Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 december 1998
gepubliceerd op 30 december 1998

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement

bron
ministerie van verkeer en infrastructuur
numac
1998014328
pub.
30/12/1998
prom.
09/12/1998
ELI
eli/besluit/1998/12/09/1998014328/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 DECEMBER 1998. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap, goedgekeurd bij de wet van 2 december 1957, inzonderheid op artikel 84, lid 2;

Gelet op richtlijnen 98/25/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 april 1998 en 98/42/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 juni 1998 houdende wijziging van richtlijn 95/21/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de lidstaten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole);

Gelet op de wet van 27 december 1968 houdende goedkeuring van het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966 (LL 66), en van de Bijlagen, opgemaakt te Londen op 5 april 1966;

Gelet op de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid der schepen, inzonderheid op de artikelen 4, 14 en 18;

Gelet op de wet van 24 november 1975 houdende goedkeuring en uitvoering van het Verdrag inzake de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee 1972 (Colreg 72), bijgevoegd Reglement en zijn Bijlagen, opgemaakt te Londen op 20 oktober 1972;

Gelet op de wet van 7 april 1976 houdende goedkeuring van het Internationaal Verdrag van 1969 betreffende de meting van schepen, en van de Bijlagen, opgemaakt te Londen op 23 juni 1969;

Gelet op de wet van 10 augustus 1979 houdende goedkeuring van het Internationaal Verdrag van 1974 voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Solas 74), en van de Bijlage, opgemaakt te Londen op 1 november 1974, en van het Protocol van 1978 betreffende dit Verdrag, en van de Bijlage, opgemaakt te Londen op 17 februari 1978;

Gelet op de wet van 6 augustus 1982 houdende goedkeuring van het Verdrag nr. 147 betreffende minimumnormen op koopvaardijschepen (ILO 147), aangenomen te Genève op 29 oktober 1976 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar tweeënzestigste zitting;

Gelet op de wet van 16 augustus 1982 houdende goedkeuring van het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, brevettering en wachtdienst (STCW 78), en van de Bijlage, opgemaakt te Londen op 7 juli 1978;

Gelet op de wet van 17 januari 1984 houdende goedkeuring van volgende Internationale Akten : a) Internationaal Verdrag van 1973 ter voorkoming van verontreiniging door schepen, en Bijlagen, opgemaakt te Londen op 2 november 1973;b) Protocol van 1978 bij het Internationaal Verdrag van 1973 ter voorkoming van verontreiniging door schepen, en Bijlage, opgemaakt te Londen op 17 februari 1978 (Marpol 73/78); Gelet op het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement;

Overwegende dat de gewestregeringen zijn betrokken bij het ontwerpen van dit besluit;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat richtlijn 98/25/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 april 1998 en richtlijn 98/42/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 juni 1998 tot doel hebben richtlijn 95/21/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de lidstaten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole) te wijzigen; dat beide richtlijnen rekening houden met de intussen aangebrachte wijzigingen aan de verdragen, protocollen, codes en resoluties van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), en met de ontwikkelingen en overwegingen in het Memorandum van Overeenstemming van Parijs (MOU) en aldus de verenigbaarheid van de internationale verplichtingen met het gemeenschapsrecht beogen; dat België bijgevolg onverwijld beide richtlijnen moeten omzetten in nationaal recht; dat bovendien de termijnen voor de omzetting van de richtlijnen 98/25/EG en 98/42/EG respectievelijk verstreken zijn op 1 juli 1998 en op 30 september 1998;

Op de voordracht van Onze Minister van Vervoer, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt onder ISM-code verstaan de internationale veiligheidscode voor de scheepvaart en ter voorkoming van verontreiniging, zoals goedgekeurd door de Internationale Maritieme Organisatie op 4 november 1993 en verplicht gesteld krachtens het nieuwe hoofdstuk IX van het Internationaal Verdrag van 1974 voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Solas 74) en de latere wijzigingen die voor België internationaal bindend zijn.

Art. 2.In artikel 1, b), van het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, worden de woorden « in de versie die geldt op 19 juni 1995 » vervangen door de woorden « in de versie die geldt op 14 januari 1998 ».

Art. 3.Artikel 3, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgende lid : « Bij de keuze van de te inspecteren schepen geeft het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie de hoogste voorrang aan de in hoofdstuk I, deel I, van bijlage I bij dit besluit bedoelde schepen.

Ter bepaling van de volgorde voor de inspectie van de overige in hoofdstuk I van bijlage I bij dit besluit vermelde schepen past het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie de in hoofdstuk I, deel II, van bijlage I bij dit besluit bedoelde totale prioriteitsfactor van het schip toe. »

Art. 4.Een artikel 7bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «

Art. 7bis.- § 1. Wanneer bij inspectie blijkt dat het afschrift van het conformiteitsdocument of van het veiligheidsbeleidscertificaat die zijn afgegeven overeenkomstig de ISM-code ontbreekt aan boord van een schip dat binnen de Gemeenschap op de datum van de inspectie onder de ISM-code valt, ziet het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie erop toe dat het schip wordt aangehouden. § 2. Indien bij inspectie behalve het ontbreken van de in § 1 bedoelde documenten geen andere tekortkomingen worden geconstateerd die aanhouding rechtvaardigen, kan het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie het aanhoudingsbevel intrekken om havencongestie te vermijden. Wanneer zo'n beslissing wordt genomen, stelt het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie onmiddellijk de bevoegde instanties van de overige lidstaten daarvan in kennis. § 3. Het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie zorgt er door middel van de nodige maatregelen voor dat ieder schip dat toestemming krijgt om in de in § 2 bedoelde omstandigheden een haven van een lidstaat te verlaten, behalve in de in artikel 8, § 6, genoemde situaties, de toegang tot iedere Belgische haven wordt geweigerd, zolang de eigenaar of de exploitant niet ten genoegen van de bevoegde instantie van de lidstaat waarin de aanhouding is uitgevaardigd heeft aangetoond dat het schip beschikt over overeenkomstig de ISM-code afgegeven geldige certificaten.

Indien tekortkomingen zoals bedoeld in artikel 7, § 2, worden vastgesteld die niet in de haven van aanhouding kunnen worden verholpen, zijn de ter zake doende bepalingen van artikel 8 eveneens van toepassing. »

Art. 5.De hoofdstukken I, II, III, IV en VI van bijlage I bij hetzelfde besluit worden gewijzigd overeenkomstig het bepaalde in de bijlage bij dit besluit.

Art. 6.De tekst van de ISM-code kan worden geraadpleegd bij het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart.

Art. 7.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 8.Onze Minister van Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 9 december 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage 1. Hoofdstuk I van bijlage I bij het koninklijk besluit van 13 september houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaart- inspectiereglement wordt vervangen als volgt : « HOOFDSTUK I SCHEPEN DIE BIJ VOORRANG VOOR INSPECTIE IN AANMERKING KOMEN als bedoeld in artikel 3, paragraaf 1 I.Factoren voor hoogste voorrang Ongeacht de waarde van de prioriteitsfactor komen de volgende schepen met de hoogste voorrang voor inspectie in aanmerking. 1. Schepen waarbij door loodsen of havenautoriteiten tekortkomingen zijn gesignaleerd die afbreuk kunnen doen aan de veilige vaart (Richtlijn 93/75/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende stoffen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen en artikel 10 van dit besluit).2. Schepen die niet aan de in richtlijn 93/75/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende stoffen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen vervatte verplichtingen hebben voldaan.3. Schepen die voorwerp zijn geweest van een rapport of een kennisgeving van een andere lidstaat.4. Schepen waarover een rapport of klacht is ingediend door de kapitein, een bemanningslid of een persoon of organisatie die een rechtmatig belang heeft in de veilige werking van het schip, de leef- en werkomstandigheden aan boord of de preventie van verontreiniging, tenzij de betrokken lidstaat het rapport of de klacht als kennelijk ongegrond beschouwt.De identiteit van de persoon die het rapport of de klacht heeft ingediend, mag de kapitein of de reder van het betrokken schip niet worden bekendgemaakt. 5. Schepen die : - op weg naar de haven bij een aanvaring betrokken zijn geweest of aan de grond gelopen of gestrand zijn, - beschuldigd zijn van een vermoedelijke schending van de bepalingen inzake lozing van schadelijke stoffen of effluenten, - op onregelmatige of onveilige wijze hebben gemanoeuvreerd, waarbij de door de IMO vastgestelde routeringsmaatregelen, of veilige vaarpraktijken en -procedures niet in acht zijn genomen, of - anderszins op zodanige wijze zijn gebruikt dat zij gevaar voor personen, eigendommen of het milieu opleverden.6. Schepen, waarvan de klassering in de loop van de afgelopen zes maanden om veiligheidsredenen tijdelijk is opgeheven. II. Totale prioriteitsfactor De volgende schepen komen bij voorrang voor inspectie in aanmerking : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De prioriteitsfactor is de getalswaarde die per schip overeenkomstig de bepalingen van deze bijlage wordt toegekend en op het Sirenac informatiesysteem wordt aangegeven.

Ter bepaling van de volgorde voor de inspectie van de hierboven vermelde schepen houdt het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie rekening met de door de totale prioriteitsfactor aangegeven volgorde. Een hogere prioriteitsfactor betekent hogere prioriteit. De prioriteitsfactor is de som van de hierboven aangegeven toepasselijke waarden. De punten 5, 6 en 7 gelden alleen voor de inspecties die de laatste twaalf maanden zijn verricht. De totale prioriteitsfactor mag niet lager zijn dan de som van de punten 4, 8, 9, 10, 11 en 12. » 2. In hoofdstuk II van bijlage I bij hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 13 wordt vervangen als volgt : « 13.Afschrift van het document van overeenstemming en het veiligheidsbeleidscertificaat die zijn afgegeven overeenkomstig de internationale code voor de veilige werking van schepen en voor voorkoming van verontreiniging (Solas, hoofdstuk IX). » 2° de volgende tekst wordt na punt 14 toegevoegd : « 15.Document van overeenstemming met de bijzondere eisen die gelden voor schepen die gevaarlijke goederen vervoeren. 16. Veiligheidscertificaat voor hogesnelheidsvaartuigen en vergunning voor de exploitatie van hogesnelheidsvaartuigen.17. Speciale lijst of manifest van gevaarlijke goederen, of gedetailleerd stuwplan.18. Scheepsdagboek voor het bijhouden van tests en oefeningen en het logboek voor aantekening van inspectie en onderhoud van reddingsmiddelen en -voorzieningen.19. Veiligheidscertificaat voor schepen voor bijzondere doeleinden.20. Veiligheidscertificaat voor mobiele offshore-boorinstallatie.21. Voor olietankers, de aantekeningen van het olielozingsbewakings- en -regelsysteem voor de laatste reis in ballast.22. De monsterrol, het brandbestrijdingsplan, en voor passagiersschepen een schadebestrijdingsplan.23. Scheepsnoodplan voor olieverontreiniging.24. Inspectierapport (bij bulk vervoerders en olietankers).25. Rapporten van vorige havenstaatcontrole-inspecties.26. Voor ro-ro passagiersschepen, gegevens over de A/A-max.ratio. 27. Vergunning voor het vervoer van graan.28. Handleiding voor het vastzetten van lading.» 3. Hoofdstuk III van bijlage I bij hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « HOOFDSTUK III NIET-LIMITATIEVE LIJST VAN « GEGRONDE REDENEN » VOOR EEN GEDETAILLEERDE INSPECTIE als bedoeld in artikel 4, paragraaf 3 1.De schepen als omschreven in hoofdstuk I, deel I en deel II, punten 3, 4, 5 b), 5 c), 8 en 11. 2. Het niet behoorlijk bijgehouden zijn van het oliejournaal.3. De ontdekking van onnauwkeurigheden bij de controle van de certificaten en de andere documenten (artikel 4, § 1, onder 1) en § 2).4. Aanwijzingen dat de bemanningsleden niet kunnen voldoen aan de eisen van artikel 8 van Richtlijn 94/58/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden.5. Bewijzen dat het laden en andere verrichtingen niet op veilige wijze of volgens de IMO-richtlijnen zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld het zuurstofgehalte in de inertgashoofdtoevoerleiding naar de laadtanks ligt boven het voorgeschreven maximumpeil.6. Het niet kunnen voorleggen door de kapitein van een olietanker van de aantekeningen van het olielozingsbewakings- en -regelsysteem voor de laatste reis in ballast.7. Het ontbreken van een bijgewerkte monsterrol, of bemanningsleden die niet weten wat hun taak is in geval van brand of het bevel het schip te verlaten.8. De uitzending van foutieve noodsignalen die niet is gevolgd door een passende annuleringsprocedure.9. Het ontbreken van door de verdragen voorgeschreven belangrijke uitrusting of voorzieningen.10. Buitengewoon onhygiënische toestanden aan boord van het schip.11. Op de algemene indruk en waarnemingen van de inspecteur gebaseerde bewijzen dat er een ernstige aantasting van of gebreken aan de romp of de constructie bestaan die een gevaar kunnen betekenen voor de structurele integriteit, de waterdichtheid of de weerbestendigheid van het schip.12. Informatie of bewijzen dat de kapitein of bemanning niet bekend is met handelingen aan boord die essentieel zijn voor de veiligheid van schepen of de voorkoming van verontreiniging, of dat deze handelingen niet zijn verricht.» 4. Hoofdstuk IV van bijlage I bij hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « HOOFDSTUK IV PROCEDURES VOOR HET CONTROLEREN VAN SCHEPEN als bedoeld in artikel 4, paragraaf 4 1.Beginselen inzake de minimumbemanningssterkte (IMO-resolutie A.481 (XII) en de bijlagen : de inhoud van het document inzake minimumbemanningssterkte (bijlage 1) en richtsnoeren voor de toepassing van de beginselen inzake minimumbemanningssterkte (bijlage 2)). 2. De bepalingen van de International Maritime Dangerous Goods Code.3. ILO-publicatie « Inspectie van de arbeidsomstandigheden aan boord van schepen : procedurerichtlijnen ».4. Bijlage I « Havenstaatcontroleprocedures » van het MOU van Parijs. » 5. In hoofdstuk VI van bijlage I bij hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan de inleiding wordt het volgende lid toegevoegd : « Wanneer de grond voor de aanhouding voortvloeit uit bij een ongeval ontstane schade tijdens de reis van het schip naar de haven, wordt geen aanhoudingsbevel uitgevaardigd, mits : 1.naar behoren is voldaan aan de eisen van voorschrift I/11(c) van Solas 74 betreffende kennisgeving aan de administratie van de vlaggenstaat, de aangewezen inspecteur of de erkende organisatie die verantwoordelijk is voor de afgifte van het desbetreffende certificaat, 2. de kapitein of reder, voordat het schip de haven aandoet, het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie heeft ingelicht over de omstandigheden van het ongeval en de ontstane schade, en informatie heeft gegeven over de vereiste kennisgeving aan de administratie van de vlaggenstaat, 3.door het schip naar genoegen van het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie passende herstelmaatregelen worden getroffen, en 4. het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie, na in kennis van de uitvoering van de herstelmaatregelen te zijn gesteld, zich ervan heeft vergewist dat de gebreken, die duidelijk gevaar inhielden voor veiligheid, gezondheid of het milieu, verholpen zijn.» 2° aan punt 3 wordt de volgende tekst toegevoegd : « De binnen de werkingssfeer van het STCW 78-verdrag vallende tekortkomingen die in onderstaand punt 3.8 zijn vermeld, zijn echter de enige redenen voor aanhouding krachtens dit verdrag. » 3° aan punt 3.2 wordt de volgende tekst toegevoegd : « 13. Ernstige tekortkoming van de operationele voorschriften, als beschreven in deel 5.5 van bijlage I bij het MOU. 14. Aantal, samenstelling of diplomering van de bemanning is niet in overeenstemming met de verklaring van minimumbemanningssterkte.» 4° punt 3.8 wordt vervangen als volgt : « Werkingssfeer van het STCW-Verdrag : 1. Zeevarenden beschikken niet over een diploma of het vereiste diploma, hebben geen geldige vrijstelling of kunnen geen schriftelijk bewijs overleggen, dat bij de administratie van de vlaggenstaat een aanvraag voor een aantekening is ingediend.2. Er wordt niet voldaan aan de van toepassing zijnde eisen van de administratie van de vlaggenstaat inzake de minimumbemanningssterkte.3. De regeling van de navigatie- en de machinekamerwacht voldoet niet aan de voorschriften van de administratie van de vlaggenstaat.4. Van het wachtdienst doend personeel kan niemand de apparatuur bedienen die essentieel is voor veilige navigatie, radiocommunicatie voor de veiligheid of de voorkoming van verontreiniging van de zee.5. Er kan geen bewijs worden geleverd van vakbekwaamheid met betrekking tot de aan zeevarenden ten behoeve van de veiligheid van het schip en ter voorkoming van verontreiniging opgedragen taken.6. Voor de eerste wacht bij het begin van de reis en de daaropvolgende aflossing van de wacht is geen personeel beschikbaar dat voldoende is uitgerust en anderszins geschikt is voor de dienst.» Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 9 december 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

^