gepubliceerd op 03 augustus 2004
Koninklijk besluit betreffende de werkkledij
6 JULI 2004. - Koninklijk besluit betreffende de werkkledij (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid op artikel 4, § 1, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 7 april 1999;
Gelet op het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming, goedgekeurd door de besluiten van de Regent van 11 februari 1946 en 27 september 1947, inzonderheid op titel II, hoofdstuk II, afdeling III, dat de artikelen 103bis 1 tot 103bis 3 omvat, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 31 januari 1974;
Gelet op het advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 8 februari 2002;
Gelet op het advies nr. 34.136/1 van de Raad van State gegeven op 19 juni 2003;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk en van Onze Staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en de werknemers, en op de daarmee gelijkgestelde personen bedoeld in artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° werkkledij : hetzij een overall, hetzij een pak bestaand uit een broek en een jas of windpak, hetzij een kiel of stofjas, bestemd om te vermijden dat de werknemer zich vuil maakt door de aard van zijn activiteiten en die niet beschouwd wordt als beschermingskledij;2° Comité : het Comité voor Preventie en Bescherming op het werk, bij ontstentenis van een Comité, de vakbondsafvaardiging, en bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging, de werknemers zelf overeenkomstig de bepalingen van artikel 53 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
Art. 3.De werknemers zijn ertoe gehouden tijdens hun normale activiteit werkkledij te dragen behalve : 1° indien de risicoanalyse bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk heeft aangetoond dat de aard van de activiteit niet bevuilend was, en indien het Comité zijn akkoord heeft gegeven over de resultaten van deze risicoanalyse;2° indien de werknemers, hetzij wegens de uitoefening van een overheidsfunctie, hetzij wegens gebruiken die eigen zijn aan het beroep en die toegelaten zijn door het bevoegd paritair comité, verplicht zijn een uniform of gestandaardiseerde werkkledij te dragen die voorgeschreven is door een koninklijk besluit of een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 4.§ 1. De werkkledij moet : 1° alle veiligheids-, gezondheids- en kwaliteitswaarborgen bieden;2° aangepast zijn aan de te voorkomen risico's, zonder zelf een toegenomen risico in te voeren;3° aangepast zijn aan de eisen voor het uitoefenen van de activiteiten door de werknemer en aan de geldende arbeidsvoorwaarden;4° rekening houden met de ergonomische eisen;5° aangepast zijn aan de maten van de werknemer;6° vervaardigd zijn uit niet-allergeen materiaal, slijtvast en niet scheurbaar, en aangepast aan de seizoenen. § 2. De werkkledij mag aan de buitenkant geen opschriften vertonen, behalve, in voorkomend geval, de benaming van de onderneming, de naam van de werknemer, de merktekens van zijn functie en een « Streepjescode ».
Art. 5.De werkgever moet kosteloos werkkledij ter beschikking stellen van zijn werknemers vanaf het begin van hun werkzaamheden en hij blijft eigenaar van die werkkledij.
Rekening houdend met de criteria vastgelegd in artikel 4, § 1, betrekt de werkgever de bevoegde preventieadviseur alsook het Comité bij de keuze van de werkkledij.
Art. 6.De werkgever zorgt, of laat op zijn kosten zorgen voor de reiniging van de werkkledij door middel van producten die zo weinig mogelijk allergeen zijn, voor de herstelling en het onderhoud in de normale staat van gebruik, alsook voor de hernieuwing ervan op gepaste tijden.
Het is verboden de werknemer toe te laten zijn eigen werkkledij aan te schaffen, zelf voor de reiniging, de herstelling en het onderhoud ervan in te staan, of zelf voor de hernieuwing ervan te zorgen, zelfs tegen de betaling van een premie of vergoeding.
Art. 7.§ 1. Het is verboden de werkkledij mee naar huis te nemen. § 2. In afwijking van § 1, mag de werknemer de werkkledij mee naar huis nemen onder de volgende voorwaarden : 1° de activiteiten worden op verschillende arbeidsplaatsen uitgeoefend;2° het verbod is om organisatorische redenen niet uitvoerbaar;3° de werkkledij vormt geen risico voor de gezondheid van de werknemers en van zijn directe omgeving.
Art. 8.De werkgever kan maatregelen nemen zodat de werkkledij voorbehouden wordt aan een een zelfde werknemer omwille van de lichamelijke kenmerken van deze werknemer en rekening houdend met de aard, de duur of de verscheidenheid van de uitgeoefende activiteiten.
Art. 9.Afdeling III van hoofdstuk II van titel II van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, dat de artikelen 103bis 1 tot 103bis 3 omvat, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 31 januari 1974, wordt opgeheven.
Art. 10.De bepalingen van de artikelen 1 tot 8 vormen hoofdstuk I van titel VII van de Codex over het welzijn op het werk met volgende opschriften : 1° « Titel VII.- Individuele uitrusting »; 2° « Hoofdstuk I.- Werkkledij ».
Art. 11.Onze Minister van Werk en Onze Staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 6 juli 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE De Staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het Werk, Mevr. K. VAN BREMPT _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 4 augustus 1996, Belgisch Staatsblad van 18 september 1996; Wet van 7 april 1999, Belgisch Staatsblad van 20 april 1999;
Besluit van de Regent van 11 februari 1946, Belgisch Staatsblad van 3 en 4 april 1946;
Besluit van de Regent van 27 september 1947, Belgisch Staatsblad van 3 en 4 oktober 1947;
Koninklijk besluit van 31 januari 1974, Belgisch Staatsblad van 12 februari 1974.