Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 december 2023
gepubliceerd op 20 december 2023

Koninklijk besluit tot wijziging van het RPPol als gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst justitie
numac
2023048134
pub.
20/12/2023
prom.
14/12/2023
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 DECEMBER 2023. - Koninklijk besluit tot wijziging van het RPPol als gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat we ter Uwer ondertekening voorleggen, betreft een gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad en wijzigt het RPPol teneinde het politiestatuut met deze richtlijn in overeenstemming te brengen.

In navolging van de opmerkingen die de Raad van State in haar advies nr. 74.358/2 d.d. 20 september 2023 gegeven heeft aangaande de omstandige motivering van de weigeringsbeslissing in het raam van het recht om een flexibele werkregeling voor zorgdoeleinden aan te vragen, kan volgende duiding gegeven worden.

Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van de wet van 29 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/07/1991 pub. 18/12/2007 numac 2007001008 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen. - Duitse vertaling sluiten betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen en met het oog op rechtszekerheid, dient de noodzaak tot motivering, zoals bepaald in het ontwerpartikel VI.I.16, § 4, derde lid, van het RPPol, behouden te blijven. De overheid dient deze beslissing immers omstandig te motiveren in de zin van de voormelde wet en dient hierbij uitdrukkelijk weer te geven dat bij deze beoordeling niet enkel rekening gehouden werd met de behoeften van de overheid zelf, maar óók met deze van het personeelslid.

In navolging van de opmerkingen die het Controleorgaan op de Politionele Informatie in haar advies nr. DA230044 d.d. 5 december 2023 gegeven heeft aangaande de bewaartermijn en de overgangsmaatregelen, kan volgende duiding gegeven worden.

Het ontwerp van koninklijk besluit legt in het raam van het zorgverlof en/of het recht om een flexibele werkregeling voor zorgdoeleinden aan te vragen geen bewaartermijn voor de verwerkte persoonsgegevens op.

Evenmin voorziet het ontwerp van koninklijk besluit in een bewaarplicht voor verwerkte persoonsgegevens in hoofde van de bevoegde overheid of in hoofde van het personeelslid. Desalniettemin staat het de bevoegde overheid en het personeelslid in beginsel vrij om, in alle zorgvuldigheid, de desbetreffende documenten bij te houden ter vrijwaring van hun rechten en/of ter staving van de nakoming van hun plichten. In dit opzicht is het vanzelfsprekend dat de bevoegde overheid als verwerkingsverantwoordelijke ervoor moet zorgen dat de verzamelde gegevens niet langer worden bewaard dan voor het betrokken doeleinde noodzakelijk is. Het uitdrukkelijk verankeren van een reglementaire bewaarplicht is aldus niet opportuun.

Gelet op het voorgaande, mag de bevoegde overheid de verwerkte gegevens in het raam van het zorgverlof niet bewaren na 31 december van het kalenderjaar waarin het verlof is toegekend, aangezien het personeelslid recht heeft op één zorgverlof per kalenderjaar.

Wat de flexibele werkregeling voor zorgdoeleinden betreft, dient de bewaring van de verwerkte gegevens, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, de toekenning alsook de opname van deze flexibele werkregeling, eveneens beperkt te worden tot de duur noodzakelijk voor het doeleinde. Dit impliceert dat deze gegevens nooit langer bewaard mogen worden dan de duurtijd van dit werkregime.

Het voorzien van overgangsrecht is niet noodzakelijk gelet op het feit dat het zorgverlof, zoals bedoeld in artikel 9 van het ontwerp van koninklijk besluit, en de flexibele werkregeling voor zorgdoeleinden, zoals bedoeld in artikel 2 van het ontwerp van koninklijk besluit, geheel nieuwe stelsels betreffen. Een aanvraag om één van deze stelsels te genieten, kan dan ook pas ingediend worden vanaf de dag volgend op de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. VERLINDEN De Minister van Justitie, P. VAN TIGCHELT

ADVIES 74.358/2 VAN 20 SEPTEMBER 2023 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT WIJZIGING VAN HET RPPOl ALS GEDEELTELIJKE OMZETTING VAN RICHTLIJN (EU) 2019/1158 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN 20 JUNI 2019 BETREFFENDE HET EVENWICHT TUSSEN WERK EN PRIVELEVEN VOOR OUDERS EN MANTELZORGERS EN TOT INTREKKING VAN RICHTLIJN 2010/18/EU VAN DE RAAD' Op 9 augustus 2023 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Binnenlandse Zaken, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing verzocht binnen een termijn van dertig dagen verlengd met vijftien dagen (Bij e-mail van 9 augustus 2023) tot 25 september 2023 een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het RPPol als gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 20 september 2023.

De kamer was samengesteld uit Martine Baguet, kamervoorzitter, Patrick Ronvaux en Pierre-Olivier de Broux, staatsraden, Sébastien Van Drooghenbroeck en Marianne Dony, assessoren, en Esther Conti, toegevoegd griffier.

Het verslag is uitgebracht door Roger Wimmer, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Patrick Ronvaux, staatsraad.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 20 september 2023.

Aangezien de adviesaanvraag is ingediend op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd op 12 januari 1973, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

VOORAFGAANDE VORMVEREISTEN 1. In de ontworpen artikelen VI.I.16, § 5, tweede lid, en VIII.IX.4, vierde lid, (artikelen 2 en 9 van het ontwerp) wordt bepaald dat het personeelslid dat een flexibele werkregeling of zorgverlof wenst te bekomen, een door de behandelende arts van het gezins- of familielid afgeleverd attest moet bezorgen waaruit blijkt dat dit gezins- of familielid om een ernstige medische reden behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun.

Die ontworpen bepalingen voorzien zodoende in verwerkingen van persoonsgegevens.

Artikel 36, lid 4, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 `betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)', gelezen in samenhang met artikel 57, lid 1, c), en overweging 96 van die verordening alsook met artikel 2, tweede lid, van de wet van 30 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2018 pub. 05/09/2018 numac 2018040581 bron federale overheidsdienst justitie, federale overheidsdienst binnenlandse zaken en ministerie van landsverdediging 30 JULI 2018 - Wet betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens sluiten `betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens', schrijft voor dat de toezichthoudende autoriteit, in casu de Gegevensbeschermingsautoriteit bedoeld in de wet van 3 december 2017 `tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit', wordt geraadpleegd bij het opstellen van een voorstel voor een door een nationaal parlement vast te stellen wetgevingsmaatregel, of van een voorstel voor een daarop gebaseerde regelgevingsmaatregel, in verband met verwerking.

Bijgevolg moet over die bepalingen het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit worden ingewonnen.(1) Indien het vervullen van dat vormvereiste nog aanleiding zou geven tot wijzigingen die niet louter vormelijk zijn en niet voortvloeien uit het gevolg dat aan dit advies wordt gegeven, moet over die wijzigingen nogmaals het advies van de afdeling Wetgeving worden gevraagd, overeenkomstig artikel 3, § 1, eerste lid, van de wetten `op de Raad van State' gecoördineerd op 12 januari 1973. 2. Aangezien protocol nr.575/5 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten van 24 mei 2023 niet is ondertekend door de verantwoordelijke leiders van de vakorganisaties, noch door de leden van de overheidsafvaardiging, kan het vormvereiste niet worden geacht naar behoren te zijn vervuld.

De steller van het ontwerp dient erop toe te zien dat dit voorafgaande vormvereiste naar behoren wordt vervuld.(2) ONDERZOEK VAN HET ONDERWERP Artikelen 2 en 9 1. In de ontworpen artikelen VI.I.16, § 1, eerste lid, en VIII.IX.4, eerste lid, wordt bepaald dat aspiranten en contractuele personeelsleden niet het recht hebben een flexibele werkregeling of zorgverlof aan te vragen.

Richtlijn (EU) 2019/1158 is, volgens artikel 2 ervan, evenwel op alle werknemers van toepassing.

De bij het dossier gevoegde "toelichtingsfiche" vermeldt dat de wet van 7 oktober 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/10/2022 pub. 31/10/2022 numac 2022206297 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Wet tot gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers, en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad en tot regeling van een aantal andere aspecten op het vlak van de verloven (1) sluiten `tot gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers, en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad en tot regeling van een aantal andere aspecten op het vlak van de verloven' van toepassing is op de contractuele personeelsleden.

Die fiche bevat echter geen enkele precisering over de aspiranten.

Op een vraag daarover heeft de gemachtigde ambtenaar het volgende geantwoord: "Les aspirants sont effectivement des travailleurs dans le sens de l'article 2 de la directive 2019/1158, mais ils constituent une catégorie particulière de membres du personnel qui ne peut être mise sur le même pied que les membres du personnel déjà nommés qui ont suivi et réussi une formation de base. Les membres du personnel ayant la qualité d'aspirant sont en effet des étudiants qui suivent une formation de base et qui sont dès lors soumis à un régime scolaire spécifique.

La formation de base est une formation professionnelle à temps plein dispensée en vue d'acquérir les compétences professionnelles de base nécessaires à l'exercice d'un emploi dans le cadre opérationnel des services de police.(3) La finalité ainsi que l'organisation des formations de base exigent donc une présence à temps plein(4) de l'aspirant et ne permettent donc pas la mise en place d'une formule souple de travail en faveur de l'aspirant.

En outre, vu que l'aspirant bénéficie d'un régime scolaire spécifique, il est exclu du congé pour motifs impérieux d'ordre familial (5) pendant la formation de base. De plus, vu que le congé d'aidant a un impact sur le nombre de jours de ce congé, il est logique que l'aspirant soit également exclu du droit au congé d'aidant ».

De afdeling Wetgeving neemt akte van die toelichting in deze zin dat ze daaruit afleidt dat de aspirant niet kan worden gekwalificeerd als een werknemer in de zin van richtlijn (EU) 2019/1158. 2. In het ontworpen artikel VI.I.16, § 3, derde lid, 3°, dienen de woorden "paragraaf 1, derde lid" te worden vervangen door de woorden "paragraaf 1, vierde lid". 3. In paragraaf 4, derde lid, van het ontworpen artikel VI.I.16 wordt bepaald dat, indien de bevoegde overheid de aanvraag weigert, het schriftelijke antwoord een omstandige motivering van deze weigeringsbeslissing bevat en dat onder meer wordt aangegeven hoe bij de beoordeling van de aanvraag rekening werd gehouden met de behoeften van de overheid en met die van het personeelslid.

Die vermelding dient te worden weggelaten: - enerzijds is ze een overbodige herhaling van een verplichting die reeds voortvloeit uit de wet van 29 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/07/1991 pub. 18/12/2007 numac 2007001008 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen. - Duitse vertaling sluiten `betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen'; - anderzijds zou ze de indruk kunnen wekken dat de steller van het ontwerp andere bestuurshandelingen die met toepassing van het ontworpen besluit worden gesteld, wil vrijstellen van de verplichting tot uitdrukkelijke motivering die in de wet van 29 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/07/1991 pub. 18/12/2007 numac 2007001008 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen. - Duitse vertaling sluiten is verankerd.

Zoals de afdeling Wetgeving al eerder heeft opgemerkt,(6) spreekt het dus voor zich dat de weigering die ertoe leidt dat een tegenvoorstel betreffende de aanvraag wordt gedaan (tweede lid van dezelfde paragraaf), zelf met redenen moet worden omkleed.

Artikel 4 Het ontworpen artikel VIII.IV.1, § 1, 3° /1 en 7° /1, voorziet enerzijds in een omstandigheidsverlof van 4 werkdagen in geval van het overlijden van de pleegvader of de pleegmoeder van het personeelslid tijdens of na de langdurige pleegzorg, en anderzijds in een omstandigheidsverlof van één werkdag in geval van het overlijden van een pleegkind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) tijdens de kortdurende pleegzorg.

Luidens artikel 11 van het ontwerp moeten die ontworpen bepalingen uitwerking hebben met ingang van 25 juli 2021.

Het ontworpen besluit voorziet echter niet in een omstandigheidsverlof in geval van het overlijden van een pleegkind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) tijdens de langdurige pleegzorg.

Op een vraag daarover heeft de gemachtigde ambtenaar het volgende geantwoord: "En ce qui concerne le congé de circonstance en cas de décès d'un enfant qui est placé auprès du membre du personnel ou de son conjoint dans le cadre du placement familial de longue durée, vous soulignez à juste titre qu'il n'est pas repris dans le présent projet d'arrêté royal, mais je vous confirme que ce congé fait l'objet d'un autre projet d'arrêté royal qui se trouve actuellement dans le parcours des formalités administratives." Met het oog op de inachtneming van het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel dat verankerd is in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wordt de steller van het ontwerp erop geattendeerd dat het absoluut noodzakelijk is de betrokken bepalingen van beide besluiten gelijktijdig in werking te doen treden, en dit op 25 juli 2021.(7) Artikel 11 Dit artikel bepaalt dat het ontworpen besluit in werking treedt de dag volgend op zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de artikelen 3 en 4, b), c) en e), die uitwerking hebben met ingang van 25 juli 2021.

Er wordt aan herinnerd dat bestuurshandelingen krachtens een algemeen rechtsbeginsel in de regel geen terugwerkende kracht hebben, dat terugwerkende kracht evenwel verantwoord kan zijn indien de wet ze toestaat, en dat ze, indien ze niet bij de wet wordt toegestaan, alleen bij wijze van uitzondering kan worden aanvaard, met name wanneer ze nodig is voor de continuïteit van de openbare dienst of voor de regularisatie van een feitelijke of een rechtstoestand en voor zover de vereisten inzake rechtszekerheid vervuld zijn en de individuele rechten worden geëerbiedigd.

Op de vraag waarom in een dergelijke terugwerkende kracht wordt voorzien, heeft de gemachtigde ambtenaar het volgende geantwoord: « Le projet d'article 11 prescrit que les projets d'articles 3 et 4, b), c) et e), entrent en vigueur avec effet rétroactif à partir du 25 juillet 2021, et ce dans un souci d'uniformité avec les autres secteurs. Aussi, dans le même ordre d'idées, afin d'assurer une égalité de traitement des membres du personnel des services de police avec ceux des autres secteurs, l'autorité s'est engagée auprès des organisations syndicales représentatives des services de police d'appliquer les droits découlant des modifications susmentionnées à partir du 25 juillet 2021 ».

Aangezien het ontwerp geen enkel ongunstig gevolg heeft voor zijn adressaten, is die terugwerking inderdaad aanvaardbaar.

De griffier, De voorzitter, Esther CONTI Martine BAGUET _______ Nota's (1) Zie onder meer advies 73.591/4 van 28 juni 2023 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van diverse bepalingen met betrekking tot de Work Life Balance als omzetting van de Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad'. (2) Zie onder meer advies 68.838/2 van 8 maart 2021 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 2 mei 2021Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 02/05/2021 pub. 14/06/2021 numac 2021042027 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten betreffende het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling type koninklijk besluit prom. 02/05/2021 pub. 18/05/2021 numac 2021041435 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeelL van de politiediensten betreffende de moederschapsbescherming type koninklijk besluit prom. 02/05/2021 pub. 08/06/2021 numac 2021020682 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten sluiten `tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/03/2001 pub. 31/03/2001 numac 2001000327 bron ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie Koninklijk besluit tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten sluiten tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten betreffende de moederschapsbescherming'. (3) Voetnoot 1 van het antwoord van de gemachtigde ambtenaar: Article 4 de l'arrêté royal du 20 novembre 2001 relatif aux formations de base des membres du personnel du cadre opérationnel des services de police et portant diverses dispositions transitoires juncto article 4 de l'arrêté royal du 24 septembre 2015 relatif à la formation de base des membres du personnel du cadre de base des services de police. Article 3 de l'arrêté royal du 29 mai 2023 relatif à la formation de base des membres du personnel du cadre moyen spécialisé des services de police.

Article 3 de l'arrêté royal du 22 juillet 2018 relatif à la formation de base des membres du personnel du cadre d'agents de sécurisation de police et du cadre d'assistants de sécurisation de police et fixant l'entrée en vigueur des articles 1er, 9 à 13, 15 à 24, 33 à 38 et 41 à 49 de la loi du 12 novembre 2017 relative aux assistants et agents de sécurisation de police et portant modification de certaines dispositions concernant la police. (4) Voetnoot 2 van het antwoord van de gemachtigde ambtenaar: Article IV.II.4 et art. IV.II.42 PJPol. (5) Voetnoot 3 van het antwoord van de gemachtigde ambtenaar : (6) Zie advies 73.591/4. (7) Zie artikel 11 van het ontwerp. 14 DECEMBER 2023. - Koninklijk besluit tot wijziging van het RPPol als gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, artikel 121, vervangen bij de wet van 26 april 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/03/2001 pub. 31/03/2001 numac 2001000327 bron ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie Koninklijk besluit tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten sluiten tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol);

Gelet op het advies van de Inspecteur-generaal van Financiën, gegeven op 22 mei 2023;

Gelet op het advies van de Raad van burgemeesters, gegeven op 9 juli 2023;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, d.d. 12 juli 2023;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken, d.d. 12 juli 2023;

Gelet op advies 74.358/2 van de Raad van State, gegeven op 20 september 2023, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op het protocol van onderhandeling nr. 575/5 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten, gesloten op 11 oktober 2023;

Gelet op het advies DA230044 van het Controleorgaan op de Politionele Informatie, gegeven op 5 december 2023;

Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad.

Art. 2.In deel VI, titel I, RPPol wordt een hoofdstuk VI ingevoegd dat het artikel VI.I.16 bevat, luidende: "HOOFDSTUK VI. - FLEXIBELE WERKREGELING. Art. VI.I.16. § 1. Het personeelslid, met uitzondering van de aspirant en het contractuele personeelslid, heeft het recht om voor een aaneengesloten periode van maximum twaalf maanden een flexibele werkregeling aan te vragen voor zorgdoeleinden.

De bevoegde overheid en het personeelslid kunnen, in afwijking van het eerste lid, in onderling akkoord een flexibele werkregeling overeenkomen voor een aaneengesloten periode van meer dan twaalf maanden.

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de aanvragen van personeelsleden die kaderen in wettelijke of reglementaire bepalingen die voorzien in een recht op de aanpassing van de bestaande arbeidsregeling of in andere wettelijke of reglementaire bepalingen die voorzien in een recht om dergelijke aanpassing aan te vragen.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° "flexibele werkregeling": een aanpassing van het bestaande dienstrooster van het personeelslid;2° "zorgdoeleinden": a) de zorg voor het kind van het personeelslid vanaf de geboorte of in het kader van de adoptie van een kind door het personeelslid, vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft, en dit tot het kind twaalf jaar wordt. Deze leeftijdsgrens wordt vastgesteld op eenentwintig jaar wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

Aan de voorwaarde van de twaalfde of eenentwintigste verjaardag moet zijn voldaan uiterlijk gedurende de overeenkomstig paragraaf 3 aangevraagde periode; b) het verlenen van persoonlijke zorg of steun aan een welbepaald gezins- of familielid dat om een ernstige medische reden behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun;3° "gezinslid": elke persoon die samenleeft met het personeelslid op dezelfde woonplaats;4° "familielid": een bloedverwant in de eerste graad van het personeelslid die niet met het personeelslid op dezelfde woonplaats samenleeft;5° "een ernstige medische reden als gevolg waarvan men behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun": elke gezondheidstoestand, al dan niet het gevolg van een ziekte of een medische ingreep, die door de behandelende arts van het gezins- of familielid als ernstige medische reden wordt beschouwd en waarbij deze arts oordeelt dat er behoefte is aan aanzienlijke zorg of steun, zijnde elke vorm van bijstand of verzorging op sociaal, familiaal of emotioneel vlak. § 2. Het personeelslid maakt gebruik van het recht om een flexibele werkregeling aan te vragen voor het doel waarvoor het is ingesteld.

Het personeelslid onthoudt zich van elk misbruik ervan. § 3. Het personeelslid dat een flexibele werkregeling wenst te bekomen voor zorgdoeleinden, bezorgt de bevoegde overheid hiertoe minstens twee maanden en hoogstens drie maanden vóór de gewenste aanvang van de flexibele werkregeling een schriftelijke aanvraag. Deze termijn kan worden ingekort op vraag van het personeelslid en in onderling akkoord met de bevoegde overheid.

Het personeelslid dient de aanvraag bij aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs in bij de bevoegde overheid.

Uit de aanvraag moet blijken dat het personeelslid zich beroept op het recht om een flexibele werkregeling aan te vragen, zoals bepaald in dit hoofdstuk. De aanvraag bevat minstens de volgende elementen: 1° de gewenste flexibele werkregeling;2° de begin- en einddatum van de aaneengesloten periode waarvoor de flexibele werkregeling wordt gevraagd;3° het bewijs dat aan de voorwaarde vermeld in paragraaf 1, vierde lid, 3° of 4°, is voldaan. § 4. De bevoegde overheid beoordeelt deze aanvraag en geeft er gevolg aan rekening houdend met de behoeften van de overheid en die van het personeelslid. De bevoegde overheid bezorgt het personeelslid binnen de maand volgend op de aanvraag of bij inkorting van de aanvraagtermijn bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, ten laatste de dag voorafgaand aan de gewenste aanvang van de flexibele werkregeling een schriftelijk antwoord.

De bevoegde overheid kan de aanvraag toestaan, weigeren of een met redenen omkleed tegenvoorstel doen bestaande uit een andere flexibele werkregeling of een andere periode die beter aansluit bij de behoeften van de overheid.

Indien de bevoegde overheid de aanvraag weigert, bevat het in het eerste lid bedoelde schriftelijk antwoord een omstandige motivering van deze weigeringsbeslissing. Daarbij wordt onder meer aangegeven op welke wijze bij de beoordeling van de aanvraag rekening werd gehouden met de behoeften van de overheid en die van het personeelslid.

Het uitblijven van een antwoord van de bevoegde overheid, binnen de in het eerste lid vermelde termijn, wordt gelijkgesteld met een akkoord. § 5. Uiterlijk op het moment dat de flexibele werkregeling een aanvang neemt, verstrekt het personeelslid aan de bevoegde overheid het document of de documenten tot staving van het ingeroepen zorgdoeleinde.

Ingeval de aanvraag is ingediend met het oog op het verlenen van persoonlijke zorg of steun aan een welbepaald gezins- of familielid dat om een ernstige medische reden behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun wordt het bewijs hiervan geleverd aan de hand van een attest dat ten vroegste in het kalenderjaar van de aanvraag is afgeleverd door de behandelende arts van het gezins- of familielid en waaruit blijkt dat dit gezins- of familielid om een ernstige medische reden behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun. Dit attest mag de medische reden zelf niet vermelden.

Tenzij anders wordt bepaald, moet aan alle voorwaarden in het kader van dit hoofdstuk zijn voldaan op het moment waarop de flexibele werkregeling een aanvang neemt. § 6. Op zijn schriftelijk verzoek aan de bevoegde overheid en mits inachtname van een opzegperiode van tien werkdagen kan het personeelslid zijn oorspronkelijke arbeidsregeling opnieuw opnemen voor de voorziene einddatum van de periode van flexibele werkregeling.

De bevoegde overheid beoordeelt dit verzoek en geeft er binnen de vijf werkdagen, na ontvangst van het in het eerste lid vermelde verzoek, schriftelijk gevolg aan, rekening houdend met de behoeften van de overheid en die van het personeelslid.

Het personeelslid hervat na afloop van de flexibele werkregeling zijn oorspronkelijke arbeidsregeling.".

Art. 3.Artikel VIII.I.1 RPPol, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 augustus 2005 en van 12 januari 2023, wordt aangevuld met de bepalingen onder 5° en 6°, luidende: "5° "kortdurende pleegzorg": alle vormen van pleegzorg die niet voldoen aan de voorwaarden van de langdurige pleegzorg; 6° "pleegvader en -moeder": de pleegouder die in het raam van de pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming.".

Art. 4.In artikel VIII.IV.1 RPPol, vervangen door de koninklijke besluiten van 29 januari 2014 en van 2 mei 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) paragraaf 1, 2°, wordt vervangen als volgt: "2° de geboorte van een kind waarvan de afstamming langs de zijde van het personeelslid vaststaat: 20 werkdagen. Bij ontstentenis van een persoon die dit verlof opneemt op grond van de afstamming met het kind, heeft het personeelslid dat samenleeft als koppel op dezelfde woonplaats met de moeder van het kind recht op het verlof.

Het recht op moederschapsverlof dat genoten wordt in toepassing van de artikelen VIII.V.1 tot en met VIII.V.11, sluit, in voorkomend geval, voor eenzelfde ouder het recht op het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de geboorte uit, dat wordt geopend door de vorige leden;"; b) in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 3° /1 ingevoegd, luidende: "3° /1 het overlijden van de pleegvader of de pleegmoeder van het personeelslid tijdens of na de langdurige pleegzorg: 4 werkdagen;"; c) in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 7° /1 ingevoegd, luidende: "7° /1 het overlijden van een pleegkind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) tijdens de kortdurende pleegzorg: 1 werkdag;"; d) paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende: "Indien het contractuele personeelslid gebruik maakt van het omstandigheidsverlof naar aanleiding van de geboorte, voorzien in paragraaf 1, 2°, is artikel 30, § 4 en § 5, van dezelfde wet van toepassing."; e) het artikel wordt aangevuld met de paragrafen 3 en 4, luidende: " § 3.Om één van de verloven bedoeld in dit artikel te genieten, dient het personeelslid het bewijs te leveren van de gebeurtenis. § 4. De in paragraaf 1 bedoelde omstandigheidsverloven kunnen worden opgenomen binnen de maand na de gebeurtenis, met uitzondering van het omstandigheidsverlof bedoeld in paragraaf 1, 2°, dat kan worden opgenomen binnen de vier maanden te rekenen vanaf de datum van de geboorte.

Deze verloven kunnen door het personeelslid worden opgenomen na de in het vorige lid bedoelde periodes, mits het verband kan worden aangetoond tussen de gebeurtenis en het ogenblik waarop het omstandigheidsverlof wordt opgenomen.".

Art. 5.Het opschrift van deel VIII, titel VI, RPPol wordt vervangen als volgt: "TITEL VI. - OMGEZET MOEDERSCHAPSVERLOF.".

Art. 6.In de artikelen VIII.VI.1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 november 2004, VIII.VI.2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 maart 2008, en VIII.VI.3 RPPol wordt het woord "vaderschapsverlof" telkens vervangen door de woorden "omgezet moederschapsverlof".

Art. 7.Artikel VIII.VII.1 RPPol, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 januari 2023Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 12/01/2023 pub. 25/01/2023 numac 2022034708 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten betreffende het zorgouderschap en het ouderschapsverlof sluiten, wordt aangevuld met een zesde lid, luidende: "Het personeelslid dat het verlof bedoeld in dit artikel wenst te genieten, deelt aan de bevoegde overheid de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. De mededeling gebeurt schriftelijk minstens twee maanden vóór de aanvang van het verlof, tenzij de bevoegde overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt.".

Art. 8.Het opschrift van deel VIII, titel IX, RPPol wordt vervangen als volgt: "TITEL IX. - VERLOF OM DWINGENDE REDENEN VAN FAMILIAAL BELANG EN ZORGVERLOF.".

Art. 9.In deel VIII, titel IX, RPPol wordt een artikel VIII.IX.4 ingevoegd, luidende: "Art. VIII.IX.4. Aan het personeelslid, met uitzondering van de aspirant en het contractuele personeelslid, wordt een zorgverlof toegestaan. Dit personeelslid heeft het recht om van zijn dienst afwezig te zijn gedurende maximaal vijf, al dan niet aaneensluitende, werkdagen per kalenderjaar, met het oog op het verlenen van persoonlijke zorg of steun aan een gezins- of een familielid dat om een ernstige medische reden behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun, volgens de voorwaarden en regels zoals bepaald in dit artikel.

Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: 1° "gezinslid": elke persoon die samenleeft met het personeelslid op dezelfde woonplaats;2° "familielid": een bloedverwant in de eerste graad van het personeelslid die niet met het personeelslid op dezelfde woonplaats samenleeft;3° "een ernstige medische reden als gevolg waarvan men behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun": elke gezondheidstoestand, al dan niet het gevolg van een ziekte of een medische ingreep, die door de behandelende arts van het gezins- of familielid als een ernstige medische reden wordt beschouwd en waarbij deze arts oordeelt dat er behoefte is aan aanzienlijke zorg of steun, zijnde elke vorm van bijstand of verzorging op sociaal, familiaal of emotioneel vlak. Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op zorgverlof stelt de bevoegde overheid hier vooraf van in kennis.

Het personeelslid bezorgt de bevoegde overheid ter staving van zijn afwezigheid zo spoedig mogelijk een attest dat in het kalenderjaar waarin het zorgverlof wordt opgenomen door de behandelende arts van het gezins- of familielid is afgeleverd en waaruit blijkt dat dit gezins- of familielid om een ernstige medische reden behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun. Dit attest mag de medische reden zelf niet vermelden.

Het zorgverlof wordt aangerekend op het aantal werkdagen verlof om dwingende redenen van familiaal belang waarover het personeelslid per kalenderjaar beschikt in toepassing van de artikelen VIII.IX.1 tot en met VIII.IX.3.

Het zorgverlof wordt niet bezoldigd.".

Art. 10.In artikel XI.II.8, § 2, RPPol, vervangen door het koninklijk besluit van 26 maart 2014, wordt de bepaling onder 2°, vervangen als volgt: "2° het omgezet moederschapsverlof verkregen bij toepassing van het koninklijk besluit van 17 oktober 1994 betreffende de omzetting van het moederschapsverlof bij overlijden of hospitalisatie van de moeder;".

Art. 11.Dit besluit treedt in werking de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de artikelen 3 en 4, b), c) en e), die uitwerking hebben met ingang van 25 juli 2021.

Art. 12.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en de minister bevoegd voor Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 december 2023.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. VERLINDEN De Minister van Justitie, P. VAN TIGCHELT

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^