Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 mei 2003
gepubliceerd op 29 juli 2003

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde bedienden met nachtprestaties indien zij worden ontslagen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2003012285
pub.
29/07/2003
prom.
22/05/2003
ELI
eli/besluit/2003/05/22/2003012285/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 MEI 2003. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde bedienden met nachtprestaties indien zij worden ontslagen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen;

Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 10 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde bedienden met nachtprestaties indien zij worden ontslagen.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 mei 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Koninklijk besluit van 16 januari 1975, Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975.

Koninklijk besluit van 7 december 1992, Belgisch Staatsblad van 11 december 1992.

Bijlage Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 10 mei 2001 Toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde bedienden met nachtprestaties indien zij worden ontslagen (Overeenkomst geregistreerd op 10 juli 2001 onder het nummer 57905/CO/214) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied van de overeenkomst

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op alle textiel- en breigoedondernemingen die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk en op de bedienden die zij tewerkstellen, met uitzondering van de ondernemingen en de erin tewerkgestelde bedienden, waarvan het werkliedenpersoneel onder bevoegdheid vallen van het autonoom Paritair Subcomité voor het vlas (P.S.C. 120.02) en van het autonoom Paritair Subcomité van de jute (P.S.C. 120.03). HOOFDSTUK II. - Draagwijdte van de overeenkomst

Art. 2.De huidige collectieve arbeidsovereenkomst regelt de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde bedienden indien zij worden ontslagen en die kunnen aantonen volgens de regels bepaald door de Minister van Tewerkstelling, dat zij op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, minimaal 20 jaar gewerkt hebben in een arbeidsregime zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 gesloten op 23 maart 1990 en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 mei 1990. Bovendien moeten deze bedienden op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen in de zin van artikel 114, § 4, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (Belgisch Staatsblad van 31 december 1991).

Art. 3.Overeenkomstig de wet en de uitvoeringsbesluiten is deze regeling van aanvullende vergoeding van toepassing op de bedienden waarvan sprake in artikel 2 van de huidige overeenkomst, ontslagen in de periode van 1 januari 2001 tot 31 december 2002 die 56 jaar of ouder zijn.

Art. 4.In uitvoering van de bepalingen van artikel 5 van de statuten, vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 april 1981, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk tot oprichting van een "Fonds voor bestaanszekerheid voor de textielnijverheid en het breiwerk" en tot vaststelling van de statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit, wordt aan de bedienden bedoeld in de artikelen 2 en 3 een aanvullende vergoeding toegekend ten laste van het fonds, waarvan het bedrag, de wijze van toekenning en van uitkering hierna zijn vastgesteld.

Bovendien worden de bijzondere werkgeversbijdragen opgelegd door de artikel 268 tot 271 van de Programmawet van 22 december 1989 (Belgisch Staatsblad van 30 december 1989), door artikel 141 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 9 januari 1991), door de wet betreffende het Belgisch actieplan 1998 voor de werkgelegenheid en door de uitvoeringsbesluiten ten laste genomen door het fonds. HOOFDSTUK III. - Rechthebbenden op de aanvullende vergoeding

Art. 5.De in artikel 2 bedoelde aanvullende vergoeding behelst het toekennen van gelijkaardige voordelen als voorzien door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 19 december 1974, aan de bedienden bedoeld in de artikelen 2 en 3 die de leeftijd van 56 jaar hebben bereikt tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst en op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dat wil zeggen het ogenblik dat de bedienden uit dienst treden na het verstrijken van de opzeggingsperiode of, wanneer er geen opzegging werd betekend of wanneer aan de betekende opzegging voortijdig een einde wordt gemaakt, het ogenblik dat de bedienden de onderneming verlaten.

Art. 6.Naast de anciënniteitvoorwaarden vastgesteld door artikel 2 hierboven dienen de bedienden, om te kunnen genieten van het conventioneel brugpensioen, te voldoen aan één van de volgende anciënniteitvoorwaarden : - ofwel 15 jaar loondienst in de sectoren textiel, breigoed, kleding, confectie en/of vlasbereiding; - ofwel 5 jaar loondienst in de sectoren textiel, breigoed, kleding, confectie en/of vlasbereiding tijdens de laatste 10 jaren waarvan minstens 1 jaar in de laatste 2 jaren.

Wat betreft de gelijkstelling met arbeidsdagen wordt tevens verwezen naar voormelde wet betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998.

Art. 7.De in artikel 5 bedoelde bedienden hebben, voorzover zij de wettelijke werkloosheidsuitkeringen ontvangen, recht op de aanvullende vergoeding tot op de datum dat zij de leeftijd bereiken waarop zij wettelijk pensioengerechtigd zijn en binnen de voorwaarden zoals door deze pensioenreglementering vastgesteld.

De regeling geldt eveneens voor de bedienden die tijdelijk uit het stelsel zouden getreden zijn en die nadien opnieuw van de regeling wensen te genieten, voorzover zij opnieuw de wettelijke werkloosheidsvergoeding ontvangen. HOOFDSTUK IV. - Bedrag van de aanvullende vergoeding

Art. 8.Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het netto-referteloon en de werkloosheidsuitkering.

Art. 9.Het netto-referteloon is gelijk aan het bruto-maandloon begrensd tot 37 925 BEF en verminderd met de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage en de fiscale inhouding.

De grens van 37 925 BEF is gekoppeld aan het indexcijfer 134,52 (1971 = 100) en bedraagt dus op 1 januari 2001 (Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1971), 109 800 BEF. Zij is gebonden aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel worden gekoppeld aan het indexcijfer der consumptieprijzen waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan zelfstandigen (Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1971).

Deze grens wordt daarenboven op 1 januari van elk jaar herzien in functie der regelingslonen overeenkomstig de beslissing van de Nationale Arbeidsraad.

Het netto-referteloon wordt tot het hogere honderdtal afgerond.

Art. 10.1. Het brutoloon omvat de contractuele premies die rechtstreeks gebonden zijn aan de door de bedienden verrichte prestaties waarop inhoudingen voor sociale zekerheid worden gedaan en waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt.

Het omvat ook de voordelen in natura die aan inhoudingen voor sociale zekerheid onderworpen zijn.

Daarentegen worden de premies of vergoedingen, die als tegenwaarde van werkelijke kosten worden verleend, niet in aanmerking genomen. 2. Voor de per maand betaalde bedienden wordt als brutoloon beschouwd het loon dat zij gedurende de in navolgende punt 6 bepaalde refertemaand hebben verdiend.3. Voor de bedienden die niet per maand worden betaald, wordt het brutoloon berekend op grond van het normale uurloon. Het normale uurloon wordt bekomen door het loon voor de normale prestaties van de refertemaand te delen door het aantal tijdens die periode gewerkte normale uren. Het aldus bekomen resultaat wordt vermenigvuldigd met het aantal arbeidsuren, bepaald bij de wekelijkse arbeidstijdregeling van de werknemer; dat product, vermenigvuldigd met 52 en gedeeld door 12, stemt overeen met het maandloon. 4. Het brutoloon van de bedienden die gedurende de ganse refertemaand niet hebben gewerkt, wordt berekend alsof zij aanwezig waren geweest op alle arbeidsdagen die in de beschouwde maand vallen. Indien de bedienden, krachtens de bepalingen van hun arbeidsovereenkomst, slechts gedurende een gedeelte van de refertemaand moeten werken en zij al die tijd niet hebben gewerkt, wordt hun brutoloon berekend op grond van het aantal arbeidsdagen, dat in de arbeidsovereenkomst is vastgesteld. 5. Het door de bedienden verdiende brutoloon, ongeacht of het per maand of anders wordt betaald, wordt vermeerderd met een twaalfde van het totaal der contractuele premies en van de veranderlijke bezoldiging waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt en door die bedienden in de loop van de twaalf maanden die aan het ontslag voorafgaan afzonderlijk werden ontvangen.6. Naar aanleiding van het bij artikel 14 voorzien overleg, zal in gemeen akkoord worden beslist met welke refertemaand rekening moet worden gehouden. Indien geen refertemaand is vastgesteld, wordt de kalendermaand, die de datum van het ontslag voorafgaat, in aanmerking genomen. HOOFDSTUK V. - Aanpassing van het bedrag van de aanvullende vergoeding

Art. 11.Het bedrag van de uitgekeerde aanvullende vergoedingen wordt gebonden aan de schommeling van het indexcijfer der consumptieprijzen, volgens de modaliteiten die van toepassing zijn inzake werkloosheidsuitkeringen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971.

Het bedrag van deze vergoedingen wordt daarenboven elk jaar op 1 januari herzien in functie van de ontwikkeling van de regelingslonen overeenkomstig hetgeen dienaangaande wordt beslist in de Nationale Arbeidsraad.

Voor de bedienden die in de loop van het jaar tot de regeling toetreden, wordt de aanpassing op grond van het verloop van de regelingslonen verricht, rekening houdend met het ogenblik van het jaar waarop zij in het stelsel treden; elk kwartaal wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de aanpassing. HOOFDSTUK VI. - Tijdstip van betaling van de aanvullende vergoeding

Art. 12.De betaling van de aanvullende vergoeding moet om de kalendermaand gebeuren. HOOFDSTUK VII. - Cumulatie van de aanvullende vergoeding met andere voordelen

Art. 13.De aanvullende vergoeding mag niet worden gecumuleerd met andere wegens afdanking verleende speciale vergoedingen of toeslagen, die worden toegekend krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen.

De bedienden, die onder de in artikel 5 voorziene voorwaarde ontslagen worden, zullen dus eerst de uit die bepalingen voortvloeiende rechten moeten uitputten, alvorens aanspraak te kunnen maken op de in artikel 2 voorziene aanvullende vergoeding. HOOFDSTUK VIII. - Overlegprocedure

Art. 14.Vooraleer een of meerdere bedienden bedoeld bij artikel 5 te ontslaan, pleegt de werkgever overleg met de vertegenwoordigers van het personeel in de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, met de syndicale afvaardiging. Onverminderd de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972, inzonderheid van artikel 12, heeft deze beraadslaging tot doel in gemeen overleg te beslissen of, afgezien van de in de onderneming van kracht zijnde afdankingscriteria, bedienden die aan het in artikel 3 bepaalde leeftijdscriterium voldoen, bij voorrang kunnen worden ontslagen en derhalve het voordeel van de aanvullende regeling kunnen genieten.

Bij ontstentenis van ondernemingsraad of van syndicale afvaardiging, heeft dit overleg plaats met de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisatie of, bij ontstentenis, met de bedienden van de onderneming.

Vooraleer een beslissing tot ontslag te nemen, nodigt de werkgever daarenboven de betrokken bedienden bij aangetekende brief uit tot een onderhoud tijdens de werkuren op de zetel van de onderneming. Dit onderhoud heeft tot doel aan de bedienden de gelegenheid te geven hun bezwaren tegen het door de werkgever voorgenomen ontslag kenbaar te maken.

Overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 4 juni 1973 inzonderheid artikel 11, kunnen de bedienden zich bij dit onderhoud laten bijstaan door de syndicale afgevaardigde. De opzegging kan ten vroegste geschieden de tweede werkdag na de dag waarop dit onderhoud plaats had of waarop dit onderhoud voorzien was.

De ontslagen bedienden hebben de mogelijkheid de aanvullende regeling te aanvaarden of deze te weigeren en derhalve deel uit te maken van de arbeidsreserve. HOOFDSTUK IX. - Betaling aanvullende vergoeding

Art. 15.De betaling van de aanvullende vergoeding valt ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk".

Te dien einde zijn de werkgevers en bedienden verplicht gebruik te maken van het gepast formulier dat kan bekomen worden op de zetel van voormeld fonds, Poortakkerstraat 100, te 9051 Gent (S.D.W.).

De administratieve richtlijnen van de raad van beheer van het fonds moeten nageleefd worden. HOOFDSTUK X. - Eindbepalingen

Art. 16.De administratieve formaliteiten nodig voor de uitvoering van de huidige overeenkomst worden door de beheerraad van het in artikel 4 bedoelde fonds vastgesteld.

Art. 17.De algemene interpretatiemoeilijkheden van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst worden door de beheerraad van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk" beslecht in de geest van en refererend naar de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad.

Art. 18.De huidige overeenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001 en treedt buiten werking op 31 december 2002. Zij is gesloten voor de opschortende voorwaarde dat de wetten en besluiten dergelijk brugpensioenstelsel toelaten.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 22 mei 2003.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^