Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 13 september 1998
gepubliceerd op 25 september 1998

Koninklijk besluit houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement

bron
ministerie van verkeer en infrastructuur
numac
1998014228
pub.
25/09/1998
prom.
13/09/1998
ELI
eli/besluit/1998/09/13/1998014228/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

13 SEPTEMBER 1998. - Koninklijk besluit houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap, goedgekeurd bij de wet van 2 december 1957, inzonderheid op artikel 84, lid 2;

Gelet op richtlijn 95/21/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de Lid-Staten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole);

Gelet op richtlijn 96/40/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 1996 houdende het vaststellen van een gemeenschappelijk model voor een identiteitskaart voor inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten;

Gelet op de wet van 27 december 1968 houdende goedkeuring van het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen, 1966, en van de Bijlagen, opgemaakt te Londen op 5 april 1966;

Gelet op de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid der schepen, inzonderheid op de artikelen 4, 14 en 18;

Gelet op de wet van 24 november 1975 houdende goedkeuring en uitvoering van het Verdrag inzake de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972, bijgevoegd Reglement en zijn Bijlagen, opgemaakt te Londen op 20 oktober 1972;

Gelet op de wet van 7 april 1976 houdende goedkeuring van het Internationaal Verdrag van 1969 betreffende de meting van schepen, en van de Bijlagen, opgemaakt te Londen op 23 juni 1969;

Gelet op de wet van 10 augustus 1979 houdende goedkeuring van het Internationaal Verdrag van 1974 voor de beveiliging van mensenlevens op zee, en van de Bijlage, opgemaakt te Londen op 1 november 1974, en van het Protocol van 1978 betreffende dit Verdrag, en van de Bijlage, opgemaakt te Londen op 17 februari 1978;

Gelet op de wet van 6 augustus 1982 houdende goedkeuring van het Verdrag nr. 147 betreffende minimumnormen op koopvaardijschepen, aangenomen te Genève op 29 oktober 1976 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar tweeënzestigste zitting;

Gelet op de wet van 16 augustus 1982 houdende goedkeuring van het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, brevettering en wachtdienst, en van de Bijlage, opgemaakt te Londen op 7 juli 1978;

Gelet op de wet van 17 januari 1984 houdende goedkeuring van volgende Internationale Akten : a) Internationaal Verdrag van 1973 ter voorkoming van verontreiniging door schepen, en Bijlagen, opgemaakt te Londen op 2 november 1973;b) Protocol van 1978 bij het Internationaal Verdrag van 1973 ter voorkoming van verontreiniging door schepen, en Bijlage, opgemaakt te Londen op 17 februari 1978; Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement inzonderheid op het artikel 24, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 maart 1984;

Overwegende dat de gewestregeringen zijn betrokken bij het ontwerpen van dit besluit;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat richtlijn 95/21/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 de veiligheid op zee, het voorkomen van verontreiniging van zeeën en kusten van de Lid-Staten en het verbeteren van de leef- en werkomstandigheden aan boord van schepen beoogt; dat via een strikte toepassing van de internationale verdragen, codes en resoluties, het aantal schepen in de Gemeenschap dat niet aan de normen voldoet onverwijld en drastisch moet worden teruggedrongen; dat aangezien België zijn verplichtingen niet tijdig heeft nagekomen, de Commissie van de Europese Gemeenschappen op 24 juni 1998 een vordering bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft ingediend tegen de Belgische Staat; dat ook inzake richtlijn 96/40/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op 24 juni 1998 een vordering werd ingediend wegens niet tijdige omzetting; dat België bijgevolg onverwijld beide richtlijnen moet omzetten in nationaal recht;

Op de voordracht van Onze Minister van Vervoer, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : a) « verdragen » : de meest recente versie van : het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966 (LL 66), en de Bijlagen, opgemaakt te Londen op 5 april 1966; - het Internationaal Verdrag van 1974 voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Solas 74), en de Bijlage, opgemaakt te Londen op 1 november 1974, alsmede het Protocol van 1978 betreffende dit Verdrag, en de Bijlage, opgemaakt te Londen op 17 februari 1978; - het Internationaal Verdrag van 1973 ter voorkoming van verontreiniging door schepen, en Bijlagen, opgemaakt te Londen op 2 november 1973, alsmede het Protocol van 1978 (Marpol 73/78), bij het Internationaal Verdrag van 1973 ter voorkoming van verontreiniging door schepen, en Bijlage, opgemaakt te Londen op 17 februari 1978; - het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake de opleiding, brevettering en wachtdienst (STCW 78), en de Bijlage, opgemaakt te Londen op 7 juli 1978; - het Verdrag inzake de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee 1972 (Colreg 72), het bijgevoegde Reglement en zijn Bijlagen, opgemaakt te Londen op 20 oktober 1972; - het Internationaal Verdrag van 1969 betreffende de meting van schepen, en de Bijlagen, opgemaakt te Londen op 23 juni 1969; - het Verdrag nr. 147 betreffende minimumnormen op koopvaardijschepen (ILO 147), aangenomen te Genève op 29 oktober 1976 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar tweeënzestigste zitting samen met de latere protocollen en de latere wijzigingen van de verdragen en de daarmee verband houdende codes die voor België internationaal bindend zijn; b) « MOU » : het op 26 januari 1982 te Parijs ondertekende Memorandum van Overeenstemming inzake havenstaatcontrole, in de versie die geldt op 19 juni 1995;c) « schip » : een zeegaand vaartuig waarop een of meer van de verdragen van toepassing zijn, varend onder een andere vlag dan die van de havenstaat;d) « offshore-installatie » : een vast of drijvend platform dat op of boven het Belgisch continentaal plat wordt geëxploiteerd;e) « inspecteur » : een ambtenaar van de dienst van de zeevaartinspectie die gemachtigd is om in het kader van de havenstaatcontrole inspecties uit te voeren;f) « inspectie » : een bezoek aan boord van een schip om de geldigheid van de relevante certificaten en andere documenten, alsmede de toestand van het schip, de uitrusting, de bemanning en de leef- en werkomstandigheden aan boord te controleren;g) « gedetailleerde inspectie » : een inspectie waarbij het schip, de uitrusting en de bemanning, geheel of, voor zover van toepassing, gedeeltelijk onder de in artikel 4, § 3, beschreven omstandigheden worden onderworpen aan een grondig onderzoek, dat de constructie van het schip, de uitrusting, de personeelssterkte, de leef- en werkomstandigheden en de naleving van de operationele voorschriften aan boord omvat;h) « uitgebreide inspectie » : een inspectie zoals bedoeld in artikel 5;i) « aanhouding » : het formele verbod voor een schip om uit te varen omdat er tekortkomingen zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat het schip niet zeewaardig is;j) « stopzetting van een activiteit » : het formele verbod voor een schip om een activiteit voort te zetten omdat er tekortkomingen zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat voortzetting van deze activiteit gevaarlijk is.

Art. 2.§ 1. Dit besluit is van toepassing op ieder schip en zijn bemanning : - dat een Belgische haven of een offshore-installatie aandoet, of - dat voor anker ligt ter hoogte van een dergelijke haven of installatie. § 2. In het geval van schepen met een brutotonnage van minder dan 500 ton past het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie de toepasselijke bepalingen van de verdragen toe en voor zover een verdrag niet van toepassing is neemt hij de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de schepen geen duidelijk gevaar opleveren voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu.

Bij de toepassing hiervan neemt het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie bijlage 1 van het MOU als richtsnoer. § 3. Bij de inspectie van een schip dat vaart onder de vlag van een Staat die geen partij is bij een verdrag, ziet het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie erop toe dat schip en bemanning geen gunstiger behandeling krijgen dan een schip dat vaart onder de vlag van een Staat die wel partij is bij dat verdrag. § 4. Dit besluit is niet van toepassing op vissersvaartuigen, oorlogsschepen, marinehulpschepen, houten schepen van primitieve bouw, voor niet-commerciële doeleinden gebruikte overheidsschepen en niet voor handel gebruikte pleziervaartuigen.

Art. 3.§ 1. Het totaal aantal inspecties dat jaarlijks verricht wordt, dient ten minste 25 % te bedragen van het aantal afzonderlijke schepen dat de Belgische havens in een representatief kalenderjaar is binnengelopen.

Bij het voor de inspectie selecteren van schepen geeft het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie voorrang aan de in hoofdstuk I van bijlage I bij dit besluit bedoelde schepen. § 2. Het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie onthoudt zich van het inspecteren van schepen die minder dan zes maanden tevoren door een Lid-Staat van de Europese Unie geïnspecteerd zijn, mits : - het schip niet op de lijst van hoofdstuk I van bijlage I bij dit besluit staat, en - er geen tekortkomingen zijn gemeld na een voorgaande inspectie, en - er geen gegronde redenen zijn om een inspectie te verrichten.

Art. 4.§ 1. Het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie zorgt ervoor dat de inspecteur ten minste : 1) de in hoofdstuk II van de bijlage I bij dit besluit genoemde certificaten en documenten controleert voor zover deze van toepassing zijn;2) nagaat hoe het staat met de algemene toestand van het schip, en inzonderheid van de machinekamer en de accommodatie met inbegrip van de hygiënische omstandigheden. § 2. De inspecteur mag alle relevante, niet in hoofdstuk II van bijlage I bij dit besluit vermelde certificaten en documenten die zich overeenkomstig de verdragen aan boord dienen te bevinden, controleren. § 3. Wanneer er, na de in de §§ 1 en 2 bedoelde inspectie, gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de toestand van het schip of zijn uitrusting of bemanning op belangrijke punten niet voldoet aan de relevante voorschriften van een verdrag, vindt er een gedetailleerde inspectie plaats en wordt ook gecontroleerd of aan de operationele voorschriften aan boord wordt voldaan.

Er bestaan « gegronde redenen » indien de inspecteur feiten ontdekt die naar zijn beroepsmatig oordeel gedetailleerde inspectie van het schip, de uitrusting of de bemanning rechtvaardigen.

Een niet-limitatieve lijst van « gegronde redenen » is opgenomen in hoofdstuk III van bijlage I bij dit besluit. § 4. De in hoofdstuk IV van bijlage I bij dit besluit bepaalde procedures en richtsnoeren voor het controleren van schepen moeten eveneens worden nageleefd.

Art. 5.§ 1. Indien er gegronde redenen bestaan voor gedetailleerde inspectie van een schip dat behoort tot de categorieën van hoofdstuk V van bijlage I bij dit besluit draagt het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie er zorg voor dat er een uitgebreide inspectie plaatsvindt. § 2. Hoofdstuk V, deel B van bijlage I bij dit besluit bevat niet-verplichte richtsnoeren voor uitgebreide inspectie. § 3. De in § 1 bedoelde schepen mogen slechts eenmaal per twaalf maanden door een van de bevoegde instanties van de Lid-Staten van de Europese Unie aan een uitgebreide inspectie worden onderworpen. Deze schepen mogen echter wel aan de inspectie bedoeld in artikel 4, §§ 1 en 2, worden onderworpen. § 4. In het geval van passagiersschepen die volgens een dienstregeling in en uit havens van een Lid-Staat van de Europese Unie varen, wordt een uitgebreide inspectie van elk schip verricht door de bevoegde instantie van die Lid-Staat.

Indien een passagiersschip volgens een dergelijke dienstregeling tussen havens van Lid-Staten van de Europese Unie vaart, wordt de uitgebreide inspectie verricht door een van de Lid-Staten van de Europese Unie waartussen het schip de dienst onderhoudt.

Art. 6.§ 1. Na voltooiing van een inspectie, een gedetailleerde inspectie of een uitgebreide inspectie verstrekt de inspecteur aan de kapitein een document als omschreven in bijlage 3 van het MOU, dat de inspectieresultaten en nadere bijzonderheden over de door de inspecteur genomen besluiten vermeldt, alsmede de maatregelen die door de kapitein, de eigenaar of de exploitant moeten worden genomen om de tekortkomingen te verhelpen. § 2. In geval van tekortkomingen die de aanhouding van het schip rechtvaardigen, wordt aan de kapitein een detentieformulier afgeleverd. Dit formulier bevat gegevens over de toekomstige publicatie van de aanhouding in overeenstemming met artikel 11 van dit besluit, alsmede de procedure tot beroep tegen de genomen beslissing tot aanhouding.

De vorm en inhoud van dit formulier worden door de districtshoofden van de zeevaartinspectie bepaald.

Art. 7.§ 1. Ten overstaan van het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie moet worden aangetoond dat de bij de inspectie als bedoeld in de artikelen 4 en 5 bevestigde of aan het licht gekomen tekortkomingen in overeenstemming met de bepalingen van de verdragen worden of zullen worden verholpen. § 2. Wanneer er sprake is van tekortkomingen die een duidelijk gevaar inhouden voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu, ziet het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie erop toe dat het schip wordt aangehouden of dat de activiteit in verband waarmee de tekortkomingen aan het licht zijn gekomen, wordt stopgezet.

De aanhouding of de stopzetting van de activiteit wordt pas opgeheven wanneer het gevaar is weggenomen of wanneer het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie bepaalt dat, op bepaalde voorwaarden, het schip mag uitvaren dan wel de activiteit mag worden hervat zonder dat dit gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van passagiers of bemanning of voor andere schepen of zonder onredelijk groot gevaar voor schade aan het mariene milieu. § 3. Bij het beoordelen of een schip al dan niet moet worden aangehouden, dient de inspecteur de in hoofdstuk VI van bijlage I bij dit besluit vervatte criteria toe te passen. § 4. In uitzonderlijke omstandigheden, waarbij de algemene toestand van het schip duidelijk niet aan de normen voldoet, kan het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie de inspectie van het schip opschorten tot de verantwoordelijke partijen de nodige stappen hebben ondernomen om ervoor te zorgen dat het schip aan de relevante voorschriften van de verdragen voldoet. § 5. Ingeval de in de artikelen 4 en 5 bedoelde inspecties tot aanhouding leiden, dient het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie onmiddellijk schriftelijk de administratie van de Staat wiens vlag het schip gerechtigd is te voeren (de vlaggenstaatadministratie) of de consul, of, bij diens afwezigheid, de dichtstbijzijnde diplomatieke vertegenwoordiger van die Staat in kennis te stellen van al de omstandigheden waarin optreden noodzakelijk werd geacht.

Bovendien moeten, indien zulks van belang is, ook de aangewezen inspecteurs of de erkende organisaties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de certificaten voor het schip in kennis worden gesteld. § 6. De bepalingen van dit besluit laten de additionele voorschriften van de verdragen betreffende kennisgevings- en rapportageprocedures in verband met de havenstaatcontrole onverlet. § 7. Bij de uitoefening van de havenstaatcontrole uit hoofde van dit besluit, wordt al het mogelijke gedaan om te vermijden dat een schip onnodig wordt aangehouden of opgehouden.

Indien een schip onnodig wordt aangehouden of opgehouden, kan de eigenaar of de exploitant aanspraak maken op vergoeding van alle geleden verlies of schade.

In de gevallen waar onnodige aanhouding of onnodig oponthoud wordt veroorzaakt, ligt de bewijslast bij de eigenaar of de exploitant van het schip.

Art. 8.§ 1. Wanneer tekortkomingen als bedoeld in artikel 7, § 2, niet in de haven van inspectie kunnen worden verholpen, mag het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie het desbetreffende schip toestaan naar de dichtstbijzijnde door de kapitein en het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie gekozen geschikte reparatiewerf te varen, mits aan de door de bevoegde instantie van de vlaggenstaat vastgestelde en door het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie goedgekeurde voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden dienen te garanderen dat het schip deze reis kan ondernemen zonder dat dit gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van passagiers en bemanning of voor andere schepen, of zonder onredelijk groot gevaar voor schade aan het mariene milieu. § 2. In het in § 1 voorziene geval stelt het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie de bevoegde instantie van de Staat waar zich de reparatiewerf bevindt, alsmede de in artikel 7, § 5, vermelde partijen en alle andere betrokken instanties in kennis van alle voorwaarden voor de reis. § 3. De in § 2 genoemde kennisgeving dient in overeenstemming te zijn met bijlage 2 van het MOU. Als het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie een kennisgeving ontvangt, licht hij de kennisgevende instantie in over de maatregelen die hij heeft genomen. § 4. Het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie neemt maatregelen om ervoor te zorgen dat de schepen als bedoeld in § 1 1) die uitvaren zonder te voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn door de bevoegde instantie van een Lid-Staat in de haven van inspectie, of 2) die uitvaren en weigeren te voldoen aan de van toepassing zijnde voorschriften van de verdragen door zich niet naar de aangegeven reparatiewerf te begeven, de toegang tot een Belgische haven wordt geweigerd totdat de eigenaar of de exploitant ten overstaan van de bevoegde instantie ten genoegen van de Lid-Staat waar de tekortkoming aan het schip is geconstateerd, heeft aangetoond dat het schip volledig aan alle van toepassing zijnde voorschriften van de verdragen voldoet. § 5. In de in § 4, onder 1), genoemde omstandigheden waarschuwt het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie onmiddellijk de bevoegde instanties van alle andere Lid-Staten.

In de in § 4, onder 2), genoemde omstandigheden waarschuwt de bevoegde instantie van de Lid-Staat waar de reparatiewerf gelegen is, onmiddellijk de bevoegde instanties van alle andere Lid-Staten.

Voordat de toegang geweigerd wordt, kan het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie verzoeken om overleg met de vlaggenstaatadministratie van het betrokken schip. § 6. Onverminderd de bepalingen van § 4 mag, in geval van overmacht of om prevalerende veiligheidsredenen of om het gevaar van vervuiling te beperken of te minimaliseren of tekortkomingen te verhelpen, tot een bepaalde haven toegang worden verleend door de desbetreffende instantie van die havenstaat mits de eigenaar, de exploitant of de kapitein van het schip ten genoegen van de bevoegde instantie van die Lid-Staat afdoende maatregelen voor een veilige binnenkomst heeft genomen.

Art. 9.§ 1. De inspecties mogen uitsluitend worden uitgevoerd door inspecteurs die voldoen aan de in hoofdstuk VII van bijlage I bij dit besluit vermelde kwalificaties. § 2. Wanneer het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie niet de noodzakelijke beroepsdeskundigheid kan bieden, mag de inspecteur worden bijgestaan door een persoon met de vereiste beroepsdeskundigheid. § 3. De inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten en de personen die hen bijstaan, mogen geen commerciële belangen hebben in de haven van inspectie, noch in de geïnspecteerde schepen.

De inspecteurs mogen evenmin werknemer zijn van of opdrachten uitvoeren voor niet-gouvernementele organisaties die wettelijke certificaten en klassecertificaten afgeven of de noodzakelijke onderzoeken uitvoeren voor het afgeven van die certificaten aan schepen. § 4. Iedere inspecteur is houder van een persoonlijk document in de vorm van een identiteitskaart, waarvan het model werd vastgesteld overeenkomstig richtlijn 96/40/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 1996 houdende het vaststellen van een gemeenschappelijk model voor een identiteitskaart voor inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten, en vervat is in bijlage II bij dit besluit.

Art. 10.Loodsen die betrokken zijn bij het aanleggen of het losmaken van schepen of dienst verrichten op schepen die op weg zijn naar een haven in België, lichten het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie of de bevoegde instantie van de kuststaat, naar gelang wat van toepassing is, onmiddellijk in wanneer zij bij het vervullen van hun normale taak opmerken dat er tekortkomingen zijn die afbreuk kunnen doen aan de veilige vaart van het schip of gevaar voor schade aan het mariene milieu kunnen opleveren.

Indien havenautoriteiten bij de uitoefening van hun normale taken opmerken dat een zich in hun haven bevindend schip tekortkomingen heeft die afbreuk kunnen doen aan de veiligheid van het schip of een onredelijk groot gevaar oplevert voor schade aan het mariene milieu, dienen zij het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie daarvan onmiddellijk in kennis te stellen.

Art. 11.Het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie maakt elk kwartaal bekend welke schepen in de afgelopen drie maanden zijn aangehouden en welke in de afgelopen vierentwintig maanden meer dan eenmaal zijn aangehouden.

De publicatie omvat het volgende : - naam van het schip, - naam van de eigenaar of de exploitant van het schip, - IMO-nummer, - vlaggenstaat, - classificatiebureau, voor zover nodig, en, indien van toepassing, enige andere partij die namens de vlaggenstaat certificaten heeft afgegeven voor het schip in overeenstemming met de verdragen, - reden voor aanhouding, - haven en datum van aanhouding.

Art. 12.§ 1. Indien de in de artikelen 4 en 5 bedoelde inspecties leiden tot bevestiging of ontdekking van tekortkomingen met betrekking tot de voorschriften van een verdrag, die de aanhouding van een schip rechtvaardigen, worden alle kosten in verband met de inspectie, in een normale boekhoudperiode, gedragen door de eigenaar of de exploitant van het schip, of diens vertegenwoordiger in de havenstaat.

Alle kosten in verband met de ingevolge artikel 8, § 4, uitgevoerde inspecties komen ten laste van de eigenaar of de exploitant van het schip. § 2. De aanhouding wordt pas opgeheven wanneer volledige betaling of een toereikende waarborg voor de vergoeding van de kosten is ontvangen.

Art. 13.In artikel 24 van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 maart 1984, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wat het toezicht over de vreemde schepen betreft is het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement van toepassing »;2° punten 2 en 4 worden opgeheven;3° punten 3, 5, 6 en 7 worden respectievelijk punten 2, 3, 4 en 5.

Art. 14.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 15.Onze Minister van Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 13 september 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage I Havenstaatcontrole HOOFDSTUK I. - Lijst van de schepen die in aanmerking komen voor prioritaire inspectie als bedoeld in artikel 3, paragraaf 1 1. Schepen die een haven van een Lid-Staat voor de eerste maal of na een afwezigheid van twaalf of meer maanden aandoen.Bij toepassing van dit criterium dienen de Lid-Staten ook rekening te houden met de inspecties die zijn uitgevoerd door de partijen bij het MOU. Wanneer de voor uitvoering van deze taak benodigde gegevens ontbreken, dienen de Lid-Staten zich te baseren op de beschikbare Sirenac E-gegevens en die schepen te inspecteren die niet zijn opgenomen in de Sirenac E-databank, na de inwerkingtreding van die databank op 1 januari 1993. 2. Schepen die varen onder de vlag van een Staat die voorkomt op de lopende driejaargemiddeldentabel van boven het gemiddelde liggende aantal aanhoudingen en vertragingen, bekendgemaakt in het jaarverslag van het MOU.3. Schepen die toestemming hebben gekregen om de haven van een Lid-Staat te verlaten onder voorwaarde dat de geconstateerde tekortkomingen binnen een bepaalde periode worden verholpen, na het verstrijken van die periode.4. Schepen waarbij door loodsen of havenautoriteiten tekortkomingen zijn gesignaleerd die afbreuk kunnen doen aan de veilige vaart (Richtlijn 93/75/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende stoffen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen en artikel 10 van dit besluit).5. Schepen waarvan de overeenkomstig de verdragen afgegeven wettelijk voorgeschreven certificaten met betrekking tot de scheepsconstructie en -uitrusting en de classificatiecertificaten zijn afgegeven door een organisatie die geen erkende organisatie is in de zin van Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties.6. Schepen die niet aan de verplichtingen opgelegd door Richtlijn 93/75/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende stoffen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen, hebben voldaan.7. Schepen die behoren tot een categorie waarvoor een besluit tot uitgebreide inspectie is genomen (overeenkomstig artikel 5).8. Schepen waarvan de klassering in de loop van de afgelopen zes maanden om veiligheidsredenen tijdelijk is opgeheven. HOOFDSTUK II. - Lijst van certificaten en documenten als bedoeld in artikel 4, paragraaf 1 1. Meetbrief (1969).2. - Veiligheidscertificaat voor passagiersschip; - veiligheidsconstructiecertificaat voor vrachtschip; - uitrustingscertificaat voor vrachtschip; - radiotelegrafie-veiligheidscertificaat voor vrachtschip; - radiotelefonie-veiligheidscertificaat voor vrachtschip; - radioveiligheidscertificaat voor vrachtschip; - certificaat van vrijstelling; - veiligheidscertificaat voor vrachtschip. 3. Internationaal certificaat van geschiktheid voor het vervoer van vloeibare gassen in bulk : - certificaat van geschiktheid voor het vervoer van vloeibare gassen in bulk.4. Internationaal certificaat van geschiktheid voor het vervoer van gevaarlijke chemicaliën in bulk : - certificaat van geschiktheid voor het vervoer van gevaarlijke chemicaliën in bulk.5. Internationaal certificaat ter voorkoming van verontreiniging door olie.6. Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging door het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk.7. Internationaal certificaat van uitwatering (1966) - internationaal certificaat van vrijstelling van uitwatering.8. Oliejournaal (delen I en II).9. Ladingjournaal.10. Verklaring van minimumbemanningssterkte : - vaardigheidscertificaten.11. Keuringsdocumenten (ILO-Verdrag nr.73 betreffende medische keuring van zeevarenden). 12. Stabiliteitsgegevens. 13. Afschriften van document van overeenstemming en certificaat dat is afgegeven overeenkomstig de internationale managementcode voor de veilige werking van schepen en voor voorkoming van verontreiniging (IMO-resolutie A.741 (18)). 14. Certificaten met betrekking tot de sterkte van de scheepsromp en de machines, afgegeven door het betrokken classificatiebureau (is alleen vereist als het schip bij een classificatiemaatschappij geklasseerd is). HOOFDSTUK III. - Niet-limitatieve lijst van « gegronde redenen » voor een gedetailleerde inspectie als bedoeld in artikel 4, paragraaf 3 1. Schepen als omschreven in hoofdstuk I, met uitzondering van punt 1.2. Een rapport of een kennisgeving van een andere Lid-Staat.3. Een rapport of een klacht van de kapitein, een bemanningslid of een persoon of organisatie die een rechtmatig belang heeft in een veilige werking van het schip, de leef- en werkomstandigheden aan boord of de preventie van verontreiniging, tenzij de betrokken Lid-Staat het rapport of de klacht als duidelijk ongegrond beschouwt.De identiteit van de persoon die het rapport of de klacht heeft ingediend, wordt niet aan de kapitein of de eigenaar van het betrokken schip meegedeeld. 4. Het schip is op weg naar de haven betrokken geweest bij een aanvaring.5. Het oliejournaal is niet behoorlijk bijgehouden.6. Het schip is beschuldigd van schending van de voorschriften betreffende de lozing van schadelijke stoffen of effluenten.7. Bij het controleren van de certificaten en andere documenten (zie artikel 4, § 1, onder 1) en § 2) zijn onnauwkeurigheden ontdekt.8. Aanwijzingen dat bemanningsleden niet in staat zijn, te voldoen aan de eisen van artikel 8 van Richtlijn 94/58/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden.9. Bewijs dat het laden en andere operationele handelingen niet veilig of niet in overeenstemming met de IMO-richtlijnen worden uitgevoerd, (bij voorbeeld het zuurstofgehalte in de hoofdtoevoerleiding van inert gas naar de ladingtanks is boven het voorgeschreven maximumniveau).10. Het niet voorleggen door de kapitein van een olietanker van het verslag van het olielozingsbewakings- en regelsysteem over de laatste reis in ballast.11. Het ontbreken van een bijgewerkte monsterrol, of bemanningsleden die niet weten wat zij moeten doen in geval van brand of van het verlaten van het schip (« abandon ship »). HOOFDSTUK IV. - Procedures voor het controleren van schepen als bedoeld in artikel 4, paragraaf 4 1. Procedures voor het controleren van schepen (IMO-resolutie A.466 (XII)), als gewijzigd. 2. Beginselen inzake de minimum-bemanningssterkte (IMO-resolutie A.481 (XII) en de bijlagen) : de inhoud van het document inzake minimum-bemanningssterkte (bijlage 1) en richtsnoeren voor de toepassing van de beginselen inzake minimum-bemanningssterkte (bijlage 2). 3. Procedures voor het controleren van schepen en lozingen krachtens bijlage I van Marpol 73/78 (IMO-resolutie A.542 (13)). 4. Procedures voor het controleren van schepen en lozingen krachtens bijlage II van Marpol 73/78 (IMO-resolutie MEPC 26 (23)). 5. Procedures voor het controleren van de operationele voorschriften in verband met de veiligheid van schepen en preventie van verontreiniging (IMO-resolutie A.742 (18)). 6. De bepalingen van de International Maritime Dangerous Goods Code.7. ILO-publicatie « Inspectie van de arbeidsomstandigheden aan boord van schepen : procedurerichtlijnen ».8. Bijlage I van de MOU-richtlijnen voor inspecteurs. HOOFDSTUK V. - A. Categorieën schepen die in aanmerking komen voor uitgebreide inspectie als bedoeld in artikel 5, paragraaf 1 1. Olietankers die vijf jaar of minder af zijn van de uitfaseringsdatum overeenkomstig Marpol 73/78, bijlage I, voorschrift 13 G, dit wil zeggen : - ruwe-olietankschepen met een draagvermogen van 20.000 ton massa of meer of produktentankers met een draagvermogen van 30.000 ton en meer, die niet voldoen aan de eisen voor nieuwe olietankschepen als omschreven in voorschrift 1, (26), van bijlage I van Marpol 73/78, worden 20 jaar na de datum van oplevering als vermeld in de Aanvulling, formulier B, van het Internationaal Certificaat van voorkoming van verontreiniging door olie onderworpen aan uitvoerige inspectie, respectievelijk 25 jaar na die datum indien de zijtanks van de schepen of de dubbele-bodemruimten die niet worden gebruikt voor het vervoer van olie, voldoen aan de eisen van voorschrift 13 G (4), van die bijlage, tenzij zij verbouwd zijn om te voldoen aan voorschrift 13 F van diezelfde bijlage; - olietankschepen als hierboven bedoeld die voldoen aan de eisen voor nieuwe olietankschepen als omschreven in voorschrift 1 (26) van bijlage I, van Marpol 73/78, worden 25 jaar na de datum van oplevering als vermeld in de aanvulling, formulier B, van het Internationaal Certificaat van voorkoming van verontreiniging door olie, onderworpen aan uitgebreide inspectie, tenzij zij voldoen aan of verbouwd zijn om te voldoen aan voorschrift 13 F van die bijlage. 2. Bulkschepen die ouder zijn dan twaalf jaar, bepaald op basis van de datum van constructie op de veiligheidscertificaten van het schip.3. Passagiersschepen.4. Gas- en chemicaliëntankers die ouder zijn dan tien jaar, bepaald op basis van de datum van constructie op de veiligheidscertificaten van het schip. B. Niet-verplichte richtsnoeren voor uitgebreide inspectie van bepaalde categorieën schepen als bedoeld in artikel 5, paragraaf 2 Voor zover van toepassing kunnen onderstaande punten als onderdeel van de uitgebreide inspectie worden beschouwd. Inspecteurs dienen te beseffen dat bij bepaalde werkzaamheden aan boord, bij voorbeeld het laden, de veiligheid in gevaar kan komen als er tijdens die werkzaamheden proeven moeten worden uitgevoerd die daarop een rechtstreekse invloed hebben. 1. Alle schepen (alle categorieën van deel A) : - black-out en het starten van de noodgenerator; - inspectie van de noodverlichting; - werking van de noodbrandbluspomp met twee brandslangen, aangesloten op de hoofdbrandblusleiding; - werking van de lenspompen; - sluiting van de waterdichte deuren; - het strijken van een reddingsboot aan de waterzijde; - beproeving van de afstandbediende noodstop voor bij voorbeeld ketels, ventilatie en brandstofpompen; - beproeving van de stuurinrichting en hulpstuurinrichting; - inspectie van de noodvoedingsbron voor radio-installaties; - inspectie en, voor zover mogelijk, beproeving van de olieseparator in de machinekamer. 2. Olietankers Naast de in punt 1 genoemde punten kan de uitgebreide inspectie van olietankers ook onderstaande punten omvatten - vast aangebracht dekschuimbrandblussysteem; - brandblusmiddelen in het algemeen; - inspectie van de brandkleppen in de machinekamer, de pompkamer en accommodatie; - controle van de druk van het inert gas en het zuurstofgehalte; - controle van het dossier met de rapporten van onderzoek (IMO-resolutie A.744 (18)) om te weten te komen waar er mogelijk verdachte plaatsen zijn die moeten worden geïnspecteerd. 3. Bulkschepen Naast de in punt 1 genoemde punten kan de uitgebreide inspectie van bulkschepen ook onderstaande punten omvatten : - mogelijke corrosie van de fundaties van dekwerktuigen; - mogelijke vervorming en/of corrosie van luiken; - mogelijke scheuren of corrosieplekken in dwarsschotten; - toegangen tot de laadruimten; - controle van het dossier met de rapporten van onderzoek (IMO-resolutie A.744 (18)) om te weten te komen waar er mogelijk verdachte plaatsen zijn die moeten worden geïnspecteerd. 4. Gas- en chemicaliëntankers Naast de in punt 1 genoemde punten kan de uitgebreide inspectie van gas- en chemicaliëntankers ook onderstaande punten omvatten : - bewakings- en veiligheidsinrichtingen van de ladingtank die verband houden met temperatuur, druk en ullage; - apparatuur voor zuurstofanalyse en explosiemeters, met inbegrip van de ijking daarvan. Beschikbaarheid van uitrusting voor de detectie van chemicaliën (balg), met een voor de specifieke vracht die wordt vervoerd passen aantal geschikte gasdetectiebuizen; - middelen voor ademhalings- en oogbescherming, voor elke persoon aan boord (indien vereist voor de producten die voorkomen op het internationaal certificaat van geschiktheid of het certificaat van geschiktheid voor het vervoer van chemicaliën in bulk of vloeibaar gas in bulk, naar gelang van het geval); - het nagaan dat het vervoerde product voorkomt op het internationaal certificaat van geschiktheid of het certificaat van geschiktheid voor het vervoer van chemicaliën in bulk of vloeibaar gas in bulk, naar gelang van het geval; - de vaste brandblusinstallatie aan dek, met schuim, droge chemische stof of met een andere stof, zoals vereist voor het vervoerde product. 5. Passagiersschepen Naast de in punt 1 genoemde punten kan de uitgebreide inspectie van passagiersschepen ook onderstaande punten omvatten : - beproeving van het brand detectie- en alarmsysteem; - beproeving of de branddeuren naar behoren sluiten; - beproeving van het boordomroepsysteem; - brandoefening waarbij op z'n minst alle persoonlijke brandweeruitrusting wordt gedemonstreerd en waaraan ook een deel van het cateringpersoneel deelneemt; - demonstratie dat bemanningsleden op sleutelposten bekend zijn met de instructies bij beschadiging van het schip.

Indien zulks nuttig wordt geacht, kan de inspectie, met de toestemming van de kapitein of de eigenaar, worden voortgezet terwijl het schip naar de haven van de Lid-Staat vaart of daaruit afvaart. De inspecteurs mogen de activiteit op het schip niet hinderen en mogen geen situaties doen ontstaan die volgens de kapitein de veiligheid van de passagiers, de bemanning of het schip in gevaar brengen. HOOFDSTUK VI. - Criteria voor de aanhouding van een schip als bedoeld in artikel 7, paragraaf 3 Inleiding Alvorens te bepalen of tijdens een inspectie geconstateerde tekortkomingen aanhouding van het betrokken schip rechtvaardigen, past de inspecteur de in de punten 1 en 2 genoemde criteria toe.

Punt 3 bevat een niet-limitatieve lijst van tekortkomingen die op zich aanhouding van het betrokken schip kunnen rechtvaardigen (artikel 7, § 3). 1. Belangrijke criteria Wanneer hij beroepshalve moet beoordelen of een schip al dan niet moet worden aangehouden, dient de inspecteur de volgende criteria toe te passen : Tijdstip Schepen die niet veilig zee kunnen kiezen, worden bij de eerste inspectie aangehouden, ongeacht de tijd die het schip in de haven zal doorbrengen. Criterium Het schip wordt aangehouden indien de tekortkomingen zo ernstig zijn dat een inspecteur het opnieuw moet bezoeken om zich er vóór afvaart van te vergewissen dat deze zijn verholpen.

De ernst van de tekortkomingen wordt bepaald door de noodzaak dat de inspecteur terugkeert naar het schip. Dit brengt echter niet in alle gevallen deze verplichting mee. Wel betekent het dat de instantie op enigerlei wijze, bij voorkeur door een hernieuwd bezoek, verifieert dat de tekortkomingen vóór het vertrek zijn verholpen. 2. Toepassing van de belangrijkste criteria Wanneer hij beslist of de tekortkomingen van een schip ernstig genoeg zijn om het schip aan te houden, dient de inspecteur te beoordelen of : 1.het schip de vereiste documenten heeft en of deze geldig zijn; 2. het schip over de bemanning als vereist in de Verklaring van Minimum-bemanningssterkte beschikt. Gedurende de inspectie dient de inspecteur te bekijken of het schip en/of de bemanning in staat is : 3. de volgende bestemming veilig te bereiken;4. tot de volgende bestemming de lading veilig te behandelen, te vervoeren en te controleren;5. tot de volgende bestemming de machinekamer veilig te bedienen;6. tot de volgende bestemming een goede voortstuwing en besturing te handhaven;7. tot de volgende bestemming zo nodig efficiënt een brand te blussen in enig deel van het schip;8. tot de volgende bestemming, wanneer nodig, het schip snel en veilig te verlaten en reddingswerkzaamheden te verrichten;9. tot de volgende bestemming verontreiniging van het milieu te voorkomen;10. tot de volgende bestemming een passende stabiliteit te handhaven;11. tot de volgende bestemming het schip waterdicht en intact te houden;12. tot de volgende bestemming zo nodig in noodsituaties te communiceren;13. tot de volgende bestemming te zorgen voor veilige en gezonde omstandigheden aan boord. Indien het antwoord op een van deze vragen ontkennend luidt, wordt, rekening houdend met alle geconstateerde tekortkomingen, aanhouding ernstig overwogen. Ook een combinatie van minder ernstige tekortkomingen kan aanhouding van het schip rechtvaardigen. 3. Om de inspecteur te helpen bij de toepassing van deze criteria, volgt hier een lijst van naar de betrokken verdragen en/of codes gegroepeerde tekortkomingen die als dermate ernstig worden beschouwd dat zij de aanhouding van het betrokken schip kunnen rechtvaardigen. Deze lijst is niet limitatief. 3.1. Algemeen Het ontbreken van geldige certificaten als vereist bij de relevante instrumenten. Schepen die onder de vlag varen van Staten die geen partij zijn bij een verdrag (relevant instrument) of die een ander relevant instrument niet ten uitvoer hebben gelegd, zijn echter niet gerechtigd de certificaten van het verdrag of het andere relevante instrument in bezit te hebben. Daarom is het ontbreken van de vereiste certificaten op zich geen reden om deze schepen aan te houden; door toepassing van de « geen gunstiger behandeling-clausule » dient echter in aanzienlijke mate naleving van de bepalingen geëist te worden alvorens het schip kan vertrekken. 3.2. Werkingssfeer van het Solas-Verdrag (referenties tussen haakjes) 1. Slechte werking van de voortstuwing en andere essentiële machines en van de elektrische installatie.2. Onvoldoende schone machinekamer, teveel olie-watermengsel in de bilges, isolatie van leidingen met inbegrip van de uitlaatleidingen in de machinekamer, aangetast door olie, slecht functioneren van de lensinrichting.3. Slecht functioneren van de noodgenerator, noodverlichting, accumulatoren en schakelaars.4. Slechte werking van de hoofd- en hulpstuurinrichting.5. Het ontbreken, onvoldoende inhoud of ernstige beschadiging van individuele reddingsmiddelen, van reddingsboten en installaties om deze te water te brengen.6. Het ontbreken van brandopsporingssystemen, brandalarm, blusuitrusting, vast aangebrachte blusinstallaties, ventilatie-afsluiters, brandkleppen, snelsluitinrichtingen, of, indien wel aanwezig, het niet-conform of in slechte staat zijn in een mate die niet verenigbaar is met de bestemming ervan.7. Het ontbreken, het in slechte toestand verkeren of het niet juist werken van de brandbescherming aan dek van tankers.8. Het ontbreken, het niet-conform zijn of de slechte toestand van lichtseinen, dagmerken of geluidsseinen.9. Het ontbreken of het niet goed werken van de radio-uitrusting voor nood- en veiligheidscommunicatie.10. Het ontbreken of het niet goed werken van navigatiemiddelen, rekening houdend met de bepalingen van Solas-voorschrift V/12 (o).11. Het ontbreken van bijgewerkte zeekaarten en/of alle andere nautische publicaties die nodig zijn voor de voorgenomen reis, rekening houdend met het feit dat elektronische kaarten als vervanging voor papieren kaarten gebruikt mogen worden. 12. Het ontbreken van vonkvrije afvoerventilatie voor ladingpompkamers (Solas-voorschrift II-2/59.3.1). 3.3. Werkingssfeer van de IBC-code (referenties tussen haakjes) 1. Vervoer van een stof die niet vermeld wordt in het certificaat van geschiktheid of het ontbreken van informatie over de lading (16.2). 2. Het ontbreken of beschadigd zijn van hogedrukveiligheidsinrichtingen (8.2.3). 3. De elektrische installatie is niet intrinsiek veilig of correspondeert niet met de eisen van de code (10.2.3). 4. Ontbrandbaar materiaal op gevaarlijke plaatsen als bedoeld in 10.2 (11.3.15). 5. Niet voldoen aan speciale voorschriften (15). 6. Overschrijding van de maximaal toegestane hoeveelheid lading per tank (16.1). 7. Onvoldoende bescherming tegen hitte van kwetsbare producten (16.6). 3.4. Werkingssfeer van de IGC-code (referenties tussen haakjes). 1. Vervoer van een stof die niet vermeld wordt in het certificaat van geschiktheid, of het ontbreken van informatie over de lading (18.1). 2. Het ontbreken van middelen om accommodatie of dienstruimten af te sluiten (3.2.6). 3. Schotten niet gasdicht (3.3.2). 4. Tekortkoming aan de luchtsluizen (3.6). 5. Het ontbreken of niet goed werken van snelafsluiters (5.6). 6. Het ontbreken of niet goed werken van veiligheidsafsluiters (8.2). 7. Elektrische installatie is niet intrinsiek veilig en correspondeert niet met de eisen van de code (10.2.4). 8. Ventilatoren in het ladinggedeelte niet bruikbaar (12.1). 9. Drukalarmen voor ladingtanks niet werkend (13.4.1). 10. Gasdetectieapparaat en/of detectieapparaat voor giftig gas vertoont/vertonen gebreken (13.6). 11. Vervoer van stoffen waarvan reactie moet worden tegengegaan zonder geldig inhibitorcertificaat (17/19). 3.5. Werkingssfeer van het Verdrag betreffende de uitwatering. 1. Belangrijke plaatsen hebben schade of corrosie of putjes in de platen en daarmee gepaard gaande verstijving van dekken en romp, die van invloed is op de zeewaardigheid of het plaatselijk bestand zijn tegen ladingen, tenzij passende voorlopige reparaties worden uitgevoerd om een reis naar een haven voor definitieve reparatie mogelijk te maken.2. Een geconstateerd geval van onvoldoende stabiliteit.3. Het ontbreken van voldoende en betrouwbare informatie in goedgekeurde vorm op grond waarvan de kapitein op snelle en eenvoudige wijze het laden en het ballasten van zijn schip kan regelen, zodanig dat er in alle stadia en onder wisselende omstandigheden tijdens de reis een veilige stabiliteitsmarge is en dat het ontstaan van onaanvaardbare spanningen op de constructie van het schip vermeden wordt.4. Sluitwerk, luiken en waterdichte deuren ontbreken, verkeren in slechte staat of vertonen gebreken.5. Overbelading.6. Ontbreken of onleesbaarheid van het uitwateringsmerk. 3.6. Werkingssfeer van het Marpol-Verdrag, bijlage I (referenties tussen haakjes). 1. Het ontbreken, ernstige beschadiging of het niet goed werken van het olie-waterafscheidingssysteem, het bewakings- en regelsysteem voor de olielozingen of de alarminrichting wanneer de limiet van 15 delen olie per miljoen in een mengsel wordt overschreden.2. Overblijvende capaciteit van de slobtank is onvoldoende voor de voorgenomen reis.3. Het oliejournaal is niet aanwezig (20(5)).4. Niet toegestane omloopleiding voor lozing aangebracht. 3.7. Werkingssfeer van het Marpol-Verdrag, bijlage II (referenties tussen haakjes). 1. Het ontbreken van het P&A Manual.2. De lading is niet gecategoriseerd (3(4)).3. Geen ladingjournaal aanwezig (9(6)).4. Vervoer van olieachtige stoffen zonder te voldoen aan de voorschriften.5. Niet toegestane omloopleiding voor lozing aangebracht. 3.8. Werkingssfeer van het STCW-Verdrag.

Aantal, samenstelling of diplomering van de bemanning komt niet overeen met de verklaring van minimum-bemanningssterkte. 3.9. Werkingssfeer van de ILO-Verdragen. 1. Onvoldoende voedsel voor de reis naar de volgende haven.2. Onvoldoende drinkwater voor de reis naar de volgende haven.3. Uiterst ongezonde omstandigheden aan boord.4. Geen verwarming in de accommodatie van een schip dat vaart in gebieden waar temperaturen uiterst laag kunnen zijn.5. Uitzonderlijk veel vuilnis, versperring door uitrusting of vracht, of anderszins onveilige omstandigheden, in gangpaden of -accommodatie. 3.10. Gevallen die geen aanhouding rechtvaardigen, maar waar ladingoperaties moeten worden opgeschort.

Niet goed functioneren (of slecht onderhoud) van het inert-gassysteem, installaties of machines die betrekking hebben op het laden, wordt beschouwd als voldoende aanleiding om het laden te stoppen. HOOFDSTUK VII. - Minimumeisen voor inspecteurs als bedoeld in artikel 9, paragraaf 1 1. De inspecteur moet door het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie zijn gemachtigd havenstaatcontrole uit te voeren.2. Ofwel moet de inspecteur : - minstens een jaar als vlaggenstaatinspecteur, belast met controle en certificering in het kader van de verdragen, werkzaam zijn geweest, - en in het bezit zijn van : a) een bewijs van bekwaamheid als kapitein, dat deze persoon in staat stelt het bevel te voeren over een schip van 1600 BRT of meer (zie STCW, voorschrift II/2), of b) een bewijs van bekwaamheid als hoofdwerktuigkundige, dat deze persoon in staat stelt die taak op zich te nemen aan boord van een schip waarvan de hoofdmachine-installatie een vermogen heeft van 3000 kW of meer (zie STCW, voorschrift III/2), of c) het diploma van scheepsbouwkundig ingenieur, werktuigbouwkundig ingenieur of ingenieur op een met de scheepvaart verband houdend gebied, en in die hoedanigheid ten minste vijf jaar hebben gewerkt, - En in de gevallen onder a) en b), ten minste vijf jaar op zee werkzaam zijn geweest als officier in de dekdienst, respectievelijk de machinekamerdienst; ofwel moet hij : - in het bezit zijn van een relevant universitair diploma of een gelijkwaardige opleiding hebben gevolgd, en - opgeleid en gediplomeerd zijn aan een school voor inspecteurs scheepsveiligheid, en - ten minste twee jaar als vlaggenstaatinspecteur, belast met controle en certificering in het kader van de verdragen, werkzaam zijn geweest. 3. De inspecteur moet schriftelijk en mondeling met zeevarenden kunnen communiceren in de op zee het meest algemeen gesproken taal.4. De inspecteur moet passende kennis hebben van de internationale verdragen en van de relevante procedures van havenstaatcontrole.5. Inspecteurs die niet aan bovenstaande criteria voldoen, worden ook geaccepteerd indien zij op 19 juni 1995, als ambtenaren van de dienst van de zeevaartinspectie, havenstaatcontrole uitoefenden. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 13 september 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage II Model van een identiteitskaart voor inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten voorzijde : KONINKRIJK BELGIE - KINGDOM OF BELGIUM Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 13 september 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

^