gepubliceerd op 08 april 2003
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, q, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de onthaalouders
26 MAART 2003. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, q, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de onthaalouders (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1, derde lid, q , ingevoegd bij de wet van 24 december 2002;
Gelet op het advies nr. 1406 van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 12 juni 2002;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 februari 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 13 februari 2003;
Gelet op het advies nr 34.937/1 van de Raad van State, gegeven op 20 februari 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat in artikel 10 van de Programmawet van 24 december 2002, voorzien is dat het sociaal statuut van de onthaalouders ten laatste op 1 april 2003 in werking dient te treden;
Dat de betrokken erkende en gesubsidieerde diensten, de erkende en gesubsidieerde onthaalouders, evenals de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en de uitbetalingsinstellingen - gezien de datum van inwerkingtreding« -« zo snel mogelijk uitsluitsel moeten bekomen over de precieze implicaties van dit sociaal statuut en er bijgevolg voldoende tijd dient te zijn om de betrokkenen hierover grondig te informeren opdat ze zich voldoende kunnen voorbereiden.
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1o « onthaalouder » : de persoon, aangesloten bij een dienst die door een Gemeenschap is erkend, die, zonder met deze dienst verbonden te zijn door een arbeidsovereenkomst, opvang in gezinsverband verzekert, van kinderen die door hun ouders worden gebracht; 2o « kindopvangdag » : de opvang van een kind gedurende een volledige dag; de kindopvangdag wordt geproportioneerd indien de toepasselijke regelgeving voorziet dat de opvang gerekend wordt als een prestatie van een onvolledige dag; 3o « maximum aantal kindopvangdagen » : het aantal kindopvangdagen dat bereikt zou worden indien alle bij de onthaalouder ingeschreven kinderen gedurende de periode van inschrijving in de beschouwde maand, aanwezig zouden zijn; dit aantal mag (n x het aantal dagen met uitsluiting van de zaterdagen en de zondagen) niet overschrijden, waarbij n gelijk is aan het aantal kinderen dat de onthaalouder overeenkomstig de erkenningsbeslissing mag opvangen; 4o « opvanguitkering » : de vergoeding die een onthaalouder ontvangt in toepassing van artikel 7, § 1, derde lid, q , van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Art. 2.§ 1. De onthaalouder is gerechtigd op een opvanguitkering die wordt berekend in functie van het aantal vergoedbare ontbrekende kindopvangdagen in de beschouwde maand.
Het aantal vergoedbare ontbrekende kindopvangdagen wordt bekomen door het maximum aantal kindopvangdagen te verminderen met : 1o het aantal effectieve kindopvangdagen; 2o het aantal kindopvangdagen dat niet gerealiseerd kon worden ingevolge de arbeidsongeschiktheid van de onthaalouder of ingevolge de periode van moederschapsbescherming in hoofde van de onthaalouder; 3o het aantal kindopvangdagen dat niet gerealiseerd werd ingevolge omstandigheden afhankelijk van de wil van de onthaalouder;
Worden voor de toepassing van het tweede lid, 3o, inzonderheid beschouwd als omstandigheden onafhankelijk van de wil van de onthaalouder : 1o de afwezigheid van het kind ingevolge vakantie van de ouders van het op te vangen kind of ingevolge de ziekte van het kind; 2o de inactiviteit die het gevolg is van de tijdelijke onmogelijkheid ingevolge overmacht om kinderen op te vangen of van het verbod kinderen op te vangen ingevolge een besmettelijke ziekte van een persoon die deel uitmaakt van het gezin van de onthaalouder.
Worden voor de toepassing van het tweede lid, 3o, inzonderheid beschouwd als omstandigheden afhankelijk de wil van de onthaalouder, de inactiviteit die het gevolg is van de vakantie van de onthaalouder of van het feit dat de onthaalouder geen opvang wenst te realiseren op een wettelijke feestdag of op een andere dag. § 2. Het overeenkomstig § 1 bekomen aantal vergoedbare ontbrekende kindopvangdagen wordt omgezet naar een fictief aantal werkloosheidsuren door vermenigvuldiging met 1,9.
Het aantal uitkeringen waarop de onthaalouder voor een beschouwde maand aanspraak kan maken, wordt bekomen door het fictief aantal werkloosheidsuren te delen door 6,33.
Wanneer de decimale breuk van het bekomen eindresultaat minder dan 0,25 bedraagt, wordt het resultaat naar de lagere eenheid afgerond; wanneer die breuk gelijk is aan of meer bedraagt dan 0,25 zonder 0,75 te bereiken, wordt het resultaat naar 0,50 afgerond; wanneer die breuk gelijk is aan of meer bedraagt dan 0,75, wordt het resultaat naar de hogere eenheid afgerond. § 3. Het overeenkomstig § 2 bekomen aantal uitkeringen wordt evenwel verminderd met het aantal dagen waarop de onthaalouder : 1o een vervangingsinkomen geniet dat voortvloeit uit een regeling van sociale zekerheid bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1o, a) tot en met d) van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het `handvest` van de sociale zekerheid;deze vermindering geldt evenwel niet indien de beschouwde dagen reeds in mindering werden gebracht in toepassing van § 1, tweede lid, 2o; 2o gerechtigd is op een buitenlandse regeling gelijkaardig aan deze bedoeld in 1o, of op een gelijkaardige regeling geldend voor personeelsleden van een internationale instelling; 3o arbeid verricht in de zin van artikel 45 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, met uitzondering van arbeid als onthaalouder; 4o aanspraak kan maken op een loon in de zin van artikel 46 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991.
In afwijking van het eerste lid, 3o en 4o, wordt evenwel abstractie gemaakt van 1o arbeid verricht in de periode van maandag tot en met vrijdag tussen 18 u en 7 uur, en van het daarvoor toegekende loon, indien het een bijkomstige activiteit betreft die voldoet aan de vereisten van artikel 48 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en die de onthaalouder reeds uitoefende gedurende de drie maanden voorafgaand aan de aanvang van de activiteit als onthaalouder; 2o arbeid en van loon ingevolge een artistieke activiteit, indien deze arbeid overeenkomstig artikel 74bis niet leidt tot het de vermindering van het aantal uitkeringen; 3o arbeid en van loon ingevolge een politiek mandaat; 4o van vakantiegeld in hoofde van de persoon die niet meer verbonden is door een arbeidsovereenkomst.
Art. 3.Het dagbedrag van de opvanguitkering wordt vastgelegd op 21,84 EUR. Het bedrag van de uitkering is gekoppeld aan de spilindex 103,14 geldend op 1 juni 1999 (basis 1996 = 100). Dit bedrag wordt verhoogd of verminderd overeenkomstig artikel 4 van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. De verhoging of de vermindering wordt toegepast vanaf de dag bepaald in artikel 6, 3o, van voornoemde wet.
Het nieuwe bedrag wordt bekomen door het basisbedrag te vermenigvuldigen met een multiplicator gelijk aan 1,0200n, waarbij n overeenstemt met de rang van de bereikte spilindex, zonder dat een intermediaire afronding geschiedt. De spilindex volgend op deze vermeld in het eerste lid wordt als rang 1 beschouwd. De multiplicator wordt uitgedrukt in eenheden, gevolgd door 4 cijfers. Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten en leidt tot een verhoging met één eenheid van het vorige cijfer indien het minstens 5 bereikt.
Wanneer het aldus berekende dagbedrag van de uitkering een gedeelte van een cent bevat, wordt het tot de hogere of lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.
Art. 4.De dienst voor opvanggezinnen bezorgt, na het verstrijken van elke maand, aan de onthaalouder die daarom verzoekt, een « werkloosheidsbewijs voor de onthaalouder ».
Het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening bepaalt de inhoud en het model van het werkloosheidsbewijs en van de andere formulieren die vereist zijn voor de indiening van de uitkeringsaanvraag en de uitbetaling van de opvanguitkering.
Titel I alsmede de artikelen 64, 132 en 136 en Titel II, Hoofdstuk V, afdeling 2 tot 4 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 zijn van toepassing.
De onthaalouder moet een aanvraag om opvanguitkeringen indienen : 1o wanneer de onthaalouder voor het eerst de opvanguitkering wenst te bekomen; 2o wanneer de onthaalouder, na gedurende een periode van ten minste 12 kalendermaanden geen opvanguitkering te hebben genoten, opnieuw de opvanguitkering wenst te bekomen; 3o wanneer de onthaalouder de overgang vraagt van een uitbetalingsinstelling naar een andere; 4o wanneer de onthaalouder van hoofdverblijfplaats verandert.
Artikel 138, eerste lid, 4o en derde lid van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en de artikelen 92 en 93 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering zijn toepasselijk. De aanvraag om opvanguitkeringen, bedoeld in het vorige lid, 1o en 2o, moet evenwel slechts ingediend worden op het einde van de vierde maand volgend op deze waarvoor voor het eerst of opnieuw de opvanguitkering wordt aangevraagd of waarin de in het vorig lid vermelde gebeurtenis gelegen is.
Art. 5.De betaling van de opvanguitkering geschiedt door toedoen van de uitbetalingsinstellingen onder toezicht van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
De bepalingen van Titel II, Hoofdstuk VII tot IX van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 zijn van toepassing.
Art. 6.De dagen die aanleiding geven tot de betaling van een opvanguitkering toegekend in toepassing van onderhavig besluit, worden voor de toepassing van artikel 38 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 niet met arbeidsdagen gelijkgesteld.
Art. 7.Vormen inzonderheid geen beletsel voor het genot van onderbrekingsuitkeringen, toegekend krachtens artikel 7, § 1, derde lid, littera l , van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders : 1o de opvanguitkering toegekend in toepassing van onderhavig besluit; 2o de ziekte- of invaliditeitsuitkering die een onthaalouder ontvangt ingevolge zijn activiteiten als onthaalouder, indien de onthaalouder aangesloten is bij een dienst die door een Gemeenschap is erkend, zonder met deze dienst verbonden te zijn door een arbeidsovereenkomst, behalve indien de regelgeving inzake de ziekte- en invaliditeitsverzekering de cumulatie verbiedt;ehalve indien de regelgeving inzake de ziekte- en invaliditeitsverzekering de cumulatie verbiedt; 3o de vergoeding wegens arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de wetgeving die betrekking heeft op de schadeloosstelling voor arbeidsongevallen of beroepsziekten, indien deze vergoeding toegekend werd ingevolge een gebeurtenis overkomen in het kader van de activiteit als onthaalouder, behalve indien de regelgeving inzake de schadeloosstelling voor arbeidsongevallen of beroepsziekten de cumulatie verbiedt.
De moederschapsuitkering die een onthaalouder ontvangt, vormt een beletsel voor het genot van onderbrekingsuitkeringen, toegekend krachtens artikel 7, § 1, derde lid, littera l , van de voormelde besluitwet van 28 december 1944.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 1 april 2003.
De onthaalouder die gedurende de drie maanden die voorafgaan aan de inwerkingtreding van dit besluit een bijkomstige activiteit uitoefent die voldoet aan de vereisten van artikel 48 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, wordt gelijkgesteld met de onthaalouder bedoeld in artikel 2, § 3, tweede lid, 1o.
Art. 9.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 maart 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944. Wet van 24 december 2002, Belgisch Staatsblad van 31 december 2002.