gepubliceerd op 21 januari 2009
Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 111, 114, 115, 116, 118, 124, 127, 129 en 131ter van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, tot wijziging van artikel 8 van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, tot wijziging van artikel 3 van het koninklijk besluit van 26 maart 2003 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, q, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de onthaalouders en tot wijziging van artikel 12 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het Generatiepact
11 JANUARI 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 111, 114, 115, 116, 118, 124, 127, 129 en 131ter van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, tot wijziging van artikel 8 van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, tot wijziging van artikel 3 van het koninklijk besluit van 26 maart 2003 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, q, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de onthaalouders en tot wijziging van artikel 12 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het Generatiepact
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1, derde lid, i, vervangen bij de wet van 14 februari 1961, o, ingevoegd bij de wet van 22 mei 2001, q, ingevoegd bij de wet van 24 december 2002 en x, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 maart 2003 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, q, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de onthaalouders;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het generatiepact;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 18 december 2008;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financïen, gegeven op 17 december 2008;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting van 19 december 2008;
Om redenen van dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat de sociale gesprekspartners in hun ontwerp van interprofessioneel akkoord een aantal voorstellen hebben opgenomen om vanaf 1 januari 2009 het verzekeringsprincipe van het stelsel van de werkloosheidsuitkeringen te versterken en om deze uitkeringen welvaartsvaster te maken; dat de onmiddellijke uitvoering van die voorstellen leidt tot een verhoging van de uitkeringen van de meeste werklozen die na 1 januari 2009 werkloos worden en van sommige werklozen van wie de werkloosheid reeds vóór die datum begon; dat in het kader van de huidige recessie bovendien gevreesd moet worden voor een belangrijke stijging van het aantal ontslagen; dat een verhoging van de koopkracht van deze slachtoffers van de economische crisis een belangrijke bijdrage kan leveren in het beperken van het effect van deze crisis en het afweren van een sneeuwbaleffect, aangezien dit extra inkomen in de meeste gevallen onmiddellijk zal aangewend worden voor particuliere consumptie; dat deze voorstellen van de sociale gesprekspartners dan ook volledig passen binnen het herstelplan van de regering van 11 december en aansluiten bij de aanbevelingen van de Europese Commissie en Europese Raad om dringend maatregelen te nemen die o.a. bijdragen tot het ondersteunen van de consumptie; dat elk uitstel dan ook de effecten van de recessie op de werkgelegenheid zou verzwaren;
Gelet op advies 45.733/1 van de Raad van State, gegeven op 30 december 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Werk;
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 111 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, worden het derde en het vierde lid vervangen door de volgende leden : « De grens tot beloop waarvan het gemiddeld dagloon van de werknemer in aanmerking wordt genomen, wordt bepaald op het grensbedrag A dat gelijk is aan 60,6334 euro per dag.
In afwijking van het derde lid wordt het grensbedrag A vervangen door : 1° het grensbedrag B, gelijk aan 64,8848 euro per dag, voor de berekening van de uitkering bedoeld in artikel 114, § 2, derde lid, 2°;2° het grensbedrag C, gelijk aan 69,6176 euro per dag, voor de berekening van de uitkering bedoeld in artikel 114, § 2, derde lid, 1° en van de uitkering van de tijdelijk werkloze bedoeld in artikel 114, § 6. Het in het derde en vierde lid vermelde bedragen worden gekoppeld aan de spilindex 103,14 geldend op 1 juni 1999 (basis 1996 = 100), volgens de regels bepaald in artikel 113. Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten en leidt tot een verhoging met één eenheid van het vorige cijfer indien het minstens 5 bereikt. »
Art. 2.In artikel 114 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) § 2, eerste lid, tweede streepje, wordt vervangen door de volgende bepaling : - 20 pct. van het gemiddeld dagloon voor de samenwonende werknemer;
B) § 2 wordt aangevuld met het volgende lid : De in het eerste lid bedoelde periode van 12 maanden bestaat uit twee opeenvolgende periodes van zes maanden, waarbij : 1° in de eerste periode het dagbedrag van de uitkering berekend wordt met inachtneming van het in artikel 111, vierde lid bedoelde grensbedrag C;2° in de tweede periode het dagbedrag van de uitkering berekend wordt met inachtneming van het in artikel 111, vierde lid bedoelde grensbedrag B.».
C) in § 3 wordt het cijfer van 13 % vervangen door het cijfer 15 %;
D) er wordt een § 3bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 3bis. In afwijking van § 3 wordt, na de eerste vijftien maanden van werkloosheid, de toeslag voor het verlies van een enig inkomen van de alleenwonende werknemer vastgesteld op 13 pct. van het gemiddeld dagloon. Deze periode van vijftien maanden wordt verlengd met drie maanden per jaar beroepsverleden als loontrekkende.
Deze afwijking is niet van toepassing op de werknemer die op het einde van de in het eerste lid bedoelde periode : 1° hetzij een beroepsverleden als loontrekkende van 20 jaar heeft;2° hetzij een blijvende graad van arbeidsongeschiktheid van ten minste 33 pct.heeft; het percentage van ongeschiktheid wordt vastgesteld door de voor het werkloosheidsbureau aangewezen geneesheer overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 141. »;
E) in § 4 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het bedrag van 13,83 EUR vervangen door het bedrag van 14,11 euro;2° in het derde lid worden de bedragen van 13,83 EUR en 4,32 EUR vervangen door respectievelijk de bedragen van 14,11 euro en 4,41 euro.
Art. 3.Artikel 115, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art 115. Het minimum dagbedrag van de werkloosheidsuitkering wordt vastgesteld op : 1° 31,79 euro voor de werknemer met gezinslast;2° 26,71 euro voor de alleenwonende werknemer;3° 20,02 euro voor de samenwonende werknemer vóór het verstrijken van de eventueel verlengde periode van vijftien maanden bedoeld in artikel 114, § 4.»
Art. 4.Artikel 116, §5, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 november 1994 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 december 2001, wordt vervangen door de volgende bepalingen : « § 5. De werknemer bedoeld in artikel 28, § 3, wordt beschouwd als een werknemer die zich bevindt in de eerste periode van zes maanden, bedoeld in artikel 114, § 2, derde lid, 1°.
De daguitkering van de werknemer niet bedoeld in artikel 28, § 3, die uitsluitend tewerkgesteld is met overeenkomsten van zeer korte duur, wordt na het verstrijken van de eerste 12 maanden werkloosheid, berekend overeenkomstig de artikelen 114 en 116, §§ 1 tot 4 en 6 vastgesteld met inachtneming van het in artikel 111, vierde lid bedoelde grensbedrag A. De bepaling van het vorige lid geldt niet voor de werknemer tewerkgesteld in de hotelnijverheid. »
Art. 5.Artikel 118, § 2, 1° van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° voor de werknemer bedoeld in artikel 28, § 3, bij elke wijziging van de conventionele loonschaal die op hem van toepassing is en telkens hij onder de toepassing van een andere loonschaal valt; ».
Art. 6.In artikel 124 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepalingen : « Het dagbedrag van de overbruggingsuitkering en van de wachtuitkering wordt vastgesteld : 1° voor de werknemer met gezinslast op 30,98 euro;2° voor de alleenwonende werknemer op : a) 8,80 euro, indien hij minder dan 18 jaar is;b) 13,83 euro, indien hij 18 tot minder dan 21 jaar is;c) 22,91 euro, indien hij 21 jaar is of ouder;3° voor de samenwonende werknemer : a) 7,55 euro indien hij minder dan 18 jaar is;b) 12,04 euro indien hij 18 jaar is of meer; B) in het tweede lid worden de bedragen van 7,83 euro en 12,58 euro respectievelijk vervangen door de bedragen van 7,99 euro en 12,83 euro.
Art. 7.In artikel 127, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) het 2° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° voor de alleenwonende werknemer die de leeftijd van 55 jaar bereikt heeft : a) op 5 pct.van het gemiddeld dagloon, gedurende de periode waarin overeenkomstig artikel 114, § 3, een toeslag voor het verlies van een enig inkomen van 15 pct. wordt toegekend; b) op 7 pct.van het gemiddeld dagloon, gedurende de periode waarin overeenkomstig art. 114, § 3bis een toeslag voor het verlies van een enig inkomen van 13 pct. wordt toegekend. »;
B) het 4° wordt vervangen door de volgende bepaling : « voor de samenwonende werknemer waarvoor het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering werd bepaald op 14,11 euro, op 2,84 euro. »
Art. 8.Artikel 129 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 9.In artikel 131ter, derde lid, van hetzelfde besluit wordt tussen de woorden « artikel 111 » en « en » de woorden « derde lid » ingevoegd.
Art. 10.Artikel 8, eerste lid, van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen wordt aangevuld met de volgende zin : « De grens tot beloop waarvan het gemiddeld dagloon van de werknemer in aanmerking wordt genomen, stemt overeen met het grensbedrag A bedoeld in artikel 111, derde lid van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991. »
Art. 11.Artikel 12, eerste lid, van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het generatiepact wordt aangevuld met de volgende zin : « De grens tot beloop waarvan het gemiddeld dagloon van de werknemer in aanmerking wordt genomen, stemt overeen met het grensbedrag A bedoeld in artikel 111, derde lid van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991. »
Art. 12.Artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 26 maart 2003 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, q, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de onthaalouders, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het dagbedrag van de opvanguitkering wordt vastgelegd op 22,28 euro. »
Art. 13.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009, met uitzondering van de artikelen 2 C), en D), en 7 A), die in werking treden op 1 mei 2009 en van de artikelen 2 E), 3, 6, 7 B) en 12 die in werking treden op 1 september 2009.
Artikel 111 van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van dit besluit, blijft evenwel van toepassing op de werknemer die vóór de inwerkingtreding van onderhavig besluit uitkeringen genoot, tot op de dag voorafgaand aan deze waarop de berekeningsbasis van de uitkering herzien wordt in toepassing van artikel 118 van het voormeld besluit.
Artikel 114, § 2, derde lid van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991, zoals ingevoegd bij dit besluit, is evenwel slechts van toepassing op de werknemers die vanaf 1 oktober 2008 voor het eerst gerechtigd zijn op uitkeringen met toepassing van dit artikel of het voordeel verkrijgen van een nieuwe werkloosheidsperiode in toepassing van artikel 116, §§ 1 of 3.
Het beletsel tot toekenning van de anciënniteitstoeslag, vastgesteld krachtens de bepaling van artikel 129 van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van dit besluit, wordt opgeheven met ingang van 1 januari 2009. Het beletsel gebaseerd op artikel 126, eerste lid, 7° en 8° van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991, kan niet opgeheven worden.
Art. 14.De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Bruxelles, le 11 januari 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET