gepubliceerd op 08 oktober 1998
Koninklijk besluit betreffende de organisatie, de samenstelling en de werkwijze van de Raad van het Begrotingsfonds voor de grondstoffen
19 AUGUSTUS 1998. - Koninklijk besluit betreffende de organisatie, de samenstelling en de werkwijze van de Raad van het Begrotingsfonds voor de grondstoffen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977, hoofdstuk VI, afdeling 1, gewijzigd bij de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, hoofdstuk VII, afdeling 2;
Gelet op de organieke wet van 27 december 1990 houdende de oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en bij de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, hoofdstuk VII, afdeling 3;
Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt;
Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijprodukten gewijzigd bij de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen;
Gelet op de wet van 21 juni 1983 betreffende gemedicineerde diervoeders, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 maart 1995;
Gelet op het akkoord van de Inspectie van Financiën gegeven op 22 februari 1996;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 3 oktober 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door de omstandigheid dat de organisatie, de samenstelling en de werking van de Raad van het Begrotingsfonds voor de grondstoffen zo spoedig mogelijk moeten worden vastgesteld om de continuïteit en de doeltreffendheid van het beleid op het vlak van de grondstoffen te waarborgen;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 24 februari 1998, in toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen door de wet van 4 augustus 1996;
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° De Raad : de Raad van het Begrotingsfonds van de grondstoffen;2° De Minister : de Minister die de landbouw onder zijn bevoegdheid heeft.
Art. 2.De Raad wordt opgericht bij het Bestuur voor de Kwaliteit van de Grondstoffen en de Plantaardige sector.
Art. 3.De Raad bestaat uit zeventien leden en is als volgt samengesteld : 1° zeven ambtenaren van het Ministerie van Middenstand en Landbouw : 1.de directeur-generaal van het Bestuur voor de Kwaliteit van de Grondstoffen en de Plantaardige sector (DG4); 2. de directeur-generaal van het Bestuur voor Onderzoek en Ontwikkeling (DG6);3. de adviseur-generaal van de Inspectiegeneraal Grondstoffen en Verwerkte produkten van de DG4;4. twee ambtenaren van de Dienst Kwaliteit van de Grondstoffen en Analyses van de DG4;5. een ambtenaar van de Dienst Controle E.U. - interventies en -steun van de DG4; 6. een ambtenaar van de Inspectie-generaal Ontwikkeling - Plantaardige productie - van de DG6;2° twee ambtenaren van het Ministerie van Sociale zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu;3° een afgevaardigde van de Minister van Begroting;4° een vertegenwoordiger van BEMEFA vzw;5° een vertegenwoordiger van FRANA vzw;6° een vertegenwoordiger van SYNAGRA vzw;7° drie vertegenwoordigers van FYTOFAR vzw;8° een vertegenwoordiger van de Federatie van de Chemische Nijverheid (FCN) - sector meststoffen.
Art. 4.De leden, bedoeld bij artikel 3, 1°, 4 tot 6, worden aangewezen door de Minister.
De leden bedoeld bij artikel 3, 2° worden voorgedragen door de Minister van Sociale zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.
Het lid bedoeld bij artikel 3, 3° wordt voorgedragen door de Minister van Begroting.
De leden bedoeld bij artikel 3, 4° tot 8° worden voorgedragen door elk van de betrokken beroepsverenigingen.
Art. 5.De Minister wijst voor de leden bedoeld bij artikel 3, 1°, 4 tot 6 en in artikel 3, 2° tot 8°, een plaatsvervanger aan die het lid bij afwezigheid kan vervangen. De plaatsvervanger heeft dezelfde bevoegdheden als het lid en voldoet aan dezelfde bepalingen inzake voordracht en aanwijzing.
Art. 6.De leden van de Raad en hun plaatsvervangers worden door de Minister benoemd voor een periode van 4 jaar. Deze mandaten zijn hernieuwbaar.
In geval van vacature voor het verstrijken van een mandaat voleindigt het nieuw benoemde lid het mandaat van zijn voorganger.
In geval een ambtenaar vernoemd in art. 3, 1°, 1 tot 3, verhinderd is, kan hij zich ambtshalve laten vervangen door de ambtenaar die hij daartoe aanduidt, in akkoord met de voorzitter.
Art. 7.De Raad wordt voorgezeten door de directeur-generaal van het Bestuur voor de Kwaliteit van de Grondstoffen en de Plantaardige sector, of, in zijn afwezigheid, door de adviseur-generaal van de Inspectie-generaal Grondstoffen en Verwerkte produkten.
Art. 8.De Raad vergadert op uitnodiging van de voorzitter.
Art. 9.De Raad beraadslaagt op geldige wijze als de meerderheid van de leden aanwezig is.
Is de meerderheid niet aanwezig dan kan de Raad na een nieuwe bijeenroeping, op geldige wijze over hetzelfde voorwerp beraadslagen, ongeacht het aantal aanwezige leden.
Art. 10.De stemming geschiedt bij meerderheid van de aanwezige leden.
Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Art. 11.De Raad kan deskundigen raadplegen en uitnodigen die geen lid zijn.
Art. 12.De Raad stelt zijn huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister.
Art. 13.De Raad kan voor de opdrachten die hij bepaalt werkgroepen oprichten bestaande uit leden en deskundigen.
Art. 14.Op voorstel van de voorzitter wijst de Raad twee secretarissen aan, een van de Nederlandse en een van de Franse taalrol, uit de ambtenaren van de Inspectie-generaal Grondstoffen en Verwerkte produkten.
Art. 15.§ 1. De Raad is ermee belast aan de Minister het jaarlijks programma voor te stellen der geplande projecten bedoeld in de tabel, gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende de oprichting van begrotingsfondsen, en de kostprijs ervan te ramen.
Hij stelt ook de natuurlijke of rechtspersonen voor die geheel of gedeeltelijk voor het verwezenlijken van deze projecten zullen instaan. § 2. De Raad ontvangt ten minste twee maal per jaar een verslag betreffende het beheer van het Fonds. De verslagen bedoeld in artikel 16 worden hem eveneens meegedeeld.
Art. 16.De natuurlijke of rechtspersonen aan wie de uitvoering der projecten wordt toevertrouwd brengen bij de Minister verslag uit over de resultaten hiervan.
Art. 17.De Raad waakt erover dat de door het Fonds gefinancierde projecten inzonderheid verband houden met het volgende kader : 1° de investeringen, werkingskosten en accreditatiekosten van de Rijksontledingslaboratoria, deel uitmakend van het Bestuur voor de Kwaliteit van de Grondstoffen en de Plantaardige sector;2° de bezoldiging van het personeel, uitgezonderd het statutair personeel en de stagiairs, aangesteld om de opdrachten in het kader van de volgende wetten uit te voeren en de kosten verbonden aan deze opdrachten : - de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt; - de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserij-produkten; - de wet van 21 juni 1983 betreffende gemedicineerde diervoeders; 3° het wetenschappelijk onderzoek betreffende de bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en de grondstoffen;dit omvat onder andere : - het opstellen van ontledingsmethoden; - het bepalen van maximumgehalten aan residu's in levensmiddelen; - de studie van de eigenschappen der bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik, van de meststoffen en de diervoeders alsmede van de landbouwkundige, toxicologische en ecologische problemen die door hun gebruik ontstaan; 4° de kosten van de beoordeling van de studies betreffende de bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en de grondstoffen door experts of comités van experts, met inbegrip van de eventuele vergoedingen, reis- en verblijfkosten alsmede de investeringen en werkingskosten voortkomend uit de activiteiten van die comités; 5 ° de inspecties voorgeschreven door de voornoemde wetten en hun uitvoeringsbesluiten; 6° de kosten verbonden aan de organisatie van of de deelneming aan studie- en vormingsdagen, vergaderingen of seminaries gewijd aan de onderwerpen bedoeld in de voornoemde wetten;7° de informatisering en het bijhouden en bijwerken van databanken in verband met de voornoemde onderwerpen;8° de publicatie van brochures in verband met de voornoemde onderwerpen.
Art. 18.Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 19 augustus 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN