gepubliceerd op 06 februari 2008
Koninklijk besluit houdende vaststelling van de deontologische code van het Interfederaal Korps van de Inspectie van financiën
20 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van de deontologische code van het Interfederaal Korps van de Inspectie van financiën
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ter ondertekening van Uwe Majesteit wordt voorgelegd, geeft uitvoering aan artikel 6 van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën, gewijzigd door artikel 109 van het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot vaststelling van het statuut van de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën en tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën. Dit artikel voorziet dat de Raad van de Inspectie van financiën een deontologische code opstelt die door het interministerieel comité van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën dient te worden goedgekeurd en vervolgens, na akkoord van de Regeringen en Colleges van de Deelentiteiten, bij een in Ministerraad overlegd besluit dient te worden goedgekeurd.
De inspecteurs van financiën behoren hun ambt op een loyale, zorgvuldige en integere wijze uit te oefenen. De deontologische code bevat een aantal ethische gedragsregels die de inspecteurs dienen in acht te nemen bij de uitoefening van hun ambt. Het ontwikkelen van een eigen gedragscode kan bijdragen tot een beter normbesef en zal een gunstige weerslag hebben op het functioneren van de inspecteur van financiën, zowel op individueel vlak als ten aanzien van het Korps.
De draagwijdte van deze ethische gedragsregels moet worden gerelateerd ten aanzien van de belangrijke rol die de Inspectie van financiën vervult in het besluitvormingsproces van de overheid : - de Ministers en de Regeringen moeten kunnen rekenen op zorgvuldig uitgebrachte adviezen waarin alle aspecten die van belang zijn voor het nemen van een beslissing behoorlijk worden onderzocht; - de budgettaire analyses van de inspecteurs van financiën vormen een belangrijke basis voor de budgettaire besprekingen en voor het beoordelen van budgettaire haalbaarheid van voorstellen van beslissingen; - als budgettaire raadgevers van de functioneel bevoegde ministers kunnen de inspecteurs van financiën, dank zij hun kennis en ervaring, bijdragen tot een efficiëntere en effectievere werkende overheid; - als auditeur moeten zij, op basis van steekproefsgewijze controles volgens internationaal aanvaarde standaarden, een redelijke zekerheid kunnen geven dat de toegestane middelen correct (reglementair) werden aangewend.
Deze gedragsregels steunen op de volgende fundamentele principes waaraan elke inspecteur van financiën zich dient te houden : - Integriteit vormt een onmisbare factor voor de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van het ambt. Het integriteitsprincipe veronderstelt dat elke inspecteur van financiën zich in al zijn beroepsmatige contacten gedraagt naar de hoogste ethische beginselen van moraal, intellectuele en materiële eerlijkheid. - Objectiviteit : de inspecteur van financiën dient zich te baseren op betrouwbare en verifieerbare inlichtingen. - Competentie : de inspecteur van financiën heeft de voortdurende plicht om zijn professionele kennis te onderhouden en ervoor te zorgen dat zijn "klanten" kunnen rekenen op een competente, professionele dienstverlening in overeenstemming met de meest recente praktijk, wetgeving en technieken. - Vertrouwelijkheid : de inspecteur van financiën dient de vertrouwelijkheid van de inlichtingen die hij bij de uitoefening van zijn functie krijgt alsook het vertrouwelijk karakter van zijn adviezen, te eerbiedigen. - Professioneel gedrag : de inspecteur van financiën dient de wetten en reglementeringen in acht te nemen en elke activiteit te vermijden die het ambt in diskrediet kan brengen.
De deontologische code legt de nadruk op de volgende basisvereisten die aan voormelde principes beantwoorden. 1. Onafhankelijkheid De onafhankelijkheid van de Inspectie van financiën vormt een van de belangrijkste basisvoorwaarden om de adviserende en controlefunctie op een objectieve en betrouwbare wijze te kunnen uitoefenen.Het gebrek aan onafhankelijkheid van een lid van het Korps kan het imago van het ganse Korps op dit vlak in het gedrang brengen.
Vandaar dat een aantal verbodsbepalingen, onverenigbaarheden en na te leven principes op het vlak van objectiviteit en contacten met derden, worden gedefinieerd.
Deze verbodsbepalingen hebben betrekking op het vermijden van belangenconflicten, van beïnvloeding door derden en van activiteiten die de integriteit en de waardigheid van de functie zouden kunnen schaden.
Op het vlak van de onverenigbaarheden worden concrete gevallen vermeld : - de inspecteur van financiën mag geen beheers- of beleidsfunctie uitoefenen in de administratie waar hij zijn functie van inspecteur van financiën uitoefent (meer bepaald mag de inspecteur van financiën geen lid zijn van het beheerscomité of de beheerraad, noch een leidinggevende functie uitoefenen); - tevens worden enkele regels vooropgesteld voor inspecteurs van financiën die hun functie op een ministerieel kabinet of beleidsorgaan (bedoeld in het koninkljik besluit van 19 juli 2001 betreffende de invulling van de beleidsorganen van de federale overheidsdiensten en betreffende de personeelsleden van de federale overheidsdiensten aangewezen om deel uit te maken van een kabinet van een lid van een Regering of van een College van een Gemeenschap of een Gewest) stopzetten en hun ambt bij de Inspectie van financiën terug opnemen.
De inspecteurs van financiën worden ook geacht om hun functie op een strikt objectieve wijze uit te oefenen. De in dit kader vastgestelde gedragsregels hebben betrekking op het onderzoek van dossiers en het uitbrengen van adviezen en rapporten alsook op hun contacten met derden. 2. Loyauteit Dit luik bevat gedragsregels m.b.t. - de wijze waarop de inspecteur van financiën zijn functie uitoefent (integer, met naleving van de reglementering en gericht op het algemeen belang); - loyauteit ten aanzien van de bevoegde autoriteiten en zijn collega's; - de professionele discretie. 3. Plichtsbewustzijn De gedragsregels betreffende het plichtsbewustzijn hebben voornamelijk betrekking op het niveau van deskundigheid en vakbekwaamheid alsook op de beroepsernst en inzet in termen van beschikbaarheid en termijnen inzake het uitbrengen van adviezen. De inspecteurs van financiën worden geacht hun verantwoordelijkheden op het vlak van deze plichten te zullen nakomen in het uitoefenen van hun functie. Zij hebben de verplichting om voortdurend waakzaam te zijn ten aanzien van elke risico tot niet-naleving van de principes vermeld in de deontologische code.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en getrouwe dienaar De Minister van Begroting, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE
ADVIES 42.902/4 VAN 21 MEI 2007 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 24 april 2007 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende vaststelling van de deontologische code van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën", heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht van de Regering op het feit dat de ontstentenis van de controle die het Parlement krachtens de Grondwet moet kunnen uitoefenen, tot gevolg heeft dat de Regering niet over de volheid van haar bevoegdheid beschikt. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de Regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1/, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Algemene opmerking Artikel 51, derde lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten luidt als volgt : "Na akkoord van de Regeringen, organiseert de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het korps van de Inspectie van Financiën, de betrokkenheid van de Gemeenschappen en de Gewesten aan het beheer ervan alsook de terbeschikkingstelling van de inspecteurs van Financiën bij de Gemeenschappen en Gewesten met het oog op de uitvoering van de opdrachten die hun krachtens het eerste lid zijn toevertrouwd".
Artikel 6, § 5, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën, zoals die bepaling ingevoegd is bij artikel 109 van het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot vaststelling van het statuut van de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën en tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën, luidt als volgt : "De Raad stelt een deontologische code op. Deze code wordt door het Comité goedgekeurd. Na akkoord van de Regeringen en Colleges van de Deelentiteiten, is zij het voorwerp van een in Ministerraad overlegd besluit".
Zoals de afdeling wetgeving opgemerkt heeft inzonderheid in advies 39.515/2 dat ze op 21 december 2005 heeft gegeven over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 10 mei 2006 houdende vaststelling van de deontologische code van de politiediensten : "is een deontologische code uit de aard der zaak een geheel van regels die de personen welke in de uitoefening van hun beroep eraan onderworpen zijn, in hun gedragingen moeten leiden en waarvan de niet-inachtneming tuchtrechtelijk kan worden gestraft [...]. Het gaat er dus om een regelgevende tekst op te stellen [...]".
Hoewel het in casu de Raad van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën is die een deontologische code opstelt (1) en hoewel die tekst moet worden goedgekeurd door het Interministerieel Comité van de Inspectie van financiën (2), komt de bevoegdheid om die code vast te stellen niettemin alleen toe aan de Koning, handelend volgens de vormvereisten voorgeschreven bij artikel 51, derde lid, van de voormelde bijzondere wet van 16 januari 1989.
Immers, zoals de afdeling wetgeving eraan herinnerd heeft inzonderheid in advies 33.757/2 dat ze op 30 oktober 2002 heeft gegeven over een ontwerp dat geleid heeft tot het besluit van 18 april 2003 van de Franse Gemeenschapsregering houdende de Gedragscode voor de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van sommige instellingen van openbaar nut, zijn de regels van de plichtenleer die voor de personeelsleden van de overheidsdiensten gelden ontegensprekelijk bedoeld om een integrerend deel te vormen van de administratieve rechtspositie van de personeelsleden in kwestie. In advies 40.572/2 dat op 1 juni 2006 is gegeven over een amendement van de Regering op het voorontwerp van wet "houdende dringende diverse bepalingen" heeft de afdeling wetgeving daaruit afgeleid dat "alleen de overheid die ermee belast is het personeelsstatuut uit te vaardigen bevoegd is om een code van die aard goed te keuren".
Wat meer in het bijzonder de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën betreft, heeft de afdeling wetgeving in advies 34.901/4, dat op 19 maart 2003 is uitgebracht over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot vaststelling van het statuut van de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën en tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën, onderstreept dat "[...] de Koning, met instemming van de regeringen van de deelentiteiten, de regels dient vast te stellen die betrekking hebben op de organisatie van dit interfederaal Korps van de Inspectie van financiën, met inbegrip van de regels betreffende de rechtspositieregeling van de inspecteurs van financiën. De delegaties aan het Comité zijn beperkt tot het beheer van het interfederaal Korps en kunnen geen betrekking hebben op hoofdaspecten van de organisatie ervan. [...] Ten slotte wijzigt artikel 109 van het ontwerp artikel 6 van het voormelde koninklijk besluit van 28 april 1998 om de Raad van het Korps te machtigen een "deontologische code" op te stellen, die vervolgens door het Comité moet worden goedgekeurd, welke beroepsethische gedragslijnen de plichten van de inspecteurs dienen vast te stellen, inzonderheid wat hun betrekkingen met de leden van de regeringen betreft. De plichten van ambtenaren vormen een belangrijk gegeven van de rechtspositieregeling en ambtenaren kunnen tuchtrechtelijk worden vervolgd wanneer ze die plichten niet nakomen.
In het ontwerp zelf zouden ook deze voornaamste plichten moeten worden bepaald.
Met al deze punten moeten de gemeenschaps- en gewestregeringen, met inbegrip van de colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, hun instemming kunnen betuigen overeenkomstig artikel 51, derde lid, van de genoemde bijzondere wet. Het gaat hier immers om essentiële elementen van de rechtspositieregeling van de inspecteurs van financiën, die moeten worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad".
De deontologische code van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën is dus wel degelijk het werk van de Koning, die krachtens artikel 51, derde lid, van de voornoemde bijzondere wet van 16 januari 1989 als enige bevoegd is om de essentiële regels van de rechtspositieregeling van de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën vast te stellen (3). Deze adviesaanvraag is bijgevolg ontvankelijk in het licht van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State (4).
Bijzondere opmerkingen Aanhef Nieuw eerste lid (in te voegen) Om naar de rechtsgrond van het ontworpen besluit te verwijzen, dient een als volgt luidend eerste lid te worden ingevoegd : "Gelet op artikel 51, derde lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten;".
Eerste lid (dat het tweede lid wordt) De woorden "inzonderheid op artikel 6 zoals gewijzigd door artikel 109 van het koninklijk besluit" zouden beter vervangen worden door de woorden "inzonderheid op artikel 6, § 5, tweede lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit [...][voorts zoals in het ontwerp]".
Nieuw lid (in te voegen als derde lid) Een als volgt luidend nieuw lid, dat het derde lid wordt, dient te worden ingevoegd : "Gelet op het voorstel van de Raad van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën van 15 januari 2004;".
Nieuw lid (in te voegen als vierde lid) Een als volgt luidend nieuw lid, dat het vierde lid wordt, dient te worden ingevoegd : "Gelet op de goedkeuring van dat voorstel door het Interministerieel Comité van de Inspectie van financiën verleend op 13 februari 2004;".
Tweede tot achtste lid (welke leden het vijfde tot elfde lid worden) De akkoordbevindingen van de gemeenschaps- en gewestregeringen en van de colleges dienen in chronologische volgorde te worden vermeld.
Dispositief Artikel 1 Het zou nauwkeuriger zijn om in plaats van "bedoeld in artikel 6" "bedoeld in artikel 6, § 5, tweede lid" te schrijven.
Bijlage 1. In de inleiding van de deontologische code staat het volgende vermeld : "Elke inbreuk erop kan aanleiding geven tot tuchtsancties".Bijgevolg wordt aanbevolen om de bepalingen van die code zo nauwkeurig mogelijk te nummeren voor het geval tuchtvervolging wordt ingesteld. 2. Aangezien het niet-naleven van de deontologische code aanleiding kan geven tot tuchtstraffen, dient bij de redactie van die code de grootst mogelijke duidelijkheid te worden nagestreefd. In het ontwerp zouden de volgende preciseringen aangebracht moeten worden : naar aanleiding van een vraag betreffende de reikwijdte van de woorden "beleids- of beheersopdracht" in punt 1. De onafhankelijkheid - Onverenigbaarheden - eerste lid, heeft de gemachtigde van de Minister te kennen gegeven dat daarmee inzonderheid de leden van een raad van bestuur of van een beheerscomité of de uitoefening van een leidinggevende functie worden bedoeld; die precisering zou in het verslag aan de Koning moeten voorkomen; naar aanleiding van een vraag betreffende de reikwijdte van het woord "beleidsorgaan" in punt 1. De onafhankelijkheid - Onverenigbaarheden - tweede en derde lid, heeft de gemachtigde van de Minister de volgende uitleg verstrekt : "Au niveau fédéral, la notion de "cabinet ministériel" est remplacée par les notions "cellules stratégiques", "Cellule de coordination générale de la politique" et "cellule de politique générale". Ce sont des organes stratégiques ministériels visés par l'arrêté royal du 19 juillet 2001 relatif à l'installation des organes stratégiques des services publics fédéraux et relatif aux membres du personnel des services publics fédéraux désignés pour faire partie du cabinet d'un membre d'un Gouvernement ou d'un Collège d'une Communauté ou d'une Région"; die precisering zou eveneens in het verslag aan de Koning moeten worden opgenomen. 3. De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse versie van de deontologische code zou moeten worden gecontroleerd.Bij wijze van niet-exhaustieve voorbeelden van discrepanties tussen beide versies, wordt op het volgende gewezen : - wanneer in de Nederlandse tekst de woorden "inspecteur van financiën" staan, mag in de Franse tekst niet met het woord "il" worden gewerkt; - in punt I "De onafhankelijkheid - Contacten met derden", tweede lid, stemt de Franse uitdrukking "ne peut donner lieu à équivoque" niet overeen met de Nederlandse uitdrukking "een vermoeden hieromtrent doen ontstaan". 4. Op redactioneel niveau moet het ontwerp van code op de volgende punten verbeterd worden : - in het eerste lid van de inleiding dienen op de woorden "in zijn § 5" de woorden ", tweede lid" te volgen; - in het derde lid van de inleiding dienen de woorden "van het Statuut van hetRijkspersoneel" te worden vervangen door de woorden "van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel". 5. Aangezien de deontologische code een bijlage is bij het ontworpen besluit, dient ze te worden voorzien van de formule "Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van... houdende vaststelling..." alsook van dezelfde dag- en handtekening als het besluit zelf. (1) Artikel 6, § 5, tweede lid, eerste zin, van het voornoemde koninklijk besluit van 28 april 1998.(2) Artikel 6, § 5, tweede lid, tweede zin, van het voornoemde koninklijk besluit van 28 april 1998.(3) En niet goed te keuren, zoals in het verslag aan de Koning wordt vermeld.(4) In dit opzicht dient het vaststellen van rechtspositionele regels voor personeelsleden van overheidsdiensten, wat een exclusieve bevoegdheid van de Koning is en waarvan de afdeling wetgeving kennis dient te nemen krachtens artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, te worden onderscheiden van de volgende twee gevallen : - het vaststellen van niet-rechtspositionele regels voor personeelsleden van overheidsdiensten; - het vaststellen van beroepsethische regels voor personen die niet tot het overheidspersoneel behoren.
In beide laatstgenoemde gevallen is het zo dat, wanneer de wet aan een overheidsinstantie de bevoegdheid opdraagt om een autonome beslissing te nemen en de Koning ermee belast die beslissing goed te keuren, het koninklijk besluit houdende goedkeuring een handeling van hoog administratief toezicht is die niet van reglementaire aard is in de zin van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zodat een aanvraag om daarover advies uit te brengen niet ontvankelijk is (Zie bijvoorbeeld advies 26.708/3, dat op 9 december 1997 is gegeven over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 29 januari 1998 tot goedkeuring van het stagereglement van het Beroepsinstituut van Boekhouders; zie eveneens de arresten RvS nr. 105.673 van 19 april 2002 en nr. 144.181 van 4 mei 2005.
De kamer was samengesteld uit : de heren : Ph. Hanse, kamervoorzitter;
P. Liénardy, J. Jaumotte, staatsraden;
Mevr. C. Gigot, griffier.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.
Het verslag werd uitgebracht door Mevr. W. Vogel, auditeur.
De griffier, C. Gigot.
De voorzitter, Ph. Hanse.
20 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van de deontologische code van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 51, derde lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën, inzonderheid op artikel 6, § 5, tweede lid, ingevoegd door het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot vaststelling van het statuut van de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën en tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën;
Gelet op het voorstel van de Raad van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën van 15 januari 2004;
Gelet op de goedkeuring van dit voorstel door het interministerieel Comité van de Inspectie van financiën gegeven op 13 februari 2004;
Gelet op het akkoord van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 10 juni 2004;
Gelet op het akkoord van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 10 juni 2004;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004;
Gelet op het akkoord van de Waalse Gewestregering van 17 juni 2004;
Gelet op het akkoord van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 28 oktober 2004;
Gelet op het advies van de Inspectie van financiën, gegeven op 13 december 2006;
Gelet op het protocol nr. 138/1 van 13 maart 2007 van het sectorcomité 1;
Gelet op het advies van de Raad van State nr 42.902/4, gegeven op 21 mei 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Begroting, en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De deontologische code van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën bedoeld in artikel 6, § 5, tweede lid van het koninklijk besluit van 28 april 1998 houdende organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën wordt vastgesteld volgens de bij dit besluit gevoegde tekst.
Art. 2.Onze Minister van Begroting is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 december 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE
Bijlage DEONTOLOGISCHE CODE VAN HET INTERFEDERAAL KORPS VAN DE INSPECTIE VAN FINANCIEN INLEIDING Artikel 6 van het koninklijk besluit van 28.04.1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën, zoals gewijzigd, bepaalt in zijn § 5, tweede lid : "De Raad stelt een deontologische code op. Deze code wordt door het Comité goedgekeurd".
Deze opdracht ligt in de lijn van een zeer algemeen streven naar een meer ethische werking van de overheidsdiensten.
Zeer algemeen steunen de principes op de plichten die voortvloeien uit onder meer de artikelen 10 en 11 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, met vooral de nadruk op: 1. de onafhankelijkheid;2. de loyaliteit;3. het plichtsbewustzijn. De inspecteur moet zich afzijdig houden van elk gedrag dat deze plichten schendt maar ook van elk gedrag dat de verdenking zou kunnen doen ontstaan dat de plichten in het gedrang zouden kunnen komen.
Elke inbreuk erop kan aanleiding geven tot tuchtsancties.
Artikel 46 van de gecoördineerde wetten van 17.07.1991 op de Rijkscomptabiliteit bepaalt : "De administratieve en begrotingscontrole wordt uitgeoefend door het ministerieel Comité voor begroting en de minister die de begroting onder zijn bevoegdheid heeft, bijgestaan door de Inspecteurs van Financiën, die de functie vervullen van budgettaire en financiële raadgever van de minister bij wie ze geaccrediteerd zijn".
Artikel 51 van de bijzondere wet van 16.01.1989 (...) betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten voegt eraan toe : "De Gemeenschappen en de Gewesten organiseren een eigen administratieve- en begrotingscontrole en doen daartoe een beroep op inspecteurs van financiën die hen ter beschikking worden gesteld en onder hun gezag staan.
De inspecteurs van financiën stellen hun verslagen op in volle onafhankelijkheid en delen deze alleen mee aan de regering waaronder ze ressorteren (...)".
De inspecteurs van financiën vervullen dus een driedubbele rol.
In de eerste plaats zijn ze de financiële en budgettaire raadgevers van de ministers bij wie ze zijn geaccrediteerd. In deze hoedanigheid handelen zij in naam en voor rekening van deze ministers.
Daarnaast staan zij als controleurs de ministers of de leden van de Regering bevoegd voor begroting en ambtenarenzaken, bij.
Tenslotte zijn zij, via rechtstreekse bevoegdheidstoekenning, belast met de controle van de ordonnateurs.
Het relatief gewicht van deze functies varieert volgens de Regering waarbij de inspecteur van financiën is geaccrediteerd.
De principes in deze code zijn van toepassing op de drie luiken van de opdracht van de Inspectie van financiën.
I. DE ONAFHANKELIJKHEID De inspecteur van financiën oefent zijn advies- en controlefunctie in volle onafhankelijkheid uit. Deze onafhankelijkheid wordt beschermd door de bijzondere wet en is essentieel voor de functie.
De inhoud van het advies mag niet worden beïnvloed door een druk van buiten af of van de persoon die het advies vraagt. Indien deze druk een buitensporig karakter aanneemt (bijv. dreiging, afpersing, enz...) dan meldt hij dit aan de Korpschef.
Indien deze druk een persoonlijk karakter heeft, kan de inspecteur van financiën zich laten vervangen (door de vervanger aangeduid ingeval van afwezigheid).
A. VERBODSBEPALINGEN 1. Hij vermijdt belangenconflicten, zowel reële als vermeende, zowel rechtstreekse als onrechtstreekse.Telkens als een verdenking zou kunnen ontstaan op dit vlak, moet hij zich laten vervangen. 2. Hij weigert giften en voordelen van welke aard ook, die ertoe kunnen leiden zijn onafhankelijkheid in het gedrang te brengen.3. Hij onthoudt zich van activiteiten die zijn integriteit en de waardigheid van de functie schade zouden kunnen berokkenen. B. ONVERENIGBAARHEDEN 1. Het vervullen van een beleids- of beheersopdracht bij een instelling of een organisatie waarbij de inspecteur van financiën zijn adviserende of controlerende taak uitoefent.2. Het opnemen van de functie van inspecteur van financiën binnen hetzelfde bevoegdheidsdomein als deze waarbij hij lid was van een ministerieel beleidsorgaan of kabinet of een beleids- of beheersopdracht uitoefende en dit binnen de eerste twee jaar na het beëindigen van bovenvermelde opdrachten.3. Zijn functie uitoefenen bij een minister waarbij de inspecteur van financiën een functie heeft vervuld als lid van een beleidsorgaan of een kabinet. C. OBJECTIVITEIT 1. De inspecteur van financiën onderzoekt de dossiers op een onpartijdige en objectieve wijze.Hij onderbouwt zijn adviezen en rapporten met controleerbare en objectieve elementen, dit met het algemeen belang voor ogen. 2. Hij onthoudt zich van kritische beschouwingen over fysieke personen die als een persoonlijke aanval te beschouwen zijn. D. CONTACTEN MET DERDEN 1. Contacten met derden mogen niet van aard zijn om de objectiviteit te schaden of een comparatief voordeel te bieden aan de betrokken partijen.2. Evenmin mag de inspecteur van financiën door zijn houding enige dubbelzinnigheid hieromtrent doen ontstaan. II. DE LOYALITEIT 1. De inspecteur van financiën vervult zijn taak te goeder trouw, op een constructieve wijze met naleving van wetgeving en reglementering en in functie van het algemeen belang.2. Hij stelt zich loyaal op ten aanzien van de bevoegde autoriteiten en zijn collega's. Wat dit laatste betreft, respecteert hij de bevoegdheidsverdeling zoals ze werd vastgesteld. 3. Hij spreekt af met zijn collega's op stuk van de materiële organisatie van de dienst en geeft hun de nodige informatie.Hij onthoudt zich van elke kwetsende opmerking ten aanzien van een collega of ten aanzien van het Korps. 4. Bij het vervullen van zijn opdracht streeft de inspecteur van financiën naar continuïteit en coherentie ten aanzien van de geldende praktijk. Een afwijkende stellingname vereist een adequate verantwoording. 5. De inspecteur van financiën is gehouden tot professionele discretie.a. Dit heeft betrekking op alle feiten en gegevens waarvan hij kennis heeft gekregen naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie.b. Dit geldt ook voor de uitgebrachte adviezen tenzij de bevoegde minister zijn goedkeuring met hun bekendmaking heeft gegeven. Voor de uitgebrachte adviezen en verslagen houdt de inspecteur van financiën zich aan de gebruikelijke verspreiding.
III. HET PLICHTSBEWUSTZIJN 1. Bij de uitoefening van zijn taak doet de inspecteur van financiën beroep op zijn kennis, zijn bekwaamheid en ervaring.2. Hij heeft de plicht zich voortdurend bij te scholen om deze noodzakelijke kwaliteiten op een voldoende peil te houden teneinde de efficiëntie en de effectiviteit van zijn prestaties te blijven waarborgen.3. Gebruik van relevante gegevens, kritische reflectie, objectieve overwegingen en logisch denken zijn noodzakelijke voorwaarden bij adviezen en verslagen.4. De inspecteur van financiën is voldoende beschikbaar voor de dienst, rekening houdend met de hoge particuliere eisen van de functie.5. Hij beijvert zich om zijn adviezen en zijn rapporten binnen een redelijke termijn te verstrekken rekening houdend met prioriteiten en noodzakelijke kwaliteitseisen van het gevraagde advies of rapport. Gezien om te worden toegevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 2007 houdende vaststelling van de deontologische code van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE