Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 februari 2001
gepubliceerd op 17 februari 2001

Koninklijk besluit tot aanwijzing van de grondregelingen in de zin van artikel 3, eerste lid, 1°, van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten

bron
ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie
numac
2001001121
pub.
17/02/2001
prom.
08/02/2001
ELI
eli/besluit/2001/02/08/2001001121/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

8 FEBRUARI 2001. - Koninklijk besluit tot aanwijzing van de grondregelingen in de zin van artikel 3, eerste lid, 1°, van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op het artikel 3, tweede lid;

Gelet op het protocol nr. 9 van 5 juli 2000 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op het advies van de adviesraad van burgemeesters, gegeven op 19 oktober 2000;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de inwerkingtreding van het rechtspositiebesluit van het personeel van de politiediensten op 1 april 2001 nog tal van uitvoeringsbesluiten vergt; dat die uitvoeringsbesluiten het voorwerp moeten uitmaken van onderhandeling of overleg met de representatieve vakorganisaties en dat daartoe de bepalingen moeten worden omschreven die via onderhandeling moeten worden vastgesteld; dat de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten op 1 januari 2001 in werking is getreden en de inwerkingtreding van de uitvoeringsbesluiten op diezelfde datum is vastgesteld;

Gelet op het advies 31.186/2 van de Raad van State, gegeven op 25 januari 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de wet », de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten;2° « personeelslid », het personeelslid waarop de wet van toepassing is;3° « grondregelingen », de grondregelingen in de zin van artikel 3, eerste lid, 1°, van de wet.

Art. 2.Als grondregelingen in verband met het administratief statuut worden beschouwd, de regels tot vaststelling van : 1° de voorwaarden waaraan men moet voldoen om als personeelslid te worden aangeworven, tot de stage of de opleiding te worden toegelaten of te worden benoemd, met inbegrip van de deelnemingsvoorwaarden voor de eventueel eraan voorafgaande vergelijkende examens, examens of proeven en de regels volgens welke die worden georganiseerd en de programma's worden vastgesteld;2° de aard en de duur van het dienstverband waarin de personeelsleden staan;3° de rechten en plichten van de personeelsleden, de onverenigbaarheden en verbodsbepalingen, evenals de regeling inzake cumulaties met andere ambten, betrekkingen of bezigheden;4° de tuchtregeling;5° de maatregelen van orde;6° de aansprakelijkheid van de personeelsleden;7° de regeling inzake evaluatie, waardebepaling of enig ander gelijkwaardig rapport;8° de bepaling, de indeling, de rangschikking en de gelijkwaardigheid van de graden, ambten of functies en mandaten;9° de regeling inzake overplaatsing, mobiliteit of enige andere vorm van wedertewerkstelling of beziging van de personeelsleden in andere overheidsdiensten dan die waartoe de personeelsleden behoren, alsook de regeling van toepassing op personeelsleden die met een opdracht worden belast;10° de anciënniteitsstelsels;11° de regeling inzake bevordering, verandering van graad, verhoging of terugzetting in graad, bevordering door overgang naar het hoger niveau en enig ander stelsel van opbouw van de loopbaan, alsook de uitoefening van een hoger ambt, de overgang naar andere al dan niet gespecialiseerde functies;12° de administratieve standen, de omstandigheden waardoor ze worden bepaald en hun gevolgen op de toestand van de personeelsleden met inbegrip van de regeling inzake vakantie of verlof of ter beschikkingstelling;13° de regeling van de deeltijdse arbeid;14° de regeling volgens welke het dienstverband van de personeelsleden kan worden beëindigd of volgens welke dat dienstverband kan worden onderbroken;15° de toekenningsvoorwaarden van de hoedanigheid van officier of agent van bestuurlijke politie en van gerechtelijke politie, of één van beide;16° de voorwaarden waaronder het recht op medische verzorging wordt uitgeoefend;17° de omschrijving van het uniform, met inbegrip van de kentekens en uitrusting.

Art. 3.Als grondregelingen in verband met de bezoldigingsregeling worden beschouwd : 1° betreffende de wedden, bezoldigingen of lonen van de personeelsleden, de regels tot vaststelling van : a) het recht op wedde, de bezoldiging of het loon, met inbegrip van het recht op verhoging in wedde;b) de wedde, de bezoldiging of het loon, met inbegrip van de vaststelling van de weddeschalen en de berekening van het bedrag ervan, met inbegrip van de voor hun vaststelling in aanmerking komende periodes;c) de toekenning van een gewaarborgde wedde, bezoldiging of loon;d) de bescherming van de wedde, de bezoldiging of het loon;e) de nadere regels omtrent de koppeling van de wedde, de bezoldiging of het loon aan het indexcijfer van de consumptieprijzen of aan enige andere standaard;2° betreffende de aan de personeelsleden toegekende vergoedingen, toelagen en voordelen in natura, de regels tot vaststelling van : a) de begunstigden;b) hun toekenningsvoorwaarden;c) hun bedrag;d) hun bescherming;e) de nadere regels omtrent de koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen of aan enige andere standaard.

Art. 4.Als grondregelingen in verband met de pensioenregeling worden beschouwd, de regels tot vaststelling van : 1° het toepassingsveld;2° de categorieën rechthebbenden;3° de pensioengerechtigde leeftijd;4° de voorwaarden tot opening van het recht op pensioen;5° de berekeningswijze van het pensioenbedrag, met inbegrip van het in aanmerking te nemen inkomen, de tantièmes en de in aanmerking komende periodes;6° de bescherming van de pensioenen;7° de nadere regels omtrent de koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen of aan enige andere standaard;8° de regeling inzake arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar en van het werk en beroepsziekten.

Art. 5.Als grondregelingen in verband met de betrekkingen met de vakorganisaties worden beschouwd : 1° de wet en de besluiten tot uitvoering ervan;2° de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector en de besluiten tot uitvoering ervan.

Art. 6.Als grondregelingen in verband met de organisatie van de sociale diensten worden beschouwd, de regels tot vaststelling van : 1° de werking en de wijze van beheer;2° de vaststelling van de begunstigden;3° het algemeen raam van de opdrachten en activiteiten van de sociale diensten.

Art. 7.Het koninklijk besluit van 10 november 1993 betreffende de aanwijzing van de grondregelingen in de zin van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het operationeel korps, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 oktober 1998 en 8 oktober 1998, wordt opgeheven.

Art. 8.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001.

Art. 9.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 8 februari 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^