Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 april 2017
gepubliceerd op 02 juni 2017

Koninklijk besluit tot vaststelling van boek IX - Collectieve bescherming en individuele uitrusting van de codex over het welzijn op het werk

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2017011449
pub.
02/06/2017
prom.
28/04/2017
ELI
eli/besluit/2017/04/28/2017011449/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 APRIL 2017. - Koninklijk besluit tot vaststelling van boek IX - Collectieve bescherming en individuele uitrusting van de codex over het welzijn op het werk


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, artikel 4, § 1, genummerd bij de wet van 7 april 1999 en gewijzigd bij de wet van 28 februari 2014;

Gelet op het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, goedgekeurd bij de besluiten van de Regent van 11 februari 1946 en 27 september 1947;

Gelet op het koninklijk besluit van 6 juli 2004 betreffende de werkkledij;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 juni 2005 betreffende het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 augustus 2013 tot vaststelling van algemene bepalingen betreffende de keuze, de aankoop en het gebruik van collectieve beschermingsmiddelen;

Gelet op het advies nr. 189 van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 11 december 2015;

Gelet op het advies nr. 60.083/1 van de Raad van State, gegeven op 4 november 2016 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Boek IX.- Collectieve bescherming en individuele uitrusting van de codex over het welzijn op het werk wordt vastgesteld als volgt: "BOEK IX. - COLLECTIEVE BESCHERMING EN INDIVIDUELE UITRUSTING TITEL 1. - COLLECTIEVE BESCHERMINGSMIDDELEN HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen betreffende de collectieve beschermingsmiddelen Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. IX.1-1.- Deze titel is van toepassing op de CBM bedoeld in artikel I.1-4, 25° die geen onderdeel zijn van een arbeidsmiddel.

De CBM die onderdeel zijn van een arbeidsmiddel worden met een arbeidsmiddel gelijkgesteld. Afdeling 2. - Algemene beginselen

Art. IX.1-2.- De werkgever mag uitsluitend CBM ter beschikking stellen van de werknemers die inzake ontwerp en constructie beantwoorden aan de wettelijke bepalingen die op deze CBM van toepassing zijn.

Wanneer op de CBM geen of slechts gedeeltelijk bepalingen als bedoeld in het eerste lid van toepassing zijn, moeten de CBM die ter beschikking van de werknemers worden gesteld voldoen aan de meest geschikte erkende regels van goed vakmanschap.

Art. IX.1-3.- In elk geval, moeten de CBM: 1° geschikt zijn voor de te voorkomen risico's, zonder zelf een gevaar te vormen, een nieuw gevaar te doen ontstaan of het bestaande risico te verhogen;2° aangepast zijn aan de werkpost. Indien de aanwezigheid van verschillende gevaren het noodzakelijk maakt tezelfdertijd verschillende CBM te gebruiken, dan zijn deze op elkaar afgestemd en blijven zij doeltreffend voor de betrokken risico's. Afdeling 3. - Risicoanalyse

Art. IX.1-4.- De werkgever identificeert de gevaren die niet kunnen worden uitgeschakeld met technische of organisatorische maatregelen, zodanig dat het gebruik van CBM zich opdringt.

Art. IX.1-5.- Op basis van de in toepassing van artikel IX.1-4 geïdentificeerde gevaren, gaat de werkgever over tot de vaststelling en het nader bepalen van de risico's, teneinde deze risico's te evalueren.

Art. IX.1-6.- De risicoanalyse moet de werkgever in staat stellen om de meest geschikte collectieve beschermingsmaatregelen toe te passen om de werknemers te beschermen tegen de risico's bedoeld in artikel IX.1-5 en die onder meer voortvloeien uit de bepalingen bedoeld in bijlage IX.1-1.

Art. IX.1-7.- Op basis van de resultaten van de risicoanalyse bedoeld in de artikelen IX.1-4 tot IX.1-6, bepaalt de werkgever de kenmerken die het CBM moet bezitten om de werknemers te kunnen beschermen tegen de risico's bedoeld in artikel IX.1-5, rekening houdend met de eventuele gevaren die het CBM zelf kan vormen.

Hij gaat eveneens na of de CBM beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen IX.1-2 en IX.1-3.

Art. IX.1-8.- § 1. De risicoanalyse wordt herzien telkens er een significante wijziging optreedt in één van de onderdelen van deze analyse. § 2. Bij het uitvoeren van de risicoanalyse vraagt de werkgever het advies van de preventieadviseur arbeidsveiligheid, evenals dat van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. § 3. De verslagen en de elementen waarop deze risicoanalyse is gebaseerd, worden ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaren.

Art. IX.1-9.- De werkgever bepaalt de omstandigheden waaronder een CBM moet gebruikt worden.

Voor het bepalen van de omstandigheden waaronder een CBM moet gebruikt worden, vraagt de werkgever het advies van de preventieadviseur arbeidsveiligheid, evenals dat van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer.

Deze omstandigheden worden bepaald in functie van de ernst van het risico, de frequentie en de duur van de blootstelling aan het risico en de kenmerken van de werkpost van iedere werknemer, alsmede van de doeltreffendheid van het CBM. In elk geval stelt de werkgever voor de activiteiten en arbeidsomstandigheden bepaald in bijlage IX.1-2, de CBM vermeld in die bijlage ter beschikking van de werknemers. Afdeling 4 . - Aankoop van CBM

Art. IX.1-10.- Voor iedere aankoop van een CBM wordt een bestelbon opgemaakt die vermeldt: 1° dat het CBM moet beschikken over de kenmerken die werden vastgesteld in toepassing van artikel IX.1-7, eerste lid; 2° dat het CBM moet voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel IX.1-2, eerste lid; 3° dat het CBM moet beantwoorden aan de regels van goed vakmanschap bedoeld in artikel IX.1-2, tweede lid, wanneer geen of slechts gedeeltelijk bepalingen als bedoeld in artikel IX.1-2, eerste lid van toepassing zijn; 4° dat het CBM moet voldoen aan de bijkomende vereisten, niet noodzakelijk opgelegd door bovenstaande bepalingen, maar onontbeerlijk om het objectief te bereiken vooropgesteld in artikel 5 van de wet en in artikel I.2-2; 5° dat het CBM moet vergezeld zijn van een instructienota die de informatie bevat waardoor de werkgever in staat is om het CBM te installeren, de gebruiksgrenzen ervan te bepalen, het te onderhouden en te controleren op een wijze dat dit CBM, tijdens elk gebruik, beantwoordt aan de voorwaarden opgelegd door deze titel. De preventieadviseur arbeidsveiligheid en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer nemen deel aan de werkzaamheden ter voorbereiding van het opmaken van de bestelbon.

De bestelbon wordt getekend "voor gezien" door de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst of, in voorkomend geval, van de afdeling van de interne dienst.

Art. IX.1-11.- Bij de levering geeft de leverancier aan de klant een document waarin wordt verklaard dat de verplichtingen opgelegd door artikel IX.1-10, eerste lid, 1° en 2° werden nageleefd.

Art. IX.1-12.- § 1. Bovendien is de procedure bedoeld in §§ 2 en 3 van toepassing op de CBM, waarvoor de vereisten bedoeld in artikel IX.1-10, eerste lid, 3° en 4° worden voorgeschreven in de bestelbon. § 2. Bij de levering geeft de leverancier aan de klant een document, waarin wordt verklaard dat de verplichtingen opgelegd door artikel IX.1-10, eerste lid, 3°, 4° en 5° werden nageleefd. § 3. Vóór elke indienststelling is de werkgever in het bezit van een verslag dat de naleving vaststelt van de bepalingen bedoeld in § 2.

Het verslag wordt opgesteld door de preventieadviseur arbeidsveiligheid.

Het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer wordt erbij gevoegd. § 4. De werkgever kan op eigen initiatief of moet op vraag van alle werknemersvertegenwoordigers in het Comité, voorafgaand andere diensten of instellingen die gespecialiseerd zijn in of bijzonder bevoegd zijn voor dit domein, raadplegen.

Diensten of instellingen worden geacht gespecialiseerd of bevoegd te zijn wanneer ze door alle werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers in het Comité als dusdanig worden aanvaard.

Indien er binnen het Comité geen akkoord wordt bereikt over de diensten of instellingen, vraagt de werkgever het advies van de met het toezicht belaste ambtenaar.

De ambtenaar hoort de betrokken partijen en poogt de standpunten met elkaar te verzoenen. Indien geen verzoening wordt bereikt, verstrekt deze ambtenaar een advies waarvan per aangetekend schrijven kennis wordt gegeven aan de werkgever. De werkgever stelt het Comité in kennis van het advies van deze ambtenaar binnen een termijn van dertig dagen vanaf de kennisgeving, vooraleer hij de beslissing neemt.

Art. IX.1-13.- De documenten bedoeld in de artikelen IX.1-4 tot IX.1-12 worden medegedeeld aan het Comité.

Ze worden ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaar. Afdeling 5. - Plaatsing van CBM

Art. IX.1-14.- De werkgever treft de nodige maatregelen opdat de CBM worden geplaatst overeenkomstig de informatie vermeld in de instructienota bedoeld in artikel IX.1-10, eerste lid, 5°.

Art. IX.1-15.- De werkgever zorgt ervoor dat de CBM waarvan de veiligheid afhangt van de wijze van installatie, worden gecontroleerd nadat ze geplaatst werden en vooraleer ze in gebruik worden genomen, evenals na elke montage op een nieuwe locatie of een nieuwe plek, teneinde zich ervan te vergewissen dat deze CBM op de juiste wijze werden geïnstalleerd en goed functioneren.

De werkgever treft de nodige maatregelen opdat de montage en de demontage van de CBM in alle veiligheid kunnen gebeuren. Afdeling 6. - Gebruik van een CBM

Art. IX.1-16.- De werkgever treft de nodige maatregelen opdat de CBM zodanig worden gebruikt dat hun bijdrage aan de beperking van de risico's zo doeltreffend mogelijk blijft tijdens de volledige duur die nodig is voor het uitvoeren van de taken waarvoor hun gebruik vereist is.

Art. IX.1-17.- De CBM mogen slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn ontworpen en overeenkomstig de instructienota van de fabrikant.

Art. IX.1-18.- Telkens een CBM ter beschikking wordt gesteld, waakt de werkgever erover dat dit CBM niet wordt uitgeschakeld, verplaatst, veranderd of beschadigd. De werkgever waakt er tevens over dat het CBM in een zodanige toestand blijft waardoor het op elk ogenblik voldoet aan de bepalingen van deze titel. Afdeling 7. - Onderhoud en controle

Art. IX.1-19.- § 1. De werkgever neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de CBM, door een periodiek onderhoud en een periodieke controle, in een zodanige staat worden gehouden dat zij tijdens de gehele gebruiksduur voldoen aan de toepasselijke bepalingen.

Dit onderhoud en deze controle worden uitgevoerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant die opgenomen zijn in de instructienota bedoeld in artikel IX.1-10, eerste lid, 5°.

De werkgever zorgt ervoor dat bijzondere controles worden uitgevoerd telkens wanneer zich uitzonderlijke gebeurtenissen hebben voorgedaan die tot gevolg hebben of kunnen hebben dat het CBM niet langer voldoet aan de bepalingen van deze titel. Onder uitzonderlijke gebeurtenissen wordt verstaan, inzonderheid, het ombouwen, ongevallen, natuurverschijnselen en lange perioden van buitengebruikstelling. § 2. De in dit artikel bedoelde controles worden uitgevoerd door bevoegde personen, intern of extern aan de onderneming of instelling.

De resultaten van de controles worden schriftelijk vastgelegd en ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaar. Zij worden gedurende een gepaste tijd bewaard.

Wanneer de betrokken CBM buiten de onderneming worden gebruikt, moeten zij vergezeld gaan van een materieel bewijs van de laatste controle. § 3. Voor een aantal specifieke CBM, worden de in § 1 bedoelde controles verplichtend uitgevoerd door een EDTC die erkend is voor de desbetreffende controles.

De inhoud van deze controles en de periodiciteit ervan worden bepaald door de specifieke bepalingen die op deze CBM van toepassing zijn. Afdeling 8. - Opleiding en informatie

Art. IX.1-20.- § 1. De werkgever neemt de nodige maatregelen opdat de werknemers over adequate informatie en, in voorkomend geval, over instructies beschikken die tot doel hebben ervoor te zorgen dat de werknemers over alle vereiste kennis beschikken betreffende het juiste gebruik van de CBM. Deze informatie en deze instructies bevatten ten minste: 1° de omstandigheden waaronder de CBM dienen te worden gebruikt;2° de voorzienbare abnormale situaties die zich kunnen voordoen;3° de conclusies die, in voorkomend geval, kunnen worden getrokken uit de bij het gebruik van CBM opgedane ervaringen. Deze informatie en deze instructies moeten voor de betrokken werknemers begrijpelijk zijn.

Voor elk CBM moeten schriftelijke instructies bestaan die nodig zijn voor: a) zijn installatie;b) zijn gebruikswijze;c) zijn onderhoud;d) zijn nazicht en controle. § 2. De nota's die de inlichtingen en de instructies bevatten worden, zo nodig, aangevuld door de preventieadviseur arbeidsveiligheid en de preventie-adviseur arbeidsgeneesheer, elk wat hem betreft, rekening houdend met de eisen betreffende het welzijn op het werk.

Ze worden "voor gezien" getekend door de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst of, in voorkomend geval, van de afdeling van de interne dienst.

TITEL 2. - PERSOONLIJKE BESCHERMINGSMIDDELEN HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Toepassings gebied

Art. IX.2-1.- Deze titel is van toepassing op de PBM bedoeld in artikel I.1-4, 27°, met uitzondering van: a) gewone en uniforme werkkledij die niet specifiek bedoeld is om de veiligheid en de gezondheid van de werknemer te beschermen;b) PBM specifiek voor militairen, politieagenten en personeel van de ordediensten;c) PBM van wegvervoermiddelen;d) sportuitrusting;e) zelfverdedigings- of afschrikkingsmateriaal;f) draagbare apparaten voor het opsporen en het signaleren van risico's en belastings factoren. Afdeling 2. - Algemene beginselen

Art. IX.2-2.- De werkgever is er, overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van de wet en de artikelen I.2-6 en I.2-7, toe gehouden de risico's inherent aan de arbeid op te sporen en de geëigende materiële maatregelen te treffen om hieraan te verhelpen.

Wanneer de risico's niet uitgeschakeld kunnen worden aan de bron of niet voldoende beperkt kunnen worden met maatregelen, methodes of procedés op het gebied van de arbeidsorganisatie of met collectieve technische beschermingsmiddelen, worden de PBM gebruikt.

Art. IX.2-3.- Onverminderd de toepassing van artikel I.2-14, tweede lid, worden de PBM door de werkgever ter beschikking gesteld zonder kosten voor de werknemers. Afdeling 3. - Risicoanalyse

Art. IX.2-4.- De werkgever bepaalt welke gevaren aanleiding kunnen geven tot het gebruik van PBM. Hiertoe kan hij het indicatief schema opgenomen in de bijlage IX.2-1 gebruiken.

Art. IX.2-5.- De werkgever bepaalt de omstandigheden waaronder een PBM gebruikt moet worden, inzonderheid wat betreft de duur van het dragen.

Deze omstandigheden worden bepaald in functie van de ernst van het risico, de frequentie van de blootstelling aan het risico en de kenmerken van de werkpost van iedere werknemer afzonderlijk, alsmede van de doeltreffendheid van het PBM. Voor het bepalen van de omstandigheden waaronder een PBM moet worden gebruikt, vraagt de werkgever het advies van de preventieadviseur arbeidsveiligheid, evenals dat van de preventieadviseur- arbeidsgeneesheer.

Art. IX.2-6.- In elk geval is de werkgever ertoe gehouden voor de activiteiten en arbeidsomstandigheden bepaald in bijlage IX.2-2, de PBM vermeld in die bijlage ter beschikking te stellen van de werknemers.

Art. IX.2-7.- De werkgever betrekt het Comité bij de risicoanalyse, inzonderheid door voorafgaandelijk hierover zijn advies te vragen. Afdeling 4. - Voorwaarden waaraan PBM moeten beantwoorden

Art. IX.2-8.- De werkgever mag uitsluitend PBM ter beschikking stellen van de werknemers die inzake ontwerp en constructie beantwoorden aan de bepalingen van de besluiten tot omzetting van de communautaire richtlijnen betreffende de fabricage van PBM. Wanneer de werkgever PBM ter beschikking moet stellen van zijn werknemers, waarvan de aanvullingen of de accessoires niet onderworpen zijn aan een Europese richtlijn die betrekking heeft op hun ontwerp en hun constructie, zorgt hij ervoor dat deze aanvullingen of accessoires worden vervaardigd op basis van de meest geschikte erkende regels van goed vakmanschap.

De werkgever mag de PBM die in gebruik genomen zijn vóór 1 juli 1995 en die niet in overstemming zijn met de bepalingen van de besluiten tot omzetting van de communautaire richtlijnen betreffende de fabricage van PBM, verder ter beschikking stellen van de werknemers, indien ze voldoen aan de eisen omschreven in artikel IX.2-9.

Art. IX.2-9.- Ieder PBM moet in elk geval: 1° geschikt zijn voor de te voorkomen risico's, zonder zelf een verhoogd risico in te houden;2° beantwoorden aan de heersende omstandigheden op de arbeidsplaats;3° afgestemd zijn op de vereisten met betrekking tot de ergonomie, het comfort en de gezondheid van de werknemer;4° na de nodige afstelling geschikt zijn voor de drager. Indien de aanwezigheid van meerdere risico's het nodig maakt tegelijkertijd meerdere PBM te dragen, dan zijn deze op elkaar afgestemd en blijven zij doeltreffend voor de betrokken risico's. Afdeling 5. - Keuze van PBM

Art. IX.2-10.- § 1. De werkgever maakt, alvorens een PBM te kiezen, een beoordeling van het PBM dat hij van plan is te gebruiken om na te gaan in hoeverre dit beantwoordt aan de in de artikelen IX.2-8 en IX.2-9 gestelde voorwaarden.

Bij deze beoordeling houdt de werkgever, in voorkomend geval, rekening met de personen die een handicap of een lichamelijk gebrek hebben, zodat bijvoorbeeld rekening gehouden wordt met de noodzaak om correctieglazen of orthopedische schoenen te dragen.

Deze beoordeling omvat: 1° een analyse van de risico's die niet met andere middelen kunnen worden voorkomen;2° de omschrijving van de kenmerken die de PBM moeten bezitten om de onder 1° vermelde risico's te kunnen ondervangen, rekening houdend met eventuele risicobronnen die de PBM zelf kunnen vormen;3° de evaluatie van de kenmerken van de PBM die beschikbaar zijn, in vergelijking met de in 2° vermelde kenmerken. De in deze paragraaf bedoelde beoordeling wordt herzien telkens een wijziging optreedt in één van de onderdelen van deze beoordeling. § 2. Voor het opstellen van de in § 1 bedoelde beoordeling, vraagt de werkgever het advies van de preventieadviseur arbeidsveiligheid, evenals dat van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. § 3. De verslagen en de elementen waarop deze beoordeling is gebaseerd, worden ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaren.

Art. IX.2-11.- De werkgever betrekt het Comité bij de keuze van het PBM, inzonderheid door voorafgaandelijk zijn advies hierover te vragen. Afdeling 6. - Aankoop van PBM

Art. IX.2-12.- Voor iedere aankoop van een PBM wordt een bestelbon gemaakt die vermeldt: 1° dat het PBM moet voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel IX.2-8, eerste lid; 2° dat de aanvullingen en accessoires bedoeld in artikel IX.2-8, tweede lid, moeten voldoen aan de meest geschikte erkende regels van goed vakmanschap, waarvan de referentie nader kan worden bepaald in de bestelbon; 3° dat het PBM moet voldoen aan de bijkomende vereisten, die niet noodzakelijk zijn opgelegd door bovenstaande bepalingen, maar die onontbeerlijk zijn om de doelstelling te bereiken vooropgesteld in artikel 5 van de wet en van de artikelen I.2-6 en I.2-7.

De preventieadviseur arbeidsveiligheid en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer nemen deel aan de voorbereiding van het opstellen van de bestelbon.

De bestelbon wordt "voor gezien" getekend door de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst of, in voorkomend geval, van de afdeling van de interne dienst.

Art. IX.2-13.- § 1. Bovendien is de procedure bedoeld in § 2 en § 3 van toepassing op de PBM waarvoor de vereisten bedoeld in artikel IX.2-12, eerste lid, 2° en 3° worden voorgeschreven in de bestelbon. § 2. Bij de levering geeft de leverancier aan de klant een document waarin wordt verklaard dat de verplichtingen opgelegd door artikel IX.2-12, eerste lid, 2° en 3°, werden nageleefd. § 3. Vóór elke indienststelling is de werkgever in het bezit van een verslag dat de naleving vaststelt van de bepalingen bedoeld in § 2.

Het verslag wordt opgesteld door de preventieadviseur arbeidsveiligheid.

Het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer wordt erbij gevoegd. § 4. De werkgever kan op eigen initiatief of moet op vraag van de werknemersvertegenwoordigers in het Comité, voorafgaand andere diensten of instellingen die gespecialiseerd zijn in of bijzonder bevoegd zijn voor dit domein, raadplegen.

Diensten of instellingen worden geacht gespecialiseerd of bevoegd te zijn wanneer ze door alle werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers in het Comité als dusdanig worden aanvaard.

Art. IX.2-14.- De procedure bedoeld in artikel IX.2-13 is, met uitzondering van de aspecten die betrekking hebben op de vereisten bedoeld in artikel IX.2-12, eerste lid, 2°, niet van toepassing in geval van een bestelling van een nieuw PBM dat gelijk is aan een PBM waarop de procedure bedoeld in artikel IX.2-13 reeds werd toegepast.

Art. IX.2-15.- De documenten bedoeld in deze afdeling worden meegedeeld aan het Comité.

Ze worden ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaar. Afdeling 7. - Gebruik van PBM

Art. IX.2-16.- De PBM mogen slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn bestemd.

Art. IX.2-17.- De PBM worden gebruikt overeenkomstig de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.

Telkens een PBM ter beschikking wordt gesteld, waakt de werkgever erover dat de werknemers dit PBM daadwerkelijk en juist gebruiken, inzonderheid rekening houdend met de instructies bedoeld in artikel IX.2-23.

Art. IX.2-18.- In geen geval mogen de werknemers de bij deze titel voorgeschreven PBM met zich mee naar huis nemen.

Die beschermingsmiddelen moeten in de onderneming, dienst, inrichting of werf waar zij worden gebruikt, blijven of er na de werkdag teruggebracht worden.

De bepalingen van dit artikel zijn evenwel niet van toepassing op de werknemers die deel uitmaken van reizende ploegen of die tewerkgesteld zijn op plaatsen die ver gelegen zijn van de ondernemingen, diensten of inrichtingen waaraan zij verbonden zijn, en die daardoor niet regelmatig terugkomen op deze plaatsen na hun arbeidsdag, voor zover de arbeid die deze werknemers verrichten geen risico op besmetting of infectie met zich meebrengt.

Art. IX.2-19.- Een PBM is bestemd voor gebruik door één persoon.

Zij mogen niet achtereenvolgens door verschillende werknemers worden gebruikt, tenzij zij bij elke verandering van gebruiker met zorg gereinigd, ontstoft, gedesinfecteerd of ontsmet worden indien zij besmet zouden kunnen zijn door radioactieve stoffen.

Art. IX.2-20.- De werkgever zorgt op zijn kosten voor het onderhouden, reinigen, ontsmetten, herstellen en het tijdig vervangen van de PBM, en dit met het oog op een goede werking ervan.

De PBM worden onderhouden, gereinigd, ontsmet en hersteld volgens de aanwijzingen bepaald in de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.

Art. IX.2-21.- De werkgever neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een lid van de hiërarchische lijn of een andere werknemer die hiertoe een specifieke opdracht heeft gekregen en over de nodige opleiding beschikt, bij elk gebruik nagaat of het PBM nog steeds conform is aan de bepalingen van deze titel.

Hij zorgt ervoor dat de PBM na hun levensduur of na de vervaldatum verwijderd worden.

Art. IX.2-22.- De werknemers moeten gebruik maken van de PBM waarover zij krachtens deze codex moeten beschikken, en zich gedragen naar de instructies die hun in dit verband worden gegeven. Afdeling 8. - Informatie en opleiding van de werknemers

Art. IX.2-23.- § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel I.2-21, neemt de werkgever de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de werknemers over voldoende informatie en over instructies betreffende de op het werk aangewende PBM beschikken.

Deze informatie en instructies moeten schriftelijk opgesteld worden en voor de betrokken werknemers begrijpelijk zijn. § 2. De algemene informatienota bevat alle nuttige aanduidingen betreffende: 1° de diverse soorten PBM die in de onderneming of inrichting worden gebruikt of kunnen worden gebruikt;2° de risico's waartegen de PBM de werknemer beschermen; 3° de omstandigheden waarin de PBM dienen te worden gebruikt zoals bepaald in artikel IX.2-5; 4° de voorzienbare abnormale situaties die zich kunnen voordoen;5° de conclusies genomen op basis van ervaring bij het gebruik van PBM. De aanduidingen bedoeld in het eerste lid, 1° stellen het Comité in staat deel te nemen aan de beoordeling bedoeld in artikel IX.2-10, § 1.

De instructienota opgesteld voor elk type PBM dat in de onderneming wordt gebruikt bevat de nodige aanduidingen betreffende: 1° de werking;2° het gebruik;3° het nazicht;4° het onderhoud en de opslag;5° de vervaldatum. § 3. De algemene informatienota en de instructienota's worden, zo nodig, aangevuld door de preventieadviseur arbeidsveiligheid en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, elk wat hem betreft, rekening houdend met de eisen betreffende het welzijn op het werk.

Ze worden "voor gezien" getekend door de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst of, in voorkomend geval, van de afdeling van de interne dienst.

Art. IX.2-24.- De werkgever zorgt voor een opleiding en organiseert, in voorkomend geval, een trainingscursus voor het gebruik van de PBM. HOOFDSTUK II. - Specifieke bepalingen betreffende de PBM tegen het vallen Art. IX.2-25.- De PBM tegen het vallen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen: 1° alleen een harnasgordel mag worden gebruikt in een valbeveiligingssysteem;2° de veiligheidsgordels en de zitgordels mogen uitsluitend worden gebruikt als positioneermiddel op de werkpost;3° de harnasgordels moeten, gewoonlijk via een buigzame vanglijn met beperkte lengte, verbonden worden met hetzij een verankeringspunt, hetzij een bevestigingssysteem dat vastgehecht is aan één of meerdere verankeringspunten;4° de verbinding tussen het bevestigingselement van het harnas en het verankeringspunt of het bevestigingssysteem moet zodanig zijn dat de valhoogte van de werknemer zo klein mogelijk is;5° de minimale speling onder de gebruiker, ten opzichte van het opvangvlak of eender welke hindernis die van aard is een vallende persoon te verwonden, moet bepaald worden op basis van de gegevens vermeld in de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de verschillende componenten van het gebruikte valbeveiligingssysteem;6° het verankeringspunt moet voldoende stevig en stabiel zijn;7° de veiligheidsgordels of harnassen, evenals de touwen en de singels zijn vervaardigd uit synthetische vezels.Het gebruik van dergelijke uitrusting is verboden in atmosferen waarvan de temperatuur 70 ° C overschrijdt. De bepalingen van dit punt zijn niet van toepassing op de PBM die specifiek bestemd zijn om te worden gebruikt bij hogere temperaturen.

Art. IX.2-26.- § 1. Onverminderd de controle opgelegd door artikel IX.2-21 bij elk gebruik, zijn de PBM tegen het vallen onderworpen aan een onderzoek door een EDTC, erkend voor de controle van hefwerktuigen: 1° wanneer deze PBM blijvend bevestigd zijn: telkens de betrokken PBM de val van een persoon hebben gestuit;2° wanneer deze PBM niet blijvend bevestigd zijn: ten minste om de twaalf maanden en telkens de betrokken PBM de val van een persoon hebben gestuit. Deze onderzoeken worden uitgevoerd overeenkomstig de instructies inzake controle bepaald in de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het PBM. § 2. De EDTC stelt een verslag op van zijn vaststellingen.

Dit verslag vermeldt inzonderheid dat elke uitrusting die geen voldoende veiligheidswaarborgen meer biedt buiten dienst moet worden gesteld. § 3. De werkgever houdt het in § 2 vermelde verslag ter beschikking van de met het toezicht belaste ambtenaar.

TITEL 3. - WERKKLEDIJ HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen Art. IX.3-1.- De werknemers zijn ertoe gehouden tijdens hun normale activiteit werkkledij te dragen, behalve: 1° indien de risicoanalyse bedoeld in artikel I.2 6 heeft aangetoond dat de aard van de activiteit niet bevuilend was en indien het Comité zijn akkoord heeft gegeven over de resultaten van deze risicoanalyse; 2° indien de werknemers, hetzij wegens de uitoefening van een overheidsfunctie, hetzij wegens gebruiken die eigen zijn aan het beroep en die toegelaten zijn door het bevoegd paritair comité, verplicht zijn een uniform of gestandaardiseerde werkkledij te dragen die voorgeschreven is door een koninklijk besluit of een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK II. - Technische voorwaarden Art. IX.3-2.- § 1. De werkkledij moet: 1° alle veiligheids-, gezondheids- en kwaliteitswaarborgen bieden;2° aangepast zijn aan de te voorkomen risico's zonder zelf een verhoogd risico in te voeren;3° aangepast zijn aan de eisen voor het uitoefenen van de activiteiten door de werknemer en aan de geldende arbeidsvoorwaarden;4° rekening houden met de ergonomische eisen;5° aangepast zijn aan de maten van de werknemer;6° vervaardigd zijn uit niet - allergeen materiaal, slijtvast en niet scheurbaar zijn, en aangepast aan de seizoenen. Een werknemer die in de nabijheid komt van in beweging zijnde arbeidsmiddelen of in beweging zijnde onderdelen van arbeidsmiddelen die een gevaar inhouden, mag geen loshangende werkkledij dragen. § 2. De werkkledij mag aan de buitenkant geen opschriften vertonen, behalve, in voorkomend geval, de benaming van de onderneming, de naam van de werknemer, de merktekens van zijn functie en een "streepjescode". HOOFDSTUK III. - Gebruiksvoorwaarden Art. IX.3-3.- De werkgever moet zonder kosten voor de werknemers werkkledij ter beschikking stellen vanaf het begin van hun werkzaamheden en hij blijft eigenaar van die werkkledij.

Rekening houdend met de criteria vastgelegd in artikel IX.3-2, § 1, betrekt de werkgever de bevoegde preventieadviseur alsook het Comité bij de keuze van de werkkledij.

Art. IX.3-4.- De werkgever zorgt of laat op zijn kosten zorgen voor de reiniging van de werkkledij door middel van producten die zo weinig mogelijk allergeen zijn, voor de herstelling en het onderhoud in de normale staat van gebruik, alsook voor de hernieuwing ervan op gepaste tijden.

Het is verboden de werknemer toe te laten zijn eigen werkkledij aan te schaffen, zelf voor de reiniging, de herstelling en het onderhoud ervan in te staan of zelf voor de hernieuwing ervan te zorgen, zelfs tegen de betaling van een premie of vergoeding, tenzij dit wordt toegelaten in een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst die enkel kan worden gesloten voor zover uit de resultaten van de risicoanalyse bedoeld in artikel I.2-6 blijkt dat de werkkledij geen risico vormt voor de gezondheid van de werknemer en zijn directe omgeving.

Art. IX.3-5.- § 1. Het is verboden de werkkledij mee naar huis te nemen. § 2. In afwijking van § 1, mag de werknemer de werkkledij mee naar huis nemen onder de volgende voorwaarden: 1° de activiteiten worden op verschillende arbeidsplaatsen uitgeoefend;2° het verbod is om organisatorische redenen niet uitvoerbaar;3° de werkkledij vormt geen risico voor de gezondheid van de werknemer en van zijn directe omgeving. Bovendien mag de werknemer, in afwijking van § 1, de werkkledij mee naar huis nemen ingeval een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel IX.3-4, tweede lid, van toepassing is.

Art. IX.3-6.- De werkgever kan maatregelen nemen zodat de werkkledij voorbehouden wordt aan eenzelfde werknemer omwille van de lichamelijke kenmerken van deze werknemer en rekening houdend met de aard, de duur of de verscheidenheid van de uitgeoefende activiteiten."

Art. 2.Opgeheven worden: 1° het koninklijk besluit van 6 juli 2004 betreffende de werkkledij, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 december 2006 en 30 augustus 2013;2° het koninklijk besluit van 13 juni 2005 betreffende het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 16 januari 2006 en 30 augustus 2013;3° het koninklijk besluit van 30 augustus 2013 tot vaststelling van algemene bepalingen betreffende de keuze, de aankoop en het gebruik van collectieve beschermingsmiddelen;4° het artikel 37 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, goedgekeurd bij de besluiten van de Regent van 11 februari 1946 en 27 september 1947, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1972.

Art. 3.De verwijzingen naar de bepalingen van de koninklijke besluiten die opgeheven worden door artikel 2 en die inzonderheid voorkomen in alle documenten die in toepassing van of naar aanleiding van die besluiten werden opgesteld, blijven geldig tot ze in overeenstemming zijn gebracht met de bepalingen van dit besluit, en dit gedurende een termijn van twee jaar die begint te lopen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 4.Onze Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 april 2017.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

BIJLAGE IX.1-1 Bepalingen betreffende de collectieve maatregelen bedoeld in artikel IX.1-6 De risicoanalyse, opgelegd door artikel IX.1-4, moet de werkgever toelaten de maatregelen te treffen die voortvloeien uit de toepassing van de volgende bepalingen: Boek III, titel 2 elektrische installaties;

Boek IV, titel 5 arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte, inzonderheid artikel IV.5-2, § 4 en § 5;

Boek V, titel 4 werkzaamheden in een hyperbare omgeving, inzonderheid artikel V.4-17;

Boek VI, titel 1 chemische agentia, inzonderheid artikel VI.1-16, derde lid, 2° ;

Boek VI, titel 2 kankerverwekkende en mutagene agentia op het werk, inzonderheid artikel VI.2-5, 7° ;

Boek VI, titel 3 asbest, inzonderheid artikel VI.3-44;

Boek VII, titel 1 biologische agentia op het werk, inzonderheid artikel VII.1-16, 3°.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van boek IX - Collectieve bescherming en individuele uitrusting van de codex over het welzijn op het werk.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

BIJLAGE IX.1-2 Lijst van activiteiten en arbeidsomstandigheden, bedoeld in artikel IX.1-9, waarvoor het ter beschikking stellen van CBM noodzakelijk is Voorkoming van het vallen van werknemers In toepassing van de bepalingen van Boek IV, titel 5 en inzonderheid artikel IV.5-2, § 4 en § 5, treft de werkgever de volgende maatregelen: 1. Wanneer de werknemers blootgesteld zijn aan een val van meer dan 2 m, dan zijn de werk- en loopvlakken met volgende CBM uitgerust: a.hetzij leuningen met tussenleuning en kantlijst die aan de vloer aansluit; b. hetzij volle of uit traliewerk bestaande panelen;c. hetzij elke andere inrichting die een gelijkwaardige beveiliging biedt. Deze CBM mogen enkel worden onderbroken op de toegangsplaats tot een ladder. 2. De bovenlat van een leuning bevindt zich op 1 m tot 1,2 m hoogte boven de werk- of loopvlakken. Tussen de bovenlat en de kantlijst is een tussenleuning aangebracht tussen 40 tot 50 cm boven het werk- of loopvlak gelegen.

De kantlijsten zijn ten minste 15 cm hoog. 3. De volle of uit traliewerk bestaande panelen zijn ten minste 1 m hoog en bieden een gelijkwaardige veiligheid als die van de beveiligingsinrichting beschreven in punt 2.4. De hoogte van de beveiliging boven het werk- of loopvlak mag tot 70 cm worden verlaagd als ze bestaat: a.uit een muur waarvan de som van de hoogte en de dikte gelijk is aan of groter is dan 1,3 m; b. uit een bank van een vensteropening indien de breedte van de opening kleiner is dan of gelijk aan 2 m.5. Behalve als het gaat om gelaste, geklonken of geschroefde metalen elementen, zijn de leuningen, tussenleuningen, de kantlijsten en de panelen aan de binnenkant van het steunelement vastgehecht.6. Als sommige gedeelten van de bouwplaats niet voor de arbeid toegankelijk zijn en de toegang ertoe gevaar oplevert voor de werknemers, worden deze plaatsen aangeduid door waarschuwingsborden voor gevaar, overeenkomstig de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk van boek III, titel 6, en worden ze door materiële elementen behoorlijk afgebakend.Deze materiële elementen beletten de onvrijwillige toegang tot deze gedeelten van de bouwplaats. 7. Indien deze elementen niet op een afstand van ten minste 1,5 m van de lege ruimte gelegen zijn, dan voldoen ze aan de vereisten gesteld voor de beveiligingselementen bedoeld in de punten 2 en 3.8. Als het uitvoeren van een speciaal werk het tijdelijk wegnemen van een beveiligingselement tegen het vallen noodzakelijk maakt, worden doeltreffende vervangende veiligheidsmaatregelen getroffen, zoals automatisch werkende leuningen of panelen, beweegbare leuningen of panelen, handvatten, veiligheidsgordels of elk ander middel om het vallen van werknemers, materieel of materialen te voorkomen. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van boek IX - Collectieve bescherming en individuele uitrusting van de codex over het welzijn op het werk.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

BIJLAGE IX. 2-2 Lijst van activiteiten en arbeidsomstandigheden waarvoor het ter beschikking stellen van PBM noodzakelijk is bedoeld in artikel IX.2-6 1. Beschermkledij: a) de in riolen, kuilen, kelders, welputten, regenputten, kuipen, vergaarbakken of andere soortgelijke plaatsen tewerkgestelde werknemers wanneer zij in contact komen met vochtige of doorweekte wanden;b) de buiten tewerkgestelde en aan regen of uitzonderlijke koude blootgestelde werknemers;c) werknemers tewerkgesteld in koelkamers;d) werknemers tewerkgesteld aan werkzaamheden waarbij de blootstelling aan chemische en biologische agentia, die een risico voor de gezondheid kunnen bieden, technisch niet kan vermeden worden; e) werknemers die aan kankerverwekkende en mutagene agentia kunnen blootgesteld worden: - tijdens de werkzaamheden waarbij de blootstelling niet kan vermeden worden door preventiemaatregelen, zoals voorzien in de artikelen VI.2-4, VI.2-5, VI.2-7 en VI.2-8; - tijdens werkzaamheden, zoals onderhoudswerken, afbraakwerken, vernieuwingswerken, verbouwingswerken, waarvoor de blootstelling aan deze agentia kan voorzien worden, niettegenstaande de genomen organisatorische maatregelen of de collectieve preventiemaatregelen; f) werknemers tewerkgesteld aan het hanteren van hete massa's of werknemers die aanwezig zijn in de nabijheid daarvan of die werken in een warme omgeving (hitte van technologische oorsprong).2. Beschermingshoofddeksel: a)werknemers die blootgesteld zijn aan uitwasemingen van stof van giftige, bijtende of prikkelende producten of aan de spatten van deze producten; b) werknemers tewerkgesteld aan het vervoer, op het hoofd of op de schouders, van vleeskwartieren, van afval of andere voor rotting vatbare producten voortkomend van het slachten van dieren, van balen niet ontsmette lompen of van dierlijke stoffen, zelfs droge, die besmettende kiemen kunnen inhouden (zakken met beenderen, horens, manen, ruwe wol, huiden, enz.); c) werknemers tewerkgesteld aan het vervoer, op het hoofd of op de schouders, van zakken of pakken met andere om het even welke producten of stoffen;d) werknemers tewerkgesteld in riolen, kuilen, kelders, welputten, regenputten, kuipen, vergaarbakken of andere soortgelijke plaatsen die bevuild zijn door ophopingen of afval van om het even welke stoffen of die door ongedierte geplaagd worden;e) de buiten tewerkgestelde en aan regen of uitzonderlijke temperaturen blootgestelde werknemers;f) werknemers tewerkgesteld in koelkamers;g) werknemers die blootgesteld zijn aan vallende stenen, materiaal, brokstukken of allerlei vallende voorwerpen, zoals in steengroeven, de bouw-, montage- of slopingswerken, scheepswerven, ijzergieterijen, staalfabrieken, moeten een beschermingshelm dragen;h) werknemers waarvan het haar kan worden gegrepen door in beweging zijnde machineonderdelen of mechanische toestellen; i) werknemers die aan kankerverwekkende en mutagene agentia kunnen blootgesteld worden : - tijdens de werkzaamheden waarbij de blootstelling niet kan vermeden worden door preventiemaatregelen, zoals voorzien in de artikelen VI.2-4, VI.2-5, VI.2-7 en VI.2-8; - tijdens werkzaamheden, zoals onderhoudswerken, afbraakwerken, vernieuwingswerken, verbouwingswerken, waarvoor de blootstelling aan deze agentia kan voorzien worden, niettegenstaande de genomen organisatorische maatregelen of de collectieve preventiemaatregelen; j) werknemers die het risico lopen zich te stoten tegen obstakels.3. Beschermingsschort : a) werknemers die water, oplossingen, baden, deeg, oliën, vetten of andere vloeibare, vochtige, olieachtige of vettige stoffen manipuleren, behandelen of gebruiken waardoor zij de voorkant van het lichaam kunnen nat maken of doorweken;werknemers die het risico lopen dat de voorkant van het lichaam wordt nat gemaakt of doorweekt door de projectie van voormelde stoffen; b) werknemers die gevaar lopen de voorkant van het lichaam te bevuilen door organische stoffen die kunnen rotten, zoals in de slachthuizen of slachterijen, broeiplaatsen, fabrieken van vlees- of visconserven, darmwasserijen en, over het algemeen, al de ondernemingen waar vlees, huiden, beenderen, horens en ander dierenafval worden bewerkt, behandeld of omgewerkt;c) werknemers die gevaar lopen de voorkant van het lichaam te bevuilen door voor verrotting vatbare of besmette stoffen of door vuilnis, zoals in de vilbeluiken, diensten voor lijkschouwing, biologische laboratoria, diensten voor reiniging der wegen, huisvuilophaaldiensten, diensten voor het ruimen van beer- of gierputten en andere bedrijven of werken die soortgelijke risico's voor bevuiling bieden;d) werknemers die blootgesteld zijn aan kwetsende projecties, aan projecties van gloeiende stoffen, aan het hanteren van hete massa's; e) werknemers die aan kankerverwekkende en mutagene agentia kunnen blootgesteld worden : - tijdens de werkzaamheden waarbij de blootstelling niet kan vermeden worden door preventiemaatregelen, zoals voorzien in de artikelen VI.2-4, VI.2-5, VI.2-7 en VI.2-8; - tijdens werkzaamheden, zoals onderhoudswerken, afbraakwerken, vernieuwingswerken, verbouwingswerken, waarvoor de blootstelling aan deze agentia kan voorzien worden, niettegenstaande de genomen organisatorische maatregelen of de collectieve preventiemaatregelen; f) werknemers tewerkgesteld aan werkzaamheden waarbij de blootstelling aan chemische en biologische agentia, die een risico voor de gezondheid kunnen bieden, technisch niet kan vermeden worden;g) werknemers tewerkgesteld aan de ontzanding van gietwerk of aan het afbijten van om het even welke voorwerpen door het bestralen met zand of met metaalkorrels of aan het gieten van gesmolten metaal;h) werknemers tewerkgesteld aan het uitbenen met messen.4. Beschermingsschoeisel : a) werknemers tewerkgesteld in de riolen, kuilen, kelders, welputten, regenputten, kuipen, vergaarbakken, vijvers, waterlopen en alle andere soortgelijke plaatsen waar zich vloeistoffen of slijk bevinden;b) werknemers tewerkgesteld aan werken die aanleiding geven tot uitstorting of wegvloeiing van vloeistoffen en die door die vloeistoffen natte voeten kunnen krijgen, zoals in afwaskeukens en wasserijen;c) werknemers die hun voeten kunnen bevuilen met giftige, bijtende of prikkelende stoffen;d) werknemers die, in de ondernemingen, bedrijven en werken zoals deze voorzien onder punt 3, littera a, b en c hierboven, gevaar lopen hun voeten te bevuilen door organische stoffen die kunnen rotten of door vuilnis;e) werknemers tewerkgesteld in koelkamers;f) werknemers die gewoonlijk tewerkgesteld zijn aan de behandeling van zware stukken waarvan de val van aard is de voeten te kwetsen, dragen schoenen met toppen versterkt die voldoende weerstand bieden;g) werknemers tewerkgesteld aan het slopen van gebouwen, aan de bekisting en de ontkisting van betonwerken, de ijzervlechters, de bouwsmeden, alsook de andere werknemers tewerkgesteld op bouwplaatsen en gewoonlijk blootgesteld aan voetwonden door uitstekende spijkers of puntige voorwerpen, dragen schoenen met versterkte zolen;h) werknemers die blootgesteld zijn aan het risico voor uitglijden.5. Beschermingshandschoenen of -wanten : a) werknemers die gevaar lopen dat hun handen in contact komen met giftige, bijtende of prikkelende stoffen;b) werknemers wier handen gevaar lopen in contact te komen met besmette dieren of krengen, afval van dieren of voor de consumptie ongeschikte dierlijke stoffen, zoals in de vilbeluiken en de biologische laboratoria;c) werknemers die tewerkgesteld zijn aan het behandelen van de lijken en van de stukken of stoffen die ervan afkomstig zijn;d) werknemers die tewerkgesteld zijn aan de behandeling of aan het schiften van vuil linnen of vuile kledingsstukken, van lompen en van oude niet ontsmette klederen, van voor het gebruik ongeschikte beenderen of van vuilnis;e) werknemers tewerkgesteld in de riolen en andere instellingen voor de afvoer van vuil water of afvalstoffen, aan de reiniging met de hand van de goten of van de vertakkingen of aan andere bewerkingen waarbij de handen in contact komen met bovenbedoeld water of afvalstoffen;f) werknemers die tewerkgesteld worden aan elk ander werk waarbij de handen in contact komen met stoffen die besmettende kiemen kunnen inhouden;g) werknemers tewerkgesteld in koelkamers;h) werknemers die tewerkgesteld zijn aan het las- of snijwerk van metalen met de elektrische lichtboog en alle bewerkingen waarbij lampen met elektrische lichtboog of andere bronnen van ultraviolette stralen worden gebruikt;i) werknemers tewerkgesteld aan werkzaamheden waarbij de blootstelling aan chemische en biologische agentia, die een risico voor de gezondheid kunnen bieden, technisch niet kan vermeden worden; j) werknemers die aan kankerverwekkende en mutagene agentia kunnen blootgesteld worden: - tijdens de werkzaamheden waarbij de blootstelling niet kan vermeden worden door preventiemaatregelen, zoals voorzien in de artikelen VI.2-4, VI.2-5, VI.2-7 en VI.2-8; - tijdens werkzaamheden, zoals onderhoudswerken, afbraakwerken, vernieuwingswerken, verbouwingswerken, waarvoor de blootstelling aan deze agentia kan voorzien worden, niettegenstaande de genomen organisatorische maatregelen of de collectieve preventiemaatregelen; k) werknemers tewerkgesteld aan het hanteren van hete massa's;l) werknemers die scherpe, snijdende, stekende, brandende of bijzonder ruwe voorwerpen of materialen moeten behandelen of werkzaamheden verrichten waarbij hun handen zijn blootgesteld aan kwetsende projecties of aan projecties van gloeiende stoffen;m) werknemers tewerkgesteld aan de ontzanding van gietwerk of aan het afbijten van om het even welke voorwerpen door het bestralen met zand of met metaalkorrels of aan het gieten van gesmolten metaal;n) werknemers tewerkgesteld aan het uitbenen met messen, dragen een drie- of vijfvingerige handschoen van gelaste metalen maliën of, op voorwaarde dat dezelfde mechanische weerstand gewaarborgd is, een dergelijke handschoen van een andere stof of een handschoen op enig andere wijze vervaardigd.6. Beschermingsbril of aangezichtsscherm van geschikt type : a) werknemers wier ogen worden blootgesteld aan het contact met stoffen die een uitgesproken prikkelende werking uitoefenen op de ogen, zoals het stof van steenkoolpek en andere stofdeeltjes of dampen van bijtende stoffen;b) werknemers die tewerkgesteld zijn aan het las- of snijwerk van metalen met de brander of met de elektrische lichtboog;c) werknemers die tewerkgesteld zijn aan het onderzoek van intense lichthaarden, zoals de binnenkant van ovens, of van stoffen die tot witte gloeihitte zijn gebracht, zoals staal en gesmolten glas;d) werknemers die tewerkgesteld zijn aan de bewerkingen waarbij infrarode stralen of stralingen die aanleiding geven tot een intense warmteverspreiding worden gebruikt;e) werknemers die tewerkgesteld zijn aan de bewerkingen waarbij lampen met elektrische lichtboog of andere bronnen van ultraviolette stralen worden gebruikt;f) werknemers die tewerkgesteld zijn aan het droog slijpen, het houwen met wegslingering van scherven, het bikken, het schoonhameren of aan andere bewerkingen die kunnen aanleiding geven tot het wegslingeren van kwetsende deeltjes, van weggesmolten metaal, van bijtende vloeistoffen, enz.die de ogen kunnen aantasten; g) werknemers die aan kankerverwekkende en mutagene agentia kunnen blootgesteld worden : - tijdens de werkzaamheden waarbij de blootstelling niet kan vermeden worden door preventiemaatregelen, zoals voorzien in de artikelen VI.2-4, VI.2-5, VI.2-7 en VI.2-8; - tijdens werkzaamheden, zoals onderhoudswerken, afbraakwerken, vernieuwingswerken, verbouwingswerken, waarvoor de blootstelling aan deze agentia kan voorzien worden, niettegenstaande de genomen organisatorische maatregelen of de collectieve preventiemaatregelen; 7. Ademhalingstoestellen : a) werknemers die het risico lopen op een vergiftiging of een aandoening van de ademhalingsorganen door de inhalatie van stof, gassen, dampen, rook of nevel; b) werknemers die aan kankerverwekkende en mutagene agentia kunnen blootgesteld worden : - tijdens de werkzaamheden waarbij de blootstelling niet kan vermeden worden door preventiemaatregelen zoals voorzien in de artikelen VI.2-4, VI.2-5, VI.2-7 en VI.2-8; - tijdens werkzaamheden, zoals onderhoudswerken, afbraakwerken, vernieuwingswerken, verbouwingswerken waarvoor de blootstelling aan deze agentia kan voorzien worden, niettegenstaande de genomen organisatorische maatregelen of de collectieve preventiemaatregelen; c) de ademhalingstoestellen, die bestemd zijn voor de aan onderstaande verrichtingen tewerkgestelde werknemers, moeten uitsluitend onafhankelijke ademhalingsbeschermende toestellen zijn: 1) verrichtingen op om het even welke plaats waar men door middel van aangepaste meetmiddelen niet heeft kunnen aantonen dat de lucht er meer dan 19 % zuurstof (vol/vol) inhoudt;2) verrichtingen waarbij moet binnengegaan of verbleven worden in de plaatsen bedoeld in artikel 53 van het ARAB of in verplaatsbare recipiënten, ondergrondse inkuipingen, reservoirs en tanks bedoeld in boek III, titel 5 en waarvoor men door middel van aangepaste meetapparatuur niet heeft kunnen aantonen dat de genomen maatregelen het blootstellen van de werknemers aan gevaarlijke stoffen teruggebracht heeft tot een niveau waarbij het risico op een vergiftiging of een aandoening van de ademhalingsorganen zeer gering is, of wanneer niet kan vastgesteld worden dat de blootstelling op geen enkel ogenblik de grenswaarde zal overschrijden.Deze eisen betreffen de stoffen die deze plaatsen hebben ingehouden, evenals de stoffen die zouden kunnen ontstaan door de uitgevoerde werkzaamheden in deze plaatsen. 8. Beenbeschermingsmiddelen: a) werknemers van wie de benen zijn blootgesteld aan kwetsende projecties of aan projecties van gloeiende stoffen;b) werknemers tewerkgesteld aan de ontzanding van gietwerk of aan het afbijten van om het even welke voorwerpen, door het bestralen met zand of met metaalkorrels of aan het gieten van gesmolten metaal;c) werknemers tewerkgesteld aan werkzaamheden met behulp van een kettingzaag, zoals het snoeien en vellen van bomen.9. Bescherming van de voorarm: a) werknemers tewerkgesteld aan het uitbenen met messen, dragen een manchet aangepast aan het risico die de voorarm van de pols tot de elleboog bedekt;b) werknemers van wie de voorarmen zijn blootgesteld aan kwetsende projecties of aan projecties van gloeiende stoffen. 10. Bescherming tegen het vallen: Werknemers die blootgesteld zijn aan een val van een hoogte van meer dan 2 meter moeten PBM tegen vallen gebruiken wanneer de omstandigheden vermeld in artikel IX.2-2 het gebruik ervan verplichten. 11. Beschermingsmiddelen voor het gehoor: De werknemers die blootgesteld worden aan lawaai beschikken over en gebruiken PBM voor het gehoor overeenkomstig de bepalingen van de artikelen V.2-19 en V.2-27. 12. Bescherming tegen trillingen: Indien technische middelen ontoereikend zijn of onafdoend zijn om overdreven trillingen te vermijden, stelt de werkgever PBM ter beschikking van de werknemers.13. Bescherming tegen radioactieve straling: - in ondernemingen voor de bereiding en behandeling van natuurlijke of kunstmatige radioactieve stoffen of van alle producten die deze stoffen inhouden; - in laboratoria voor proefnemingen of opsporingen en alle andere instellingen waar zich radioactieve stoffen bevinden; - in ondernemingen voor het monteren van naalden, platen en andere toestellen die radioactieve stoffen inhouden; - in ondernemingen voor lichtgevend schilderwerk op om het even welk voorwerp door middel van producten die radioactieve stoffen inhouden, moeten de werknemers de hierna volgende PBM, verstrekt door de werkgever, dragen: 13.1. beschermkledij als zij werk verrichten waardoor zij in contact kunnen komen met radioactieve stoffen of met stof, gassen, dampen, rook, vloeistoffen, afval of om het even welke materie die deze stoffen bevatten. 13.2. een beschermingshoofddeksel of een aangezichtsscherm van geschikt type, naargelang van het geval, indien zij blootgesteld zijn aan uitwasemingen van radioactieve stoffen, gassen, dampen of rook of aan spatten van vloeistoffen of andere stoffen die radioactieve bestanddelen inhouden. 13.3. een beschermingsschort indien zij tewerkgesteld zijn: - aan werk waarbij door radioactieve stoffen aangetast water, oplossingen of andere vloeibare of vochtige stoffen worden behandeld of gebruikt; - aan het reinigen van lokalen waarin radioactieve stoffen of producten die deze stoffen inhouden worden ondergebracht, behandeld of gebruikt; - aan het reinigen van de toestellen, recipiënten of voorwerpen die in contact zijn geweest met bovengenoemde stoffen of producten, of met door deze stoffen of door deze producten besmette zaken. 13.4. beschermingsschoeisel indien zij bewerkingen verrichten waardoor zij blootgesteld zijn aan het oplopen van natte voeten door vloeistoffen, afvalwater of andere om het even welke stoffen die radioactieve bestanddelen inhouden. 13.5. beschermingshandschoenen of -wanten indien zij: - radioactieve stoffen of producten die deze stoffen inhouden moeten behandelen; - om het even welke bewerkingen verrichten waardoor zij de kans lopen dat de handen in contact komen met voorwerpen, vloeistoffen of andere door deze stoffen of producten besmette stoffen. 13.6. een beschermingsbril of een aangezichtsscherm van geschikt type indien zij bewerkingen verrichten waardoor de ogen aan de uitwerking van de uitstralingen zijn blootgesteld en voor zover in zulk geval het gebruiken van deze beschermingsmiddelen werkelijk nuttig is (bijvoorbeeld voortbrenging van bètastralingen of van zeer zwakke straling). 13.7. een ademhalingstoestel indien zij radioactieve stoffen, gassen, dampen of rook moeten inademen. 14. Bescherming tegen uitwendige straling: De werknemers die aan de uitwerking van röntgenstralen worden blootgesteld dragen beschermingsschorten en beschermingshandschoenen of -wanten: 14.1. in de studie-, opzoekings- of controlelaboratoria en om het even welke onderneming waar toestellen die röntgenstralen voortbrengen worden gebruikt; 14.2. bij bewerkingen voor medische, nijverheids- of handelsradioscopie of -radiografie; 14.3. bij het beproeven van röntgenbuizen. 15. Kleding met signaalfunctie: Deze kleding wordt gedragen door: 15.1. werknemers tewerkgesteld aan werkzaamheden op en langs de openbare weg waarbij het verkeer tijdens de duur van de werkzaamheden niet wordt verboden; dit geldt onder meer voor herstellingswerken, het onderhoud van bermen, onderhoudswerken, reiniging, schilderwerken, het aanbrengen, het controleren en het onderhouden van nutsvoorzieningen zoals leidingen voor gassen, water, telecommunicatie, elektriciteit, laden en lossen van vrachtwagens, enz.; 15.2. werknemers belast met het ophalen van vuilnis langs de openbare weg; 15.3. werknemers van brandweerdiensten, eerste hulpdiensten, diensten voor dringende verzorging en pechbestrijdingsdiensten en dit zo de omstandigheden en/of het tijdstip van de dag zorgen voor een onvoldoende zichtbaarheid van deze werknemers; 15.4. werknemers die krachtens een andere reglementering signalisatiekleding moeten dragen. 16. Dermatologische producten: Onverminderd de toepassing van de bepalingen van boek IX, titel 2, kunnen aan de werknemers bijkomend dermatologische producten worden ter beschikking gesteld.1. Neuszalf kan bijkomend gebruikt worden door: a) werknemers die blootgesteld zijn aan inademing van alkalische chromaten of bichromaten of van chroomzuur en daardoor verzweringen of doorboringen van het neusbeschot kunnen oplopen;b) werknemers die neusletsels van dezelfde aard zouden opgedaan hebben ten gevolge van de inademing van andere bijtende of prikkelende stoffen.2. Dermatologische bereidingen bestemd voor de bescherming van de huid van blote lichaamsdelen kunnen bijkomend gebruikt worden door: a) werknemers die blootgesteld zijn aan de prikkelende inwerking van het stof van pek;b) werknemers die blootgesteld zijn aan uitwasemingen van stof of van dampen die een soortgelijke prikkelende inwerking op de huid uitoefenen. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van boek IX - Collectieve bescherming en individuele uitrusting van de codex over het welzijn op het werk.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

^