vaargebied langs de kust varen;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 juni 1996 betreffende de brevetten, certificaten, getuigschriften en dienstbewijzen die vereist zijn voor de zeevisserijvaart;

Gelet op het koninklijk besluit van 24 mei 2006 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeevarenden;

Gelet op de betrokkenheid van de gewestregeringen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 8 juni 2009;

Gelet op advies 47.093/4 van de Raad van State, gegeven op 28 september 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Eerste Minister en de Staatssecretaris voor Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Verkrijgen van vaarbevoegdheidsbewijzen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° vissersvaartuig : een vaartuig dat wordt gebruikt voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee;2° BIPT : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;3° passend vaarbevoegdheidsbewijs : een vaarbevoegdheidsbewijs afgegeven en voorzien van een officiële verklaring, in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit, dat de rechtmatige houder ervan het recht geeft dienst te doen in de daarin beschreven hoedanigheid, en de daarbij behorende functies te vervullen op het daarin omschreven verantwoordelijkheidsniveau op een vissersvaartuig van het desbetreffende type, tonnage, vermogen en wijze van voortstuwing, tijdens de desbetreffende zeereis;4° bewijs van beroepsbekwaamheid : een geldig document in de zin van artikel 4;5° maatschappij : de reder van het vissersvaartuig of elke andere organisatie of persoon, zoals de beheerder of degene die het vissersvaartuig leeg chartert, die de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering aan boord van de eigenaar van het vissersvaartuig heeft overgenomen en die bij het op zich nemen van deze verantwoordelijkheid, ermee heeft ingestemd alle verplichtingen en verantwoordelijkheden over te nemen die door deze voorschriften aan de maatschappij worden opgelegd;6° Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid de Maritieme Mobiliteit behoort;7° Directoraat : het Directoraat-generaal Maritiem Vervoer bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer;8° diensttijd : een dienst gedaan aan boord van een vissersvaartuig voor zover van belang voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs of een andere kwalificatie;9° goedgekeurd : goedgekeurd overeenkomstig de bepalingen van dit besluit door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn;10° schipper : degene die het bevel voert over een vissersvaartuig;11° radio-operator : personeel belast met de radioverbinding als bedoeld in voorschrift 15, hoofdstuk IX, bijlage I, bij het koninklijk besluit van 23 oktober 2001 betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement;12° beperkt vaargebied : een zeegebied begrensd door een lijn van 315° vanaf de Spaans-Franse grens tot de 200 vadem lijn van het continentaal plateau, verder door de 200 vadem lijn tot de parallel 61°31'N en door de parallel 61°31'N vanaf de 200 vadem lijn tot de Noorse kust;13° onbeperkt vaargebied : alle zeewateren;14° voortstuwingsvermogen : het maximale vermogen uitgedrukt in kilowatt, dat door de voortstuwingsmachine(s) van het vissersvaartuig zonder overbelasting gedurende onbeperkte tijdsduur kan worden geleverd, zoals vermeld in het bijvoegsel aan de meetbrief waarvan het model is opgenomen in bijlage III bij het koninklijk besluit van 7 mei 1984 ter uitvoering van de wet van 12 juli 1983 op de scheepsmeting;15° maand : een kalendermaand of dertig dagen samengesteld uit perioden van minder dan een maand;16° GMDSS : het Wereldomvattend Maritiem Satelliet-Communicatiesysteem als beschreven in hoofdstuk IV van de bijlage van het Internationaal Verdrag van 1974 voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Solas-Verdrag van 1974);17° STCW-code : de code voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, aangenomen in resolutie 2 van de STCW-conferentie van 1995 van de partijen bij het internationaal verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst.

Art. 2.De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de in dit besluit genoemde bemanningsleden die dienst doen op vissersvaartuigen die gerechtigd zijn de Belgische vlag te voeren.

Art. 3.Om een vaarbevoegdheidsbewijs of een bewijs van beroepsbekwaamheid te verkrijgen, voldoen bemanningsleden die dienst doen op een vissersvaartuig zoals bedoeld in artikel 2, aan de voorschriften inzake opleiding opgenomen in bijlage I bij dit besluit en aan de bepalingen van dit besluit.

Art. 4.Een bewijs van beroepsbekwaamheid is elk geldig document, onder welke naam dit ook bekend mag zijn, dat is uitgegeven door of onder de verantwoordelijkheid van de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn of door het BIPT, in overeenstemming met artikel 5 en de in bijlage I vastgelegde vereisten.

Art. 5.§ 1. Vaarbevoegdheidsbewijzen worden afgegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 8. § 2. De vaarbevoegdheidsbewijzen voor schippers, stuurmannen, motoristen en roergangers worden door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, voorzien van een officiële verklaring volgens de voorschriften van dit artikel. § 3. Met betrekking tot de radio-operators wordt door het BIPT een afzonderlijk certificaat gegeven waarin is vermeld dat de houder de aanvullende kennis vereist volgens de desbetreffende voorschriften, bezit. De voorwaarden voor de toekenning van deze certificaten zijn geen voorwerp van dit besluit. § 4. De officiële verklaringen worden opgenomen in het model van het vaarbevoegdheidsbewijs dat wordt afgegeven zoals voorzien in bijlage II. § 5. Voor een vaarbevoegdheidsbewijs erkend krachtens de procedure van artikel 12, § 1, geven de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn een officiële verklaring af teneinde die erkenning te bevestigen.

Het model van de gebruikte officiële verklaring komt overeen met het model dat is beschreven in bijlage II. § 6. De officiële verklaringen bedoeld in de paragrafen 4 en 5 : a) zijn alle voorzien van een eigen, uniek nummer, met dien verstande, dat aan officiële verklaringen die de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs bevestigen, hetzelfde nummer mag worden toegekend als aan het desbetreffende vaarbevoegdheidsbewijs, op voorwaarde dat dit nummer uniek is, en b) verliezen hun geldigheid zodra het desbetreffende vaarbevoegdheidsbewijs vervalt of wordt ingetrokken, tijdelijk ingetrokken of ongeldig wordt verklaard door een ander land dat dit heeft afgegeven en, in elk geval, uiterlijk vijf jaar na de datum van afgifte. § 7. De hoedanigheid waarin de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs gerechtigd is te varen, wordt in de officiële verklaring vermeld in bewoordingen gelijk aan die welke worden gebruikt in de van toepassing zijnde eisen inzake het veilig bemannen van vissersvaartuigen zoals bepaald in artikel 94 van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement. § 8. Behoudens de bepalingen van artikel 12, § 2, is het origineel van elk op grond van dit besluit vereist vaarbevoegdheidsbewijs beschikbaar aan boord van het vissersvaartuig waarop de houder dienst doet.

Art. 6.De in artikel 3 bedoelde vereiste opleiding wordt verstrekt in een vorm die past bij de theoretische kennis en praktische vaardigheden die in de bijlage I worden voorgeschreven, in het bijzonder wat betreft het gebruik van reddings- en brandbestrijdingsmiddelen, en welke goedgekeurd is door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn.

Art. 7.§ 1. Alle werkzaamheden betreffende opleiding en beoordeling van bekwaamheid, die worden uitgevoerd door niet-gouvernementele instanties of door lichamen die onder hun gezag vallen, worden voortdurend door een systeem van kwaliteitsbewaking volgens de norm ISO 9001 :2008 of volgens een gelijkwaardige norm getoetst, om te garanderen dat de vastgestelde doelstellingen worden verwezenlijkt, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de bevoegdheden en ervaring van instructeurs en beoordelaars.

De afgifte van vaarbevoegdheidsbewijzen, officiële verklaringen en verlenging van geldigheid gebeurt door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn en wordt door een systeem van kwaliteitsbewaking getoetst volgens de norm ISO 9001 :2008 of volgens een gelijkwaardige norm om te garanderen dat de vastgestelde doelstellingen worden verwezenlijkt, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de bevoegdheden en opgedane ervaring van instructeurs en beoordelaars.

De onderwijs- en opleidingsdoelstellingen en de daarmee verband houdende te bereiken niveaus van bekwaamheid zijn duidelijk omschreven met vermelding van de niveaus van kennis, inzicht en vaardigheid die passen bij de krachtens dit besluit vereiste onderzoeken en beoordelingen. De doelstellingen en de daarmee verband houdende kwaliteitsnormen mogen afzonderlijk worden aangegeven voor verschillende cursussen en opleidingsprogramma's en omvatten het beheer van het systeem voor het verlenen van getuigschriften.

Het toepassingsgebied van de kwaliteitsnormen omvat het beheer van het systeem voor het verlenen van getuigschriften, alle opleidings-cursussen en -programma's, de door de instanties, aangewezen overeenkomstig artikel 11, afgenomen examens, de beoordelingen en het bepalen van gelijkwaardigheid van andere bewijzen van beroepsbekwaamheid dan bedoeld in artikel 4 en artikel 12, alsmede de van instructeurs en beoordelaars verlangde bevoegdheden en ervaring, rekening houdend met de beleidslijnen, systemen, controles en interne kwaliteitsbewakingsonderzoeken die zijn ingesteld ter verwezenlijking van de omschreven doelstellingen. § 2. Het systeem voor het verlenen van getuigschriften en voor de afgifte van vaarbevoegdheidsbewijzen, officiële verklaringen en verlenging van geldigheid bedoeld in § 1, is gecertificeerd door een daartoe geaccrediteerde instelling conform de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling of door een gelijkwaardige accreditatie-instelling opgericht binnen de Europese Economische Ruimte. § 3. Periodiek, met tussenpozen van niet meer dan vijf jaar, vindt een onafhankelijke evaluatie plaats van de werkzaamheden met betrekking tot verwerving en beoordeling van kennis, begrip, vaardigheden en bekwaamheid en het beheer van het systeem voor het verlenen van getuigschriften en voor de afgifte van vaarbevoegdheidsbewijzen, van officiële verklaringen en verlenging van de geldigheid bedoeld in § 1, door geaccrediteerde instellingen als bedoeld in § 2, die zelf niet bij de werkzaamheden zijn betrokken, dit om na te gaan of : a) alle maatregelen van controle en toezicht op de interne bedrijfsvoering en de vervolgwerkzaamheden in overeenstemming zijn met de geplande regelingen en met de schriftelijk vastgelegde procedures, en of deze doeltreffend zijn om de omschreven doelstellingen te verwezenlijken;b) de resultaten van iedere onafhankelijke evaluatie gestaafd zijn met bewijsstukken en onder de aandacht worden gebracht van diegenen die verantwoordelijk zijn voor het geëvalueerde gebied;c) tijdig stappen worden ondernomen om tekortkomingen te corrigeren.

Art. 8.§ 1. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, geven slechts vaarbevoegdheidsbewijzen af aan kandidaten die aan de eisen vastgelegd in dit artikel voldoen. § 2. Kandidaten die een vaarbevoegdheidsbewijs wensen te verkrijgen, bewijzen op voldoende wijze : a) van hun identiteit;b) dat hun leeftijd niet lager is dan die welke is voorgeschreven in het betreffende voorschrift van bijlage I voor het aangevraagde vaarbevoegdheidsbewijs;c) dat zij voldoen aan de normen voor medische geschiktheid, in het bijzonder voor wat betreft hun gezichts- en gehoororgaan, en dat zij in het bezit zijn van een certificaat van medische geschiktheid overeenkomstig artikel 102 van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement;d) dat zij de diensttijd, en elke daarmee verband houdende verplichte opleiding die door de voorschriften van bijlage I voor het aangevraagde vaarbevoegdheidsbewijs is vereist, hebben voltooid;en e) dat zij voldoen aan de normen van bekwaamheid die door de voorschriften van bijlage I worden voorgeschreven voor de hoedanigheid, functies en niveaus, die in de officiële verklaring gedaan in het vaarbevoegdheidsbewijs, worden vermeld. § 3. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, houden een register of registers bij van alle vaarbevoegdheidsbewijzen en officiële verklaringen van bemanningsleden, die zijn afgegeven, die zijn verlopen of zijn vernieuwd, die tijdelijk werden ingetrokken of ongeldig verklaard of die als vermist of in het ongerede geraakt zijn aangemeld, en tevens van dispensaties die zijn verleend. § 4. De maatschappij of de schipper meldt iedere aan- en afmonstering van elk bemanningslid met opgave van de datum van inscheping en van ontscheping, de functie die aan boord door het bemanningslid wordt uitgeoefend en de naam van het betrokken vissersvaartuig aan de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn.

Art. 9.§ 1. Elke schipper, stuurman, motorist of roerganger die in het bezit is van een vaarbevoegdheidsbewijs dat is afgegeven of erkend krachtens bijlage I, en die buitengaats dienst doet of van plan is na een periode aan de wal naar zee terug te keren, dient, teneinde zijn bevoegdheid om buitengaats dienst te doen te behouden, met tussenpozen van ten hoogste vijf jaar : a) aan te tonen dat hij voldoet aan de normen van medische geschiktheid overeenkomstig artikel 8, en b) aan te tonen dat hij bij voortduring beroepsbekwaam is in overeenstemming met voorschrift 8 van bijlage I. § 2. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, vergelijken de normen inzake bekwaamheid die zij aan kandidaten stelden voor de brevetten, certificaten, getuigschriften en dienstbewijzen, bedoeld in artikel 20, met die welke in bijlage I voor de passende vaarbevoegdheidsbewijzen zijn genoemd, en stellen vast of het noodzakelijk is om de houders van de brevetten, certificaten, getuigschriften en dienstbewijzen, bedoeld in artikel 20 een passende herhalings- en bijscholingscursus te laten volgen of een beoordeling van hun bekwaamheid te laten ondergaan.

De herhalings- en bijscholingscursussen worden goedgekeurd door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn en omvatten de wijzigingen van de relevante nationale en internationale voorschriften inzake de beveiliging van mensenlevens op zee en de bescherming van het mariene milieu, en houden rekening met alle aanpassingen van de betreffende bekwaamheidsnorm.

Instellingen die erkende getuigschriften voor het volgen van zulke herhalings- en bijscholingscursussen wensen uit te reiken of zulke beoordeling wensen te doen, voldoen aan de bepalingen van artikel 7. § 3. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, formuleren, in overleg met de betrokkenen, de opmaak van een structuur van herhalings- en bijscholingscursussen, zoals bepaald in bijlage III. § 4. Teneinde de kennis van bemanningsleden "up-to-date" te houden, stellen de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn de teksten van de laatste wijzigingen in de nationale en internationale voorschriften inzake de beveiliging van mensenlevens op zee en de bescherming van het mariene milieu elektronisch ter beschikking aan de vissersvaartuigen die gerechtigd zijn de Belgische vlag te voeren.

Art. 10.§ 1. In buitengewoon dringende omstandigheden kunnen de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, indien dit naar hun oordeel geen gevaar oplevert voor personen, goederen of het milieu, dispensatie verlenen waardoor aan een bepaald bemanningslid wordt toegestaan gedurende een bepaalde periode van ten hoogste zes maanden op een bepaald vissersvaartuig dienst te doen in een hoedanigheid waarvoor hij niet het passend vaarbevoegdheidsbewijs bezit - maar niet in de hoedanigheid van radio-operator B mits degene aan wie dispensatie wordt verleend voldoende bekwaam is om de onbezette functie op een verantwoorde wijze te vervullen, zulks ter beoordeling van de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn. § 2. Iedere ten aanzien van een functie verleende dispensatie wordt slechts verleend aan iemand die het juiste vaarbevoegdheidsbewijs bezit voor de functie onmiddellijk daaronder.

Indien geen vaarbevoegdheidsbewijs is vereist voor de functie daaronder, kan dispensatie worden verleend aan iemand wiens bekwaamheden en ervaring naar het oordeel van de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, duidelijk overeenstemmen met de eisen voor de te bezetten functie, op voorwaarde dat aan een dergelijk persoon, indien hij/zij het passend vaarbevoegdheidsbewijs niet bezit, de eis zal worden gesteld dat hij/zij met goed gevolg een test aflegt die door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, is aanvaard als bewijs dat die dispensatie zonder gevaar kan worden gegeven.

Bovendien dragen de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn er zorg voor dat de desbetreffende functie zo spoedig mogelijk wordt vervuld door iemand die een passend vaarbevoegdheidsbewijs bezit.

Art. 11.§ 1. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, wijzen de instanties aan die de in artikel 3 bedoelde opleiding verstrekken en waar nodig de examens organiseren en/of er toezicht op houden.

De Minister erkent al dan niet de getuigschriften die door de in het eerste lid aangewezen instanties worden afgeleverd. § 2. Om te worden aangewezen overeenkomstig § 1, eerste lid, richten de instanties een aanvraag tot aanwijzing aan de Minister.

Bij de aanvraag tot aanwijzing worden alle bewijsstukken gevoegd waaruit blijkt : a) dat iedere opleiding en beoordeling van bemanningsleden : 1.gestructureerd wordt volgens geschreven programma's met inbegrip van methoden en hulpmiddelen voor kennisoverdracht, werk-wijzen en cursusmateriaal die nodig zijn om het voorgeschreven bekwaamheidspeil te bereiken, en 2. geleid, gecontroleerd, geëvalueerd en ondersteund wordt door personen die bevoegd zijn overeenkomstig de punten d), e) en f).b) dat personen die tijdens de dienst aan boord van een vissersvaartuig opleiden of beoordelen, dit alleen doen, wanneer deze opleiding of beoordeling geen nadelige invloed heeft op de normale bedrijfsvoering aan boord, en wanneer zij hun tijd en aandacht kunnen besteden aan deze opleiding of beoordeling;c) dat instructeurs, mentors en beoordelaars de vereiste bevoegdheden hebben voor de specifieke soorten en niveaus van opleiding of beoordeling van bekwaamheid van bemanningsleden;d) dat eenieder die tijdens de dienst aan boord of aan de wal aan een bemanningslid een opleiding geeft die bedoeld is gebruikt te worden voor de verwerving van een vaarbevoegdheidsbewijs, krachtens dit besluit : 1.het opleidingsprogramma op zijn waarde kan beoordelen en inzicht heeft in de specifieke leerdoelen van de bijzondere soort opleiding die wordt gegeven; 2. bevoegd is voor de taak waarvoor de opleiding wordt gegeven;en 3. indien hij bij het geven van de opleiding gebruik maakt van een simulator : 1) alle passende aanwijzingen heeft ontvangen voor het geven van onderricht met betrekking tot het gebruik van simulatoren;en 2) praktijkervaring heeft opgedaan in de bediening van het gebruikte type simulator.e) dat eenieder die verantwoordelijke is voor het toezicht op de opleiding van een bemanningslid tijdens de dienst aan boord, om deze persoon in staat te stellen de vakbekwaamheid vereist voor de verwerving van een vaarbevoegdheidsbewijs te verkrijgen, een volledig begrip heeft van het opleidingsprogramma en de specifieke doelstelling van iedere soort opleiding die wordt gegeven;f) eenieder die tijdens de dienst aan boord of aan wal een bemanningslid op zijn bekwaamheid beoordeelt, welke beoordeling gebruikt zal worden bij de verwerving van een vaarbevoegdheidsbewijs : 1.over de vereiste mate van kennis en inzicht in de te beoordelen bekwaamheid beschikt; 2. bevoegd is voor de taak waarvoor de beoordeling wordt verricht;3. passende aanwijzingen heeft ontvangen over beoordelingsmethoden en -praktijk;4. praktijkervaring heeft opgedaan met beoordelen;en 5. dat hij, indien bij de beoordeling simulatoren moeten worden gebruikt, praktijkervaring heeft opgedaan met beoordeling op het gebruikte type simulator onder toezicht en naar genoegen van een ervaren beoordelaar.g) dat het bepalen van gelijkwaardigheid van andere bewijzen van beroepsbekwaamheid dan bedoeld in artikel 4 met het oog op het verlenen van vrijstellingen inzake opleidingen voor het verkrijgen van getuigschriften die door de instanties worden afgeleverd, opgenomen is in de procedures van het systeem van kwaliteitsbewaking bedoeld in artikel 7, § 1. § 3. De aanvraag wordt onderzocht door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn.

Na het onderzoek bedoeld in het eerste lid nemen de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn een beslissing.

Wanneer de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, de aanwijzing van een instantie weigeren, delen zij hun beslissing bij een ter post aangetekende brief mee aan de betrokken instantie.

In het geval waarin de aanwijzing wordt geweigerd, kan door de instantie beroep worden ingesteld bij de Minister. Het beroep wordt ingesteld bij een ter post aangetekende brief binnen dertig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de beslissing van weigering en moet met redenen omkleed zijn.

De Minister beslist binnen zestig dagen na de ontvangst van het beroep.

De beslissing van de Minister wordt ter kennis gebracht van de instantie.

Art. 12.§ 1. Bemanningsleden die niet in het bezit zijn van de in artikel 4 bedoelde bewijzen van beroepsbekwaamheid kunnen op vissersvaartuigen die gerechtigd zijn de Belgische vlag te voeren, dienst doen indien er over de erkenning van hun passend vaarbevoegdheidsbewijs van een ander land een beslissing is genomen door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe zijn aangesteld, overeenkomstig de hieronder uiteengezette procedure : Het in het eerste lid bedoelde bemanningslid dient een aanvraag in tot erkenning van het in het eerste lid bedoelde passende vaarbevoegd-heidsbewijs bij het Directoraat. Bij de aanvraag tot erkenning worden alle nuttige bewijsstukken inzake opleiding en diensttijd gevoegd.

De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is, onderzoekt de gelijkwaardigheid van de opleiding die geleid heeft tot het verlenen van het in het eerste lid bedoelde passend vaarbevoegdheidsbewijs en de gelijkwaardigheid van de diensttijd op grond waarvan het in het eerste lid bedoelde passend vaarbevoegdheidsbewijs werd verleend met het oog op de erkenning ervan.

Na het onderzoek bedoeld in het derde lid nemen de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, een beslissing.

Wanneer de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, de erkenning van het in het eerste lid bedoelde passend vaarbevoegdheidsbewijs weigeren, delen zij hun beslissing bij een ter post aangetekende brief mee aan de betrokken aanvrager.

In het geval waarin de erkenning wordt geweigerd, kan door het in het eerste lid bedoelde bemanningslid beroep worden ingesteld bij de directeur-generaal van het Directoraat. Het beroep wordt ingesteld bij een ter post aangetekende brief binnen dertig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de beslissing van weigering en moet met redenen omkleed zijn.

De directeur-generaal van het Directoraat beslist binnen zestig dagen na de ontvangst van het beroep.

De beslissing van de directeur-generaal van het Directoraat wordt ter kennis gebracht van de aanvrager.

De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op certificaten voor de radio-operatoren. § 2. Onverminderd de bepalingen van artikel 5, § 5, mogen de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, indien de omstandigheden dit vereisen, een bemanningslid toestaan om dienst te doen in een hoedanigheid niet-zijnde die van radio-operator, gedurende een periode van ten hoogste drie maanden aan boord van een vissersvaartuig dat gerechtigd is de Belgische vlag te voeren, indien hij in het bezit is van een passend en geldig vaarbevoegdheidsbewijs, afgegeven onder de voorschriften van een derde land, maar dat nog niet is voorzien van een officiële verklaring van erkenning door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, om dit tot een passend vaarbevoegdheidsbewijs maken voor het dienst doen aan boord van een vissersvaartuig dat gerechtigd is de Belgische vlag te voeren. Er moet schriftelijk bewijs voorhanden zijn om aan te tonen dat de aanvraag om een erkenning is ingediend bij het Directoraat. HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement

Art. 13.Artikel 90, 4°, van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 oktober 2001, wordt vervangen als volgt : « 4° bemanningsleden die dienst doen op een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 13 november 2009 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor de zeevisserijvaart beschikken over een vaarbevoegdheidsbewijs in overeenstemming met hetzelfde besluit. »

Art. 14.In artikel 94 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 juni 1996 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 1.a) wordt vervangen als volgt : « 1. a) Aan boord van een vissersvaartuig met een lengte van niet meer dan 24 m dat vaart in een zeegebied dat beperkt is tot 25 zeemijl uit de Belgische kust en uitsluitend reizen onderneemt van maximum een etmaal, moeten ten minste 1 schipper en 1 roerganger aanwezig zijn. De schipper dient houder te zijn van tenminste het vaarbevoegdheidsbewijs voor schipper beperkt vaargebied en de roerganger dient houder te zijn van ten minste het vaarbevoegdheidsbewijs van roerganger. »; 2° in de bepaling onder 1.b) worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de tweede zin worden de woorden « brevet van schipper ter kustvisserij » vervangen door de woorden « vaarbevoegdheidsbewijs voor schipper beperkt vaargebied »;b) in de derde zin worden de woorden « certificaat van bekendheid met de reglementen betreffende de navigatie » vervangen door de woorden « vaarbevoegdheidsbewijs voor roerganger »;3° in de bepaling onder 1.c) worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de tweede zin worden de woorden « brevet van schipper ter kustvisserij » vervangen door de woorden « vaarbevoegdheidsbewijs voor schipper beperkt vaargebied »;b) in de derde zin worden de woorden « certificaat van bekendheid met de reglementen betreffende de navigatie » vervangen door de woorden « vaarbevoegdheidsbewijs voor roerganger »;4° in de bepaling onder 2.worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de tweede zin worden de woorden « brevet van schipper beperkte visserij » vervangen door de woorden « vaarbevoegdheidsbewijs voor schipper beperkt vaargebied »;b) in de derde zin worden de woorden « certificaat van bekendheid met de reglementen betreffende de navigatie » vervangen door de woorden « vaarbevoegdheidsbewijs voor roerganger »;5° in de bepaling onder 3.a) worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de tweede zin worden de woorden « brevet van schipper beperkte visserij » vervangen door de woorden « vaarbevoegdheidsbewijs voor schipper beperkt vaargebied »;b) in de derde zin worden de woorden « dient houder te zijn van ten minste het brevet van stuurman beperkte visserij of ten minste van het brevet van schipper ter kustvisserij » vervangen door de woorden « dient houder te zijn van ten minste het vaarbevoegdheidsbewijs voor stuurman beperkt vaargebied of ten minste van het vaarbevoegdheidsbewijs voor schipper beperkt vaargebied »;c) in de vierde zin worden de woorden « certificaat van bekendheid met de reglementen betreffende de navigatie » vervangen door de woorden « vaarbevoegdheidsbewijs voor roerganger »;6° in de bepaling onder 3.b) worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de tweede zin worden de woorden « brevet van schipper onbeperkte visserij » vervangen door de woorden « vaarbevoegdheidsbewijs voor schipper onbeperkt vaargebied »;b) in de derde zin worden de woorden « brevet van stuurman onbeperkte visserij » vervangen door de woorden « vaarbevoegdheidsbewijs voor stuurman onbeperkt vaargebied »;c) in de vierde zin worden de woorden « certificaat van bekendheid met de reglementen betreffende de navigatie » vervangen door de woorden « vaarbevoegdheidsbewijs voor roerganger »;7° in de bepaling onder 4.worden de woorden « certificaat van bekendheid met de reglementen betreffende de navigatie » vervangen door de woorden « vaarbevoegdheidsbewijs voor roerganger »; 8° in de bepaling onder 5.worden de woorden « uitgerust met een voortstuwingsinrichting waarvan het vermogen niet meer dan 221 kW bedraagt, moet minstens 1 bemanningslid houder zijn van tenminste het brevet van motorist ter kustvisserij (221 kW) » vervangen door de woorden « met een voortstuwingsvermogen van minder dan 221 kW moet minstens 1 bemanningslid houder zijn van ten minste het vaarbevoegdheidsbewijs voor motorist 221 kW »; 9° in de bepaling onder 6.a) worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de eerste zin worden de woorden « uitgerust met een voortstuwingsinrichting waarvan het vermogen meer dan 221 kW doch niet meer dan 750 kW bedraagt » vervangen door de woorden « met een voortstuwingsvermogen gelijk aan of meer dan 221 kW doch niet meer dan 750 kW »;b) in de tweede en de derde zin worden de woorden « brevet van motorist 750 kW » vervangen door de woorden « vaarbevoegd-heidsbewijs voor motorist 750 kW »;c) in de derde zin worden de woorden « brevet van motorist ter kustvisserij (221 kW) » vervangen door de woorden « vaarbevoegd-heidsbewijs voor motorist 221 kW »;10° in de bepaling onder 6.b) worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de eerste zin worden de woorden « uitgerust met een voortstuwingsinrichting waarvan het vermogen meer dan 750 kW bedraagt, » vervangen door de woorden « met een voortstuwingsvermogen van meer dan 750 kW »;b) in de tweede en de derde zin worden de woorden « brevet van motorist ter visserij » vervangen door de woorden « vaarbevoegd-heidsbewijs voor motorist onbeperkt voortstuwingsvermogen »;c) in de derde zin worden de woorden « brevet van motorist 750 kW » vervangen door de woorden « vaarbevoegdheidsbewijs voor motorist 750 kW »;11° de bepalingen onder 6.c) en 7. worden opgeheven.

Art. 15.Artikel 102, punt 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 24 mei 2006, wordt aangevuld als volgt : « en voor dienst op schepen voor de zeevaart of de zeevisserij, met een vaargebied tot minder dan 150 zeemijl van de dichtstbijzijnde haven met adequate medische voorzieningen of met een vaargebied tot minder dan 175 zeemijl van de dichtstbijzijnde haven met adequate medische voorzieningen die permanent binnen de actieradius van aan land gestationeerde reddingshelikopters blijven, een maximum-geldigheidsduur van vierentwintig maanden. ».

Art. 16.In het model « Certificaat van medische geschiktheid » van bijlage XXIV van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1978, 10 juli 1981, 28 maart 1984, 23 oktober 2001 en 24 mei 2006, worden de woorden « O Tot één jaar na datum afgifte.

O Andere, namelijk : . . . . . » vervangen door de woorden « O Tot één jaar na datum van afgifte.

O Tot twee jaar na datum van afgifte voor dienst op schepen voor de zeevaart of de zeevisserij, met een vaargebied tot minder dan 150 zeemijl van de dichtstbijzijnde haven met adequate medische voorzieningen of met een vaargebied tot minder dan 175 zeemijl van de dichtstbijzijnde haven met adequate medische voorzieningen die permanent binnen de actieradius van aan land gestationeerde reddingshelikopters blijven.

O Andere, namelijk : . . . . . ». HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 12 november 1981 betreffende voorschriften voor passagiersschepen die geen internationale reis maken en die uitsluitend in een beperkt vaargebied langs de kust varen

Art. 17.In artikel 69, 3, van het koninklijk besluit van 12 november 1981 betreffende voorschriften voor passagiersschepen die geen internationale reis maken en die uitsluitend in een beperkt vaargebied langs de kust varen, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 maart 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 3.a) worden de woorden « van het brevet van schipper ter kustvisserij, beperkte visserij of onbeperkte visserij » vervangen door de woorden « van het vaarbevoegdheidsbewijs voor schipper beperkt vaargebied of onbeperkt vaargebied »; 2° in de bepaling onder 3.b) worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden « van het brevet van motorist ter kustvisserij » worden vervangen door de woorden « van het vaarbevoegdheidsbewijs voor motorist 221 kW »;b) de woorden « van het brevet van motorist 750 kW » worden vervangen door de woorden « van het vaarbevoegdheidsbewijs voor motorist 750 kW »;c) de woorden « van het brevet van motorist ter visserij » worden vervangen door de woorden « van het vaarbevoegdheidsbewijs voor motorist onbeperkt voortstuwingsvermogen »;3° in de bepaling onder 3.c) worden de woorden « van het brevet van motorist ter kustvisserij » vervangen door de woorden « van het vaarbevoegdheidsbewijs voor motorist 221 kW »; 4° de bepaling onder 3.d) wordt vervangen als volgt : « Iedere matroos dient ten minste de basisopleiding in veiligheid voor elk bemanningslid op vissersvaartuigen te hebben gevolgd. » HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 24 mei 2006 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeevarenden

Art. 18.In bijlage I, Hoofdstuk III, Voorschrift III/2, punt 2.1.2., van het koninklijk besluit van 24 mei 2006 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeevarenden worden in de Franse tekst de woorden « dont au moins douze mois avec les qualifications requises pour occuper un poste de second mécanicien, et » vervangen door de woorden « dont au moins douze mois en qualité d'officier mécanicien exerçant des responsabilités, étant titulaire d'un brevet de second mécanicien, et ». HOOFDSTUK IV. - Opheffingsbepalingen

Art. 19.Het koninklijk besluit van 12 juni 1996 betreffende de brevetten, certificaten, getuigschriften en dienstbewijzen die vereist zijn voor de zeevisserijvaart, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 mei 1999 en 22 maart 2006, wordt opgeheven. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen

Art. 20.Tot 30 juni 2010 mogen de brevetten, diploma's, certificaten en vergunningen overeeenkomstig de bepalingen die van kracht waren voor de inwerkingtreding van dit besluit worden afgeleverd of als geldig worden beschouwd.

Art. 21.De in artikel 20 bedoelde brevetten, diploma's, certificaten en vergunningen blijven na 30 juni 2010 geldig. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 22.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 23.De Minister bevoegd voor Maritieme Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 13 november 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage I bij het koninklijk besluit van 13 november 2009 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor de zeevisserijvaart Bijlage I Opleidingsvoorschriften als bedoeld in artikel 3 Voorschrift 1 Eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor schipper onbeperkt vaargebied 1. Elke schipper dienst doend op een vissersvaartuig in een onbeperkt vaargebied is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. voldoen aan de eisen voor vaarbevoegdheidsverlening voor stuurman onbeperkt vaargebied en een goedgekeurde diensttijd van ten minste twaalf maanden hebben als stuurman of schipper aan boord van vissersvaartuigen; 2.2. houder zijn van het algemeen certificaat van radio-operator GMDSS; 2.3. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen van dit voorschrift.

Bekwaamheidsnormen voor schippers onbeperkt vaargebied 1. Navigatie en positiebepaling. 1.1. Reisplanning en navigatie in alle omstandigheden : 1. door aanvaarde methodes van het uitzetten van koersen;2. in beperkte wateren;3. in ijs;4. bij beperkte zichtbaarheid;5. in verkeersscheidingsstelsels;6. in gebieden beïnvloed door getijden of stromingen. 1.2. Positiebepaling : 1. door waarneming van hemellichamen;2. door waarneming met land in zicht, met inbegrip van de kennis van het gebruik van peilingen van punten op land en van hulpnavigatiemiddelen zoals vuurtorens, bakens en boeien, samen met zeekaarten, berichten aan zeevarenden en andere passende publicaties en nazicht van de juistheid van de bepaalde positie;en 3. door het gebruik van moderne elektronische hulpmiddelen bij de navigatie waarmee vissersvaartuigen uitgerust zijn, in het bijzonder dankzij de kennis van hun werking, van hun beperkingen, van de bronnen van fouten, van het opsporen van verkeerde voorstelling van inlichtingen en van de manieren van verbetering, om een juiste positiebepaling te verkrijgen.2. Wachtlopen. 2.1. Grondige kennis aantonen van de inhoud, de toepassing en de bedoeling van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972, met inbegrip van de bijlagen II en IV met betrekking tot de veiligheid van de scheepvaart. 2.2. Kennis aantonen van de basisbeginselen in acht te nemen bij het wachtlopen op de brug, luidend als volgt : « Basisbeginselen in acht te nemen bij het wachtlopen op de brug aan boord van vissersvaartuigen.

De schipper van elk vissersvaartuig dient te waken over hoe de organisatie van het wachtlopen voorziet in het verzekeren van de brugwacht in alle veiligheid. Onder zijn algemeen gezag worden de bemanningsleden belast met de wacht tijdens hun diensttijd belast met het verzekeren van de veiligheid van de navigatie van het vissersvaartuig en in het bijzonder met het voorkomen van aanvaringen en strandingen.

De basisbeginselen opgesomd hieronder, zonder dat deze lijst limitatief is, dienen worden uitgehangen aan boord van alle vissersvaartuigen.

A. Schepen naar of afkomstig van de vissersplaatsen.

A.1. Organisatie van de brugwacht A.1.1. De samenstelling van de bemanning voor de wacht dient te allen tijde te voldoen en aangepast te zijn aan de omstandigheden en de heersende voorwaarden en rekening te houden met de noodzaak van een passende wacht.

A.1.2. Om de samenstelling van de bemanning voor de wacht vast te stellen dienen in het bijzonder de volgende factoren in overweging te worden genomen : 1. de verplichting om het stuurhuis op geen enkel moment zonder personeel te laten;2. de meteorologische omstandigheden, de zichtbaarheid, dag of nacht;3. de nabijheid van gevaren voor de navigatie vatbaar om aan het bemanningslid belast met de wacht bijkomende taken betreffende de navigatie op te leggen;4. het gebruik en de staat van het functioneren van de navigatiemiddelen, zoals de radar of de elektronische installaties van positiebepaling en van elk ander apparaat dat de veiligheid van de navigatie van het schip beïnvloedt;5. het bestaan van een automatische piloot;en 6. abnormale druk die de brugwacht met bijzondere omstandigheden voor het plan van exploitatie kunnen belasten. A.2. Dienstbekwaamheid De organisatie van de wacht dient zo te gebeuren dat de efficiëntie van het wachtpersoneel niet wordt aangetast door de vermoeidheid. De taken dienen op zo'n manier worden georganiseerd dat de bemanningsleden voor de eerste wacht bij het begin van de reis en degene voor de volgende wachten die zorgen voor de aflossing, voldoende uitgerust zijn en geschikt voor dienst in alle opzichten.

A.3. Navigatie A.3.1. In de mate van het mogelijke dient de voorziene reis te worden gepland rekening houdend met alle pertinente informatie; de te volgen route dient op een kaart te zijn aangebracht en geverifieerd bij het begin van de reis.

A.3.2. Tijdens de wacht dient de koers, de positie en de snelheid van het schip te worden geverifieerd met voldoende frequente intervallen, gebruik makend van alle navigatiemiddelen aan boord van het schip waarover wordt beschikt om zich ervan te vergewissen dat het schip de voorziene route volgt.

A.3.3. Het bemanningslid belast met de wacht dient perfect de ligging en het functioneren van alle uitrusting voor de veiligheid en voor de navigatie aan boord van het schip; hij dient zich ook bewust te zijn van en rekening te houden met de grenzen van het functioneren van deze uitrusting.

A.3.4. Het bemanningslid belast met de wacht dient niets te ondernemen, noch een opdracht te worden toevertrouwd die van die aard is dat de veiligheid van de navigatie in gevaar komt.

A.4. Navigatieapparatuur A.4.1. Het bemanningslid belast met de wacht dient de navigatieapparatuur waarover wordt beschikt, zo efficiënt mogelijk te gebruiken.

A.4.2. Als hij de radar gebruikt, dient het bemanningslid belast met de wacht rekening te houden met de noodzaak van het waarnemen op elk moment van de bepalingen betreffende het gebruik van de radar die in de toepasselijke voorschriften voorkomen ter voorkoming van aanvaringen op zee.

A.4.3. In geval van nood dient het bemanningslid belast met de wacht niet te aarzelen om gebruik te maken van het roer, de machines, alsook van het geluids- en lichtmateriaal voor signalisatie.

A.5. Taken en verantwoordelijkheden betreffende de navigatie A.5.1. Het bemanningslid belast met de wacht dient : 1. de wacht te lopen aan het stuurhuis;2. het stuurhuis in geen geval te verlaten vooraleer behoorlijk afgelost te zijn;3. verantwoordelijk te blijven voor de veiligheid van de navigatie ook al is de schipper aanwezig in het stuurhuis totdat hij uitdrukkelijk geïnformeerd is dat de schipper deze verantwoordelijkheid aanvaardt en dat dit wederzijds wordt begrepen;4. de schipper te verwittigen als er twijfel is over de te nemen maatregelen om de veiligheid van het schip te waarborgen;en 5. de wacht niet te laten aan het aflossende bemanningslid als er redenen zijn om aan te nemen dat deze laatste niet in staat is zich efficiënt te kwijten van zijn taken betreffende de wacht, in welk geval de schipper dient te worden geïnformeerd. A.5.2. Voor het overnemen van de wacht dient het aflossende bemanningslid de vermoedelijke of werkelijke positie van het schip na te gaan en de voorziene route, koers en snelheid te bevestigen en nota te nemen van elk gevaar voor de navigatie dat verwacht kan worden zich voor te doen tijdens zijn wacht.

A.5.3. Als dit mogelijk is, dienen tijdens de wacht de bewegingen en de activiteiten betreffende de navigatie van het schip zorgvuldig te worden genoteerd.

A.6. De wacht A.6.1. Een toereikende wacht dient te worden gehouden overeenkomstig voorschrift 5 van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee van 1972 en dient te bestaan uit : 1. het aanhouden van een continue waakzaamheid, visueel en auditief, alsook met alle andere beschikbare middelen, wat betreft elke voelbare wijziging in de omstandigheden van de exploitatie;2. het volledig evalueren van de situatie en de risico's voor aanvaring of stranding, alsook de andere gevaren voor de navigatie;en 3. het opsporen van de schepen of luchtvaartuigen in nood, de schipbreukelingen, de wrakken en de wrakstukken. A.6.2. Om vast te stellen of de samenstelling van de bemanning van de brugwacht het toelaat om een voldoende wacht in permanentie te houden, dient de schipper rekening te houden met alle pertinente factoren welke zijn vermeld in punt A.1. van dit voorschrift, alsook de volgende factoren : 1. zichtbaarheid, meteorologische omstandigheden en de toestand van de zee;2. de verkeersdichtheid en andere activiteiten in de zone waar het schip zijn route heeft;3. de nodige aandacht om te varen binnen of in de nabijheid van het verkeersscheidingsstelsel en andere maatregelen om het verkeer te regelen;4. bijkomende werklast veroorzaakt door de karakteristieken van de scheepsfuncties, door de onmiddellijke eisen op het gebied van de exploitatie en door de te verwachten manoeuvres;5. bevel over het roer en over de schroef en de manoeuvreereigenschappen van het schip;6. fysieke geschiktheid van elk bemanningslid van de dienst geschikt om aangesteld te worden in het wachtkwartier;7. kennis van de professionele competenties van de bemanningsleden en de uitrusting van het schip en vertrouwen in deze competenties;8. ervaring van het bemanningslid belast met de wacht en vertrouwdheid van dit bemanningslid met het materiaal, de procedures aan boord en de manoeuvreerbaarheid van het schip;9. activiteiten aan boord van het schip op een gegeven moment en beschikbaarheid van onmiddellijke hulp in het stuurhuis in het geval het nodig is;10. werkingsstaat van de instrumenten in het stuurhuis en de bevelen, met inbegrip van de toebehoren van het alarm;11. de omvang van het schip en het gezichtsveld vanuit de post waar het bevel over het schip wordt gevoerd;12. configuratie van het stuurhuis in het geval er een risico is dat een bemanningslid van de wacht gehinderd wordt om visueel of auditief elk nieuw element van buitenaf waar te nemen;en 13. alle normen, procedures en richtlijnen die van toepassing zijn op de organisatie van het wachtlopen en voor de fysieke geschiktheid. A.7. Bescherming van het mariene milieu De schipper en het bemanningslid belast met de wacht dienen zich bewust te zijn van de ernst van de gevolgen die een operationele of accidentele vervuiling kan hebben voor het mariene milieu; ze dienen alle mogelijke voorzorgen te nemen om een dergelijke vervuiling te voorkomen, in het bijzonder met toepassing van de internationale regels en de pertinente havenreglementen.

A.8. Meteorologische omstandigheden Het bemanningslid belast met de wacht dient de geschikte maatregelen te nemen en de schipper te informeren als veranderingen in de meteorologische omstandigheden de veiligheid van het schip in gevaar kunnen brengen, in het bijzonder als ze aanleiding geven tot een ophoping van ijs.

B. Navigatie met een loods aan boord De aanwezigheid van een loods aan boord ontslaat de schipper of het bemanningslid belast met de wacht niet van zijn taken en verplichtingen die hen toekomen in het kader van de veiligheid van het schip. De schipper en de loods dienen inlichtingen uit te wisselen over de procedure van de navigatie, de lokale omstandigheden en de scheepskarakteristieken. De schipper en het bemanningslid belast met de wacht dienen nauw samen te werken met de loods en op nauwkeurige wijze de positie en de bewegingen van het schip na te gaan.

C. Schepen tijdens het vissen of het zoeken naar vis C.1. Naast de principes opgesomd in punt A van dit voorschrift dient het bemanningslid belast met de wacht rekening te houden met de elementen hierna vermeld en de gepaste maatregelen hiertoe nemen : 1. andere schepen die aan het vissen zijn en hun vissersmateriaal, manoeuvreerbaarheid van het eigen schip, in het bijzonder de afstand om tot stilstand te komen, de diameter van de draaicirkel aan kruissnelheid en met het vissersmateriaal overboord;2. veiligheid van de scheepsuitrusting op de brug;3. ongunstige effecten uitgeoefend op de veiligheid van het schip en zijn scheepsuitrusting door de vermindering van de stabiliteit en van de vrijboord die door uitzonderlijke krachten worden veroorzaakt ten gevolge van de visserijwerkzaamheden, van de behandeling en het stuwen van de vangst, alsook van de toestand van de zee en de abnormale meteorologische omstandigheden;4. de nabijheid van bouwwerken buiten de kust, er wordt bijzondere aandacht gehecht aan veiligheidszones;5. de aanwezigheid van wrakken en andere zich onder water bevindende obstakels die gevaarlijk kunnen zijn voor het visgerei. C.2. Tijdens het stuwen van de vangst dient er gewaakt te worden over de naleving van de essentiële eisen om de waterdichtheid van het schip te verzekeren alsook een voldoende vrijboord en stabiliteit op elk moment tijdens de reis naar de aankomsthaven, rekening houdend met het verbruik van de brandstof en de voorraden, met het risico van de ongunstige meteorologische omstandigheden en, in het bijzonder in de winter, met het risico van ophoping van ijs op de onbedekte bruggen of bovenop deze bruggen, in de zones waar dit fenomeen dreigt op te treden.

D. De wacht voor anker De schipper dient er zich van te vergewissen omwille van de veiligheid van het schip en van de bemanning dat een voldoende wacht permanent is verzekerd vanaf het stuurhuis of de brug van vissersvaartuigen voor anker.

E. Radio-elektrische wacht De schipper dient er zich van te verzekeren dat een adequate radio-elektrische wacht wordt gehouden op de gepaste frequenties, rekening houdend met de internationale voorschriften, terwijl het schip op zee is. » 3. Radarnavigatie. Kennis aantonen, met behulp van een radarsimulator, van de basisprincipes van de radar, van zijn werking en zijn toepassing, alsook van het vermogen tot interpretatie en ontleding van de gegevens geleverd door de radar, in het bijzonder : 3.1. factoren die de werking en precisie beïnvloeden; 3.2. in werking zetten en bijregelen van het beeldscherm; 3.3. onderkennen van valse voorstelling van informatie, van valse echo's, van golfreflectie, enz.; 3.4. afstand en peiling; 3.5. herkennen van kritische echo's; 3.6. koers en snelheid van andere schepen; 3.7. tijd en afstand van het dichtste punt van kruisen, van ontmoeten en van inhalen ten aanzien van andere naderende schepen; 3.8. opmerken van verandering van koers en snelheid van andere schepen; 3.9. gevolgen van verandering van koers en/of snelheid van eigen schip; 3.10. toepassing van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972. 4. Magnetisch kompas en gyrokompas. Bekwaamheid tot het bepalen en verbeteren van fouten van het magnetische kompas en het gyrokompas, gebruik makend van waarnemingen met land in zicht en van astronomische waarnemingen. 5. Meteorologie en oceanografie. 5.1. Kennis van meteorologische instrumenten en hun gebruik. 5.2. Bekwaamheid te werken met de beschikbare meteorologische informatie. 5.3. Kennis van de eigenschappen van de verschillende weerkundige systemen, in het bijzonder van tropische stormen en kennis van de middelen om de kernen en de gevaarlijke sectoren ervan te vermijden. 5.4. Kennis van de weersomstandigheden die het schip in gevaar kunnen brengen, met inbegrip van mist, ijsbergen en het aanvriezen van ijs. 5.5. Bekwaamheid in het gebruik van de relevante nautische publicaties betreffende getijden en stromingen. 5.6. Bekwaamheid in het berekenen van het uur en het getijde van de volle zee, alsook van de snelheid en de richting van getijdenstromingen. 6. Het varen en manoeuvreren met vissersvaartuigen. Varen en manoeuvreren met vissersvaartuigen in alle omstandigheden, in het bijzonder : 6.1. aanleggen, vertrekken en ankeren onder alle omstandigheden van wind en getij; 6.2. manoeuvreren in ondiep water; 6.3. beheersen en manoeuvreren met vissersvaartuigen in slechte weersomstandigheden, met inbegrip van aangepaste snelheid vooral bij volledig van achter inkomende en schuin van achter inkomende zeeën, bij assistentie aan een schip of vliegtuig in nood, manieren die toelaten te vermijden dat een moeilijk te besturen schip dwars valt, en de drift ervan te beperken; 6.4. manoeuvreren van het schip tijdens het vissen, met speciale aandacht voor factoren die het gedrag van het schip nadelig kunnen beïnvloeden tijdens die handelingen; 6.5. de te nemen voorzorgen bij het te water laten bij slechte weersomstandigheden van hulpboten, reddingboten of reddingvlotten; 6.6. de te volgen methode voor het aan boord nemen van overlevenden uit hulpboten, reddingboten of reddingvlotten; 6.7. de te nemen praktische maatregelen bij navigatie in ijsgebieden, in nabijheid van ijsbergen of in geval van aan boord aanvriezend ijs; 6.8. gebruik van verkeersscheidingsstelsels en navigatie binnen deze stelsels; 6.9. belang van het varen bij lagere snelheid voor het vermijden van beschadigingen veroorzaakt door boeg- en hekgolf; 6.10. overslag van vis op zee in fabriekschepen of andere schepen; en, 6.11. bunkeren op zee. 7. Bouw en stabiliteit van vissersvaartuigen. 7.1. Algemene kennis van de elementaire principes van constructie van een schip en de juiste benamingen van de verschillende delen. 7.2. Kennis van de theorie en van de factoren die de trim en de stabiliteit beïnvloeden alsook de noodzakelijke maatregelen om trim en stabiliteit op een veilig niveau te behouden. 7.3. Bekwaamheid aantonen in het gebruik van stabiliteitsgegevens, van stabiliteits- en trimtabellen alsook van vooraf berekende ladingstoestanden voor de exploitatie. 7.4. Kennis van de invloed van vrije vloeistofoppervlakken en van aanvriezen van ijs. 7.5. Kennis van de invloed van water op dek. 7.6. Kennis van het belang van de waterdichte indeling en van de waterdichtheid tegen weer en wind. 8. Behandeling en stuwage van de vangst. 8.1. Het stuwen en vastzetten van de vangst aan boord van het schip met inbegrip van het vistuig. 8.2. De werkzaamheden bij het aan boord nemen en uitzetten van de vangst en bijzondere aandacht voor de daarbij door de vangst en het vistuig veroorzaakte hellingmomenten. 9. Machines van het vissersvaartuig. 9.1. Werkingsprincipes van scheepsmotoren van vissersvaartuigen. 9.2. Hulpmotoren van het schip. 9.3. Algemene kennis van de terminologie van scheepsmechanica. 10. Preventie van brand en materiaal ter bestrijding van brand. 10.1. Organisatie van brandoefeningen. 10.2. Klassen van branden en scheikundige reacties bij branden. 10.3. Systemen voor het bestrijden van brand. 10.4. Volgen van een erkende opleidingscursus in brandbestrijdingstechnieken. 10.5. Kennis van de voorschriften betreffende de uitrusting voor brandbestrijding. 11. Noodprocedures. 11.1. Te nemen voorzorgen bij de stranding van een schip. 11.2. Te nemen maatregelen voor en na de stranding. 11.3. Te nemen maatregelen wanneer het vistuig vast komt aan de grond of aan een ander obstakel. 11.4. Het terug vlot krijgen van een gestrand schip met en zonder hulp. 11.5. Maatregelen te nemen na een aanvaring. 11.6. Voorlopig opstoppen van lekken. 11.7. Te nemen maatregelen voor de bescherming en de veiligheid van bemanning in kritieke situaties. 11.8. Beperking van de schade en redden van het schip na een brand of explosie. 11.9. Schip verlaten. 11.10. Noodsturen, klaar maken en gebruik van noodinrichting voor het sturen, installatie van noodstuurinrichting indien mogelijk. 11.11. Redden van personen van een schip in nood of van een wrak. 11.12. Man-over-boord procedures. 11.13. Slepen en gesleept worden. 12. Medische hulp. 12.1. Kennis van EHBO (eerste hulp bij ongevallen). 12.2. Kennis van de te volgen procedures voor het verkrijgen van medisch advies per radio. 12.3. Grondige kennis van het gebruik van de volgende publicaties : 1. « Internationale Medische Gids voor Schepen » of gelijkwaardige nationale publicatie;2. Medische gedeelte van het « Internationaal Seinboek ».13. Maritieme wetgeving. 13.1. Kennis van de internationale maritieme wetgeving zoals vervat in internationale overeenkomsten en conventies voor wat betreft de verplichtingen en verantwoordelijkheden van de schipper en in het bijzonder in verband met de veiligheid en met de bescherming van het mariene milieu. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan volgende onderwerpen : 1. certificaten en andere documenten waarvan de aanwezigheid aan boord van vissersvaartuigen is vereist ingevolge internationale conventies, voorwaarden voor het verkrijgen ervan en hun wettelijke geldigheidsduur;2. verantwoordelijkheden krachtens de relevante voorschriften van het Protocol van 1993 bij het Internationaal Verdrag betreffende de beveiliging van vissersvaartuigen, 1977 (Verdrag van Torremolinos);3. verantwoordelijkheden krachtens de relevante voorschriften van Hoofdstuk V van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974;4. verantwoordelijkheden krachtens bijlage I en bijlage V van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1978 dat hierop betrekking heeft (Marpol 73/78);5. maritieme gezondheidsverklaringen, beschikkingen van de « Internationale Gezondheidsregeling »;6. verantwoordelijkheden krachtens het Verdrag inzake het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972;7. verantwoordelijkheden krachtens de andere internationale instrumenten betreffende veiligheid van schip en bemanning. 13.2. Kennis van de nationale maritieme wetgeving, met inbegrip van de nationale bepalingen betreffende de inwerkingtreding van toepasselijke internationale overeenkomsten en conventies. 14. Engelse taal. Voldoende kennis van de Engelse taal die het mogelijk maakt kaarten en andere nautische publicaties te gebruiken, meteorologische informatie en berichten betreffende de veiligheid en de exploitatie van het schip te begrijpen, alsook zich duidelijk verstaanbaar te maken in gesprekken met andere schepen of met kuststations. Bekwaamheid om de standaardwoordenlijst voor de scheepvaart van de IMO (« Standard Marine Navigational Vocabulary ») te verstaan en te gebruiken voor de maritieme communicatie. 15. Reddingmiddelen. 15.1. Grondige kennis van de reddingmiddelen en van de te nemen maatregelen bij reddingacties. 15.2. Grondige kennis van de procedures in noodgevallen, van de alarmrol en oefeningen. 16. Opsporing en redding. Grondige kennis van het « Handboek voor opsporing en redding op zee (MERSAR) ». 17. Noodprocedures en veiligheidsregels voor vissers en vissersvaartuigen. Kennis van deel A van het « FAO/ILO/IMO Veiligheidshandboek voor Vissers en Vissersvaartuigen » en van hoofdstuk VIII van bijlage I van het koninklijk besluit van 23 oktober 2001 betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement.

Voorschrift 2 Eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor stuurman onbeperkt vaargebied 1. Elke stuurman dienst doend op een vissersvaartuig in een onbeperkt vaargebied is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. niet jonger zijn dan 18 jaar; 2.2. een goedgekeurde diensttijd hebben behaald van ten minste vierentwintig maanden in de afdeling « dek » aan boord van vissersvaartuigen; 2.3. houder zijn van het algemeen certificaat van radio-operator GMDSS; 2.4. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen van dit voorschrift.

Bekwaamheidsnormen voor stuurman onbeperkt vaargebied 1. Astronomische navigatie. Bekwaamheid om door astronomische waarnemingen de kompasfouten aan te tonen. 2. Navigatie met land in zicht en kustvaart. 2.1. Bekwaamheid om de positie te bepalen door middel van : 1. landmerken;2. de hulpnavigatiemiddelen waaronder vuurtorens, bakens en boeien;en 3. het gegist bestek, rekening houdend met wind, getij, stroom en de snelheid volgens het aantal omwentelingen van de schroef en aanduiding door de log. 2.2. Grondige kennis van en bekwaamheid om zeekaarten en nautische publicaties zoals de vaaraanwijzingen, getijdentafels, berichten aan zeevarenden en navigatiewaarschuwingen over radio te gebruiken. 3. Radarnavigatie. Kennis aantonen, met behulp van een radarsimulator, van de basisprincipes van de radar, van zijn werking en zijn toepassing, alsook van het vermogen tot interpretatie en ontleding van de gegevens geleverd door de radar, in het bijzonder : 3.1. factoren die de werking en de precisie beïnvloeden; 3.2. in werking zetten en bijregelen van het beeldscherm; 3.3. onderkennen van valse voorstelling van informatie, van valse echo's, van golfreflectie, enz.; 3.4. afstand en peiling; 3.5. herkennen van kritische echo's; 3.6. koers en snelheid van andere schepen; 3.7. tijd en afstand van het dichtst punt van kruisen, van ontmoeten en van inhalen ten aanzien van andere naderende schepen; 3.8. opmerken van verandering van koers en snelheid van andere schepen; 3.9. gevolgen van verandering van koers en/of snelheid van eigen schip; en 3.10. toepassing van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972. 4. Wachtlopen. 4.1. Grondige kennis aantonen van de inhoud, de toepassing en de bedoeling van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972, in het bijzonder de bijlagen II en IV met betrekking tot de veiligheid van de scheepvaart. 4.2. Kennis aantonen van de basisbeginselen in acht te nemen bij het wachtlopen op de brug zoals vermeld in voorschrift 1,2.2. 5. Elektronische plaatsbepaling- en navigatiesystemen. Bekwaamheid om de positie te bepalen gebruik makend van elektronische plaatsbepaling- en navigatiesystemen. 6. Meteorologie. 6.1. Kennis van meteorologische instrumenten en hun gebruik. 6.2. Kennis van de eigenschappen van de verschillende weerkundige systemen. 7. Magnetisch kompas en gyrokompas. Onderhoud en gebruik van de kompassen, bijhorende uitrusting en vereiste voorzorgen. 8. Preventie van brand en materiaal ter bestrijding van brand. 8.1. Kennis van de klassen van branden en scheikundige reacties bij branden. 8.2. Kennis van de systemen en procedures voor het bestrijden van brand. 8.3. Volgen van een erkende opleidingscursus in brandbestrijdingstechnieken. 9. Reddingsmiddelen Bekwaamheid om oefeningen in schip verlaten te leiden en kennis van het gebruik van de reddingsmiddelen en hun uitrusting, in het bijzonder het radiotoestel met zend- en ontvangstinstallatie. Overlevingstechnieken, met inbegrip van de deelname aan een erkende opleidingscursus over overleven op zee. 10. Noodprocedures en veilige arbeidspraktijk voor de bemanning van vissersvaartuigen. Kennis van de punten opgesomd in het deel A van de « FAO/ILO/IMO Veiligheidshandboek voor Vissers en Vissersvaartuigen » en van hoofdstuk VIII van bijlage I van het koninklijk besluit van 23 oktober 2001 betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement. 11. Het manoeuvreren met vissersvaartuigen. Basiskennis van manoeuvreren van en omgaan met vissersvaartuigen, in het bijzonder : 11.1. aanleggen, vertrekken, ankeren en langszij komen van andere schepen op zee; 11.2. manoeuvreren van het schip tijdens het vissen, met speciale aandacht voor factoren die de veiligheid van het schip dan nadelig kunnen beïnvloeden; 11.3. invloed van wind, getij en stroom op het manoeuvreren van het schip; 11.4. manoeuvreren in ondiep water; 11.5. het beheersen van vissersvaartuigen bij slecht weer; 11.6. redden van mensen en bijstand verlenen aan een schip of vliegtuig in nood; 11.7. slepen en gesleept worden; 11.8. man-over-boord procedures; en 11.9. te nemen praktische maatregelen bij navigatie in ijsgebieden, in nabijheid van ijsbergen of in geval van aan boord aanvriezend ijs; 12. Bouw van vissersvaartuigen. Algemene kennis van de elementaire principes van constructie van een schip. 13. Stabiliteit van vissersvaartuigen Gebruik van stabiliteits- en trimtabellen alsook van vooraf berekende ladingstoestanden.14. Behandeling en stuwage van de vangst. Kennis van de principes van de veilige behandeling en het stuwen van de vangst, en de gevolgen die dit kan hebben op de veiligheid van het vaartuig. 15. Engelse taal. Voldoende kennis van de Engelse taal die het mogelijk maakt kaarten en nautische publicaties te gebruiken, meteorologische informatie en berichten betreffende de veiligheid en de exploitatie van het schip te begrijpen, alsook zich duidelijk verstaanbaar te maken in gesprekken met andere schepen en met kuststations. Bekwaamheid om de standaardwoordenlijst voor de scheepvaart van de IMO (« Standard Marine Navigational Vocabulary ») te verstaan en te gebruiken. 16. Medische hulp. Kennis van EHBO (eerste hulp bij ongevallen). Gebruik in de praktijk van medische gidsen en advies per radio. 17. Opsporing en redding. Voldoende kennis van het « Handboek voor opsporing en redding op zee (MERSAR) ». 18. Voorkomen van verontreiniging van het mariene milieu. Kennis van de voorzorgen in acht te nemen om verontreiniging van het mariene milieu te voorkomen.

Voorschrift 3 Eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor schipper beperkt vaargebied 1. Elke schipper dienst doend op een vissersvaartuig in een beperkt vaargebied is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. voldoen aan de eisen voor vaarbevoegdheidsverlening voor stuurman beperkt vaargebied en een goedgekeurde diensttijd van ten minste twaalf maanden hebben als stuurman aan boord van vissersvaartuigen; 2.2. houder zijn van het algemeen certificaat van radio-operator voor GMDSS; 2.3. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen van dit voorschrift.

Bekwaamheidsnormen voor schippers beperkt vaargebied 1. Navigatie en positiebepaling. 1.1. Reisplanning en navigatie in alle omstandigheden : 1. door aanvaarde methodes van het uitzetten van koersen;2. in beperkte wateren;3. in ijs;4. bij beperkte zichtbaarheid;5. in verkeersscheidingsstelsels;6. in gebieden beïnvloed door getijden of stromingen. 1.2. Positiebepaling : 1. door waarneming met land in zicht, met inbegrip van het gebruik van peilingen van punten op land en van hulpnavigatiemiddelen zoals vuurtorens, bakens en boeien, alsook van zeekaarten, berichten aan zeevarenden en andere betrokken publicaties en nazicht van de juistheid van de bepaalde positie;en 2. door het gebruik van elektronische hulpmiddelen bij de navigatie waarmee moderne vissersvaartuigen uitgerust zijn, in het bijzonder dankzij de kennis van hun werking, van hun beperkingen, van de bronnen van fouten, van het onderscheiden van juiste en verkeerde voorstelling van inlichtingen en van de manieren van verbetering, met het oog een juiste positiebepaling te verkrijgen.2. Wachtlopen. 2.1. Grondige kennis aantonen van de inhoud, de toepassing en de bedoeling van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972, in het bijzonder de bijlagen II en IV met betrekking tot de veiligheid van de scheepvaart. 2.2. Kennis aantonen van de basisbeginselen in acht te nemen bij het wachtlopen op de brug, zoals vermeld in voorschrift 1,2.2. 3. Radarnavigatie. Kennis aantonen, met behulp van een radarsimulator, van de basisprincipes van de radar, van zijn werking en zijn toepassing, alsook van het vermogen tot interpretatie en ontleding van de gegevens geleverd door de radar, met inbegrip van : 3.1. factoren die de werking en de precisie beïnvloeden; 3.2. in werking zetten en bij regelen van het beeldscherm; 3.3. onderkennen van valse voorstelling van informatie, van valse echo's, van golfreflectie, enz.; 3.4. afstand en peiling; 3.5. herkennen van kritische echo's; 3.6. koers en snelheid van andere schepen; 3.7. tijd en afstand van het dichtst punt van kruisen, van ontmoeten en van inhalen ten aanzien van andere naderende schepen; 3.8. opmerken van verandering van koers en snelheid van andere schepen; 3.9. gevolgen van verandering van koers en/of snelheid van eigen schip; 3.10. toepassing van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972. 4. Kompassen. Bekwaamheid tot het bepalen en verbeteren van kompasfouten. 5. Meteorologie. 5.1. Kennis van meteorologische instrumenten en hun gebruik. 5.2. Bekwaamheid te werken met de beschikbare meteorologische informatie. 5.3. Kennis van de eigenschappen van de verschillende weerkundige systemen die voorkomen in het beperkte vaargebied. 5.4. Kennis van de weerkundige condities die voorkomen in het beperkte vaargebied die de veiligheid van het schip in het gedrang kunnen brengen. 5.5. Indien van toepassing de bekwaamheid om de relevante nautische publicaties betreffende getijden en stromingen te gebruiken. 6. Het varen en manoeuvreren met vissersvaartuigen. Manoeuvreren met vissersvaartuigen in alle omstandigheden, in het bijzonder : 6.1. aanleggen, vertrekken en ankeren onder alle omstandigheden van wind en getij; 6.2. manoeuvreren in ondiep water; 6.3. varen en manoeuvreren met vissersvaartuigen in slechte weersomstandigheden, met inbegrip van de aangepaste snelheid, vooral bij volledig van achter inkomende en schuin van achter inkomende zeeën, bij assistentie aan een schip of vliegtuig in nood, manieren om te voorkomen dat een moeilijk te besturen schip dwars valt en de drift ervan beperken; 6.4. manoeuvreren van het schip tijdens het vissen, met speciale aandacht voor factoren die de veiligheid van het schip nadelig kunnen beïnvloeden; 6.5. te nemen voorzorgen bij het te water laten van hulpboten, reddingboten of reddingvlotten bij slechte weersomstandigheden; 6.6. te volgen methode voor het aan boord nemen van overlevenden uit hulpboten, reddingboten of reddingvlotten; 6.7. te nemen praktische maatregelen bij navigatie in ijsgebieden, in nabijheid van ijsbergen of in geval van aan boord aanvriezend ijs; 6.8. gebruik van verkeersscheidingsstelsels en navigatie binnen deze stelsels; en 6.9. belang van het varen bij lagere snelheid voor het vermijden van beschadigingen veroorzaakt door boeg- en hekgolf; 7. Bouw en stabiliteit van vissersvaartuigen. 7.1. Algemene kennis van de elementaire principes van constructie van een schip en de juiste benamingen van de verschillende delen. 7.2. Kennis van de theorie en van de factoren die de trim en de stabiliteit beïnvloeden alsook van de noodzakelijke maatregelen om trim en stabiliteit op een veilig niveau te behouden. 7.3. Aantonen van de bekwaamheid om stabiliteits- en trimtabellen te gebruiken alsook van vooraf berekende ladingstoestanden. 7.4. Kennis van de invloed van vrije vloeistofoppervlakken en van aanvriezen van ijs. 7.5. Kennis van de invloed van water op dek. 7.6. Kennis van het belang van de waterdichte indeling en van de waterdichtheid tegen weer en wind. 8. Behandeling en stuwage van de vangst. 8.1. Het stuwen en vastzetten van de vangst aan boord van het schip, met inbegrip van het vistuig. 8.2. De werkzaamheden bij het aan boord nemen en uitzetten van de vangst en bijzondere aandacht voor de daarbij door de vangst en het vistuig veroorzaakte hellingmomenten. 9. Machines van het vissersvaartuig. 9.1. Werkingsprincipes van scheepsmotoren van vissersvaartuigen. 9.2. Hulpmotoren van het schip. 9.3. Algemene kennis van de terminologie van scheepsmechanica. 10. Preventie van brand en materiaal ter bestrijding van brand. 10.1. Organisatie van brandoefeningen. 10.2. Klassen van branden en scheikundige reacties bij branden. 10.3. Systemen voor het bestrijden van brand. 10.4. Volgen van een erkende opleidingscursus in brandbestrijdingstechnieken. 10.5. Kennis van de voorschriften betreffende de uitrusting voor brandbestrijding. 11. Noodprocedures. 11.1. Te nemen voorzorgen bij de stranding van een schip. 11.2. Te nemen maatregelen voor en na de stranding. 11.3. Te nemen maatregelen wanneer het vistuig vast komt aan de grond of aan een ander obstakel. 11.4. Het terug vlot krijgen van een gestrand schip met en zonder hulp. 11.5. Maatregelen te nemen na een aanvaring. 11.6. Voorlopig opstoppen van lekken. 11.7. Te nemen maatregelen voor de bescherming en de veiligheid van bemanning in kritieke situaties. 11.8. Beperking van de schade en redden van het schip na een brand of explosie. 11.9. Schip verlaten. 11.10. Noodsturen, klaar maken en gebruik van noodinrichting voor het sturen, installatie van noodstuurinrichting indien mogelijk. 11.11. Redden van personen van een schip in nood of van een wrak. 11.12. Man-over-boord procedures. 11.13. Slepen en gesleept worden. 12. Medische hulp. 12.1. Kennis van EHBO (eerste hulp bij ongevallen). Gebruik in de praktijk van medische gidsen en advies per radio. 12.2. Gebruik in de praktijk van de medische gidsen en advies per radio, daarbij met inbegrip van de bekwaamheid om doeltreffende handelingen te stellen bij ongevallen of ziektes die zich aan boord kunnen voordoen op basis van de verkregen informatie. 13. Maritieme wetgeving. 13.1. Rekening houdend met het beperkt vaargebied, de kennis van de internationale maritieme wetgeving zoals vervat in internationale overeenkomsten en conventies voor wat betreft de verplichtingen en verantwoordelijkheden van de schipper, in het bijzonder de regels in verband met de veiligheid en met de bescherming van het mariene milieu. 13.2. Kennis van de nationale bepalingen betreffende het in werking treden van toepasselijke internationale overeenkomsten en conventies. 14. Engelse taal. Voldoende kennis van de Engelse taal die het mogelijk maakt kaarten en andere nautische publicaties te gebruiken, meteorologische informatie en berichten betreffende de veiligheid en de exploitatie van het schip te begrijpen, alsook zich duidelijk verstaanbaar te maken in gesprekken met andere schepen of met kuststations. Bekwaamheid om de standaardwoordenlijst voor de scheepvaart van de IMO (« Standard Marine Navigational Vocabulary ») te verstaan en te gebruiken. 15. Reddingsmiddelen Kennis van de reddingsmiddelen voorzien aan boord van vissersvaartuigen.Het organiseren van de oefeningen « schip verlaten » en het gebruik van de uitrusting. 16. Opsporing en redding Kennis van de procedures voor opsporing en redding.17. Kennis van deel A van het « FAO/ILO/IMO Veiligheidshandboek voor Vissers en Vissersvaartuigen ». Voorschrift 4 Eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor stuurman beperkt vaargebied 1. Elke stuurman dienst doend op een vissersvaartuig in een beperkt vaargebied is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. niet jonger zijn dan 18 jaar; 2.2. een goedgekeurde diensttijd hebben behaald van ten minste vierentwintig maanden in de afdeling « dek » aan boord van vissersvaartuigen; 2.3. houder zijn van het algemeen certificaat van radio-operator GMDSS; 2.4. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen van dit voorschrift.

Bekwaamheidsnormen voor stuurman beperkt vaargebied 1. Navigatie met land in zicht en kustvaart. 1.1. Bekwaamheid om de positie te bepalen door middel van : 1. landmerken;2. de hulpnavigatiemiddelen waaronder vuurtorens, bakens en boeien;en 3. het gegist bestek, rekening houdend met wind, getij, stroom en de snelheid volgens het aantal omwentelingen van de schroef of aanduiding door de log. 1.2. Grondige kennis van en bekwaamheid om zeekaarten en nautische publicaties, zoals de vaaraanwijzingen, getijdentafels, berichten aan zeevarenden en navigatiewaarschuwingen over radio te gebruiken. 2. Radarnavigatie. Kennis aantonen, met behulp van een radarsimulator, van de basisprincipes van de radar, van zijn werking en zijn toepassing, alsook van het vermogen tot interpretatie en ontleding van de gegevens geleverd door de radar, met inbegrip van het volgende : 2.1. factoren die de werking en de precisie beïnvloeden; 2.2. in werking zetten en bijregelen van het beeldscherm; 2.3. onderkennen van valse voorstelling van informatie, van valse echo's, van golfreflectie, enz.; 2.4. afstand en peiling; 2.5. herkennen van kritische echo's; 2.6. koers en snelheid van andere schepen; 2.7. tijd en afstand van het dichtst punt van kruisen van schepen, van ontmoeten en van inhalen ten aanzien van andere naderende schepen; 2.8. opmerken van verandering van koers en snelheid van andere schepen; 2.9. gevolgen van verandering van koers en/of snelheid van eigen schip; en 2.10. toepassing van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972. 3. Wachtlopen. 3.1. Grondige kennis aantonen van de inhoud, de toepassing en de bedoeling van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972, in het bijzonder van de bijlagen II en IV met betrekking tot de veiligheid van de scheepvaart. 3.2. Kennis aantonen van de basisbeginselen in acht te nemen bij het wachtlopen op de brug zoals vermeld in voorschrift 1,2.2. 4. Elektronische navigatie- en plaatsbepalingsystemen. Naar het oordeel van de met scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is, op voldoende wijze de bekwaamheid aantonen om de positie te bepalen gebruik makend van elektronische plaatsbepalingsystemen. 5. Meteorologie. 5.1. Kennis van meteorologische instrumenten aan boord en hun gebruik. 5.2. Kennis van de eigenschappen van de verschillende weerkundige systemen die zich voordoen in het beperkt vaargebied. 6. Kompassen. Bekwaamheid tot het bepalen en verbeteren van kompasfouten. 7. Bestrijding van brand. 7.1. Kennis van de brandpreventie en van het gebruik van de uitrusting voor brandbestrijding. 7.2. Deelname aan een erkende opleidingscursus in brandbestrijdingstechnieken. 8. Reddingsmiddelen 8.1. Kennis van de reddingsmiddelen aan boord van vissersvaartuigen.

Het organiseren van de oefeningen »schip verlaten » en het gebruik van de uitrusting. 8.2. Deelname aan een erkende cursus in overleven op zee. 9. Noodprocedures en veilige arbeidspraktijk voor de bemanning van vissersvaartuigen. Kennis van de punten opgesomd in het betreffende deel A van het « FAO/ILO/IMO Veiligheidshandboek voor Vissers en Vissersvaartuigen » en in hoofdstuk VIII van bijlage I van het koninklijk besluit van 23 oktober 2001 betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement. 10. Het varen en manoeuvreren met vissersvaartuigen. Basiskennis van manoeuvreren van en omgaan met vissersvaartuigen, in het bijzonder : 10.1. aanleggen, vertrekken, ankeren en langszij komen van andere schepen op zee; 10.2. manoeuvreren van het schip tijdens het vissen, met speciale aandacht voor factoren die het gedrag van het schip nadelig kunnen beïnvloeden tijdens die handelingen; 10.3. invloed van wind, getij en stroom op het manoeuvreren van het schip; 10.4. manoeuvreren in ondiep water; 10.5. behandelen van vissersvaartuig in zwaar weer; 10.6. redden van mensen en bijstand verlenen aan een schip of vliegtuig in nood; 10.7. slepen en gesleept worden; 10.8. man-over-boord procedures; en 10.9. te nemen praktische maatregelen bij navigatie in ijsgebieden, in nabijheid van ijsbergen of in geval van aan boord aanvriezend ijs. 11. Stabiliteit van vissersvaartuigen Bekwaamheid aantonen in het gebruik van stabiliteitsgegevens, stabiliteits- en trimtabellen alsook van vooraf berekende ladingstoestanden.12. Behandeling en opbergen van de vangst. Kennis van de veiligheidsprincipes in acht te nemen tijdens de handelingen van de behandeling en het opbergen van de vangst, en kennis van hun weerslag op de veiligheid van het vaartuig. 13. Bouw van vissersvaartuigen. Algemene kennis van de elementaire principes van constructie van een schip. 14. Medische hulp. Kennis van EHBO (eerste hulp bij ongevallen). Gebruik in de praktijk van medische gidsen en advies per radio. 15. Opsporing en redding. Kennis van de procedures voor opsporing en redding. 16. Voorkomen van verontreiniging van het mariene milieu. Kennis van de voorzorgen in acht te nemen om verontreiniging van het mariene milieu te voorkomen.

Voorschrift 5 Eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor motorist 221 kW, motoristen 750 kW en motoristen onbeperkt voortstuwingsvermogen 1. Elke motorist dienst doende op een vissersvaartuig is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. niet jonger zijn dan 18 jaar; 2.2. een goedgekeurde diensttijd hebben behaald van : - ten minste zes maanden voor het verlenen van een vaarbevoegdheidsbewijs van motorist 221 kW, - ten minste twaalf maanden in de afdeling « machine » aan boord van vissersvaartuigen voor het verlenen van een vaarbevoegdheidsbewijs van motorist 750 kW, of - ten minste twaalf maanden in de afdeling « machine » aan boord van vissersvaartuigen met een voortstuwingsvermogen van meer dan 750 kW voor het verlenen van een vaarbevoegdheidsbewijs van motorist onbeperkt voortstuwingsvermogen; 2.3. een goedgekeurde studie en opleiding hebben voltooid en voldoen aan de bekwaamheidsnormen van dit voorschrift.

Bekwaamheidsnormen voor motoristen 1. Motorist 221 kW 1.1. Kennis van de werking van de werktuigen en toestellen die normaal aangetroffen worden in de machinekamer van vissersvaartuigen met een voortstuwingsinstallatie tot 221 kW. 1.2. Kennis van de normale bedrijfsvoorschriften betreffende het in gang zetten, de bediening tijdens het bedrijf en het stilleggen van in punt 1.1 bedoelde werktuigen en toestellen. 1.3. Kennis, met inbegrip van cijfergegevens, van de onderhoudsvoorschriften vóór, tijdens en na het bedrijf van de in punt 1.1 bedoelde werktuigen en toestellen. 2. Motorist 750 kW en motorist onbeperkt voortstuwingsvermogen 2.1. Elke kandidaat beschikt over voldoende elementaire theoretische kennis om de basisprincipes te begrijpen van de volgende elementen : 1. verbrandingsprocessen;2. warmteleer;3. mechanica, hydraulica en pneumatica;4. scheepsdieselmotoren;5. stuurinrichting;6. eigenschappen van brandstoffen en smeermiddelen;7. eigenschappen van materialen;8. brandbestrijdingsmiddelen;9. elektrische scheepsuitrustingen;10. automatisering, meet- en regeltechniek;11. bouw van vissersvaartuigen, met inbegrip van stabiliteit en controle van lekgevallen;12. hulpwerktuigen;en 13. koeltechniek. 2.2. Elke kandidaat beschikt over voldoende praktische kennis van : 1. bediening en onderhoud van scheepsdieselmotoren;2. bediening en onderhoud van hulpwerktuigen, met inbegrip van stuurinrichtingen;3. bedienen, testen en onderhoud van elektrische installaties en van meet- en regelinrichtingen;4. onderhoud van visinstallaties en van hulpwerktuigen aan dek;5. opsporen van gebreken aan het functioneren van werktuigen, lokaliseren van defecten en voorkomen van averij;6. organisatie van veilige onderhouds- en herstellingswerkzaamheden;7. methodes van en hulpmiddelen voor het voorkomen, ontdekken en blussen van brand;8. in acht te nemen maatregelen bij bedrijfsverontreiniging of bij accidentele verontreiniging van het mariene milieu en methodes en hulpmiddelen om deze te vermijden;9. eerste hulp bij ongevallen voorkomend in machinekamers en gebruik van materiaal bij eerste hulp;10. kennis en gebruik van reddingsmiddelen;11. controle van lekgevallen, in het bijzonder de te nemen maatregelen bij het binnendringen van zeewater in de machinekamer en hulpmiddelen om ze te vermijden;en 12. veiligheid op het werk. 2.3. Elke kandidaat beschikt over kennis van de internationale maritieme wetgeving zoals vervat in internationale overeenkomsten en conventies voor wat betreft de verplichtingen en verantwoordelijkheden van de motorist, en in het bijzonder in verband met veiligheid en met de bescherming van het mariene milieu. Elke kandidaat beschikt over kennis van de nationale maritieme wetgeving, in het bijzonder de bepalingen betreffende het in werking treden van toepasselijke internationale overeenkomsten en conventies. 2.4. Elke kandidaat beschikt over kennis van het beheer, de organisatie en de opleiding van het personeel aan boord van vissersvaartuigen.

Voorschrift 6 Eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor roerganger 1. Elke roerganger dienst doend op een vissersvaartuig is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Ieder die een passend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig lid 1 wenst te verkrijgen, moet : 2.1. niet jonger zijn dan 18 jaar; 2.2. een goedgekeurde diensttijd hebben behaald van ten minste zes maanden aan boord van vissersvaartuigen; 2.3. voldoen aan de bekwaamheidsnormen omschreven in sectie A-II/4 van de STCW-code; 2.4. bekend zijn met de basisprincipes die moeten worden gevolgd bij het veilig wachtlopen vermeld in voorschrift 1,2.2; 2.5. bekend zijn met de hulpmiddelen voor navigatie, met inbegrip van vuurtorens, bakens en boeien; 2.6. bekend zijn met de inhoud, de toepassing en het doel van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972; en 2.7. bekend zijn met het basisgebruik van de navigatieuitrusting aan boord van vissersvaartuigen zoals het magnetische kompas, radar en GPS (Global Positioning System - satellietnavigatiesysteem).

Voorschrift 7 Basisopleiding in veiligheid voor elk bemanningslid op vissersvaartuigen 1. Bemanningsleden van vissersvaartuigen zullen, vooraleer hen taken aan boord worden opgedragen, een basisopleiding volgen in : 1.1. persoonlijke overlevingstechnieken, met inbegrip van het aandoen van reddingsvesten en, indien van toepassing, overlevingspakken; 1.2. het voorkomen en bestrijden van brand; 1.3. noodprocedures; 1.4. elementaire eerste hulp; 1.5. voorkoming van vervuiling op zee; en 1.6. voorkoming van arbeidsongevallen aan boord. 2. Voor zover van toepassing aan boord van vissersvaartuigen is de basisopleiding vermeld onder lid 1 in overeenstemming met sectie A-VI/1 van de STCW-code.3. Indien de basisopleiding in veiligheid geen deel uitmaakt van de bekwaamheidsnormen vereist inzake vaarbevoegdheidsverlening, moet een apart certificaat of een apart attest worden afgeleverd dat aantoont dat de houder de basisopleiding heeft gevolgd.4. Bemanningsleden worden geacht aan de eisen van dit voorschrift te voldoen indien zij een goedgekeurde diensttijd aan boord van vissersvaartuigen hebben behaald van ten minste twaalf maanden in de laatste vijf jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit. Voorschrift 8 Eisen om de voortduring van de beroepsbekwaamheid bedoeld in artikel 9, § 1, b te waarborgen Om de voortduring van de beroepsbekwaamheid bedoeld in artikel 9, § 1, b, te waarborgen, voldoet elke schipper, stuurman, motorist of roerganger aan de volgende eisen : 1. een goedgekeurde diensttijd van ten minste twaalf maanden aan boord van vissersvaartuigen hebben volbracht en een goedgekeurde « periodieke scholing zeevisserij » overeenkomstig de eisen van bijlage III, hebben ontvangen tijdens de geldigheidsduur van hun vaarbevoegdheidsbewijs;2. met succes een goedgekeurde test hebben afgelegd die de bekwaamheid aantoont om taken uit te voeren die inherent zijn aan de exploitatie van een vissersvaartuig overeenkomstig hetgeen bepaald is in het in bezit zijnde vaarbevoegdheidsbewijs;of 3. een cursus in de zin van artikel 9, § 2, hebben gevolgd en een goedgekeurde diensttijd van ten minste drie maanden hebben volbracht als overtallig bemanningslid aan boord van een vissersvaartuig onmiddellijk voor het dienst doen op zee in de functie waarvoor het vaarbevoegdheidsbewijs geldig is. Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 13 november 2009 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor de zeevisserijvaart.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage II bij het koninklijk besluit van 13 november 2009 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor de zeevisserijvaart Bijlage II De vaarbevoegdheidsbewijzen bedoeld in artikel 5, § 4, en 5 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 13 november 2009 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor de zeevisserijvaart.

De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage III bij het koninklijk besluit van 13 november 2009 inzake vaarbevoegdheidsbewijzen voor de zeevisserijvaart Bijlage III Minimumeisen inzake de periodieke scholing zeevisserij bedoeld in artikel 9, § 3, en in voorschrift 8, 1, van bijlage I De deelname aan goedgekeurde cursussen die volgende modules omvatten : 1. module I : 1.1. stabiliteit, veiligheid gieken en lieren, vastslaan; 1.2. persoonlijke veiligheid; 1.3. arbeidsveiligheid; 1.4. brand machinekamer. 2. module II : persoonlijke veiligheid en overleven op zee in overeenstemming met sectie A-VI/1-1 en sectie A-VI/1-4 van de STCW-code;3. module III : brandbestrijding in overeenstemming met sectie A-VI/1-2 van de STCW-code;4. module IV : EHBO (eerste hulp bij ongevallen) in overeenstemming met sectie A-VI/1-3 van de STCW-code. De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

^