Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 maart 1999
gepubliceerd op 26 maart 1999

Koninklijk besluit tot invoering van een verlof voorafgaand aan het pensioen voor sommige ambtenaren van de operationele diensten van de Civiele Bescherming

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
1999000177
pub.
26/03/1999
prom.
22/03/1999
ELI
eli/besluit/1999/03/22/1999000177/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 MAART 1999. - Koninklijk besluit tot invoering van een verlof voorafgaand aan het pensioen voor sommige ambtenaren van de operationele diensten van de Civiele Bescherming


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, inzonderheid op artikel 46, gewijzigd bij de wet van 21 mei 1991;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 6, § 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 1969, en op artikel 109;

Gelet op het advies van de directieraad van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, gegeven op 26 juni 1998;

Gelet op het advies van de inspecteur van financiën, gegeven op 7 juli 1998;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 10 februari 1999;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 10 februari 1999;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Pensioenen van 12 februari 1999;

Gelet op het protocol nr. 87/1 van 9 maart 1999 van sectorcomité I - algemeen bestuur;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat sommige ambtenaren van de operationele diensten van de civiele bescherming geconfronteerd worden met zware lichamelijke taken die vanaf hogere leeftijd risico's inhouden, omdat de fysieke toestand van deze ambtenaren vanaf dan niet meer dermate is dat ze deze taken nog even efficiënt, veilig en snel kunnen uitvoeren als hun jongere collega's;

Overwegende dat deze risico's de operationaliteit en de kwaliteit van de interventies van de diensten van de civiele bescherming in het gedrang kunnen brengen, wat gelet op hun veiligheidskarakter en de bescherming van de bevolking en de goederen, absoluut vermeden moet worden;

Overwegende dat deze vaststelling immers risico's inhoudt voor zowel de bedoelde oudere ambtenaren zelf, als voor hun jongere collega's met wie ze deze taken moeten uitvoeren;

Overwegende dat er weinig mogelijkheden bestaan om deze oudere ambtenaren te belasten met administratieve opdrachten, onder andere omdat er terzake weinig vacatures zijn, en de ambtenaren in kwestie daarvoor niet over de nodige kwalificaties beschikken;

Overwegende dat er bijgevolg zonder uitstel een oplossing moet worden gevonden voor deze situatie, zodat de operationaliteit niet in het gedrang komt;

Overwegende dat de invoering van het verlof voorafgaand aan het pensioen, waarbij de ambtenaar die van dit verlof gebruik maakt, vervangen wordt door een jongere ambtenaar, daaraan volledig tegemoet komt;

Overwegende dat er voor de operationele agenten een wervingsreserve bestaat van kandidaten die geslaagd zijn voor een vergelijkend wervingsexamen van het Vast Wervingssecretariaat, zodat de vervanging van oudere door jongere ambtenaren zonder verwijl mogelijk is, en waardoor de continuïteit van de dienst niet in het gedrang komt;

Overwegende dat bijgevolg de noodzakelijke maatregelen dienen genomen te worden om te voorzien in de vervanging van de ambtenaren die van een verlof voorafgaand aan het pensioen willen genieten;

Overwegende dat de wervingsprocedure pas kan worden ingeleid vanaf het ogenblik dat de datum waarop de betrekkingen vacant zullen zijn, met zekerheid gekend is;

Overwegende dat het bijgevolg dringend noodzakelijk is het verlof voorafgaand aan het pensioen zo spoedig mogelijk in te voeren;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Begroting, Onze Minister van Pensioenen en Onze Staatssecretaris voor Veiligheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de ambtenaren van de gewestelijke diensten van de Algemene Directie van de Civiele Bescherming die onderworpen zijn aan het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel en die : 1° bekleed zijn met een operationele graad, met uitzondering van de operationele adjuncten die de leiding verzekeren van een Grote Wacht;2° bekleed zijn met de graad van arbeider of geschoold arbeider en aan de 24-urendienst onderworpen zijn.

Art. 2.De in artikel 1 bedoelde ambtenaren kunnen genieten van een verlof voorafgaand aan het pensioen. HOOFDSTUK II. - Reglementaire bepalingen

Art. 3.De in artikel 1 bedoelde ambtenaren die ten minste 56 en minder dan 60 jaar zijn en ten minste 25 in aanmerking komende dienstjaren tellen voor de opening van het recht op pensioen in de openbare sector, met uitsluiting van de bonificaties voor studies en van andere perioden die voor de vaststelling van de wedde in aanmerking werden genomen, kunnen op hun verzoek in verlof worden gesteld.

De aanvraag geschiedt schriftelijk en ten minste twee maanden vóór de datum vermeld in hun verzoekschrift.

Het verlof vangt aan op de eerste dag van een kalendermaand.

Deze mogelijkheid blijft bestaan tot en met 31 december 2003.

Art. 4.§ 1. De duur van het in artikel 3 bedoelde verlof is vastgesteld op 4 jaar.

De verlofperiode wordt met dienstactiviteit gelijkgesteld en de ambtenaar behoudt tijdens deze periode zijn rechten op bevordering in de weddeschaal die hij genoot vóór de aanvang van het verlof. § 2. Wanneer de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar bereikt tijdens de verlofperiode bedoeld in § 1, eindigt zijn verlof de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop hij die leeftijd bereikt. § 3. De ambtenaar wordt ambtshalve in ruste gesteld zodra hij de leeftijd van 60 jaar bereikt.

Art. 5.De ambtenaar met verlof voorafgaand aan het pensioen ontvangt een wachtgeld gelijk aan 80 % van zijn laatste activiteitswedde.

Onder laatste activiteitswedde dient te worden verstaan, de laatst toegekende jaarwedde voor volledige prestaties, verhoogd met een forfaitair bedrag van 72 000 frank voor onregelmatige prestaties.

Art. 6.De ambtenaar ontvangt tevens : - het vakantiegeld; - de eindejaarstoelage; - de haard- en standplaatstoelage.

Het vakantiegeld, de eindejaarstoelage en de haard- en standplaatstoelage zijn verschuldigd voor 80 % van het bedrag dat aan de ambtenaar zou worden uitgekeerd wanneer hij volledige prestaties zou volbrengen.

Art. 7.Op de datum van pensionering en deze van de daaraan voorafgaande inverlofstelling kan na het indienen van de aanvraag niet meer worden teruggekomen.

Art. 8.Gedurende de verlofperiode worden de ambtenaren buiten kader geplaatst en worden zij in hun betrekking vervangen door statutaire ambtenaren.

Art. 9.Mits voorafgaande toelating mogen de ambtenaren die genieten van het in artikel 2 bedoelde verlof, andere beroepsactiviteiten uitoefenen.

Indien de inkomsten uit die beroepsactiviteiten de grenzen inzake cumulatie bepaald bij de artikelen 4 en 9 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen overschrijden, wordt het wachtgeld verminderd of geschorst op dezelfde wijze als een rustpensioen. HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen

Art. 10.De in artikel 3, tweede lid, bedoelde termijn van twee maanden geldt niet voor de verloven die aanvangen vóór 1 juli 1999. In dit geval geschiedt de aanvraag ten minste een maand vóór de datum vermeld in hun verzoekschrift. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 11.Dit besluit treedt in werking op 1 mei 1999.

Art. 12.Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Pensioenen en Onze Staatssecretaris voor Veiligheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 maart 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Pensioenen, M. COLLA De Staatssecretaris voor Veiligheid, J. PEETERS

^