gepubliceerd op 05 augustus 2010
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 juni 2009, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de organisatie van opleidings- en tewerkstellingsstelsels voor de jaren 2009 tot 2013
17 JUNI 2010. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 juni 2009, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de organisatie van opleidings- en tewerkstellingsstelsels voor de jaren 2009 tot 2013 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;
Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 25 juni 2009, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de organisatie van opleidings- en tewerkstellingsstelsels voor de jaren 2009 tot 2013.
Art. 2.De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 juni 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het bouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 25 juni 2009 Organisatie van opleidings- en tewerkstellingsstelsels voor de jaren 2009 tot 2013 (Overeenkomst geregistreerd op 29 oktober 2009 onder het nummer 95392/CO/124) TITEL I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied, referenties en definities
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren en op de arbeiders die zij tewerkstellen.
Onder "arbeiders" wordt verstaan : de arbeiders en arbeidsters.
Art. 2.§ 1. Deze overeenkomst organiseert en regelt volgende stelsels ter bevordering van de opleiding en de tewerkstelling : - de regeling van het bouwleerlingwezen; - de regeling van de weekdagopleiding; - de regeling van de winteropleiding; - de regeling van de zaterdag- en avondopleiding. § 2. Deze overeenkomst bepaalt en organiseert volgende bijkomende initiatieven ter bevordering van de opleiding en de tewerkstelling : - de herwaardering van de sectorale opleidingen en de ontwikkeling van specifieke opleidingspro-gramma's; - de specifieke ondersteuningsmaatregelen voor de inschakeling van de specifieke "risicogroepen"; - de promotie van de sectorale opleidings- en tewerkstellingsregelingen en de reorganisatie van de acties van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid". § 3. Deze overeenkomst belet niet dat andere regelingen of instrumenten ter bevordering van de opleiding en de tewerkstelling worden toegepast door de ondernemingen bedoeld in artikel 1.
Op voorstel van de regionale oriëntatiegroepen van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" kan de raad van bestuur van het FVB bovendien beslissen om instrumenten of initiatieven voor opleiding en tewerkstelling, uitgaand van de gewestelijke of gemeenschapsoverheden, te erkennen als gelijkwaardig of complementair met de regelingen bedoeld in § 1. HOOFDSTUK II. - Algemene financieringsregels
Art. 3.§ 1. De werking van de opleidings- en tewerkstellingsregelingen, bepaald bij titels II, III en IV van deze overeenkomst, wordt gewaarborgd door de bijdrage van 0,40 pct. overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 mei 2009 tot vaststelling van de bijdrage aan het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" en door een jaarlijkse bijkomende financiering van 6.240.000 EUR. Deze bijkomende financiering is vastgesteld voor een periode van 2 jaar die ingaat op 1 juli 2009. Tijdens deze periode kan het bedrag van deze bijkomende financiering verhoogd worden bij collectieve arbeidsovereenkomst. § 2. Een jaarlijkse bijkomende financiering van 300.000 EUR bestemd voor initiatieven inzake sectorale outplacement is vastgesteld voor een periode van 2 jaar die ingaat op 1 juli 2009.
Art. 4.De raad van bestuur van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" bepaalt : - de manier waarop de in artikel 3 bedoelde bijkomende financiering in de begroting van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" wordt opgenomen; - de wijze waarop de bij artikel 3 bedoelde bijkomende financiering ter beschikking wordt gesteld van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid".
Art. 5.§ 1. De in artikel 3, § 1 bepaalde bijkomende financiering is niet van toepassing voor de kosten van de theoretische opleidingen die in het kader van de bij hoofdstuk I van titel II van deze overeenkomst bedoelde stelsels worden verstrekt. § 2. Diezelfde financiering is niet van toepassing op de kosten die voortvloeien uit het administratief beheer door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" van de opleidingsdossiers die worden gereglementeerd door titel III van deze overeenkomst.
De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" mag alle andere financieringsmiddelen zoeken om de in lid 1 bedoelde taak uit te voeren. HOOFDSTUK III. - Promotie van de opleidingscultuur in de ondernemingen
Art. 6.De bij deze overeenkomst bepaalde tewerkstellingsbevorderende regelingen worden paritair georganiseerd en beheerd.
De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" wordt belast met de paritaire evaluatie van de regelingen ter bevordering van tewerkstelling en opleiding die door deze over-eenkomst worden georganiseerd.
Art. 7.De plaatselijke representatieve werkgeversorganisaties krijgen een prioritaire rol toebedeeld bij de promotie van de opleidingscultuur in de ondernemingen bedoeld in artikel 1 en van de bij deze overeenkomst bepaalde opleidings- en tewerkstellingsregelingen.
Art. 8.§ 1. Om gebruik te kunnen maken van de verschillende opleidings- en tewerkstellingsregelingen die door de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst worden georganiseerd, moet de in artikel 1 bedoelde werkgever de opleidingstabel gebruiken en invullen.
Wordt met de opleidingstabel gelijkgesteld de eerste aanvraag om gebruik te kunnen maken van één van de opleidingsstelsels geregeld door deze overeenkomst ingediend door een werkgever bedoeld in artikel 1. § 2. Deze opleidingstabel bedoeld in § 1, wordt verspreid door de lokale werkgeversorganisaties. De werkgever bedoeld in artikel 1 die de tabel heeft ingevuld, moet ze terugsturen naar de lokale werkgeversorganisatie, die de opleidingstabel vervolgens overmaakt aan de bevoegde FVB-regiomanager. § 3. De FVB-regiomanager neemt contact op met de werkgever om de opleidingsregelingen aangeduid op de opleidingstabel bedoeld in § 1 op het niveau van de onderneming in werking te stellen en om het opleidingsdossier voor de onderneming samen te stellen.
Het opleidingsdossier bevat enkel de opleidingstabel bedoeld in § 1 en een kopie van de documenten nodig voor het in werking stellen van de regelingen aangeduid op de opleidingstabel. § 4. Naar analogie van artikel 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972, raadpleegt de werkgever de syndicale afvaardiging over de toepassingsmodaliteiten in de onderneming van de verschillende opleidingsregelingen aangeduid op de opleidingstabel bedoeld in § 1.
TITEL II. - Opleiding en tewerkstelling van jongeren HOOFDSTUK I. - Het bouwleerlingwezen
Art. 9.Er worden twee specifieke regelingen voor industrieel leerlingwezen georganiseerd in het kader van de bevordering van de tewerkstelling van jongeren overeenkomstig de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst.
Het jongerenleerlingwezen (JLW) is voorbehouden aan de jongeren die aan de deeltijdse leerplicht zijn onderworpen.
De alternerende bouwopleiding (ABO) richt zich tot jongeren die voldoen aan de voorwaarden van artikel 27 van deze overeenkomst. Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen
A. De leerovereenkomst
Art. 10.§ 1. De leerovereenkomst wordt schriftelijk opgesteld volgens het model van leerovereenkomst dat als bijlage bij deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gevoegd. § 2. De leerovereenkomst bevat de verplichte vermeldingen voorgeschreven in artikel 7 van voormelde wet van 19 juli 1983.
In de leerovereenkomst wordt tevens vermeld dat ze wordt gesloten ter uitvoering van voormelde wet van 19 juli 1983 en van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 11.De leerovereenkomst die gesloten wordt voor de duur van de in het leerreglement bepaalde leertijd, wordt ondertekend door de bij artikel 9 bedoelde jongere, de werkgever en het erkend opleidingscentrum. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" geeft zijn visum voor de leerovereenkomst.
Art. 12.De duur van de proeftijd is vastgesteld op drie maanden.
De eerste maand van de proeftijd gebeurt bij voorkeur in de onderneming.
Voor de jongeren die voldoen aan de voorwaarden van artikel 27 omvat de proeftijd tenminste twee maanden praktische opleiding in de onderneming.
Art. 13.De rechten en plichten voortvloeiend uit de relatie die tot stand komt tussen de leerling en de werkgever worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II van de wet van 19 juli 1983.
Deze bepalingen worden integraal opgenomen als bijlage bij de leerovereenkomst bouw.
Art. 14.De praktische opleiding van de leerjongen wordt toevertrouwd aan een geschoolde arbeider in de onderneming die optreedt als verantwoordelijke voor de opleiding.
In afwijking van lid 1 treedt de werkgever op als verantwoordelijke voor de opleiding indien : - de onderneming geen arbeiders tewerkstelt; - geen enkele arbeider van de onderneming de nodige bekwaamheid heeft of de functie van verantwoordelijke voor de opleiding wenst uit te oefenen.
Voor de verantwoordelijke voor de praktische opleiding is het aanbevolen dat hij een pedagogische opleiding in de begeleiding van jongeren heeft gevolgd.
Art. 15.Bij herhaalde ongerechtvaardigde afwezigheden van de leerling tijdens de theoretische oplei-ding in het erkend opleidingscentrum, beslist het Paritair Leercomité, op voorstel van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", over de toepas-sing van de in het leerreglement bouw bepaalde sanctie.
Art. 16.De collectieve arbeidsovereenkomst van 1 februari 2001 betreffende de arbeidsvoorwaarden van de industriële leerlingen is van toepassing op de leerlingen die worden tewerkgesteld in het kader van de regelingen van het bouwleerling-wezen.
B. Werking van de stelsels
Art. 17.§ 1. Het leerreglement stelt de bepalingen inzake het leerlingwezen vast die niet worden geregeld door dit hoofdstuk. § 2. Een bijlage bij het leerreglement vermeldt, per leeftijdscategorie van de jongere, het bedrag van de, volgens de bepalingen van artikelen 24 en 30, vastgestelde maandelijkse vergoeding. Deze bijlage wordt bij elke aanpassing van het bij artikel 3, b, van het voormeld koninklijk besluit van 19 augustus 1998 bedoelde gewaarborgd gemiddeld minimum-maandinkomen, bijgewerkt.
Art. 18.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", dat handelt onder het toezicht van het Paritair Leercomité, is verantwoordelijk voor het opzetten van het bouwleerlingwezen.
Art. 19.§ 1. De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" wordt gemachtigd alle handelingen te stellen met betrekking tot de organisatie, het beheer en de paritaire evaluatie van de regelingen van het bouwleerlingwezen. § 2. Daartoe krijgt hij meer bepaald de volgende opdrachten : - overgaan tot de erkenning van de werkgever ter uitvoering van artikel 43 van de voormelde wet van 19 juli 1983 en het koninklijk besluit van 18 juni 1986 dat, met betrekking tot het industrieel leerlingwezen, de algemene voorwaarden en modaliteiten vaststelt voor de erkenning en de intrekking van de erkenning als patroon en/of opleidingsverantwoordelijke; - overgaan tot de erkenning van de opleider in de onderneming, zoals vastgesteld in artikel 14 van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst, ter uitvoering van dezelfde bepaling; - het verloop van de theoretische en praktische opleidingen in het opleidingscentrum en in het bedrijf evalueren; - de organisatie van de theoretische opleidings-projecten coördineren; - beslissen over de verdeling van de periodes van theoretische opleiding en praktische opleiding in de gevallen bepaald in artikel 29, § 1, lid 3. § 3. De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" brengt aan het Paritair Leercomité verslag uit van de handelingen die werden gesteld bij toepassing van § 1.
Art. 20.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouw-nijverheid" is verplicht, vooraf, het Paritair Leercomité te raadplegen over alle principiële vragen of interpretatiemoeilijkheden omtrent de toepassing van de regelingen van het bouwleerlingwezen die niet kunnen worden opgelost door de collectieve arbeidsovereenkomsten en de normale regels toe te passen. Afdeling 2. - Specifieke bepalingen
A. Het jongerenleerlingwezen (JLW)
Art. 21.De regeling is voorbehouden aan de jongeren die bij het sluiten van de overeenkomst jonger dan 18 jaar zijn.
Art. 22.Het leerreglement bepaalt de duur van de leertijd voor elk van de betrokken beroepen.
Art. 23.De leertijd bevat een praktische opleiding in de onderneming en een theoretische opleiding in een CDO dat door een specifieke overeenkomst gebonden is aan het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid".
Het programma van de theoretische opleiding in het CDO moet een opleidingsmodule veiligheid bevatten.
Het leerreglement bepaalt eveneens de duur van en de afwisseling tussen de praktische en theoretische opleidingen.
Art. 24.Tijdens de eerste maand van de door artikel 12 van deze collectieve arbeidsovereenkomst bedoelde proefperiode wordt het bedrag van de leervergoeding die de werkgever aan de leerling betaalt vastgesteld overeenkomstig artikel 4 van het voormeld koninklijk besluit van 19 augustus 1998. Na de eerste maand van de proeftijd wordt het bedrag van de maandelijkse vergoeding die de werkgever aan de leerling betaalt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het voormeld koninklijk besluit van 19 augustus 1998.
Art. 25.Tijdens de leertijd betaalt het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" op volgende tijdstippen aan de leerling aanmoedigingspremies : - een premie van 125,00 EUR na 12 maanden effectieve leertijd; - een premie van 375,00 EUR na 24 maanden effectieve leertijd.
Deze aanmoedigingspremies dekken eveneens bepaalde kosten die de leerling heeft tijdens de leertijd.
Art. 26.De werkgever moet de in artikel 21 bedoelde leerling die op het einde van de leertijd voor de in het leerreglement vastgestelde eindproef slaagt, aanwerven met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur.
B. Het bouwleerlingwezen (ABO)
Art. 27.Het bouwleerlingwezen richt zich in de eerste plaats tot jonge, ongeschoolde werkzoekenden tussen 18 en 25 jaar.
Dit stelsel richt zich ook tot de jonge werkzoekenden tussen 18 en 25 jaar die houder zijn van een kwalificatiegetuigschrift van een kwalificatietechniek van het buitengewoon onderwijs, erkend door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid".
De in lid 1 bepaalde prioritaire doelgroep kan in een aparte collectieve arbeidsovereenkomst nader worden omschreven.
Het Paritair Leercomité kan individuele afwijkingen toestaan.
Art. 28.De duur van de leertijd bouw wordt voor ieder beroep vastgesteld door het leerreglement. De duur zal worden vastgesteld op basis van de vereisten van ieder beroep en zal kunnen worden aangepast volgens de bekwaamheden van de leerling.
Voor ieder individueel contract bepaalt het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" de duur van de leertijd bouw op basis van de vereisten van het beroep en de bekwaamheden van de kandidaat-leerling.
Bij de beoordeling van de bekwaamheden wordt rekening gehouden met de (eventuele) voorafgaande eisen die voor dit bouwberoep worden gesteld.
Deze leertijd mag in geen geval minder dan 6 en niet meer dan 18 maanden duren.
Art. 29.§ 1. Het bouwleerlingwezen bestaat uit een praktische opleiding in de onderneming en een theoretische opleiding in een opleidingscentrum dat op advies van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" door het Paritair Leercomité wordt erkend.
Het programma van de theoretische opleiding in het opleidingscentrum moet een opleidingsmodule veiligheid bevatten.
Voor de verdeling op jaarbasis van de uren theoretische en praktische opleiding, wordt de volgende verhouding vastgesteld : - 80 pct. voor de praktische opleiding in de onderneming; - 20 pct. voor de theoretische opleiding in een erkend opleidingscentrum.
In afwijking van lid 2 bepaalt het leerreglement in welke gevallen de theoretische opleidingstijd mag worden opgetrokken tot maximaal 30 pct. van het jaarlijks aantal opleidingsuren. § 2. Om de leerling een grotere continuïteit van de praktische opleiding in de onderneming te bieden, kunnen de periodes van theoretische opleiding in een erkend opleidingscentrum worden gegroepeerd tijdens minder drukke periodes in het beroep dat de leerling heeft gekozen.
In overleg met de werkgever en de verantwoordelijke van het erkend opleidingscentrum, bepaalt het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" voor ieder individueel contract het tijdschema dat voldoet aan de vereisten van de praktische opleiding zoals omschreven in lid 1.
Art. 30.Tijdens de eerste maand van de door artikel 12 van deze overeenkomst bedoelde proefperiode wordt het bedrag van de leervergoeding die de werkgever aan de leerling betaalt, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 van het voormeld koninklijk besluit van 19 augustus 1998. Na de eerste maand van de proeftijd wordt het bedrag van de maandelijkse vergoeding die de werkgever aan de leerling betaalt, vastgesteld overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het voormeld koninklijk besluit van 19 augustus 1998.
Art. 31.Als de leertijd na de proeftijd verder loopt, betaalt het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" aan de leerling leerpremies met inachtneming van de volgende regels : - duur van 6 maanden : een premie van 1.500,00 EUR na 6 maanden effectieve leertijd; - duur van 12 maanden : een premie van 3.000,00 EUR na 12 maanden effectieve leertijd; - duur van 18 maanden : een premie van 3.000,00 EUR na 12 maanden effectieve leertijd en een premie van 2.250,00 EUR na 18 maanden effectieve leertijd.
Deze leerpremies dekken eveneens bepaalde kosten die de leerling heeft tijdens de leertijd.
Art. 32.§ 1. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" maakt een evaluatie van de praktische opleiding in de onderneming en van de theoretische opleiding in het erkend opleidingscentrum. Deze evaluatie vindt plaats tijdens de zesde maand na de datum van inwerkingtreding van de leerovereenkomst bouw. § 2. Het Paritair Leercomité spreekt zich, op voorstel van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", uit over de te nemen maatregelen bij een negatieve evaluatie van de praktische opleiding in de onderneming. § 3. Bij een negatieve evaluatie van de theoretische opleiding in het erkend opleidingscentrum kan het Paritair Leercomité, op voorstel van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", de erkenning van dit opleidingscentrum schorsen.
Art. 33.De procedure voor de certificatie van de opleiding aan het einde van de leertijd wordt door het leerreglement vastgesteld.
Art. 34.§ 1. De leerling bedoeld in artikelen 21 en 27 kan deelnemen aan een opleiding georganiseerd in het kader van één van de opleidingsstelsels bedoeld in titel III van deze collectieve arbeids-overeenkomst, op voorwaarde dat deze opleiding plaatsvindt tijdens de praktische opleiding zoals bepaald in artikel 29. § 2. De leerling betrokken bij één van de opleidingen bedoeld in § 1 heeft ten laste van zijn werkgever recht op de betaling van de leervergoeding voor de uren vorming verstrekt in het kader van deze stelsels. § 3. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" betaalt de kosten voor de organisatie van de beroepsopleiding overeenkomstig artikel 57 van deze overeenkomst. HOOFDSTUK II. - Sectoraal referentiekader
Art. 35.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" legt het sectoraal referentiekader vast waarin de acties van de regionale oriëntatiegroepen omschreven in artikel 95 van deze overeenkomst zullen worden ondergebracht om hun strategie te bepalen tegenover de doelgroep bedoeld in hoofdstuk I van deze titel.
Art. 36.Om het sectoraal referentiekader te finaliseren, wordt rekening gehouden met de volgende doelstellingen : - het verhogen van het aantal deelnemers aan het alternerend opleidingssysteem bouw; - het verhogen van de doorstroming van jongeren uit het alternerend systeem naar de bouwsector; - een betere afstemming van het alternerend systeem op de bouwrealiteit; - het verbeteren van de kwaliteit van de opleiding; - het verminderen van het aantal afhakers in het alternerend systeem.
Art. 37.De regionale oriëntatiegroepen omschreven in artikel 95 van deze overeenkomst bepalen volledig zelfstandig het denkspoor (de denksporen) waaraan zij de voorkeur geven om de doelstellingen te halen die in het sectoraal referentiekader werden vastgelegd.
Deze strategie van nieuwe initiatieven op het niveau van de Gewesten moet als doel hebben het sectoraal leeraanbod aan te vullen en het sectoraal referentiekader in te voeren in samenwerking met de bevoegde regionale overheden. Hiertoe mogen samenwerkingsakkoorden worden gesloten. Hun precieze modaliteiten mogen per Gewest verschillen.
Art. 38.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" evalueert jaarlijks de stand van zaken en de invulling van de actieplannen die werden vastgelegd door de regionale oriëntatiegroepen op basis van een omstandig verslag dat elke regionale oriëntatiegroep opstelt. HOOFDSTUK III. - Andere maatregelen
Art. 39.De sectorale leerstelsels die worden georganiseerd door titel II van deze overeenkomst beletten niet dat andere regelingen of instrumenten ter bevordering van de opleiding en de tewerkstelling van jongeren die aan de deeltijdse leerplicht zijn onderworpen, worden toegepast door de ondernemingen bedoeld in artikel 1.
Het verdient aanbeveling dat die andere stelsels of instrumenten ter bevordering van de opleiding en de tewerkstelling van jongeren voldoen aan de doelstellingen die in het sectoraal referentiekader zijn vastgelegd.
TITEL III. - Opleidings- en tewerkstellingsregelingen voor arbeiders HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 40.De opleidingsregelingen zijn sectorale regelingen ter bevordering van de beroepsopleiding van de arbeiders die door de bij artikel 1 bedoelde ondernemingen worden tewerkgesteld, door een jaarlijks krediet van 672 000 opleidingsuren ter beschikking van deze ondernemingen te stellen.
Dit jaarlijks krediet voldoet aan de doelstellingen die werden vastgelegd door artikel 30 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact zoals uitgevoerd bij koninklijk besluit van 11 oktober 2007 tot invoering van een bijkomende werkgeversbijdrage ten bate van de financiering van het betaald educatief verlof voor de werkgevers die behoren tot sectoren die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseren en door het interprofessioneel akkoord. Het voert de verbintenis van de bouwsector uit om de participatiegraad aan opleidingen per jaar met 5 pct. te verhogen.
Bovendien is er bepaald dat één arbeider op de twee een vervolmaking dient te hebben gevolgd tijdens de periode van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 41.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan het erkende initiatiefrecht van de arbeiders of hun vertegenwoordigers, behoort de toepassingsmogelijkheid van de door deze titel georganiseerde opleidingsregelingen in de onderneming tot de beoordelingsbevoegdheid van de werkgever.
Arbeiders van de bij artikel 1 bedoelde ondernemingen die laaggeschoold zijn of die niet over voldoende beroepsbekwaamheid beschikken, hebben voorrang bij de toegang tot de opleidingsregelingen die door deze titel worden georganiseerd. § 2. De werkgever kan eveneens deelnemen aan een opleiding georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van deze titel. HOOFDSTUK II. - De regeling van de weekdagopleiding Afdeling 1. - Bepalingen inzake opleiding
Art. 42.De regeling van de weekdagopleiding heeft tot doel de voortdurende opleiding van de arbeiders te bevorderen door het opstellen van opleidingsplannen in de bij artikel 1 van deze overeenkomst bedoelde ondernemingen.
De regeling van de weekdagopleiding heeft eveneens tot doel de efficiëntie van de programmering en de organisatie van de door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" erkende opleidingen te verbeteren.
Art. 43.§ 1. Het opleidingsplan bepaalt, rekening houdend met de collectieve noden van de onderneming op het vlak van de opleiding van de arbeiders : - de in de onderneming uitgeoefende beroepen of functies waarvoor een nood aan opleiding zich manifesteert; - per beroep of functie, het aantal arbeiders dat betrokken is bij het opleidingsplan; - de programma's en het aantal opleidingsuren voor elk van de in het plan bedoelde beroepen of - de ogenblikken, binnen de periode van één jaar, waarop de verschillende opleidingsprogramma's zullen plaatsvinden. § 2. Elk opleidingsprogramma dat in het opleidingsplan van de onderneming is vastgesteld, bedraagt minimaal 4 uren en maximaal het plafond dat geldt in het kader van de reglementering van het betaald educatief verlof. § 3. Een opleidingsprogramma kan samengesteld zijn uit verschillende modules van technische vorming, algemene vorming en/of veiligheidsopleiding op voorwaarde dat die modules verband houden met de taken die in de onderneming worden uitgevoerd. De verschillende opleidingsmodules mogen niet korter duren dan de minimale duur die § 2 voorschrijft. § 4. Alle opleidingen komen in aanmerking voor een sectorale financiering op voorwaarde dat zij voldoen aan de criteria bepaald in § 3.
Art. 44.Het geheel van opleidingsprogramma's, waarvoor een sectorale financiering wordt gevraagd, mag niet meer bedragen dan het plafond dat geldt in het kader van de reglementering van het betaald educatief verlof per werknemer en per jaar. Het jaar loopt van 1 september tot 31 augustus van het volgende jaar.
Art. 45.Ten behoeve van de kleine en middelgrote ondernemingen stelt het fonds modellen van opleidingsprogramma's op die in de opleidingsplannen, die in de ondernemingen worden aangenomen, kunnen worden ingevoegd. De bij artikel 1 bedoelde ondernemingen kunnen tot de geprogrammeerde opleidingen van de FVB-regio's toetreden door het aannemen van een vereenvoudigd opleidingsplan.
Art. 46.Het vereenvoudigd opleidingsplan wordt opgesteld voor de duur van de geprogrammeerde opleiding. Dit plan vermeldt de bij de opleiding betrokken beroepen of functies, het aantal aan de opleiding deelnemende arbeiders en de periode waarin deze opleiding zal worden verstrekt.
Art. 47.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" bepaalt de voorwaarden waarbij de uitzendkrachten technische- of beroepsopleidingen kunnen volgen tijdens de duurtijd van hun uitzendcontract. Afdeling 2. - Specifieke regels voor veiligheids-opleidingen
Art. 48.De arbeiders die geen 5 jaar anciënniteit in de sector hebben, kunnen een veiligheidsopleiding van minimaal 16 uren volgen.
Deze opleiding wordt verdeeld in 8 uren theoretische veiligheidsopleiding en 8 uren veiligheidsopleiding die specifiek gericht is op het beroep dat de arbeider in de onderneming uitoefent.
Een specifieke collectieve arbeidsovereenkomst regelt de toepassing en de eventuele vrijstelling van de regels.
Art. 49.De sectorintreders zonder bouwopleiding dienen een veiligheidsopleiding te kunnen volgen. De inhoud ervan dient aangepast te zijn aan de aard van de functie en van het bedrijf en voorziet in een gefaseerde invulling. Deze opleidingen worden ontwikkeld door het FVB/NAVB. Afdeling 3. - Procedureregels
Art. 50.Een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst regelt de procedureregels en de bijzon-dere voorwaarden voor de toepassing van de door dit hoofdstuk georganiseerde opleidingsstelsels.
Art. 51.De effectieve deelname van de arbeiders wordt door het bevoegde opleidingscentrum bewezen of in geval van opleiding in de onder-neming, door een bij de raad van bestuur van het fonds voor vakopleiding aangeduide verantwoordelijke instantie. Afdeling 4. - Bezoldiging van de opleidingsdagen
Art. 52.De arbeider die betrokken is bij de toe-passing van een conform dit hoofdstuk georgani-seerde opleidingsregeling in de onderneming heeft, ten laste van zijn werkgever, recht op de betaling van zijn normale loon voor de uren opleiding die in toepassing van deze regelingen worden verstrekt. Afdeling 5. - Gedeeltelijke terugbetaling van het loon van de
opleidingsuren
Art. 53.§ 1. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" betaalt de werkgever, volgens de voorwaarden van dit artikel en binnen de grenzen van de beschikbare middelen, een bedrag van 15,00 EUR per uur effectief gevolgde opleiding. § 2. De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" stelt de modaliteiten en de termijn van de in § 1 bedoelde terugbetaling vast.
Art. 54.§ 1. Onder voorbehoud van bekrachtiging door het Paritair Comité voor het bouwbedrijf erkent het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" de theoretische opleidingen die worden georganiseerd in uitvoering van dit hoofdstuk met het oog op de toepassing van de regeling betaald educatief verlof. § 2. Een sectoraal stelsel van "terugbetaling-indeplaatsstelling" wordt ingevoerd in het kader van de toepassing van de bij paragraaf 1 bepaalde regelingen.
De werkgevers die schuldenaar zijn van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf", inclusief het stelsel van de weerverlet- en getrouwheidszegels, zijn uitgesloten van de toepassing van het bij deze paragraaf bedoelde sectorale stelsel.
De raad stemt in met de toepassing van de in § 1 bedoelde terugbetaling aan de werkgevers die schuldenaar geworden zijn van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" en hun toestand in orde hebben gebracht. Afdeling 6. - Tussenkomst in de opleidingskosten
Art. 55.§ 1. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" betaalt een deel van de kosten voor de organisatie van de beroepsopleiding in het bevoegde opleidingscentrum volgens de regels bepaald in de volgende paragrafen. § 2. De beroepsopleiding wordt georganiseerd in een opleidingscentrum dat over een structurele sectorale erkenning beschikt en dat valt onder de volgende openbare en sectorale partners : VDAB, CDR Bouw, SYNTRA, Bruxelles-Formation, Forem, Arbeitsamt, Construtec, Edutec, IFAPME, EFPME, Confederatie Bouw en Bouwunie.
Bij een praktische opleiding betaalt het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" 11,00 EUR per opleidingsuur aan de opleidingspartner.
Bij een theoretische opleiding betaalt het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" 6,00 EUR per opleidingsuur aan de opleidingspartner. § 3. Als de beroepsopleiding wordt georganiseerd in een opleidingscentrum dat niet over een structurele sectorale erkenning beschikt, dan factureert het centrum de opleidingskosten direct aan het bouwbedrijf en het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" betaalt direct aan het bedrijf een forfaitair bedrag van 5,00 EUR per opleidingsuur. Alleen niet-commerciële opleidingen of veiligheidsopleidingen openen het recht op die FVB-tussenkomst. § 4. Als de beroepsopleiding in het bedrijf zelf wordt georganiseerd, betaalt het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" direct aan het bedrijf een forfaitair bedrag van 12,50 EUR per instructie-uur. HOOFDSTUK III. - De winteropleidingen
Art. 56.§ 1. De werkgever die het initiatief neemt om een beroep te doen op de winteropleidingen, waarvan de uitvoering wordt gecoördineerd door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", kan deze regeling toepassen zonder te moeten wachten tot de uitputting van het recht van de onderneming op de toepassing van de door hoofdstuk II van deze titel georganiseerde opleidingsregelingen. § 2. De winteropleiding kan enkel worden georganiseerd in een opleidingscentrum dat over een structurele sectorale erkenning beschikt en valt onder volgende openbare partners : VDAB, SYNTRA, CDR Bouw, Bruxelles-Formation, Forem, Arbeitsamt, IFAPME en EFPME.
Art. 57.§ 1. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" kent aan bouwvakarbeiders, die op vraag van de werkgever, een winteropleiding volledig hebben gevolgd en gunstig hebben beëindigd, een opleidingspremie toe van 36,00 EUR per opleidingsdag van minimaal 8 uren. § 2. De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" bepaalt de regels voor de indiening van de aanvraag van de premie evenals de eventueel bij deze aanvraag te voegen documenten. HOOFDSTUK IV. - Avond- of zaterdagopleidingen
Art. 58.§ 1. Als de bij een avond- of zaterdagopleiding betrokken arbeider voldoet aan de voor-waarden bepaald door de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 67, § 1, om recht te hebben op een verhoogde premie, neemt het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" een deel van de kosten ten laste voor het organiseren van de beroepsopleiding in het bevoegde opleidingscentrum in overeenstemming met de regels vastgesteld in artikel 55, §§ 2 en 3 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Als de opleiding s'avonds wordt georganiseerd, is deze tussenkomst beperkt tot 40 uur per werknemer en per jaar. Het jaar begint op 1 september en eindigt op 31 augustus van het volgende jaar. § 2. De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" stelt de lijst op van opleidingscentra die het recht op deze tussenkomst openen. HOOFDSTUK V. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 59.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" is belast met de organisatie van en de controle op de toepassing van de door deze titel georganiseerde opleidingsstelsels.
Art. 60.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" stelt jaarlijks een evaluatieverslag op met de volgende gegevens : - de deelname van alle looncategorieën en leeftijdscategorieën aan de opleidingen; - de VCA-opleidingen; - een actieprogramma voor het volgende jaar.
Art. 61.Indien de werkgever de kosten heeft betaald voor het behalen van een certificaat van verworven competenties of VCA-attest, dient de arbeider deze kosten terug te betalen indien hij tijdens het jaar na het behalen van het certificaat of attest de onderneming vrijwillig verlaat of ontslagen wordt wegens dringende redenen.
Art. 62.Op het ogenblik dat de arbeider een opleiding volgt, kan een scholingsbeding bij de arbeidsovereenkomst worden gevoegd overeenkomstig de wet van 27 december 2006 tot invoering van artikel 22bis in de wet op de arbeidsovereenkomsten van 3 juli 1978.
TITEL IV. - Aanvullende stelsels en maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling HOOFDSTUK I. - Herwaardering van de sectorale opleidingen en ontwikkeling van specifieke opleidingsprogramma's Afdeling 1. - Het opleidingspasje
Art. 63.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" geeft de arbeiders van de in artikel 1 bedoelde ondernemingen die een door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" erkende opleiding volgden, een opleidingspasje.
Art. 64.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" stelt het model van opleidingspasje vast.
Art. 65.Deze raad bepaalt ook de regels die gelden voor het vermelden van met name het type en de duur van de gevolgde opleidingen alsook de perioden waarin en de plaats waar de opleidingen werden verstrekt. Afdeling 2. - De opleiding van ongeschoolde arbeiders
Art. 66.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" stelt specifieke opleidingsmodules op die afgestemd zijn op de arbeiders van de in artikel 1 bedoelde ondernemingen die geen enkele beroepsbekwaamheid hebben.
De raad van bestuur van het fonds spreekt zich uit over de aard en de duur van deze bij lid 1 bedoelde specifieke modules. De specifieke opleidingsmodules kunnen vanaf 1 september 2009 worden gebruikt. Afdeling 3. - De tewerkstellings- of opleidings-premies
Art. 67.§ 1. Een afzonderlijke collectieve arbeids-overeenkomst regelt de toekenning van tewerkstellings- of opleidingspremies aan de werkgevers van de bouw en aan hun arbeiders. § 2. Voor de opleidingsdagen die worden georganiseerd bij toepassing van de bij hoofdstuk II van titel III van deze overeenkomst bepaalde opleidingsregelingen hebben de arbeiders geen recht op de premies voorzien in de bij § 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst. § 3. De bij artikel 53, § 1, van deze overeenkomst bedoelde voordelen mogen niet worden gecumuleerd met de premies die werden vastgesteld bij de bij § 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK II. - De initiatieven ten voordele van de specifieke risicogroepen Afdeling 1. - Voortzetting van de inspanningen
Art. 68.De inspanningen ten voordele van de "risicogroepen bouw" die worden geleverd in toepassing van de opeenvolgende overeenkomsten over de duurzame beroepsintegratie, herintegratie en opleiding van risicogroepen, worden voortgezet gedurende de toepassingsperiode van deze overeenkomst.
De in lid 1 bedoelde inspanningen hebben hoofdzakelijk betrekking op de inschakeling van ongeschoolde of laaggeschoolde jongeren, op de opleiding van laaggeschoolde arbeiders en op de ontwikkeling van gezamenlijke initiatieven met het onderwijs.
Een collectieve arbeidsovereenkomst betreffende de integratie, herintegratie en opleiding van risicogroepen omschrijft nader de inhoud van de in de vorige leden bedoelde inspanningen.
Art. 69.Tijdens de toepassingsperiode van deze overeenkomst zullen bijkomende inspanningen ten voordele van volgende specifieke categorieën van de "risicogroepen bouw" worden voortgezet : - de personen die zich in de situatie bevinden van opleiding door werken of van inschakeling in initiatieven die tot de sociale economie behoren; - de langdurig werklozen die een basisopleiding bouw volgen; - de werkzoekenden van minstens 45 jaar die een basisopleiding bouw volgen.
De bepalingen van dit hoofdstuk stellen de algemene beginselen vast van de initiatieven die moeten worden genomen ten voordele van de in lid 1 bedoelde specifieke categorieën. Deze beginselen worden uitgevoerd door de bepalingen van de in artikel 68, lid 3, bedoelde collectieve arbeidsover-eenkomst. Afdeling 2. - De initiatieven op het vlak van de sociale economie
Art. 70.De in toepassing van deze afdeling te ontwikkelen initiatieven hebben tot doel de doorstroming te stimuleren en te organiseren van personen die een opleiding of een inschakeling volgen in een project van de sociale economie, hierna "de stagiairs in opleiding of inschakeling" genoemd, naar een volledige beroepsopleiding van de bouwsector en naar de tewerkstelling in een in artikel 1 bedoelde onderneming.
Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" coördineert de initiatieven die aan de in lid 1 bepaalde doorstromingsdoelstelling beantwoorden.
Art. 71.Bij het uitdenken en organiseren van de bij artikel 70 bedoelde doorstromingsinitiatieven, moet rekening worden gehouden met de verschillen in opleidings- of vooropleidingsniveau in de groepen van stagiairs in opleiding of inschakeling.
De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" bepaalt, rekening houdend met de in artikel 70 bepaalde doelstelling, de aard van voormelde doorstromingsinitiatieven.
Art. 72.De in toepassing van deze afdeling georganiseerde doorstromingsinitiatieven zijn van toepassing op de stagiairs in opleiding of inschakeling in een sociale economie-instelling die een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid".
De in lid 1 bedoelde overeenkomst bepaalt met name de verplichtingen die de promotor van het project van de sociale economie heeft in het kader van zijn actieve medewerking aan het realiseren van de doorstromingsdoelstelling die nagestreefd wordt door de samenwerkingsovereenkomst.
De in lid 1 bedoelde overeenkomst moet, op eenparig advies van het uitvoerend bureau van de bevoegde FVB-regio, worden goedgekeurd door de raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid". Afdeling 3. - Hulp bij de opleiding van langdurig werklozen
Art. 73.De initiatieven die in toepassing van deze afdeling worden ontwikkeld, hebben tot doel de doorstroming van de bij artikel 74 bedoelde langdurig werklozen en werkzoekenden van minstens 45 jaar naar een baan in een bij artikel 1 bedoelde onderneming, te bevorderen.
Art. 74.De langdurig werklozen die onder de toepassing van deze afdeling vallen, zijn de reeds minstens 6 maanden werkloze werkzoekenden die met succes een basisopleiding bouw van minimaal 200 uren hebben gevolgd in een door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" erkend opleidingscentrum. Het programma van deze basisopleiding bouw moet een opleidingsmodule veiligheid bevatten.
Art. 75.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" kent het voormelde erkende opleidingscentrum een doorstromingspremie van 250,00 EUR toe per in artikel 74 bedoelde langdurig werkloze die wordt aangeworven in een bij artikel 1 bedoelde onderneming.
De bij artikel 68, lid vermelde collectieve arbeidsovereenkomst omschrijft nader de toekenningsmodaliteiten van de in lid 1 bedoelde doorstromingspremie.
Art. 76.De bij artikel 75 bepaalde doorstromingspremie is van toepassing vanaf 1 september 2009.
Art. 77.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" bepaalt het sectoraal referentiekader waarin de initiatieven van de regionale oriëntatiegroepen bepaald in artikel 95 van deze overeenkomst zullen worden ondergebracht om hun strategie te bepalen tegenover de in hoofdstuk II van deze titel bedoelde doelgroep.
Art. 78.Om het sectoraal referentiekader af te werken, wordt rekening gehouden met de volgende doelstellingen : - de instroom naar bouwopleidingen voor werkzoekenden verhogen; - de kwaliteit van de opleiding op peil houden en verbeteren; - de doorstroming naar de bouwsector realiseren.
Art. 79.De regionale oriëntatiegroepen omschreven in artikel 95 van deze overeenkomst bepalen volledig zelfstandig het denkspoor (de denksporen) waaraan zij de voorkeur geven om de doelstellingen te halen die in het sectoraal referentiekader werden vastgelegd.
Deze strategie van nieuwe initiatieven op het niveau van de Gewesten moet als doel hebben het sectoraal leeraanbod aan te vullen en het sectoraal referentiekader in te voeren in samenwerking met de bevoegde regionale overheden. Hiertoe mogen samenwerkingsakkoorden worden gesloten. Hun precieze modaliteiten mogen per Gewest verschillen.
Art. 80.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" evalueert jaarlijks de stand van zaken en de invulling van de actieplannen die werden vastgelegd door de regionale oriëntatiegroepen op basis van een omstandig verslag dat elke regionale oriëntatiegroep opstelt.
Art. 81.Op voorstel van de betrokken regionale oriëntatiegroep kan een collectieve arbeidsovereenkomst de regeling van de in artikel 75 van deze overeenkomst bedoelde doorstromingspremie schorsen, verbeteren en/of wijzigen. HOOFDSTUK III. - De bevordering van de sectorale opleidings- en tewerkstellingsregelingen
Art. 82.De lokale patronale en syndicale organisaties van de bouwsector werken mee aan de door de FVB-regio's ontwikkelde initiatieven. Deze organisaties dienen met name, overeenkomstig de bepalingen van artikel 8, de opleidingstabellen van de ondernemingen in.
De bij lid 1 bedoelde organisaties voeren eveneens specifieke informatieacties over de sectorale opleidings- en tewerkstellingsregelingen, met name ter attentie van hun leden.
Die specifieke acties hebben ook tot doel de bedrijfsinterne opleidingen te bevorderen en de opleidingen met een duurtijd die gelijk is aan of langer is dan 32 uren op jaarbasis.
Art. 83.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" spreekt zich uit over het bedrag van de financiële middelen die kunnen worden toegekend voor de bij artikel 82 bedoelde samenwerkingen en specifieke acties. Deze raad bepaalt tevens de voorwaarden en toekenningsmodaliteiten van de financiële tussenkomsten aan de organisaties die deze samenwerkingen en specifieke acties opzetten. HOOFDSTUK IV. - Verbetering van de doorstroming van de afgestudeerden naar de bouwsector
Art. 84.§ 1. Na consultatie van de regionale orientatiegroepen binnen het FVB zal de raad van bestuur van het FVB de samenwerkingsovereenkomsten met het onderwijs evalueren, met als voornaamste doelstelling de doorstromingscijfers van afgestudeerden naar de bouwsector te verbeteren.
Deze samenwerkingovereenkomst dient te voorzien in twee soorten overeenkomsten : - het uitgebreide convenant, voor de scholen die voldoen aan een aantal kwaliteitscriteria (onder andere minimale bezettingsgraad, 9 weken stages en stagebegeleiding); - het basisconvenant voor die scholen of secties die aan deze kwaliteitscriteria niet voldoen. Ook wordt voorzien in een overgangsregeling van twee jaar.
In beide gevallen worden de financiële middelen gebaseerd op de doorstromingscijfers. § 2. Opdat deze doorstroming naar de bouwsector optimaal zou verlopen en opdat de stages in optimale omstandigheden zouden verlopen, leggen de werkgeversorganisaties een databank aan met de gegevens van de werkgevers uit de bouwsector.
Art. 85.Teneinde de doorstromingscijfers en de daaraan verbonden financiële middelen correct te berekenen, zullen de scholen met een samenwerkingsovereenkomst met de sector aan het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" bij het begin van het schooljaar een opgave overmaken van de leerlingen in de 3de graad.
Art. 86.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" bepaalt het sectoraal referentiekader waarin de initiatieven van de regionale oriëntatiegroepen omschreven in artikel 95 van deze overeenkomst zullen worden ondergebracht om hun strategie te bepalen tegenover de door deze afdeling bedoelde doelgroep.
Art. 87.Om het sectoraal referentiekader af te werken, wordt rekening gehouden met de volgende doelstellingen : - de instroom van jongeren naar het bouwvakonderwijs verhogen; - de kwaliteit van het bouwvakonderwijs verhogen; - de doorstroming naar de bouwbedrijven verbeteren; - de kwaliteit van de stages ter afronding van de opleiding bewaken; het aantal afhakers verminderen.
Art. 88.De regionale oriëntatiegroepen omschreven in artikel 95 van deze overeenkomst bepalen volledig zelfstandig het denkspoor (de denksporen) waaraan zij de voorkeur geven om de doelstellingen te halen die in het sectoraal referentiekader werden vastgelegd.
Deze strategie van nieuwe initiatieven op het niveau van de Gewesten moet als doel hebben het sectoraal leeraanbod aan te vullen en het sectoraal referentiekader in te voeren in samenwerking met de bevoegde regionale overheden. Hiertoe mogen samenwerkingsakkoorden worden gesloten. Hun precieze modaliteiten mogen per Gewest verschillen.
Art. 89.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" evalueert jaarlijks de stand van zaken en de invulling van de actieplannen die werden vastgelegd door de regionale oriëntatiegroepen op basis van een omstandig verslag dat elke regionale oriëntatiegroep opstelt. HOOFDSTUK V. - Sectorale outplacement
Art. 90.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" is belast met het uitwerken van het sectoraal outplacementstelsel. Dit stelsel heeft tot doel de ontslagen werknemers terug naar de bouwsector te leiden.
Een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst regelt de voorwaarden voor de toepassing van het sectoraal outplacementstelsel.
TITEL V. - Organisatie van de initiatieven van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid"
Art. 91.§ 1. In overeenstemming met zijn statuten heeft het fonds tot doel de vorming, opleiding, aanpassing, specialisatie, bij- en omscholing ten gunste van de werknemers en potentiële werknemers van de bouwnijverheid planmatig en doelmatig op te volgen, te bevorderen en te helpen verwezenlijken.
Het FVB blijft het aanspreekpunt voor de verschillende doelgroepen en is de schakel tussen de bouwsector en de opleidingspartners. § 2. Om een betere organisatie van de verschillende taken van het FVB, een grotere doeltreffendheid in de uitvoering ervan en een betere afstemming op het gewestelijk en communautair beleid te verzekeren, worden de opdrachten bedoeld in § 1 in 3 pijlers ondergebracht : - bouwvakonderwijs; - werkzoekendenopleidingen; - opleiding van de al actieve bouwvakarbeiders. HOOFDSTUK I. - De raad van bestuur van het Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid
Art. 92.§ 1. De raad van bestuur regelt en beheert de opleidingsstelsels voor arbeiders bepaald in titel III van deze overeenkomst. § 2. Alle taken die onder deze opleidingsstelsels voor arbeiders vallen, blijven de fundamentele verantwoordelijkheid van het FVB. Het FVB biedt een kwaliteitsvolle dienstverlening aan, op maat van het bouwbedrijf. § 3. Hiertoe zal tijdens de geldigheidsduur van deze overeenkomst de optimalisering van de eigen sectorale opleidingscentra, Construtec, Edutec en het Brussels Referentiecentrum, worden nagestreefd.
Art. 93.§ 1. De raad van bestuur bepaalt, voor de twee andere opleidingspijlers, het sectoraal referentiekader waarin de initiatieven van de regionale oriëntatiegroepen omschreven in overeenstemming met artikel 95 van deze overeenkomst worden ondergebracht. § 2. De raad van bestuur keurt de actieplannen goed die de regionale oriëntatiegroepen hebben opgesteld nadat hij deze plannen heeft getoetst aan het sectoraal referentiekader dat hij heeft uitgewerkt.
Ook al zal de samenhang tussen de Gewesten altijd worden aangemoedigd, toch kunnen die plannen per Gewest verschillen. § 3. De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" evalueert jaarlijks de stand van zaken en de invulling van de actieplannen die werden vastgelegd door de regionale oriëntatiegroepen op basis van een omstandig verslag dat elke regionale oriëntatiegroep opstelt.
Art. 94.De raad van bestuur bepaalt een financiële enveloppe voor de 3 regionale oriëntatiegroepen. Dit budget wordt over de 3 regionale oriëntatiegroepen verdeeld volgens de verdeelsleutel vastgelegd door de raad van bestuur. Dit budget kan variëren afhankelijk van de standen van zaken bedoeld in artikel 93, § 3. HOOFDSTUK II. - De regionale oriëntatiegroepen van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid"
Art. 95.De raad van bestuur bepaalt de samen-stelling van de regionale oriëntatiegroepen en bewaakt daarbij een paritaire samenstelling van die groepen.
Art. 96.In het kader van de 2 opleidingspijlers die onder hun bevoegdheid vallen, leggen de regionale oriëntatiegroepen een meerjarenactieplan vast. Dit actieplan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de raad van bestuur van het FVB. De goedkeuring zal afhangen van de precieze inhoud van het actieplan ten opzichte van het sectoraal referentiekader. De uitvoering van de verschillende thema's van het actieplan zal worden geëvalueerd zoals beschreven in artikel 93, § 3.
Art. 97.§ 1. De regionale oriëntatiegroepen streven naar een optimale afstemming tussen het sectoraal opleidingsplan zoals omschreven door de verschillende bepalingen van deze overeenkomst en de maatregelen genomen door de regeringen van de Gewesten en de Gemeenschappen om opleiding en tewerkstelling in hun bevoegdheidsgebied te stimuleren. § 2. De regionale oriëntatiegroepen bestuderen ook in welke mate deze afstemming nieuwe kansen kan bieden voor opleidingen en/of voor een mogelijke daling van de sectorale kosten. Zij zien erop toe dat de middelen die hun ter beschikking worden gesteld zo efficiënt mogelijk worden gebruikt om de return on investment te verhogen. § 3. Hiertoe worden de regionale oriëntatiegroepen belast met het uitvoeren van de volgende opdrachten : - analyse en beoordeling van gewestelijke of communautaire ontwikkelingen; - opvolging van de toepassing van de gewestelijke of communautaire maatregelen in de sector; - uitwerking van acties conform het sectoraal referentiekader; - blijven binnen en zo efficiënt mogelijk gebruik van het toegekende budget conform het sectoraal referentiekader; - uitvoering en opvolging van projecten, gesubsidieerd door regionale of lokale overheden en die complementair zijn met de sectorale strategie; - zo efficiënt mogelijke besteding van het regionaal promotiebudget; - bepalen van parameters voor de toekenning van provinciale budgetten voor de FVB-regio's en dit in functie van het toegewezen budget per gewest; - in hun bevoegdheidsgebieden nieuwe samenwerkingsovereenkomsten onderhandelen. HOOFDSTUK III. - De regionale cellen van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid"
Art. 98.§ 1. De regionale cellen van het FVB, hierna "de FVB-regio's" genoemd, worden onder de verantwoordelijkheid van een regiomanager geplaatst. § 2. Die regiomanager is belast met : - het uitvoeren en opvolgen van de samenwerkingsovereenkomsten met het dagonderwijs met volledig leerplan; - het opzetten en opvolgen van de stelsels van het jongerenleerlingwezen en het bouwleerlingwezen; - het opzetten en opvolgen van de stelsels voor de opleiding van arbeiders bedoeld in titel III van deze overeenkomst; - het uitvoeren en opvolgen van sectorale initiatieven ten voordele van de "risicogroepen bouw"; - de verzameling van alle nuttige inlichtingen inzake de provinciale sectorale arbeidsmarkt en de bouwinterim alsook het regelmatig opstellen van een lijst van de vraag naar bouwcompetenties die niet konden beantwoord worden op de arbeidsmarkt; - het promoten van bedrijfsinterne opleidingen en opleidingen die langer duren dan of die even lang duren als 32 uren op jaarbasis. § 3. De bij artikel 69, lid 3, bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst omschrijft nader de inhoud van de samenwerking in het kader van de initiatieven ten voordele van de "risicogroepen bouw".
De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" bepaalt de inhoud van de andere bij de § 1 bedoelde groepen van taken. Hij kan eveneens een voorrangsregeling vaststellen in de uitvoering van de verschillende taken. § 4. Het uitvoerend bureau van elke FVB-regio is paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de patronale en syndicale organisaties van de bouwsector. Het spant zich over het algemeen in om : - bouwopleidingen te bevorderen; - de beroepsoriëntatie van met name de jongeren naar de bouwsector te stimuleren; - de bijzonderheden van de plaatselijke arbeidsmarkt te analyseren en er de lessen uit te trekken voor de volbrenging van de algemene promotieactie.
TITEL VI. - Slotbepalingen
Art. 99.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor bepaalde duur. Zij treedt in werking op 1 september 2009 en loopt af op 31 augustus 2013. De bijkomende financiering bepaald bij artikel 3 van deze overeenkomst treedt in werking op 1 juli 2009.
Ze behoudt echter haar uitwerking tijdens de looptijd van de overeenkomsten die tijdens de in lid 1 vastgestelde geldigheidsperiode werden gesloten overeenkomstig de bepalingen van titel II. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 juni 2010.
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET