gepubliceerd op 25 december 2002
Koninklijk besluit houdende wijzigingen van diverse reglementaire bepalingen betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen.
12 DECEMBER 2002. - Koninklijk besluit houdende wijzigingen van diverse reglementaire bepalingen betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen.
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, vervangen bij de wet van 22 juli 1993;
Gelet op de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 99, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en bij de wetten van 21 december 1994, 22 december 1995, 13 februari 1998 en 27 december 2000 en bij het koninklijk besluit van 30 november 2001, op artikel 100, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986, bij de wetten van 21 december 1994 en 26 maart 1999 en bij de programmawet van 30 december 2001, op artikel 100bis ingevoegd door de wet van 21 december 1994, op artikel 102, ingevoegd door het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1995 en 30 december 2001 op artikel 102bis , ingevoegd door de wet van 21 december 1994 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1995 en 10 augustus 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 28ter , ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 november 1982 en vervangen bij het koninklijk besluit van 19 november 1998 en op artikel 108, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 november 1967 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 1998;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries, inzonderheid op artikel 3, vervangen bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1999 en 10 juni 2002, op artikel 12, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, op artikel 15, op artikel 28, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, op artikel 31, op artikel 33, op artikel 34, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, op artikel 35, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2002, op artikel 36, op artikel 56, op artikel 57, op artikel 60, op artikel 63, op artikel 64, op artikel 117, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1999 en 20 juli 2000, op artikel 128, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, op artikel 130, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, op de artikelen 131-132, op artikel 152, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2002, en op artikel 153, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2002;
Overwegende dat door de uitbreiding van het omstandigheidsverlof voor ambtenaren en door de opheffing van de disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst het past de artikelen 28ter en 108 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel te wijzigen;
Overwegende dat het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen dient te worden aangepast aan de recentste evoluties op het vlak van de moederschapsbescherming gelet op het Europees Sociaal Handvest, meer bepaald artikel 8, § 3, betreffende de bezoldigde borstvoedingspauzes en gelet op het verdrag nr. 183 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de herziening van het verdrag (herzien) betreffende de bescherming van het moederschap, 1952, meer bepaald artikel 10 tot instelling van een recht op borstvoedingspauzes;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 mei 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 16 juli 2002;
Gelet op het protocol nr.428 van 31 juli 2002 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op het besluit van de Ministerraad, over het verzoek van de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
Gelet op advies 34.001/1 van de Raad van State, gegeven op 26 september 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid en van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel
Artikel 1.In artikel 28ter , § 1, derde lid, 3°, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 november 1982 en vervangen bij het koninklijk besluit van 19 november 1998, worden de woorden « de artikels 15 en 20 » vervangen door de woorden « de artikels 15, 15bis en 20 ».
Art. 2.In artikel 108 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 november 1967 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 1998, wordt 1° opgeheven. HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries
Art. 3.Artikel 3, § 1, tweede lid, b), van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries, vervangen bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, wordt aangevuld als volgt : « - de dagen afwezigheid die bekomen werden met toepassing van het artikel 30, §§ 2 en 3, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. » HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen
Art. 4.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1999 en 10 juni 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 wordt 3° opgeheven;2° § 3, 2° wordt vervangen als volgt : « 2° het omstandigheidsverlof, met uitzondering van dat wat vermeld is in artikel 15bis »;3° § 3, 7° wordt vervangen als volgt : « 7° het opvangverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30, § 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;» 4° § 3 wordt aangevuld als volgt : « 10° de borstvoedingspauzes.»
Art. 5.Artikel 12, § 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het personeel dat bij overeenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid voor vaderschapsverlof en adoptieverlof toegekend bij het artikel 30, §§ 2 en 3, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid. »
Art. 6.Artikel 15, 2° en 12°, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 7.Een artikel 15bis wordt ingevoegd in hetzelfde besluit, luidende : « Art. 15bis . Een omstandigheidsverlof wordt eveneens toegekend voor de bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie de ambtenaar op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft.
Het verlof bedoeld in dit artikel bedraagt tien werkdagen en wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. »
Art. 8.Artikel 28 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, wordt vervangen als volgt : «
Art. 28.Op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar wordt de moederschapsrust, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de achtste week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gearbeid heeft vanaf de zevende week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de negende week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.
Worden daarvoor gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de in artikel 14 bedoelde feestdagen;3° de in de artikelen 15 en 20 bedoelde verloven;4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;5° de afwezigheden wegens ziekte, met uitsluiting van afwezigheden bedoeld in artikel 26.»
Art. 9.In artikel 31, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 » vervangen door de woorden « met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector ».
Art. 10.In artikel 33, § 1, van hetzelfde besluit worden de woorden « , op datum van de bevalling, » geschrapt.
Art. 11.Een artikel 33bis wordt ingevoegd in hetzelfde besluit, luidende : « Art. 33bis . Wanneer het pasgeboren kind evenwel gedurende ten minste acht weken, te rekenen vanaf zijn geboorte, in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan de vrouwelijke ambtenaar de verlenging van het postnataal verlof waarop zij krachtens artikel 28 recht heeft, uitstellen tot op het ogenblik waarop het pasgeboren kind naar huis komt. Met dat doel bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waaronder zij ressorteert : 1° op het ogenblik dat zij het werk herneemt, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen is sinds ten minste acht weken;2° op het ogenblik dat zij de verlenging van het postnataal verlof aanvraagt, een getuigschrift van de verplegingsinrichting dat de datum vermeldt waarop het pasgeboren kind de inrichting verlaat. De vrouwelijke ambtenaar behoudt haar recht op het uitstel van de verlenging van het postnataal verlof wanneer haar kind overlijdt binnen een jaar na zijn geboorte. »
Art. 12.Een artikel 33ter wordt ingevoegd in hetzelfde besluit, luidende : « Art. 33ter . § 1. De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven tot zeven maanden na de geboorte van het kind.
In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind en voor zover één en ander blijkt uit een medisch getuigschrift, kan de totale duur tijdens welke de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op borstvoedingspauzes, met maximum twee maanden worden verlengd. § 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één keer of twee keer.
De duur van borstvoedingspauze(s) is bij de duur van de prestaties van de werkdag begrepen.
De vrouwelijke ambtenaar dient met de overheid waaronder zij ressorteert overeen te komen op welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen. Bij ontstentenis van een akkoord vallen de borstvoedingspauzes onmiddellijk vóór of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden. § 3. De vrouwelijke ambtenaar die wenst de borstvoedingspauzes te genieten brengt schriftelijk twee maanden op voorhand de overheid waaronder ze ressorteert hiervan op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van de vrouwelijke ambtenaar geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, O.N.E. of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.
Nadien bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waarvan zij afhangt elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan. »
Art. 13.In artikel 34 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, worden de woorden "bij de geboorte of de adoptie van een kind" vervangen door de woorden "bij de geboorte, de adoptie of de plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg".
Art. 14.In artikel 35, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijke besluit van 26 mei 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2002, worden de woorden « Het verlof kan niet worden gesplitst in maanden. » vervangen door de woorden « Op vraag van de ambtenaar kan het voltijds verlof opgesplitst worden in maanden. Het halftijds verlof kan niet worden gesplitst in maanden. »
Art. 15.Artikel 36, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Voor de toepassing van dit artikel wordt de situatie die ontstaat ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin van een minderjarige en pleegvoogdij gelijkgesteld met adoptie. »
Art. 16.In artikel 56, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of » geschrapt.
Art. 17.Artikel 57 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 18.Artikel 60, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 19.Afdeling 2 van hoofdstuk IX van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 september 2002, wordt opgeheven.
Art. 20.In artikel 117 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1999 en 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, derde lid wordt opgeheven;2° § 3, tweede lid wordt vervangen als volgt : « De ambtenaar die zijn loopbaan deeltijds met toepassing van dit artikel onderbreekt, ontvangt maandelijks van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een uitkering waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld : 1° 86,32 EUR voor de ambtenaren die hun prestaties met één vijfde verminderen;2° 215,80 EUR voor de ambtenaren die hun prestaties met de helft verminderen.»
Art. 21.In artikel 128, eerste lid van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999 worden de woorden « dient het bestuur » vervangen te worden door de woorden « kan het bestuur ».
Art. 22.De artikelen 130, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, 131 en 132 van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art. 23.In artikel 152 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2002, wordt tussen het derde en het vierde lid het volgende lid ingevoegd : « De ambtenaren die op de datum van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 12 december 2002 houdende wijzigingen van diverse reglementaire bepalingen betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen een loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen of medische bijstand ten belope van één derde of één vierde van hun normale prestaties genieten, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren, tot de aan de gang zijnde periode van afwezigheid is afgelopen. »
Art. 24.In artikel 153 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2002, worden tussen het tweede en het derde lid de volgende leden ingevoegd : « Voor de ambtenaren die vóór 1 januari 2002 hun loopbaan hebben onderbroken voor palliatieve zorgen, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de maxima per omstandigheid bedoeld in artikel 117, § 1.
Voor de ambtenaren die vóór 1 januari 2002 hun loopbaan hebben onderbroken wegens medische bijstand, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de maxima per omstandigheid bedoeld in artikel 117, § 2. » HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 25.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad , met uitzondering van de artikelen 1, 3, 4, 2°, 3° en 4°, 5, 6, 7 en 12, die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2002 en met uitzondering van de artikelen 20, 21 en 22, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2002.
Artikelen 6 en 7 zijn enkel van toepassing voor zover de bevalling heeft plaatsgevonden na de inwerkingtreding van deze artikelen.
Art. 26.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 december 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister Van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister Van Ambtenarenzaken, L.VAN DEN BOSSCHE