gepubliceerd op 24 september 2004
Koninklijk besluit betreffende de afgifte van scheepsafval en ladingresiduen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement
1 SEPTEMBER 2004. - Koninklijk besluit betreffende de afgifte van scheepsafval en ladingresiduen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 6 april 1995 betreffende de voorkoming van de verontreiniging van de zee door schepen, inzonderheid op de artikelen 5 en 9;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, inzonderheid op artikel 24, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 maart 1984, 13 september 1998 en 31 januari 2003;
Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat artikel 16, eerste lid, van richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen, bepaalt dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om vóór 28 december 2002 aan de richtlijn te voldoen;
Overwegende dat, aangezien België zijn verplichtingen niet tijdig is nagekomen, de Commissie van de Europese Gemeenschappen op 13 mei 2003 een gemotiveerd advies krachtens artikel 226 vare het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap heeft uitgebracht; dat België zich onverwijld dient te conformeren aan dit advies door omzetting van de richtlijn in nationaal recht om alsnog een veroordeling door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te voorkomen;
Gelet op advies 36.869/4 van de Raad van State, gegeven op 5 april 2004 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven en Onze Minister van Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit ter omzetting van richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen, gewijzigd bij richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002, wordt verstaan onder : 1° "schip" : zeegaand vaartuig, ongeacht het type, dat in het mariene milieu opereert, met inbegrip van draagvleugelboten, luchtkussenvaartuigen, onderwatervaartuigen en drijvende vaartuigen;2° "Marpol 73/78" : het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973, als gewijzigd door het desbetreffend protocol van 1978, in de versie die van kracht is;3° "scheepsafval" : afval, met inbegrip van sanitair afval, en residuen, niet zijnde ladingresiduen, die ontstaan tijdens de bedrijfsvoering van een schip en vallen onder het toepassingsgebied van de bijlagen I, IV en V van Marpol 73/78, en ladinggebonden afval zoals omschreven in de richtsnoeren voor de uitvoering van bijlage V van Marpol 73/78;4° "ladingresiduen" : de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen;5° "havenontvangstvoorziening" : elke vaste, drijvende of mobiele voorziening die geschikt is voor de ontvangst van scheepsafval of ladingresiduen;6° "vissersvaartuig" : schip, uitgerust of met commercieel oogmerk gebruikt voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee;7° "pleziervaartuig" : schip, bestemd of gebruikt voor sport of vrijetijdsbesteding, ongeacht het type en de wijze van voortstuwing;8° "haven" : plaats of geografisch gebied met verbeteringswerken en voorzieningen die voornamelijk dienen voor de ontvangst van schepen, met inbegrip van vissersvaartuigen en pleziervaartuigen.
Art. 2.Dit besluit is van toepassing op alle schepen, vissersvaartuigen en pleziervaartuigen, ongeacht hun vlag, die een Belgische haven aandoen of daar in bedrijf zijn, met uitzondering van oorlogsschepen, marinehulpschepen en andere schepen in eigendom of onder beheer van een staat die uitsluitend voor een niet-commerciële overheidsdienst worden gebruikt.
Art. 3.De kapitein van een schip, niet zijnde een vissersvaartuig of een pleziervaartuig waarmee ten hoogste 12 passagiers mogen worden vervoerd, dat op weg is naar een Belgische haven, vult het formulier, dat door het bevoegde gewest is vastgesteld, waarheidsgetrouw en nauwkeurig in en verstrekt de informatie aan de autoriteit of instantie die door het bevoegde gewest voor dat doel is aangewezen : 1° ten minste 24 uur vóór aankomst, indien de aanloophaven bekend is; of 2° zodra de aanloophaven bekend is, indien die informatie minder dan 24 uur voor aankomst beschikbaar is;of 3° uiterlijk bij vertrek uit de vorige haven, indien de duur van de reis minder dan 24 uur bedraagt. De in het eerste lid bedoelde informatie wordt ten minste tot de volgende aanloophaven aan boord bewaard en desgevraagd ter beschikking gesteld van de autoriteiten van de lid-Staten van de Europese Unie.
Art. 4.De kapitein van een schip dat een Belgische haven aandoet, geeft alle scheepsafval voor vertrek uit die haven af bij een havenontvangstvoorziening.
Niettegenstaande het eerste lid kan een schip naar de volgende aanloophaven doorvaren zonder afgifte van het scheepsafval, indien uit de overeenkomstig artikel 3 verstrekte informatie blijkt dat er voldoende aparte opslagcapaciteit aan boord aanwezig is voor alle scheepsafval dat is ontstaan en dat tijdens de voorgenomen reis van het schip tot de haven van afgifte nog zal ontstaan.
Indien er goede redenen zijn om aan te nemen dat er geen toereikende havenontvangstvoorzieningen beschikbaar zijn in de beoogde haven van afgifte, of, indien die haven niet bekend is en er derhalve een risico bestaat dat het afval op zee zal worden geloosd, kunnen de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, eisen dat het schip voor het vertrek uit de haven zijn scheepsafval afgeeft en daartoe het schip aanhouden.
Het tweede en derde lid zijn van toepassing onverminderd strengere afgiftevoorschriften voor schepen die overeenkomstig het internationale recht zijn vastgesteld.
Art. 5.Een schip dat volgens een dienstregeling frequent en regelmatig een haven aandoet en kan aantonen dat een regeling is getroffen voor de afgifte van scheepsafval en de betaling van bijdragen in een op de route van het schip liggende haven, kan van de bevoegde gewestelijke overheid een vrijstelling verkrijgen van de verplichting tot aanmelden en van de verplichting tot afgifte van scheepsafval.
Binnen twintig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag tot vrijstelling van de bevoegde gewestelijke overheid, brengt de met de scheepvaartcontrole belaste dienst van het Directoraat-generaal Maritiem Vervoer een advies uit aan de bevoegde gewestelijke overheid.
Art. 6.De kapitein van een schip dat een Belgische haven aandoet, draagt er zorg voor dat de ladingresiduen bij een havenontvangstvoorziening overeenkomstig de voorschriften van Marpol 73/78 worden afgegeven.
Art. 7.§ 1. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, kunnen elk schip inspecteren om na te gaan of het voldoet aan de artikelen 4 en 6. § 2. Voor inspecties van andere schepen dan vissersvaartuigen en pleziervaartuigen waarmee ten hoogste 12 passagiers mogen worden vervoerd, geldt het volgende : a) bij de selectie van te inspecteren schepen besteden de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn bijzondere aandacht aan : - schepen die niet aan de aanmeldingsvoorschriften van artikel 3 hebben voldaan; - schepen waarbij het onderzoek van de door de kapitein overeenkomstig artikel 3 aangemelde informatie andere redenen aan het licht heeft gebracht voor de veronderstelling dat het schip niet aan dit besluit voldoet; b) deze inspectie vindt plaats in het kader van het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement;het in het besluit vermelde vereiste van 25 % inspecties is van toepassing; c) indien de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn het resultaat van de inspectie niet bevredigend achten, zorgen ze er voor dat het schip de haven niet verlaat voordat het zijn scheepsafval en ladingresiduen bij een havenontvangstvoorziening heeft afgegeven overeenkomstig de artikelen 4 en 6 ;d) wanneer er duidelijke aanwijzingen zijn dat een schip is uitgevaren zonder aan artikel 4 of artikel 6 te hebben voldaan, stellen de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn de bevoegde autoriteit van de volgende aanloophaven daarvan in kennis en verlenen ze aan dat schip geen toestemming de haven te verlaten alvorens een evaluatie van de factoren met betrekking tot de naleving van dit besluit door het schip, zoals de juistheid van de overeenkomstig artikel 3 verstrekte informatie, heeft plaatsgevonden.
Art. 8.In artikel 24 van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 maart 1984, 13 september 1998 en 31 januari 2003 wordt punt 1 vervangen als volgt : « 1. Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement en van het koninklijk besluit van 1 september 2004 betreffende de afgifte van scheepsafval en ladingresiduen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, betreft het toezicht over de vreemde schepen in de Belgische zeewateren, al de eisen voor vreemde schepen die in dit besluit zijn vastgesteld. ».
Art. 9.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 10.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven en Onze Minister van Mobiliteit zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 1 september 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT