gepubliceerd op 01 september 1999
Koninklijk besluit houdende coördinatie van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging
1 JULI 1999. - Koninklijk besluit houdende coördinatie van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging, gewijzigd bij de wetten van 22 maart 1993, en van 26 april 1999 en bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995 en 14 juni 1999, inzonderheid op het artikel 56bis;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat de wet van 26 april 1999 (artikel 77 van de Grondwet) tot wijziging van sommige artikelen van de wet van 5 augustus 1991 tot de bescherming van de economische mededinging in voege is getreden op 27 april 1999; dat de wet van 5 augustus 1991 eveneens werd gewijzigd door een andere wet van 26 april 1999 (artikel 78 van de Grondwet) en, wat betreft de drempels voor het aanmelden van de concentraties, door een koninklijk besluit van 14 juni 1999; dat het past de teksten te coördineren teneinde een samenhangende en geharmoniseerde toepassing van de nieuwe van kracht zijnde bepalingen toe te laten;
Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De bepalingen van de wetten van 5 augustus 1991, 26 april 1999 (I) en 26 april 1999 (II), worden gecoördineerd volgens de bij dit besluit gevoegde tekst.
Art. 2.Onze Minister die de Economische Zaken in zijn bevoegdheid heeft is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 1 juli 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO
Bijlage I Wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van deze wet dient er verstaan te worden onder : a) onderneming : alle natuurlijke of rechtspersonen, die op duurzame wijze een economisch doel nastreven;b) machtspositie : de positie die een onderneming in staat stelt om de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging te verhinderen en het haar mogelijk maakt zich, jegens haar concurrenten, afnemers of leveranciers, in belangrijke mate onafhankelijk te gedragen;c) Minister : de Minister die de Economische Zaken in zijn bevoegdheid heeft. HOOFDSTUK II. - Mededingingspraktijken Afdeling 1. - Restrictieve mededingingspraktijken
Art. 2.§ 1. Zijn verboden alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemingsverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Belgische betrokken markt of op een wezenlijk deel ervan merkbaar wordt verhinderd, beperkt of vervalst en met name die welke bestaan in : a) het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden;b) het beperken of controleren van de productie, de afzet, de technische ontwikkeling of de investeringen;c) het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen;d) het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hen daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;e) het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten, van de aanvaarding door de handelspartners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten. § 2. De krachtens dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten zijn van rechtswege nietig. § 3. De bepalingen van § 1 van dit artikel kunnen echter buiten toepassing worden verklaard : - voor elke overeenkomst of groep van overeenkomsten tussen ondernemingen, - voor elk besluit of groep van besluiten van ondernemingsverenigingen, en - voor elke onderling afgestemde feitelijke gedraging of groep van gedragingen die bijdragen tot verbetering van de productie of van de verdeling of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang of die de kleine en middelgrote ondernemingen de mogelijkheid bieden om hun concurrentiepositie op de betrokken markt of op de internationale markt te verstevigen, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen : a) beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn;b) de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de mededinging uit te schakelen.
Art. 3.Het is verboden dat één of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de betrokken Belgische markt of op een wezenlijk deel daarvan.
Dit misbruik kan met name bestaan in : a) het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden;b) het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers;c) het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;d) het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.
Art. 4.De bij de artikel 2, § 1 en artikel 3 bedoelde praktijken worden hierna restrictieve mededingingspraktijken genoemd.
Art. 5 (1). § 1. Met betrekking tot de in artikel 2, § 1, bedoelde praktijken is geen aanmelding als bedoeld in artikel 7 vereist wanneer de ondernemingen die er partij bij zijn, individueel de voorwaarden vervullen welke bij artikel 12, § 2, van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen worden voorgeschreven. § 2. In afwijking van § 1, wordt de voorwaarde die betrekking heeft op het jaarlijks zakencijfer zoals voorzien in artikel 12, § 2, van voornoemde wet niet weerhouden wat betreft de banken, de kredietinstellingen en de andere financiële instellingen.
Art. 6.§ 1. Op verzoek van de betrokken ondernemingen of ondernemingsverenigingen kan de Raad voor de Mededinging vaststellen dat er, op grond van de gegevens die hem bekend zijn, voor hem geen aanleiding bestaat om tegen een overeenkomst, besluit of een onderling afgestemde feitelijke gedraging krachtens artikel 2, § 1, of artikel 3 van deze wet op te treden. § 2. De Koning bepaalt de modaliteiten volgens welke een verzoek om negatieve verklaring zoals bedoeld bij § 1 wordt ingediend.
Art. 7 (2). § 1. Overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen bedoeld in artikel 2, § 1 van deze wet, en ten aanzien waarvan de betrokken ondernemingen een beroep willen doen op artikel 2, § 3, moeten bij de Raad voor de Mededinging worden aangemeld.
Zolang deze aanmelding niet heeft plaatsgevonden, kan de verklaring bedoeld bij artikel 2, § 3, niet worden gedaan, behalve wanneer het een praktijk betreft, bedoeld in artikel 5, § 1. § 2. Paragraaf 1 van dit artikel is niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen voor zover : 1) hetzij bij deze overeenkomsten slechts twee ondernemingen partij zijn en zij uitsluitend ten gevolge hebben dat : a) de vrijheid van de ene partij tot het vaststellen van de prijzen en andere voorwaarden bij wederverkoop van goederen welke zij van de andere partij betrokken heeft, beperkt wordt of b) aan de verkrijger of de gebruiker van industriële eigendomsrechten - onder meer van octrooien, tekeningen en modellen, of merken - of aan degene die rechten ontleent aan overeenkomsten, houdende overdracht of het in gebruik geven van productiemethoden of van kennis met betrekking tot het gebruik of de toepassing van bedrijfstechnische vaardigheden, beperkingen worden opgelegd in de uitoefening van deze rechten;2) hetzij zij uitsluitend betreffen : a) de ontwikkeling of uniforme toepassing van normen en typen;b) een gemeenschappelijk onderzoek naar technische verbeteringen, mits het resultaat voor alle betrokkenen toegankelijk is en alle betrokkenen hiervan mogen profiteren. Deze overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen kunnen worden aangemeld. § 3. De Koning bepaalt de modaliteiten volgens welke een overeenkomst, besluit of onderling afgestemde feitelijke gedraging zoals bedoeld in § 1 wordt aangemeld.
Art. 8.Zolang overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen een vrijstelling genieten op grond van artikel 85, § 3, van het Verdrag tot Oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, dienen zij niet aangemeld te worden. Afdeling 2. - Concentraties
Art. 9(3). § 1. Voor de toepassing van deze wet komt een concentratie tot stand doordat : a) twee of meer voorheen onafhankelijke ondernemingen fuseren;b) - één of meer personen die reeds zeggenschap over ten minste één onderneming bezitten of - één of meer ondernemingen door de verwerving van deelnemingen of vermogensbestanddelen, bij overeenkomst of op elke andere wijze, rechtstreekse of onrechtstreekse zeggenschap over één of meer andere ondernemingen of delen daarvan verkrijgen. § 2. De oprichting van een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervult, vormt een concentratie in de zin van § 1, b). § 3. Voor de toepassing van deze wet berust de zeggenschap op rechten, overeenkomsten of andere middelen die afzonderlijk of gezamenlijk met inachtname van alle feitelijke en juridische omstandigheden, het mogelijk maken een bepalende invloed uit te oefenen op de activiteiten van een onderneming, met name : 1. eigendoms- of gebruiksrechten op alle vermogensbestanddelen van een onderneming of delen daarvan;2. rechten of overeenkomsten die een bepalende invloed verschaffen op de samenstelling, het stemgedrag of de besluiten van de ondernemingsorganen. § 4. Zeggenschap wordt verkregen door de persoon/personen of de onderneming/ondernemingen : a) die zelf rechthebbenden zijn of aan deze overeenkomsten rechten ontlenen, of b) die, hoewel zij zelf geen rechthebbenden zijn, noch aan deze overeenkomsten rechten ontlenen, de bevoegdheid hebben de daaruit ontstane rechten uit te oefenen. § 5. Er is geen sprake van totstandkoming van een concentratiehandeling : a) indien kredietinstellingen, andere financiële instellingen, of verzekeringsmaatschappijen tot wier normale werkzaamheden de verhandeling van effecten voor eigen rekening of voor rekening van derden behoort, tijdelijke deelnemingen houden die zij in een onderneming hebben verworven ten einde deze deelnemingen weer te verkopen, mits zij de aan deze deelnemingen verbonden stemrechten niet uitoefenen om het concurrentiegedrag van deze onderneming te bepalen of mits zij deze stemrechten slechts uitoefenen om de verkoop van deze onderneming of van haar activa, geheel of gedeeltelijk, of de verkoop van deze deelnemingen voor te bereiden, en deze verkoop plaatsvindt binnen één jaar na de verwerving;deze termijn bedraagt twee jaar wanneer de deelnemingen verworven werden als bewijs van dubieuze of onbetaald gebleven vorderingen. b) indien de zeggenschap wordt verworven door een gerechtelijke of overheidsmandataris, op grond van een gerechtelijke beslissing of een andere procedure van gedwongen vereffening. Art. 10 (4). § 1. Voor de concentraties is de voorafgaande goedkeuring nodig van de Raad voor de Mededinging, die vaststelt of ze al of niet toelaatbaar zijn. § 2. Bij de in § 1 bedoelde beslissing houdt de Raad rekening met : a) de noodzaak een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt te handhaven en te ontwikkelen in het licht van met name de structuur van alle betrokken markten en van de bestaande of potentiële mededinging van binnen of buiten het Koninkrijk gevestigde ondernemingen;b) de positie op de markt van de betrokken ondernemingen, hun economische en financiële macht, de keuzemogelijkheden en leveranciers en afnemers, hun toegang tot voorzieningsbronnen en afzetmarkten, het bestaan van juridische of feitelijke hinderpalen voor de toegang tot de markt, de ontwikkeling van vraag naar en aanbod van de betrokken producten en diensten, de belangen van de tussen- en eindverbruikers, alsmede de ontwikkeling van de technische en economische vooruitgang voor zover deze in het voordeel van de consument is en geen belemmering vormt voor de mededinging. § 3. Concentraties die geen machtspositie in het leven roepen of versterken die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd, moeten toelaatbaar verklaard worden. § 4. Concentraties die een machtspositie in het leven roepen of versterken die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd, moeten ontoelaatbaar verklaard worden. § 5. Indien de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming die een concentratie vormt in de zin van artikel 9, de coördinatie beoogt of tot stand brengt van het concurrentiegedrag van ondernemingen die onafhankelijk blijven, dan wordt die coördinatie beoordeeld overeenkomstig de criteria van artikel 2, teneinde vast te stellen of de transactie al dan niet toelaatbaar is.
Bij die beoordeling houdt de Raad voor de Mededinging onder meer rekening met : - het significant en gelijktijdig actief blijven van twee of meer oprichtende ondernemingen op dezelfde markt als die van de gemeenschappelijke onderneming, op een downstream- of upstreammarkt van laatstgenoemde markt of op een nauw met die markt verbonden aangrenzende markt; - de mogelijkheid die aan de betrokken ondernemingen wordt gegeven om, via de coördinatie die het rechtstreekse gevolg is van de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming, de mededinging voor een wezenlijk deel van de betrokken producten en diensten uit te schakelen. § 6. Wanneer het algemeen belang dit rechtvaardigt, mag de Ministerraad ambtshalve of op verzoek van de partijen, de oprichting toestaan van een concentratie die door de Raad voor de Mededinging als onaanvaardbaar wordt beschouwd volgens de bepalingen vervat in artikel 34bis.
Art. 11(5). § 1. De bepalingen van deze afdeling zijn slechts van toepassing wanneer de betrokken ondernemingen samen in België een omzet, bepaald volgens de in artikel 46 bedoelde criteria, van meer dan 40 miljoen euro of 1.613.596.000 frank totaliseren en minstens twee van de betrokken ondernemingen elk in België een omzet realiseren van minstens 15 miljoen euro of 605.098.500 frank. § 2. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, en na raadpleging van de Raad en de Commissie voor de Mededinging, de drempels bedoeld in § 1 verhogen. § 3. Om de drie jaar gaat de Raad voor de Mededinging over tot een toetsing van de drempels bedoeld in § 1, daarbij onder andere rekening houdende met de economische impact en de administratieve last voor de onderneming.
Met het oog op deze toetsing brengt de Dienst voor de Mededinging aan de Raad een advies uit.
Art. 12 (6). § 1. De concentraties bedoeld in deze wet moeten bij de Raad voor de Mededinging worden aangemeld binnen een termijn van één maand na de sluiting van de overeenkomst, de openbaarmaking van het aanbod tot aankoop of ruil, of de verwerving van een zeggenschapsdeelneming. De termijn vangt aan zodra één van deze handelingen plaatsgevonden heeft. De partijen kunnen echter een ontwerpovereenkomst aanmelden mits alle partijen uitdrukkelijk verklaren dat zij de intentie hebben om een overeenkomst te sluiten die op alle mededingingsrechtelijk relevante punten niet merkbaar verschilt van het aangemelde ontwerp. § 2. De concentraties die in een overeenkomst zijn vastgelegd moeten worden aangemeld door de samen handelende betrokkenen; in de andere gevallen moet de aanmelding plaatsvinden door de betrokkene die de concentratie heeft verwezenlijkt. § 3. De modaliteiten van de aanmeldingen bedoeld bij § 1 worden bepaald door de Koning. § 4. Tot de Raad voor de Mededinging een beslissing neemt betreffende de toelaatbaarheid van de concentratie, kunnen de betrokken ondernemingen slechts de uit de concentratie voortvloeiende maatregelen nemen welke de omkeerbaarheid van de concentratie niet belemmeren en de marktstructuur niet duurzaam wijzigen. § 5. Na de eerste periode van vijfenveertig dagen van onderzoek van de concentratie, kan de Raad voor de Mededinging zich behoudens het geval van aanmelding van een ontwerpovereenkomst, op verzoek van de ondernemingen die partij zijn bij de concentratie, uitspreken over het al dan niet omkeerbaar karakter of over het al dan niet duurzaam karakter van de wijziging van de marktstructuur, van één of meer met de concentratie verband houdende maatregelen, welke de bij de concentratie betrokken ondernemingen zouden willen doorvoeren. In dat geval vraagt de Raad voor de Mededinging dat de verslaggever binnen twee weken een verslag neerlegt, bevattende de appreciatie-elementen om tot de in deze paragraaf bedoelde besluitvorming te komen.
De Raad kan zijn beslissing vergezeld laten gaan van bepaalde voorwaarden en lasten.
Art. 13.De concentraties die onderworpen zijn aan het toezicht van de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn niet onderworpen aan het toezicht ingesteld door deze wet. HOOFDSTUK III. - Organen en procedure Afdeling 1. - Dienst voor de Mededinging en korps verslaggevers (7)
Art. 14 (8). § 1er. De Dienst voor de Mededinging van het Ministerie van Economische Zaken is belast met de opsporing en het onderzoek van de bij hoofdstuk II bedoelde praktijken.
Hij onderzoekt de op grond van deze wet ingediende zaken en hij waakt over de uitvoering van de getroffen beslissingen.
Het Ministerie van Economische Zaken is eveneens belast met het secretariaat van de Raad voor de Mededinging alsook die van het korps verslaggevers. § 2. Bij de Dienst voor de Mededinging wordt een korps verslaggevers ingesteld.
De verslaggevers worden gerecruteerd door middel van een vergelijkend examen. Zij moeten houder zijn van een diploma van doctor of licentiaat in de rechten, van handelsingenieur of van doctor of licentiaat in de economie. Zij moeten blijk geven van een nuttige ervaring van minstens drie jaar, zowel inzake mededinging als inzake procedurevoorschriften.
De verslaggevers worden benoemd door de Koning. Zij hebben een administratief en geldelijk statuut dat hun onafhankelijkheid waarborgt. In tuchtzaken wordt de regeling overgenomen die van toepassing is op de inspecteur van Financiën.
Het korps telt evenveel verslaggevers uit het Nederlandse als uit het Franse taalkader.
Ten minste één verslaggever moet de kennis van de Duitse taal bewijzen.
De verslaggevers zijn inzonderheid belast met : 1° het leiden en organiseren van het onderzoek;het korps verslaggevers bepaalt met name de volgorde waarin de dossiers behandeld worden; het verdeelt de dossiers waarnaar een onderzoek wordt ingesteld onder de verslaggevers; 2° het afgeven van de opdrachtsbevelen aan de personeelsleden van de Dienst, met inbegrip van de opdrachtsbevelen bedoeld in artikel 23 van deze wet;3° het opstellen en het indienen van het onderzoeksverslag bij de Raad voor de Mededinging. Zij kunnen geen enkel uitdrukkelijk bevel vragen of aanvaarden in verband met de behandeling van de krachtens artikel 23, § 1, a), b), c), d) en f) ingediende zaken.
De verslaggevers wijzen in hun midden, bij meerderheid van stemmen, een korpschef aan voor een duur die drie jaar niet mag overschrijden.
Dit mandaat kan worden hernieuwd.
De korpschef zit de vergaderingen van het korps verslaggevers voor. In geval van afwezigheid of verhindering wordt de korpschef vervangen door de verslaggever met de meeste dienstjaren of, in geval van gelijke anciënniteit, door de oudste in jaren.
De verslaggevers kunnen alle handelingen verrichten ter volbrenging van hun opdracht behalve wanneer de wet deze handelingen aan het korps verslaggevers voorbehoudt. In dat geval beraadslaagt het korps verslaggevers bij meerderheid van stemmen; bij gelijkheid van stemmen, is de stem van de korpschef beslissend.
Het korps verslaggevers stelt zijn huishoudelijk reglement op, dat door de Koning wordt goedgekeurd.
Art. 15 (9). De Koning neemt de noodzakelijke maatregelen om de organieke personeelsformatie van de Dienst voor de Mededinging alsook van het korps verslaggevers vast te stellen, om er de toegangsvoorwaarden voor vast te stellen en om de werking ervan te verzekeren, rekening houdend met de bijzondere noodzaak tot onafhankelijkheid van de verslaggevers die het in artikel 14, § 2, bedoelde korps vormen en tot stabiliteit, specialisatie en continuïteit van de dienst.
De Koning bepaalt inzonderheid het statuut van de verslaggevers volgens de principes van een vlakke loopbaan.
De Koning bepaalt het statuut van de leden van het secretariaat van de Raad voor de Mededinging. Afdeling 2. - Raad voor de Mededinging
Art. 16.Er wordt een Raad voor de Mededinging bij het Ministerie van Economische Zaken ingesteld. Deze Raad is een administratief rechtscollege dat de bevoegdheid van beslissing, van voorstel en advies heeft, die hem door deze wet worden toegekend.
Omtrent vraagstukken van algemeen mededingingsbeleid heeft hij bovendien algemene adviesbevoegdheid, die hij op eigen initiatief dan wel op verzoek van de Minister uitoefent.
Art. 17(10). § 1. De Raad voor de Mededinging is samengesteld uit 20 leden, te weten : 1. een voorzitter en een ondervoorzitter die de voorzitter vervangt in geval van afwezigheid of verhindering, aangewezen onder de magistraten van de rechterlijke orde;2. acht leden aangewezen onder de magistraten van de rechterlijke orde, de advocaten die meer dan tien jaar ingeschreven staan op het tableau van de Orde van advocaten of de personen die belast zijn het recht te onderwijzen aan een Belgische universiteit of een universiteit gelegen in de Europese Unie.Van deze acht leden worden minstens vier leden aangewezen onder de magistraten van de rechterlijke orde; 3. tien leden aangewezen op grond van hun bevoegdheid inzake mededinging;onder hen mogen zich niet meer dan zes personen bevinden die beschouwd worden als deelnemend aan het bestuur van een handelsvennootschap in de zin van artikel 205 van het Gerechtelijk Wetboek. § 2. De voorzitter, de ondervoorzitter en de andere leden van de Raad voor de Mededinging worden benoemd bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Hun mandaat heeft een duur van zes jaar. Het is hernieuwbaar.
De leden van de Raad voor de Mededinging blijven hun functie uitoefenen bij het aflopen van hun mandaat zolang niet voorzien is in hun vervanging. § 3. De voorzitter en de ondervoorzitter moeten hun kennis van de Nederlandse en de Franse taal bewijzen.
Ten minste een lid moet zijn kennis van de Duitse taal bewijzen. § 4. De voorzitter, de ondervoorzitter en twee leden door de Koning aangewezen onder de leden bedoeld in § 1, oefenen hun functie voltijds uit.
De magistraten die in de Raad voor de Mededinging een voltijdse functie uitoefenen, zijn niet onderworpen aan artikel 293 van het Gerechtelijk Wetboek voor de duur van hun mandaat.
Tijdens de hele duur van hun mandaat mogen de voorzitter, de ondervoorzitter en de twee leden die aangewezen zijn voor een voltijdse functie, geen enkele andere beroepsactiviteit uitoefenen. De Koning kan echter, op voorstel van de Minister, de uitoefening van een aanvullende en bijkomende beroepsactiviteit toestaan, voor zover die activiteit verenigbaar is met de uitoefening van een mandaat in de Raad voor de Mededinging. § 5. Er wordt onmiddellijk voorzien in de vervanging als magistraat door een benoeming in bovental, van de leden bedoeld in § 4 die aangewezen zijn onder de magistraten van de rechterlijke orde. Indien het om een korpschef gaat, wordt in zijn vervanging voorzien door een benoeming in bovental van een magistraat die er in rang onmiddellijk op volgt.
De voorzitter en de ondervoorzitter van de Raad voor de Mededinging genieten een wedde die gelijk is aan die van een voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waarvan het rechtsgebied minstens 500 000 inwoners telt, alsook de verhogingen en de voordelen die eraan verbonden zijn. Deze wedde kan echter niet lager liggen dan die waarop zij in de rechterlijke orde aanspraak maakten.
De magistraat die een voltijdse functie uitoefent in de Raad voor de Mededinging, wordt op verlof gesteld voor de duur van zijn mandaat.
Overeenkomstig artikel 315 van het Gerechtelijk Wetboek vindt de magistraat zijn plaats terug op de ranglijst bij het beëindigen van zijn mandaat. § 6. De in § 4 bedoelde leden, die niet als voorzitter of ondervoorzitter aangewezen zijn, ontvangen, bij het begin van hun eerste mandaat, een wedde die overeenkomt met de wedde van een ondervoorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waarvan het rechtsgebied minstens 500 000 inwoners telt. § 7. De Raad voor de Mededinging kan opgesplitst worden in meerdere kamers. De kamers worden samengesteld uit een gelijk aantal leden.
Elke kamer wordt voorgezeten door een magistraat van de rechterlijke orde en bestaat uit minstens drie leden.
Telkens als een lid gewettigd verhinderd is, kan de voorzitter van de Raad een ander lid aanwijzen om hem te vervangen. Zo de voorzitter van de kamer verhinderd is, neemt het oudste lid van de kamer het voorzitterschap waar. § 8. De Koning bepaalt de benoemingsvoorwaarden en het statuut van de voorzitter, de ondervoorzitter en de andere leden van de Raad voor de Mededinging die hun functie voltijds uitoefenen.
De wetten op de pensioenregeling voor de leden van het burgerlijk rijkspersoneel en voor hun rechtverkrijgenden zijn ook van toepassing op de leden van de Raad voor de Mededinging die niet het statuut van magistraat of rijksambtenaar hebben en die hun functie voltijds uitoefenen. § 9. De Raad voor de Mededinging wordt bijgestaan door een secretaris en een adjunct-secretaris die daartoe door de Minister of zijn gevolmachtigde worden aangewezen onder de ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken.
De secretaris en de adjunct-secretaris behoren tot verschillende taalrollen.
De Minister wijst op dezelfde wijze plaatsvervangende secretarissen aan. § 10. Met uitzondering van de personen die in de Raad voor de Mededinging een voltijdse functie uitoefenen, hebben de eremagistraten en de magistraten die toegelaten worden tot het emeritaat, eveneens de hoedanigheid van magistraat in de zin van de vorige paragrafen.
Art. 18 (11). § 1. Elk lid van de Raad moet de voorzitter inlichten over de belangen die hij heeft of verwerft en over de functies die hij uitoefent in een economische activiteit. § 2. De leden van de Raad voor de Mededinging kunnen gewraakt worden om de redenen vermeld in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek.
Daarenboven kunnen de leden van de Raad voor de Mededinging niet beraadslagen in een zaak waarin zij een belang hebben of indien zij een van de belanghebbende partijen vertegenwoordigen of vertegenwoordigd hebben.
Bovendien mogen zij niet als raadsman van een partij optreden in een zaak die krachtens deze wet aanhangig is gemaakt. § 3. Indien de wraking betwist wordt, doet de Raad voor de Mededinging daarover uitspraak in afwezigheid van het betrokken lid. § 3bis. In het geval van betwisting van de wraking moet het betrokken lid gehoord worden. De beslissing van de Raad voor de Mededinging is niet vatbaar voor beroep. § 4. De Koning gaat, overeenkomstig artikel 17 § 3, over tot vervanging van een lid wanneer dit : - failliet verklaard of in concordaat gesteld is; - ontslagen is uit zijn functies bij tuchtmaatregel; - veroordeeld is tot een gevangenisstraf van meer dan zes maanden; - een reden tot wraking verzwegen heeft; - een sanctie heeft opgelopen voor een inbreuk gepleegd op deze wet.
De Koning gaat eveneens over tot vervanging van een lid wanneer dit : - aangetast is door fysieke of mentale ongeschiktheid; - geen verblijfplaats op Belgisch grondgebied meer heeft; - lid van de Wetgevende Kamers, van een Gewest- of Gemeenschapsraad is.
Art. 18bis (12). De leden van de Raad voor de Mededinging zijn gebonden door het beroepsgeheim en mogen de vertrouwelijke gegevens waarvan zij kennis hebben gekregen op grond van hun functie, aan geen enkele persoon of autoriteit bekendmaken, behalve wanneer zij worden opgeroepen om in rechte te getuigen.
Overtredingen van dit artikel worden bestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.
De voorschriften van het eerste boek van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op de overtredingen van dit artikel.
Art. 19 (13). § 1. De Raad stelt zijn huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Koning. § 2. De Raad kan overgaan of laten overgaan tot alle nuttige onderzoeken. § 3. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. § 4. De Raad doet bij gemotiveerde beslissing uitspraak over alle zaken waarmede hij belast wordt, na de belanghebbende ondernemingen, alsook, op hun verzoek, de eventuele klagers of de raadgever van hun keuze in hun middelen gehoord te hebben. § 5. De Raad voor de Mededinging zendt jaarlijks een verslag over de toepassing van de wet aan de Minister en aan de Wetgevende Kamers. De Raad voor de Mededinging publiceert dit verslag.
De beslissingen, voorstellen, adviezen van de Raad voor de Mededinging, de arresten van het Hof van beroep van Brussel en de beslissingen van de Ministerraad worden bij dit verslag gevoegd.
Art. 20 (14). De Koning bepaalt het bedrag van de vergoedingen toegekend aan de leden van de Raad voor de Mededinging die hun functie niet voltijds uitoefenen, aan de deskundigen, alsook aan elke persoon die met de Raad dient samen te werken. Afdeling 3. - Commissie voor de Mededinging
Art. 21 (15). Er wordt in de Centrale Raad voor het bedrijfsleven een paritaire commissie opgericht die Commissie voor de Mededinging genoemd wordt en die de opdracht heeft een advies te geven, op initiatief of op verzoek : a) van de Koning, over elk ontwerp van besluit genomen in uitvoering van deze wet en waarvoor deze de raadpleging van de Commissie voorschrijft;b) van de Minister, over alle vraagstukken van algemeen mededingingsbeleid en over elk voorontwerp tot wijziging van deze wet;c) van de Raad voor de Mededinging over alle vraagstukken van algemeen mededingingsbeleid alsmede in de gevallen bedoeld in artikel 28. Wanneer de Commissie voor de Mededinging een adviesaanvraag niet beantwoord heeft binnen de door de Minister vastgestelde termijn die ten minste vijftien werkdagen moet bedragen, is het advies niet meer vereist.
Art. 22.De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de Commissie voor de Mededinging alsook van haar secretariaat.
Hij bepaalt eveneens het bedrag der vergoedingen toegekend aan de voorzitter en de leden van de Commissie alsook aan elke persoon die met de Commissie dient samen te werken. Afdeling 4. - Onderzoeksprocedure
Art. 23 (16). § 1. Het onderzoek van de zaken door het korps verslaggevers gebeurt : a) op verzoek van de betrokken ondernemingen of ondernemingsverenigingen in het geval van een vraag om een negatieve verklaring op grond van artikel 6 of van een vraag om een individuele ontheffing op grond van artikel 2, § 3;b) op verzoek van de betrokkenen bedoeld bij artikel 12 in het geval van een aangemelde concentratie;c) ambtshalve of op verzoek van de Minister of de Raad voor de Mededinging wanneer daartoe ernstige aanwijzingen bestaan of na een klacht van een natuurlijke of rechtspersoon die aantoont daarbij een rechtstreeks en dadelijk belang te hebben, in het geval van een inbreuk op artikel 2, § 1, artikel 3, op artikel 12, § 1, of in geval van niet-naleving van een beslissing genomen op grond van artikel 12, § 5, van artikel 33 of van artikel 34;d) op verzoek van de Minister van Kleine en Middelgrote Ondernemingen, van een geëigende openbare instelling of ander overheidslichaam, belast met het toezicht of de controle op een economische sector in het geval van een inbreuk op artikel 2, § 1, op artikel 3 of op artikel 12, § 1;e) ambtshalve, op verzoek van de Minister of de Raad voor de met het oog op een koninklijk besluit tot groepsgewijze ontheffing van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen op grond van artikel 2, § 3;f) op verzoek van het Hof van Beroep te Brussel in geval van toepassing van artikel 42. § 2. 1. Ter vervulling van de hem opgedragen taken, kunnen de verslaggevers alle noodzakelijke inlichtingen inwinnen bij de ondernemingen en ondernemingsverenigingen. Zij bepalen de termijn binnen welke deze inlichtingen hen moeten worden medegedeeld. 2. Wanneer de verslaggevers tot een onderneming of een ondernemingsvereniging een verzoek om inlichtingen richten, duiden zij de rechtsgrond en het doel van hun verzoek aan.3. Indien een onderneming of vereniging van ondernemingen de gevraagde inlichtingen niet binnen de door de verslaggever gestelde termijn verstrekt of indien de verstrekte inlichtingen onvolledig, onjuist of verdraaid zijn, kan het korps verslaggevers de inlichtingen bij een met redenen omklede beslissing eisen. Deze beslissing omschrijft de gevraagde inlichtingen en bepaalt binnen welke termijn ze moeten worden verstrekt. Als de beslissing tot verzoek om inlichtingen gericht is tot een van de aanmeldende ondernemingen, schorst zij bovendien de in artikel 33 bedoelde termijn tot de dag waarop de inlichtingen worden verstrekt of uiterlijk tot de dag waarop de termijn, bepaald door het korps verslaggevers, verstrijkt.
De beslissing wordt door het korps verslaggevers ter kennis gebracht van de ondernemingen van wie de inlichtingen worden geëist. § 3. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie zijn de verslaggevers en de personeelsleden van de Dienst voor de Mededinging, daartoe door de Minister aangewezen, bevoegd om overtredingen van deze wet op te sporen en om deze overtredingen vast te stellen bij processen-verbaal die gelden als bewijs tot het tegendeel is bewezen. De verslaggevers kunnen een beroep doen op de personeelsleden van het Bestuur Economische Inspectie van het Ministerie van Economische Zaken.
Zij zijn eveneens bevoegd om alle inlichtingen op te sporen en om alle nuttige vaststellingen te doen met het oog op de toepassing van de artikelen 9 tot 13.
Bij de uitvoering van de hun toevertrouwde opdrachten, zijn zij onderworpen aan het toezicht van de procureur-generaal.
Zij verzamelen alle inlichtingen, nemen alle geschreven of mondelinge verklaringen of getuigenissen af, doen zich alle documenten of inlichtingen, wie ook de houder ervan is, mededelen, die zij nodig achten ter vervulling van hun opdracht en waarvan zij kopie mogen nemen, en doen ter plaatse de nodige vaststellingen.
Zij mogen een huiszoeking verrichten : - in de woning van de ondernemingshoofden, bestuurders, zaakvoerders, directeurs, en andere personeelsleden alsook in de woning en in de lokalen die gebruikt worden voor professionele doeleinden van natuurlijke en rechtspersonen, intern of extern, belast met het commercieel, rekenplichtig, administratief, fiscaal en financieel beheer, en zulks tussen 5 en 21 uur, en met voorafgaande machtiging door een onderzoeksrechter; - in de lokalen, vervoermiddelen en andere plaatsen van de ondernemingen waar zij redelijkerwijze vermoeden bescheiden of gegevens te kunnen vinden, welke zij voor het vervullen van hun opdracht nodig achten en waarvan zij kopie mogen nemen.
Bij het volbrengen van hun opdracht kunnen zij ter plaatse beslag leggen en verzegelen voor een tijdsduur die 48 uur niet mag overschrijden. Deze maatregelen worden vastgesteld in een proces-verbaal. Een kopie van dit proces-verbaal wordt bezorgd aan de persoon ten aanzien van wie deze maatregelen zijn genomen.
Bij het volbrengen van hun opdracht kunnen zij een beroep doen op de openbare macht.
Om over te gaan tot een huiszoeking, een beslaglegging of een verzegeling, moeten de in het eerste lid bedoelde personeelsleden bovendien houder zijn van een specifiek opdrachtsbevel afgegeven door het korps verslaggevers bedoeld in artikel 14, § 2. Dit bevel vermeldt het voorwerp en het doel van hun opdracht.
De verslaggevers kunnen deskundigen aanstellen wier raadgevende opdracht zij bepalen. § 4. Onverminderd de bijzondere wetten, die de geheimhouding van de mededelingen waarborgen, moeten de openbare besturen de verslaggevers en de gemandateerde personeelsleden van de Dienst voor de Mededinging bij de uitvoering van hun opdracht behulpzaam zijn. § 5. Bij de uitoefening van hun onderzoeksbevoegdheid houden de verslaggevers en de personeelsleden van de Dienst voor de Mededinging zich : 1) voor het verhoor van personen aan de bepalingen van artikel 31, uitgezonderd lid 3, van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in rechtszaken;2) voor de opstelling van de oproepingen, processen-verbaal en rapporten, aan de bepalingen van artikel 11 van dezelfde wet.Wanneer meerdere personen het voorwerp uitmaken van het onderzoek, zal het rapport van de verslaggever bedoeld in artikel 24, § 4, opgesteld worden in de taal van de meerderheid rekening houdend met de bepalingen van voornoemd artikel 11. Wanneer er pariteit is zal er worden gebruik gemaakt van één der landstalen volgens de noodwendigheden van de zaak. Afdeling 4bis (17). - Specifieke onderzoeksregels betreffende
restrictieve mededingingspraktijken Art. 24 (18).§ 1. De verzoeken en de klachten betreffende de restrictieve mededingingspraktijken worden ingediend bij de Raad voor de Mededinging, die ze voor onderzoek aan het korps verslaggevers overzendt. § 2. Indien de verslaggever tot het besluit komt dat de klachten of verzoeken niet ontvankelijk of ongegrond zijn, legt hij aan de Raad een gemotiveerd voorstel tot sepot voor. Indien de Raad het wenselijk acht, maakt de verslaggever zijn voorstel bekend aan de indiener van de klacht en deelt hij hem mee dat hij het dossier op het secretariaat kan raadplegen, tegen betaling een kopie ervan kan krijgen en schriftelijke opmerkingen kan neerleggen bij de Raad.
De voorzitter van de Raad voor de Mededinging kan, op eigen initiatief of op verzoek van de belanghebbende ondernemingen, de mededeling van stukken weigeren indien dit het zakengeheim zou schenden. In dat geval worden deze stukken uit het dossier verwijderd.
In afwijking van het vorige lid kan de voorzitter van de Raad beslissen het stuk niet uit het dossier te verwijderen indien hij meent dat het noodzakelijk is voor de beslissing en dat de mededeling ervan een kleiner nadeel met zich brengt dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging.
De weigering van de voorzitter van de Raad om stukken uit het dossier te verwijderen maakt het voorwerp uit van een met redenen omklede beslissing, waarin de voorzitter van de Raad uiteenzet waarom hij meent dat de stukken noodzakelijk zijn voor de beslissing, waarom de mededeling ervan een kleiner nadeel met zich brengt dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging en waarom hij meent de vertrouwelijke aard van de stukken niet te moeten erkennen.
Deze met redenen omklede beslissing wordt door de secretaris van de Raad ter kennis gebracht van de belanghebbende ondernemingen.
De voorzitter van de Raad kan, in alle gevallen, aan de partijen of aan de verslaggevers een niet-vertrouwelijke versie vragen van de stukken waarvan de mededeling het zakengeheim zou schenden.
De beslissing van de Raad voor de Mededinging over de grond van de zaak kan niet steunen op de stukken die uit het dossier zijn verwijderd.
Indien de Raad het voorstel tot sepot volgt, seponeert hij het dossier. Indien de Raad het voorstel tot sepot niet volgt, stuurt hij het dossier terug naar de verslaggever, die het onderzoek voortzet. § 3. Op het einde van het onderzoek en vóór het opstellen van een gemotiveerd verslag delen de verslaggevers hun eventuele punten van bezwaar mede aan de betrokken ondernemingen en roepen deze op zodat zij hun opmerkingen kunnen voorleggen. § 4. De verslaggever legt zijn gemotiveerd verslag voor aan de Raad.
Dit verslag omvat het onderzoeksverslag, een voorstel van opsomming van de punten van bezwaar en een voorstel tot beslissing.
Het verslag omvat eveneens een gemotiveerd voorstel tot reglementering zoals bepaald in het tweede lid van artikel 28, § 1, indien de verslaggever meent dat de concrete feiten een algemene reglementering noodzaken. § 5. Indien de Raad van oordeel is dat andere punten van bezwaar dan die welke de verslaggever in aanmerking neemt moeten worden onderzocht, onderzoekt de verslaggever die en gaat hij, indien nodig, over tot een bijkomend onderzoek. Hij vult zijn verslag aan en legt het neer bij de Raad.
Art. 25 (19). § 1. De Koning kan alle formaliteiten voorschrijven met het oog op de samenstelling en de indiening van de dossiers, alsook de modaliteiten van de procedure voor de Dienst voor de Mededinging en het korps verslaggevers vastleggen. § 2. Voor de economische sectoren die onder het toezicht of de controle van een geëigende openbare instelling of ander overheidslichaam zijn geplaatst, kan de Koning, na raadpleging van die instellingen of lichamen, de samenwerking tussen de Dienst voor de Mededinging en het korps verslaggevers en die instellingen of lichamen regelen, wat het onderzoek betreft.
Art. 26 (20). De Dienst voor de Mededinging kan, ambtshalve of op verzoek van de Minister of van de voorzitter van de Raad voor de Mededinging, algemene of sectoriële onderzoeken instellen of doen instellen indien er ernstige aanwijzingen zijn van het bestaan van door de artikelen 2, § 1, en 3 verboden praktijken. De bepalingen van artikel 23 zijn van overeenkomstige toepassing, uitgezonderd het vijfde tot het achtste lid van § 3. Afdeling 5. - {dt}Beslissing{edt} inzake restrictieve praktijken (21)
Art. 27 (22). § 1. Na het neerleggen van het in artikel 24, § 3 of § 4, bedoelde verslag, brengt de verslaggever de ondernemingen op wier activiteit het onderzoek betrekking had hiervan op de hoogte, alsook de indiener van de klacht zo de Raad dit aangewezen acht, en stuurt hen een kopie ten minste één maand vóór de datum van de zitting waarop de Raad de zaak zal onderzoeken. Hij brengt hen ter kennis dat zij op het secretariaat van de Raad voor de Mededinging inzage kunnen nemen van het dossier en tegen betaling een kopie ervan kunnen krijgen.
De voorzitter van de Raad voor de Mededinging kan, op eigen initiatief of op verzoek van de belanghebbende ondernemingen, de mededeling van stukken weigeren indien dit het zakengeheim zou schenden. In dat geval worden deze stukken uit het dossier verwijderd.
In afwijking van het vorige lid kan de voorzitter van de Raad beslissen het stuk niet uit het dossier te verwijderen indien hij meent dat het noodzakelijk is voor de beslissing en dat de mededeling ervan een kleiner nadeel met zich brengt dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging.
De voorzitter van de Raad kan, in alle gevallen, aan de partijen of aan de verslaggevers een niet-vertrouwelijke versie vragen van de stukken waarvan de mededeling het zakengeheim zou schenden.
De beslissing van de Raad voor de Mededinging over de grond van de zaak kan niet steunen op de stukken die uit het dossier zijn verwijderd.
De partijen dienen hun schriftelijke opmerkingen in bij de Raad.
De Raad handelt op dezelfde wijze wanneer in het verslag het sepot van een dossier werd voorgesteld.
De Raad brengt de Commissie voor de Mededinging op de hoogte van elke zaak die hem door een verslaggever wordt overgezonden, na ontvangst van het verslag van die verslaggever. Hij deelt haar bovendien de naam mede van de ondernemingen op wier activiteit of concentratie het onderzoek betrekking had evenals de bepalingen van de wet waarop het dossier gebaseerd is. § 2. De Raad behandelt elke zaak ter zitting. Hij hoort de ondernemingen, op wier activiteit het onderzoek betrekking had, alsook de klager, wanneer deze erom vraagt.
Wanneer hij het nodig acht, kan de Raad elke natuurlijke of rechtspersoon horen.
Indien natuurlijke of rechtspersonen, die blijk geven van een voldoende belang, vragen om gehoord te worden, wordt aan hun vraag tegemoet gekomen. Voor de economische sectoren die onder de controle of het toezicht van een openbare instelling of een andere geëigende overheidsinstelling zijn geplaatst, worden deze instellingen of overheidslichamen geacht een voldoende belang te hebben. In alle gevallen wordt de Minister geacht een voldoende belang te hebben.
Het niet verschijnen van de opgeroepen partijen of van hun mandataris doet geen afbreuk aan de geldigheid van de procedure.
De Raad voor de Mededinging kan de verslaggever vragen een bijkomend verslag in te dienen en verduidelijkt de elementen waarop dit verslag moet slaan. De verslaggever verricht daaromtrent, in voorkomend geval, een bijkomend onderzoek. Het verslag wordt aan de partijen meegedeeld door de verslaggever en ingediend bij de Raad voor de Mededinging.
De verslaggever brengt zijn opmerkingen aan op de eventuele schriftelijke opmerkingen die door de partijen ingediend zijn na het indienen van het verslag.
In elk geval moet er binnen zes maanden nadat het verslag bedoeld in artikel 24, § 3 of § 4, en in artikel 29 bij de Raad is ingediend, een beslissing of een ministerieel besluit worden genomen. Die termijn is ook toepasselijk als het verslag een voorstel tot sepot bevat. § 3. De Koning stelt de regels vast wat de procedure voor de Raad betreft alsook de voorwaarden voor het bekomen van kopies.
Art. 28 (23). § 1. De Koning kan, na raadpleging van de Raad voor de Mededinging en van de Commissie voor de Mededinging, bij besluit verklaren dat artikel 2, § 1, niet van toepassing is op categorieën overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde praktijken.
De Koning kan een dergelijk besluit ook uitvaardigen op verzoek van de Raad voor de Mededinging. De Raad doet dit onder meer bij ontvangst van een gemotiveerd voorstel tot reglementering van een verslaggever.
De Koning vraagt de Raad voor de Mededinging om advies.
De Dienst of, in het geval bedoeld in artikel 24, § 3, de verslaggever, legt, na afloop van het onderzoek, aan de Raad ter advies een verslag voor, dat het voorstel tot regeling bij koninklijk besluit bevat.
Het besluit wordt met redenen omkleed. Er wordt overleg gepleegd in de Ministerraad, wanneer het afwijkt van het advies of het verzoek van de Raad voor de Mededinging. § 2. Het koninklijk besluit omschrijft de groepen van overeenkomsten, van besluiten en van onderling afgestemde feitelijke gedragingen waarop het van toepassing is en geeft met name aan : - de beperkingen of de bepalingen die er niet in mogen voorkomen; - de bepalingen die erin moeten voorkomen of de andere voorwaarden waaraan moet worden voldaan.
Dit koninklijk besluit wordt voor een beperkte tijdsduur genomen. Het kan worden opgeheven of gewijzigd met betrekking tot een punt van wezenlijk belang voor zijn vaststelling; in dit geval wordt voorzien in een overgangsregeling voor de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen bedoeld door het voorafgaande besluit.
Art. 29 (24). § 1. In geval van toepassing van artikel 2, § 3, kan de Raad voor de Mededinging, na ontvangst van het verslag van de verslaggevers, bij een met redenen omklede beslissing verklaren dat de overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen van het in artikel 2, § 1, bedoelde verbod individueel vrijgesteld zijn. § 2. Aan de bij § 1 bedoelde vrijstelling kunnen voorwaarden en verplichtingen verbonden zijn; zij wordt voor een bepaalde periode toegekend en kan op verzoek worden verlengd, indien de voorwaarden, bedoeld in artikel 2, § 3, vervuld blijven.
De Raad kan de vrijstelling herroepen of wijzigen : a) indien de feitelijke toestand wordt gewijzigd ten opzichte van een essentieel bestanddeel van de beslissing;b) indien de betrokkenen een voorwaarde of een verplichting die aan de beslissing verbonden werd, niet naleven;c) indien de beslissing berust op onjuiste aanduidingen of op bedrieglijke wijze verkregen werd;d) indien de betrokkenen misbruik maken van de vrijstelling die hen werd toegekend. § 3. Wanneer de Raad een beslissing neemt tot toepassing van artikel 2, § 3, stelt hij de datum vast met ingang waarvan deze beslissing in werking treedt. Deze datum kan niet vroeger zijn dan die van de aanmelding.
Art. 30 (25). In geval van toepassing van artikel 6, kan de Raad voor de Mededinging, na ontvangst van het verslag van de verslaggevers bij een met redenen omklede beslissing verklaren dat op grond van de gegevens die hem bekend zijn er voor hem geen aanleiding bestaat om op te treden.
Art. 31 (26). Na ontvangst van het verslag van de verslaggevers kan de Raad voor de Mededinging, bij een met redenen omklede beslissing vaststellen : 1. dat er een restrictieve mededingingspraktijk bestaat en bevelen dat deze beëindigd wordt, indien nodig volgens de door hem voorgeschreven modaliteiten;2. dat er geen restrictieve mededingingspraktijk bestaat. Art. 32 (27). Indien de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging waarop het onderzoek betrekking had, het voorwerp uitmaakt van een vrijstelling op grond van artikel 85, § 3, van het Verdrag tot Oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, of krachtens deze wet stelt de Raad dit vast en seponeert hij het dossier. Afdeling 5bis (28). - Onderzoek inzake concentratie
Art. 32bis (29). § 1. De Raad voor de Mededinging zendt de aanmeldingen van concentraties gedaan krachtens artikel 12 onverwijld voor onderzoek over aan het korps verslaggevers. De door het korps verslaggevers aangewezen verslaggever stelt het onderzoek van de zaak in zodra hij de aanmelding bedoeld in artikel 12 heeft ontvangen of, indien de te verstrekken inlichtingen onvolledig zijn, zodra hij de volledige inlichtingen heeft ontvangen. § 2. De verslaggever legt het dossier alsook zijn met redenen omkleed verslag voor aan de Raad voor de Mededinging. Het met redenen omkleed verslag omvat de relevante elementen om de Raad voor de Mededinging in staat te stellen een gemotiveerde beslissing te nemen. § 3. De verslaggever stuurt, ten minste 15 dagen vóór de datum van de zitting tijdens welke de Raad zal overgaan tot het onderzoek van de zaak, een kopie van zijn verslag aan de ondernemingen op wier concentratie het onderzoek betrekking had, alsmede aan de vertegenwoordigers van de meest representatieve organisaties van werknemers van deze ondernemingen of aan degenen die zij aanwijzen; hij brengt hen ter kennis dat zij op het secretariaat inzage kunnen nemen van het dossier en tegen betaling een kopie ervan kunnen krijgen.
Art. 32ter (30) De voorzitter van de Raad voor de Mededinging kan, op eigen initiatief of op verzoek van de belanghebbende ondernemingen, de mededeling van de stukken weigeren indien dit het zakengeheim zou schenden. In dat geval worden deze stukken uit het dossier verwijderd.
In afwijking van het vorige lid kan de voorzitter van de Raad beslissen het stuk niet uit het dossier te verwijderen indien hij meent dat het noodzakelijk is voor de beslissing en dat de mededeling ervan een kleiner nadeel met zich brengt dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging.
De weigering van de voorzitter van de Raad om stukken uit het dossier te verwijderen maakt het voorwerp uit van een met redenen omklede beslissing, waarin de voorzitter van de Raad uiteenzet waarom hij meent dat de stukken noodzakelijk zijn voor de beslissing, waarom de mededeling ervan een kleiner nadeel met zich brengt dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging en waarom hij meent de vertrouwelijke aard van de stukken niet te moeten erkennen.
Deze met redenen omklede beslissing wordt door de secretaris van de Raad ter kennis gebracht van de belanghebbende ondernemingen.
De voorzitter van de Raad kan, in alle gevallen, aan de partijen of aan de verslaggevers een niet-vertrouwelijke versie vragen van de stukken waarvan de mededeling het zakengeheim zou schenden.
De beslissing van de Raad voor de Mededinging over de grond van de zaak kan niet steunen op de stukken die uit het dossier zijn verwijderd. Afdeling 5ter (31). - Beslissing inzake concentratie
Art. 32quater (32). § 1. De Raad behandelt elke zaak ter zitting. Hij hoort de ondernemingen die aan de concentratie deelnemen.
Indien hij het nodig acht, hoort de Raad elke natuurlijke persoon of rechtspersoon. § 2. Indien natuurlijke personen of rechtspersonen, die een voldoende belang rechtvaardigen, vragen om gehoord te worden, wordt aan hun vraag tegemoet gekomen.
Voor de economische sectoren die onder de controle of het toezicht van een geëigende openbare instelling of ander overheidslichaam zijn geplaatst, worden deze instellingen of overheidslichamen geacht een voldoende belang te hebben.
De leden van de bestuursorganen of van de directieorganen van de ondernemingen die deelnemen aan de concentratie, alsook de vertegenwoordigers van de meest representatieve werknemersorganisaties van deze ondernemingen, of de personen die zij aanwijzen worden geacht een voldoende belang te hebben. In dat geval krijgen zij toegang tot het dossier overeenkomstig de bepalingen van artikel 32bis, § 3.
De Minister kan aan de Raad een nota richten waarbij hij in de betrokken zaak de elementen aanduidt die het algemeen beleid aangaan, alsook die welke het algemeen beleid inzake economische mededinging kunnen beïnvloeden. Het indienen van deze nota verleent hem niet de hoedanigheid van partij in de zaak.
Het niet-verschijnen van de opgeroepen partijen of van hun gemachtigde doet geen afbreuk aan de geldigheid van de procedure. § 3. De Koning bepaalt de regels van de procedure voor de Raad alsook de voorwaarden voor het verkrijgen van kopieën.
Art. 33 (33). § 1. Indien het onderzoek betrekking had op een concentratie, kan de Raad voor de Mededinging, door een gemotiveerde beslissing, vaststellen dat : 1. de concentratie binnen het toepassingsgebied valt van deze wet;2. de concentratie niet binnen het toepassingsgebied valt van deze wet. § 2. 1. Als de concentratie binnen het toepassingsgebied van deze wet valt, kan de Raad voor de Mededinging door een gemotiveerde beslissing : a) hetzij beslissen dat de concentratie toelaatbaar wordt verklaard. De aanmeldende partijen kunnen, tot op het ogenblik dat de Raad voor de Mededinging een beslissing heeft genomen, de voorwaarden van de concentratie wijzigen. In dat geval slaat de beslissing van toelaatbaarheid op de aldus gewijzigde concentratie. Wanneer de betrokken ondernemingen samen minder dan 25 % van de betrokken markt controleren, wordt de concentratie toelaatbaar verklaard; b) hetzij vaststellen dat er ernstige twijfels bestaan omtrent de toelaatbaarheid van de concentratie en beslissen de procedure bepaald in artikel 34 in te zetten.2. De beslissingen van de Raad bedoeld in punt 1 hierboven, moeten overeenkomstig de bepalingen van artikel 32ter, § 1, binnen een maximumtermijn van vijfenveertig dagen verstrekt worden. De verslaggever dient zijn verslag in binnen een termijn van ten hoogste een maand. Deze termijnen lopen vanaf de dag volgend op de dag van de ontvangst van de aanmelding of, wanneer de inlichtingen die bij de aanmelding moeten worden verstrekt onvolledig zijn, vanaf de dag volgend op de dag van de ontvangst van de volledige inlichtingen. 3. De concentratie wordt toelaatbaar geacht wanneer de Raad voor de Mededinging binnen de termijn van 45 dagen geen beslissing heeft genomen. § 3. De Koning kan, na raadpleging van de Raad voor de Mededinging, de bij § 2 en artikel 34, § 1 bedoelde termijnen wijzigen.
Hij kan eveneens de voorwaarden van schorsing van deze termijnen bepalen : 1) voor het geval dat de kennisgeving niet beantwoordt aan de voorwaarden vastgesteld krachtens artikel 12, § 3;2) voor het geval dat de vertaling van bepaalde documenten nodig blijkt te zijn. De termijn bedoeld in § 2 van dit artikel kan niet worden verlengd tenzij op uitdrukkelijk verzoek van de partijen en ten hoogste voor de duur die zij voorstellen.
Art. 34 (34). § 1. Indien, overeenkomstig artikel 33, § 2.1, b), de Raad voor de Mededinging beslist de procedure in te zetten, dient de verslaggever een bijkomend verslag in bij de Raad voor de Mededinging.
Na ontvangst van dit verslag stuurt de Raad een kopie ervan aan de partijen, overeenkomstig artikel 32bis, § 3.
De beslissing van de Raad voor de Mededinging betreffende de toelaatbaarheid van een concentratie moet genomen worden uiterlijk 60 dagen na de beslissing om een procedure te beginnen. Aan die beslissing kunnen voorwaarden en verplichtingen gekoppeld worden.
De concentratie wordt geacht een gunstig advies te hebben gekregen wanneer de Raad voor de Mededinging geen beslissing heeft genomen binnen de termijn van 60 dagen. § 2. Wanneer de Raad voor de Mededinging in zijn beslissing vaststelt dat de concentratie niet toelaatbaar is, beveelt hij met het oog op het herstellen van een daadwerkelijke mededinging, de splitsing van de gegroepeerde ondernemingen of activa, het stopzetten van de gemeenschappelijke controle of elke andere geëigende maatregel. § 3. De termijn bedoeld in § 1 van dit artikel kan niet verlengd worden tenzij op uitdrukkelijk verzoek van de partijen en ten hoogste voor de duur die zij voorstellen.
Art. 34bis (35). Binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de aanmelding van de beslissing van de Raad voor de Mededinging, kan de Ministerraad de verwezenlijking van een concentratie toestaan om redenen van algemeen belang, die het winnen van het risico van aantasting van de mededinging, vastgesteld door de Raad voor de Mededinging. In dat geval kan de Ministerraad eveneens de voorwaarden en verplichtingen die eventueel door de Raad voor de Mededinging zijn uitgesproken, geheel of gedeeltelijk opheffen.
In zijn beoordeling en motivering houdt de Ministerraad rekening met onder meer het algemeen belang, de veiligheid van het land en de mededingingskracht van de betrokken sectoren gelet op de internationale concurrentie, de consumentenbelangen en de werkgelegenheid.
De Ministerraad doet ambtshalve uitspraak of op verzoek van de aanmeldende ondernemingen.
De beslissing van de Ministerraad wordt genomen binnen dertig dagen na de aanmelding van de beslissing van de Raad voor de Mededinging. Neemt de Ministerraad binnen die termijn geen beslissing, dan wordt de Ministerraad geacht geen machtiging te hebben verleend. Afdeling 6. - Voorlopige maatregelen
Art. 35 (36). § 1. De voorzitter van de Raad voor de Mededinging kan, op aanvraag van de klager of van de Minister, voorlopige maatregelen nemen bestemd om de restrictieve mededingingspraktijken die het voorwerp van het onderzoek uitmaken te schorsen, indien het dringend is een toestand te vermijden die een ernstig, onmiddellijk en onherstelbaar nadeel kan veroorzaken voor de ondernemingen waarvan de belangen aangetast worden door deze praktijken of die schadelijk kan zijn voor het algemeen economisch belang.
De voorzitter van de Raad maakt de aanvraag tot voorlopige maatregelen over aan het korps verslaggevers die hem een met redenen omkleed verslag voorlegt; dit verslag vermeldt de maatregelen die het korps verslaggevers nodig acht om de bij het eerste lid bedoelde praktijken te schorsen. Dit verslag moet aan de voorzitter worden voorgelegd binnen een door hem vastgestelde termijn. § 2. De voorzitter van de Raad voor de Mededinging oordeelt bij een met redenen omklede beslissing, of er aanleiding bestaat om voorlopige maatregelen te treffen.
Vooraleer de voorzitter deze beslissing neemt krijgen de partijen inzage in het verslag en krijgen zij de mogelijkheid gehoord te worden. Afdeling 7. - Geldboeten en dwangsommen
Art. 36 (37). § 1. In geval van toepassing van artikel 31, 1, kan de Raad, aan elk van de betrokken ondernemingen, geldboeten opleggen van maximum 10% van hun omzet, bepaald volgens de in artikel 46 bedoelde criteria. Bovendien kan de Raad bij dezelfde beslissing dwangsommen opleggen wegens niet-naleving van zijn beslissing, van ten hoogste 250 000 frank per dag aan elk van de betrokken ondernemingen. Die geldboeten kunnen niet opgelegd worden in geval van toepassing van artikel 31, 1, op de praktijken bedoeld in artikel 5, § 1. § 2. Deze geldboeten en dwangsommen kunnen tevens worden opgelegd in geval van toepassing van artikel 29, § 2, b), c) en d), en bij niet-naleving van de beslissingen bedoeld bij artikelen 33 en 34.
Art. 37.§ 1. De Raad voor de Mededinging kan aan personen, ondernemingen of ondernemingsverenigingen geldboeten opleggen van 20 000 frank tot 1 000 000 frank, wanneer zij opzettelijk of uit onachtzaamheid, a) bij een aanmelding of een verzoek om inlichtingen onjuiste of verdraaide gegevens verstrekken;b) de inlichtingen op onvolledige wijze verstrekken;c) de inlichtingen niet binnen de gestelde termijn verstrekken;d) de onderzoeken bedoeld in de artikelen 23 en 26 beletten of hinderen. § 2. Dezelfde geldboeten kunnen worden opgelegd in het geval dat een onderneming zou zijn overgegaan tot een concentratie zonder voorafgaande aanmelding, zoals bepaald in artikel 12, zelfs indien zou blijken dat de concentratie toelaatbaar is.
Art. 38.In geval van inbreuk op artikel 12, § 4, kan de Raad voor de Mededinging de bij artikel 36, § 1, bedoelde geldboeten opleggen.
Hij kan bovendien de dwangsommen bedoeld bij artikel 36, § 1, opleggen in geval van toepassing van artikel 33, § 4.
Art. 39.De geldboeten voorzien bij artikel 36, § 1, kunnen niet worden opgelegd voor gedragingen gesteld na de aanmelding bedoeld bij artikel 7, § 1, en voor de beslissing waarbij de toepassing van artikel 2, § 3, wordt toegestaan of geweigerd, voor zover deze gedragingen binnen de grenzen blijven welke in de aanmelding zijn genoemd.
Art. 40 (38). De voorzitter van de Raad kan de in artikel 36, § 1, bedoelde dwangsom opleggen teneinde de voorlopige maatregelen die hij overeenkomstig artikel 35 heeft getroffen en de in artikel 23, § 2, bedoelde beslissing te doen naleven. Afdeling 7bis (39). - Bekendmaking en kennisgeving
Art. 40bis (40). De beslissingen van de Raad voor de Mededinging en van zijn voorzitter worden bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs ter kennis gebracht van de partijen, de eisers en de Minister.
Op straffe van nietigheid moet de kennisgevingsbrief de termijn inzake beroep vermelden alsook de wijze waarop dit beroep kan worden ingesteld. De brief omvat als bijlage de namen, hoedanigheden en adressen van de partijen aan wie de beslissing ter kennis is gebracht.
Het secretariaat van de Raad voor de Mededinging is belast met de kennisgeving van de beslissingen.
Art. 41 (41). § 1. Zodra de Raad voor de Mededinging de aanmelding van een concentratie heeft ontvangen, stuurt hij deze naar het Belgisch Staatsblad voor bekendmaking bij uittreksel. Deze bekendmaking omvat de namen van de ondernemingen die deel uitmaken van de concentratie. § 2. De beslissingen van de Raad voor de Mededinging of van zijn voorzitter, met inbegrip van de beslissingen bedoeld in de afdelingen 5 tot 7 van dit hoofdstuk, worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en door het secretariaat van de Raad voor de Mededinging ter kennis gebracht van de ondernemingen op wier activiteiten het onderzoek betrekking had, alsook, in voorkomend geval, van de indiener van de klacht.
De beslissingen van het Hof van beroep te Brussel, van de Ministerraad en van de Raad van State worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en ter kennis gebracht van de partijen.
De beslissingen bedoeld in de artikelen 33, § 2, en 34, § 1, van deze wet, met inbegrip van de beslissingen en arresten bedoeld in de afdelingen 5ter en 7 van dit hoofdstuk, alsook de berichten waardoor bij ontstentenis van een beslissing de concentratie toelaatbaar wordt geacht, worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en ter kennis gebracht van de partijen die aan de concentratie hebben deelgenomen.
De beslissingen bedoeld in de vorige leden vermelden de partijen waarnaar de kennisgeving moet worden gestuurd.
De beslissingen bedoeld in de vorige leden worden onmiddellijk, in de vorm bestemd voor de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, aan de Commissie voor de Mededinging meegedeeld.
Bij deze bekendmaking en deze mededeling wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet openbaar worden gemaakt.
De kennisgeving en de bekendmaking van de beslissing van de Raad voor de Mededinging of van zijn voorzitter vermelden dat tegen die beslissing beroep kan worden ingesteld bij het Hof van beroep te Brussel binnen dertig dagen te rekenen van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
De kennisgeving en de bekendmaking van de beslissing van de Ministerraad inzake concentratie, vermelden dat, wanneer die beslissing definitief is, bij de Raad van State daartegen beroep kan worden ingesteld binnen dertig dagen te rekenen van de bekendmaking van de definitieve beslissing in het Belgisch Staatsblad. In het kader van deze beroepsprocedure worden niet als definitieve beslissing beschouwd, die waarbij bepaald wordt dat een concentratie binnen het toepassingsgebied van deze wet valt en die waarbij beslist wordt de procedure bepaald in artikel 34 in te stellen.
De kennisgevingen waarin deze wet voorziet, worden uitgevoerd, naar gelang van het geval, door het secretariaat van de Raad of door de Minister, bij aangetekende brief met ontvangstbewijs. Afdeling 8. - Prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Beroep te
Brussel door de hoven en rechtbanken Art. 42 (42). Het Hof van beroep te Brussel spreekt zich bij wege van prejudicieel arrest uit over de vragen met betrekking tot het geoorloofde karakter van een mededingingspraktijk als bedoeld in deze wet.
Art. 42bis (43). § 1. Wanneer de oplossing van een geschil afhangt van het geoorloofde karakter van een mededingingspraktijk als bedoeld in deze wet, moet het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, met uitzondering van het Hof van Cassatie, de uitspraak uitstellen en het Hof van beroep te Brussel raadplegen. § 2. Het gerecht is daartoe evenwel niet gehouden wanneer de rechtsvordering niet ontvankelijk is om procedureredenen die ontleend zijn aan normen die zelf niet het onderwerp zijn van het verzoek tot het stellen van de prejudiciële vraag.
Het gerecht is daartoe evenmin gehouden : 1° wanneer het Hof reeds uitspraak heeft gedaan over een vraag of een beroep met hetzelfde onderwerp;2° wanneer het meent dat het antwoord op de prejudiciële vraag niet onontbeerlijk is om uitspraak te doen;3° wanneer de mededingingspraktijk duidelijk geoorloofd is in de zin van deze wet. Tegen de beslissing van de rechter om een prejudiciële vraag te stellen of een dergelijke vraag niet te stellen kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend. § 3. De griffier van het Hof van beroep te Brussel stelt de partijen onverwijld in kennis van de prejudiciële vraag en nodigt hen uit om binnen een maand schriftelijk hun opmerkingen over te zenden. § 4. De Raad voor de Mededinging, de verslaggevers en de Minister kunnen elk hun schriftelijke opmerkingen indienen bij het Hof van beroep te Brussel. Zij kunnen het dossier ter plaatse raadplegen.
Het Hof kan de prejudiciële vraag herformuleren. Het Hof neemt een met redenen omklede beslissing. Tegen deze beslissing kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend. Het Hof doet uitspraak als in kort geding. § 5. Het rechtscollege dat de prejudiciële vraag heeft gesteld, evenals elk rechtscollege dat in dezelfde zaak uitspraak doet, met uitzondering van het Hof van Cassatie, moeten zich, voor de oplossing van het geschil naar aanleiding waarvan de vragen zijn gesteld, voegen naar het arrest dat het Hof van beroep te Brussel heeft gewezen. § 6. Elk door de hoven en rechtbanken gewezen vonnis of arrest waarbij het gaat om het geoorloofde karakter van een mededingingspraktijk als bedoeld in deze wet, moet binnen acht dagen aan de Dienst voor de Mededinging meegedeeld worden door toedoen van de griffier van het bevoegde rechtscollege.
Bovendien is de griffier ertoe gehouden zonder verwijl de Dienst voor de Mededinging en de Raad voor de Mededinging kennis te geven van de beroepen die zijn ingesteld tegen enig in het voorgaande lid bedoeld vonnis of arrest. Afdeling 9. - Hoger Beroep
Art. 43 (44). Tegen de beslissingen van de Raad voor de Mededinging en van de voorzitter kan beroep worden ingesteld bij het Hof van beroep te Brussel.
Art. 43bis (45). § 1. Tegen beslissingen waarbij de Raad voor de Mededinging de zaak terugstuurt naar de verslaggever en die waarbij de voorzitter van de Raad elementen uit het dossier verwijdert, kan geen afzonderlijk beroep worden ingesteld. § 2. Het beroep waarin artikel 43 voorziet, kan worden ingesteld door de voor de Raad betrokken partijen, door de indiener van de klacht alsook door elke persoon die een belang kan doen gelden en die aan de Raad gevraagd heeft te worden gehoord. Het beroep kan eveneens door de Minister worden ingesteld zonder dat deze een belang moet bewijzen.
Het beroep wordt, op straffe van onontvankelijkheid van rechtswege uitgesproken, ingesteld door middel van een ondertekend verzoekschrift dat wordt ingediend bij de griffie van het Hof van beroep te Brussel binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing en, wat derden betreft, na de bekendmaking van de beslissing.
Het verzoekschrift bevat op straffe van onontvankelijkheid : 1° de aanduiding van dag, maand en jaar;2° indien de verzoeker een natuurlijke persoon is, zijn naam, voornaam, beroep en woonplaats;indien de verzoeker een rechtspersoon is, de benaming, de vorm, de maatschappelijke zetel en het orgaan dat hem vertegenwoordigt; indien het beroep uitgaat van de Minister, de benaming en het adres van de dienst die hem vertegenwoordigt; 3° de vermelding van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld;4° de uiteenzetting van de middelen;5° de plaats, de dag en het uur van de verschijning vastgesteld door de griffie van het Hof van beroep;6° de inventaris van de bewijsstukken en documenten die terzelfder tijd als het verzoekschrift bij de griffie zijn neergelegd. Op straffe van onontvankelijkheid van het beroep moet de verzoeker, binnen vijf dagen na de indiening van het verzoekschrift, bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, een kopie van het verzoekschrift sturen aan de partijen die in kennis zijn gesteld van de bestreden beslissing zoals blijkt uit de kennisgevingsbrief waarin artikel 40bis voorziet, aan de Raad voor de Mededinging alsook aan de Minister indien deze niet de appelant is.
Incidenteel beroep is mogelijk. Het is slechts ontvankelijk indien het is ingesteld binnen een maand na de ontvangst van de brief waarin het vorige lid voorziet.
Het Hof van beroep te Brussel kan te allen tijde de personen die partij waren voor de Raad voor de Mededinging van rechtswege in de zaak betrekken, wanneer het hoofdberoep of het incidenteel beroep hun belangen of lasten kan aantasten.
Het Hof van beroep te Brussel stelt de termijn vast waarbinnen de partijen hun schriftelijke opmerkingen aan elkaar moeten meedelen en een kopie ervan bij de griffie moeten neerleggen. Het stelt eveneens de datum van de debatten vast.
De Raad voor de Mededinging en de Minister kunnen elk hun schriftelijke opmerkingen bij de griffie van het Hof van beroep te Brussel indienen en het dossier ter plaatse op de griffie raadplegen.
Het Hof van beroep te Brussel stelt de termijnen vast om deze opmerkingen voor te leggen. De griffie brengt deze opmerkingen ter kennis van de partijen. § 3. Binnen vijf dagen na het plaatsen van de zaak op de rol, vraagt de griffie van het Hof van beroep te Brussel het secretariaat van de Raad voor de Mededinging het dossier van de procedure te sturen. De verzending geschiedt binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek.
De Minister regelt de wijze van verzending van het dossier. § 4. Het beroep schorst de beslissing van de Raad voor de Mededinging of die van zijn voorzitter niet.
Het Hof van beroep kan, op verzoek van de betrokkene en bij beslissing alvorens recht te doen, de verplichting tot het betalen van geldboeten en dwangsommen schorsen tot op de dag van de uitspraak van het arrest.
Het Hof van beroep te Brussel kan, in voorkomend geval, bevelen dat het betaalde bedrag van de geldboeten en dwangsommen aan de betrokkene wordt terugbetaald. Het hoeft zich ook niet onmiddellijk uit te spreken over de teruggave van de betaalde geldboeten of dwangsommen, voor zover deze beslissing de grond van de zaak zou raken.
Art. 43ter (46). § 1. Tegen de beslissingen van de Ministerraad inzake concentraties kan bij de Raad van State een beroep tot vernietiging worden ingesteld.
Het beroep wordt door middel van een verzoekschrift ingediend bij de griffie van de Raad van State binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving of de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bedoeld in artikel 41, § 2, derde lid. § 2. Het verzoekschrift bevat op straffe van nietigheid : 1° de aanduiding van de dag, de maand en het jaar;2° de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker, indien het om een natuurlijke persoon gaat, alsook, in voorkomend geval, zijn inschrijvingsnummer in het handelsregister of in het ambachtsregister;3° de benaming, de vorm, de maatschappelijke zetel en de identiteit en de hoedanigheid van de persoon of, indien het om een rechtspersoon gaat, het orgaan dat hem vertegenwoordigt alsook, in voorkomend geval, zijn inschrijvingsnummer in het handelsregister of in het ambachtsregister;4° de vermelding van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld;5° in voorkomend geval, de naam, de voornaam, de woonplaats of, bij gebreke daarvan, de verblijfplaats of de benaming, de vorm en de maatschappelijke zetel van de partijen waaraan de beslissing ter kennis moet worden gebracht;6° de uiteenzetting van de punten van bezwaar;7° de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat. § 3. Het beroep schorst de beslissingen niet waartegen beroep is ingesteld.
De Minister kan, namens de Ministerraad, zijn schriftelijke opmerkingen indienen bij de Raad van State. Hij kan het dossier ter plaatse op de griffie raadplegen.
De Raad van State doet uitspraak inzake concentraties met voorrang boven alle andere zaken.
Inzake deze materie controleert de Raad van State de wettigheid van de beslissingen waartegen hoger beroep is ingesteld.
In geval van vernietiging van de bestreden beslissing beschikt de Ministerraad over een nieuwe termijn om uitspraak te doen. Die termijn is dezelfde als de termijn bepaald in artikel 34bis. Hij vangt aan op het ogenblik waarop het vernietigingsarrest van de Raad van State ter kennis wordt gebracht.
Voor het overige zijn de regels betreffende de procedure voor de afdeling administratie van de Raad van State van toepassing. De Koning kan van deze procedureregels afwijken bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. HOOFDSTUK IV. - Strafbepalingen Art. 44 (47). Het gebruik en de openbaarmaking van de met toepassing van de bepalingen van deze wet verkregen bescheiden of inlichtingen voor andere doeleinden dan de toepassing van deze wet, wordt met een geldboete van 100 tot 10 000 frank en met een gevangenisstraf van twee maanden tot vijf jaar gestraft of met één van deze straffen alleen.
Elke inbreuk op artikel 23, § 3, zesde lid, en op het besluit bedoeld bij artikel 51, wordt eveneens gestraft met een geldboete van 100 frank tot 10.000 frank en met een gevangenisstraf van twee maanden tot vijf jaar of met één van deze straffen alleen.
Art. 45.De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 inbegrepen, zijn van toepassing op de in artikel 44 bedoelde inbreuken. HOOFDSTUK V. - Andere bepalingen Art. 46 (48). § 1. De omzet bedoeld in de artikelen 5 en 36 is de totale omzet gerealiseerd tijdens het vorige boekjaar op de nationale markt en bij de export. Hij moet worden begrepen in de zin van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 betreffende de jaarrekeningen van de ondernemingen gewijzigd door het koninklijk besluit van 6 maart 1990.
De omzet bedoeld bij artikel 11 is de totale omzet gerealiseerd tijdens het vorig boekjaar in België. Hij moet worden begrepen in de zin van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 op de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen. § 2. Als een concentratie bestaat uit de verwerving van delen- die al dan niet rechtspersoonlijkheid bezitten - van één of meer ondernemingen of van een groep ondernemingen, wordt in afwijking van § 1 alleen het omzetcijfer dat betrekking heeft op de delen, die aldus het voorwerp van de transactie zijn, uit hoofde van de vervreemder of vervreemders, in aanmerking genomen.
Twee of meer transacties, als bedoeld in het eerste lid, die binnen een periode van twee jaar plaatsvinden tussen dezelfde personen of ondernemingen, moeten evenwel worden beschouwd als één concentratie die plaatsvindt op de datum van de laatste transactie. § 3. De omzet wordt vervangen : a) bij banken, kredietinstellingen en andere financiële instellingen, door een tiende van het balanstotaal;b) bij verzekeringsondernemingen, door de waarde van de bruto geboekte premies, die alle uit hoofde van de door of namens de verzekeringsondernemingen gesloten verzekeringsovereenkomsten ontvangen en te ontvangen bedragen omvatten, met inbegrip van de aan herverzekeraars afgestane premies en na aftrek van belastingen en parafiscale heffingen geheven op basis van de premies of van het totaal daarvan. § 4. Wat betreft de toepassing van de artikelen 11 en 36 en onverminderd § 2 van dit artikel, wordt het omzetcijfer van elk der ondernemingen bekomen door de som te maken van de omzetcijfers van alle ondernemingen die tot dezelfde groep behoren.
Worden beschouwd als deel uitmakend van dezelfde groep de ondernemingen die verbonden zijn in de zin van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 betreffende de jaarrekeningen van de ondernemingen, gewijzigd door het koninklijk besluit van 6 maart 1990. § 5. Voor de openbare ondernemingen bedoeld in artikel 47, is de in aanmerking te nemen omzet deze van alle ondernemingen die een economisch geheel vormen met een zelfstandige beslissingsbevoegdheid, ongeacht de vraag wie het kapitaal ervan bezit of welke administratieve voogdijregels daarop van toepassing zijn.
Art. 47.De openbare ondernemingen en de ondernemingen waaraan de overheid bijzondere of exclusieve rechten verleent zijn onderworpen aan de bepalingen van deze wet voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun door of krachtens de wet toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert.
Art. 48(49). § 1. Het onderzoek bedoeld in artikel 23 mag slechts betrekking hebben op feiten die zich niet langer dan vijf jaar geleden voordeden.De termijn wordt berekend vanaf de datum van de beslissing van de Dienst voor de Mededinging om ambtshalve een onderzoek in te stellen of vanaf de datum van het aanhangig maken van de zaak bij de Dienst overeenkomstig artikel 23, § 1. § 2. De verjaringstermijn met betrekking tot de procedure van onderzoek en beslissing is vijf jaar te rekenen vanaf de datum bedoeld bij § 1.
De verjaring wordt slechts gestuit door daden van onderzoek of daden van beslissing verricht binnen de termijn bepaald in het vorige lid; met die daden begint een nieuwe termijn van gelijke duur te lopen. § 3. De verjaringstermijn met betrekking tot de geldboeten en dwangsommen is vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de bij artikel 41 bedoelde kennisgeving.
De verjaring wordt, voor wat betreft de geldboeten en de dwangsommen slechts gestuit door daden van invordering verricht binnen de termijn bepaald in het vorige lid; met die daden begint een nieuwe termijn van gelijke duur te lopen.
Art. 49 (50). § 1. De verslaggevers en de Dienst voor de Mededinging worden belast met het vervullen bij de bedrijven van bijstands-, verificatie- of andere opdrachten in het kader van het toezicht op de naleving van de mededingingsregels van de verdragen van de Europese Gemeenschappen. § 2. De verslaggevers en de daartoe gemandateerde personeelsleden hebben dezelfde bevoegdheid en verplichtingen als die van de in artikel 23 van deze wet bedoelde gemandateerde personeelsleden.
Art. 50.Niettegenstaande de bepalingen van artikel 44, a) kan de Dienst voor de Mededinging de in zijn bezit zijnde bescheiden en inlichtingen mededelen aan de bevoegde instanties voor wat betreft de toepassing van de artikelen 8 en 9 van het Verdrag tot Oprichting van de Benelux Economische Unie en van de artikelen 10 en 11 van het daaraan als bijlage gehecht uitvoeringsprotocol, evenals aan de krachtens artikel 89 van het Verdrag tot Oprichting van de Europese Economische Gemeenschap bevoegde communautaire overheden.b) in het kader van de wederkerigheidsovereenkomsten inzake onderlinge bijstand aangaande de mededingingspraktijken, kan de Dienst voor de Mededinging ook de nodige bescheiden en inlichtingen aan de buitenlandse instanties bevoegd inzake mededinging mededelen.
Art. 51.Onverminderd de bepalingen van de wet van 27 maart 1969 betreffende de reglementering van het zee- en luchtvervoer en behoudens de uitzonderingen die Hij bepaalt, kan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, en na raadpleging van de Raad en de Commissie voor de Mededinging, maatregelen treffen waarbij het de ondernemingen verboden wordt niet bekendgemaakte inlichtingen of bescheiden met betrekking tot hun mededingingspraktijken aan een buitenlandse Staat of aan een daarvan afhangende instelling te geven.
Art. 52.Indien de onderneming in gebreke blijft de geldboete of de dwangsom te betalen, wordt de beslissing van de Raad voor de Mededinging of van zijn voorzitter of de in kracht van gewijsde gegane beslissing van het Hof van Beroep te Brussel, toegezonden aan de administratie van de Belasting op de Toegevoegde Waarde, Registratie en Domeinen, met het oog op de inning van het bedrag van de administratieve geldboete.
De vervolgingen die de voornoemde administratie moet instellen gebeuren overeenkomstig artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949.
De Koning stelt de termijnen en de modaliteiten van de betaling van de in artikelen 36, 37, 38 en 40 bedoelde geldboeten en dwangsommen vast.
Art. 53.Wanneer de Belgische autoriteiten zich, bij toepassing van artikel 88 van het Verdrag tot Oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, moeten uitspreken over de toelaatbaarheid van afspraken of over het misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt, wordt de beslissing door de in deze wet genoemde autoriteiten genomen in overeenstemming met de artikelen 85, § 1 en 86 van het Verdrag, volgens de procedure en de sancties bepaald door deze wet.
Art. 54 (51). De kosten verbonden aan de toepassing van deze wet komen ten laste van het Ministerie van Economische Zaken.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de lijst vastleggen van de proceshandelingen, met inbegrip van de onderzoeksmaatregelen, waarvan de kosten ten laste worden gelegd van de aanmeldende partijen of van de partijen die een inbreuk hebben gepleegd op deze wet.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de betaling van een vergoeding voorschrijven waarvan hij het bedrag vastlegt, voor de volgende administratieve handelingen : 1° de inschrijving en de behandeling van een verzoek om negatieve verklaring bedoeld in artikel 6;2° de inschrijving en de behandeling van een verzoek om individuele ontheffing op grond van artikel 2, § 3, aangemeld krachtens artikel 7 van deze wet. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het bedrag, de voorwaarden en de wijze van inning van de kosten en vergoedingen bedoeld in de voorgaande leden vaststellen.
Art. 54bis (52). De wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen is van toepassing op de in deze wet bepaalde procedures. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen Art. 55 (53). De Koning kan de bepalingen van deze wet en de bepalingen die deze uitdrukkelijk of impliciet zouden hebben gewijzigd op het ogenblik dat de coördinaties worden opgesteld, coördineren.
Daartoe kan Hij inzonderheid : 1° de ordening, de nummering en, in het algemeen, de voorstelling van de te coördineren bepalingen wijzigen;2° de referenties wijzigen die vervat zouden zijn in de te coördineren bepalingen om ze in overeenstemming te brengen met de nieuwe nummering;3° de formulering van de te coördineren bepalingen wijzigen om hun overeenstemming te waarborgen en de terminologie ervan eenvormig te maken zonder dat afbreuk kan worden gedaan aan de principes die vervat zijn in die bepalingen. De coördinaties zullen het opschrift dragen bepaald door de Koning.
Bijlage I. - Bepalingen niet opgenomen in de coördinatie (1) Wet van 5 augustus 1991 Art. 33 (2). § 3. Indien, overeenkomstig § 2.1, c) van dit artikel, de Raad voor de Mededinging beslist heeft de procedure te beginnen, geeft hij de Dienst voor de Mededinging de opdracht een aanvullend onderzoek te verrichten en geeft hem een termijn om een nieuw verslag op te stellen.
Na ontvangst van dit verslag, stuurt de Raad een kopie ervan aan de partijen, overeenkomstig artikel 27, § 1.
De beslissing van de Raad over de toelaatbaarheid of de niet-toelaatbaarheid van de aangemelde concentratie moet worden genomen binnen een maximum termijn van 75 dagen te rekenen vanaf de datum waarop er beslist werd een procedure te beginnen. Aan de beslissing tot toelaatbaarheid bedoeld in dit lid kunnen voorwaarden en verplichtingen worden gekoppeld.
Bij ontstentenis van een beslissing binnen deze termijn wordt de Raad geacht een beslissing te hebben genomen waarbij wordt vastgesteld dat de concentratie als toelaatbaar beschouwd is. § 4. Wanneer de Raad voor de Mededinging vaststelt dat de concentratie niet toelaatbaar is, beveelt hij, met het oog op het herstellen van de daadwerkelijke mededinging, de splitsing van de gegroepeerde ondernemingen of activa, het stopzetten van de gemeenschappelijke zeggenschap, of elke andere geëigende maatregel.
Art. 55.§ 1. Worden opgeheven : a) in het koninklijk besluit nr 62 van 13 januari 1935, waarbij toelating wordt verleend tot het instellen van een economische reglementering van de voortbrenging en de verdeling, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr 295 van 30 maart 1936 en aangevuld bij het koninklijk besluit nr.78 van 28 november 1939 : - de artikelen 6 en 9; - in artikel 7 de woorden « De Raad wordt ingedeeld in twee kamers. De Voorzitter verdeelt de leden tussen de kamers; deze zetelen met het vast getal van drie leden. »; - artikel 8, tweede lid; - artikel 10, eerste lid; b) in de besluitwet van 22 januari 1945 betreffende het beteugelen van de inbreuken op de reglementeringen inzake de bevoorrading van het land, waarvan het opschrift gewijzigd werd bij de wet van 30 juli 1971 in « wet betreffende de economische reglementering en de prijzen » : - de artikelen 4bis en 4ter, ingevoegd bij de besluitwet van 7 juni 1946;c) de wet van 27 mei 1960 tot bescherming tegen het misbruik van economische machtspositie gewijzigd bij de wet van 23 september 1985;d) de artikelen 2 en 3 van de wet van 28 juli 1987 tot uitvoering van de in toepassing van artikel 87 van het Verdrag tot Oprichting van de Europese Economische Gemeenschap uitgevaardigde verordeningen en richtlijnen;e) het koninklijk besluit van 1 februari 1988 houdende uitvoering van de artikelen 12 tot 14 van de eerste Verordening (nr 17) over de toepassing van de artikelen 85, 86 en 87 van het Verdrag tot Oprichting van de Europese Economische Gemeenschap;f) het koninklijk besluit van 18 juli 1989 houdende uitvoering van artikel 86 van het Verdrag tot Oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal met betrekking tot afspraken en concentraties. § 2. De in § 1 bedoelde bepalingen blijven van toepassing op de zaken die in uitvoering zijn de dag van de inwerkingtreding van de voornoemde paragraaf.
Art. 56.Worden vervangen in het koninklijk besluit nr 62 van 13 januari 1935, waarbij toelating wordt verleend tot het instellen van een economische reglementering van de voortbrenging en de verdeling, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr 295 van 30 maart 1936 en aangevuld bij het koninklijk besluit nr 78 van 28 november 1939 : - de woorden « de Raad der economische geschillen opgericht door hoofdstuk II » door de woorden « de Raad voor de Mededinging opgericht door de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging » in artikel 5; - de woorden « van de Raad der Economische Geschillen » door de woorden « van de procedure » in het opschrift van hoofdstuk II; - de woorden « de kamer » door de woorden « de Raad voor de Mededinging » in artikel 7; - de woorden « Raad der economische geschillen » door de woorden « Raad voor de Mededinging » in de artikelen 11 en volgende; - de woorden « de secretaris » door de woorden « de secretaris van de Raad voor de Mededinging » in artikel 12.
Art. 57.§ 1. Deze wet treedt in werking de eerste dag van de achttiende maand die volgt op deze van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. § 2. Vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, kan de Koning gebruik maken van de regelingsbevoegdheid welke Hem in de hiernavolgende artikelen is toegekend : - artikel 6, § 2; - artikel 7, § 3; - artikel 12, § 3; - artikelen 15 tot en met 22 en 25; - artikel 27, § 3; - artikel 52, derde lid.
Wet van 26 april 1999 (I)
Art. 9.Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Wet van 26 april 1999 (II)
Art. 45.Artikel 21quinquies, § 1, eerste lid, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekerings-ondernemingen, ingevoegd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, wordt aangevuld als volgt : « 7° aan de verslaggevers en aan de personeelsleden van de Dienst voor de Mededinging belast met het onderzoek, zoals bedoeld in de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging. »
Art. 46.§ 1. Artikel 99, § 1, eerste lid, van de wet van 22 maart 1993 betreffende het statuut en de controle op de kredietinstellingen wordt aangevuld als volgt : « 11° aan de verslaggevers en aan de personeelsleden van de Dienst voor de Mededinging belast met het onderzoek, zoals bedoeld in de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging. » § 2. Artikel 99, § 3, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « 9° de verslaggevers en de personeelsleden van de Dienst voor de Mededinging belast met het onderzoek, zoals bedoeld in de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging. »
Art. 47.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van elk van de bepalingen van deze wet, met dien verstande dat deze wet ten laatste in werking treedt op de eerste dag van de zesde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Deze wet is niet van toepassing op procedures die hangende zijn bij de Raad voor de Mededinging of bij het Hof van beroep te Brussel op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet.
Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 1 juli 1999. houdende coördinatie van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de ecoomische mededinging ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO
Bijlage II. - Inhoudsopgave HOOFDSTUK I. - Definities HOOFDSTUK II. - Mededingingspraktijken Afdeling 1. - Restrictieve mededingingspraktijken
Afdeling 2. - Concentraties
HOOFDSTUK III. - Organen en procedure Afdeling 1. - Dienst voor de Mededinging en korps verslaggevers
Afdeling 2. - Raad voor de Mededinging
Afdeling 3. - Commissie voor de Mededinging
Afdeling 4. - Onderzoeksprocedure
Afdeling 4 bis. - Specifieke onderzoeksregels betreffende restrictieve
mededingingspraktijken Afdeling 5. - {dt}Beslissing{edt} inzake restrictieve praktijken
Afdeling 5 bis. - Onderzoek inzake concentratie
Afdeling 5 ter. - {dt}Beslissing{edt} inzake concentratie
Afdeling 6. - Voorlopige maatregelen
Afdeling 7. - Geldboeten en dwangsommen
Afdeling 7 bis. - Bekendmaking en kennisgeving
Afdeling 8. - Prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Beroep te
Brussel door de hoven en rechtbanken Afdeling 9. - Hoger Beroep
HOOFDSTUK IV. - Strafbepalingen HOOFDSTUK V. - Andere bepalingen Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 1 juli 199 9. houdende coördinatie van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de ecoomische mededinging ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO
Bijlage III. - Concordantietabel van de coördinatie met de oorspronkelijke wet() HOOFDSTUK I. - Definities Art. 1 wet van 5 augustus 1991, art. 1 HOOFDSTUK II. - Mededingingspraktijken Afdeling 1. - Restrictieve mededingingspraktijken
Art. 2 wet van 5 augustus 1991, art. 2 Art. 3 wet van 5 augustus 1991, art. 3 Art. 4 wet van 5 augustus 1991, art. 4 Art. 5 wet van 5 augustus 1991, art. 5, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 2 Art. 6 wet van 5 augustus 1991, art. 6 Art. 7 wet van 5 augustus 1991, art. 7, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 3 Art. 8 wet van 5 augustus 1991, art. 8 Afdeling 2. - Concentraties
Art. 9 wet van 5 augustus 1991, art. 9, gewijzigd bij de wet van 22 maart 1993, art. 143 en bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 4 Art. 10 wet van 5 augustus 1991, art. 10, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 5 en bij de wet van 26 april 1999 (I), art. 2 Art. 11 wet van 5 augustus 1991, art. 11, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, art. 1, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 6 en 7 en bij het koninklijk besluit van 14 juni 1999 Art. 12 wet van 5 augustus 1991, art. 12, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 8 Art. 13 wet van 5 augustus 1991, art. 13 HOOFDSTUK III. - Organen en procedure Afdeling 1. - Dienst voor de Mededinging en korps verslaggevers*
* gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 9 Art. 14 wet van 5 augustus 1991, art. 14, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 9 Art. 15 wet van 5 augustus 1991, art. 15, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 10 Afdeling 2. - Raad voor de Mededinging
Art. 16 wet van 5 augustus 1991, art. 16 Art. 17 wet van 5 augustus 1991, art. 17, vervangen door de wet van 26 april 1999 (I), art. 3 Art. 18 wet van 5 augustus 1991, art. 18, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 11 en gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (I), art. 4 Art. 18bis wet van 5 augustus 1991, art. 18 bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (I), art. 5 Art. 19 wet van 5 augustus 1991, art. 19, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 12 Art. 20 wet van 5 augustus 1991, art. 20, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 13 Afdeling 3. - Commissie voor de Mededinging
Art. 21 wet van 5 augustus 1991, art. 21, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 14 Art. 22 wet van 5 augustus 1991, art. 22 Afdeling 4. - Onderzoeksprocedure
Art. 23 wet van 5 augustus 1991, art. 23, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 15 Afdeling 4bis*. - Specifieke onderzoeksregels betreffende restrictieve
mededingingspraktijken* * ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 16 Art. 24 wet van 5 augustus 1991, art. 24, vervangen door de wet van 26 april 1999 (II), art. 16 Art. 25 wet van 5 augustus 1991, art. 25, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 17 Art. 26 wet van 5 augustus 1991, art. 26, vervangen door de wet van 26 april 1999 (II), art. 18 Afdeling 5. - {dt}Beslissing{edt} inzake restrictieve praktijken*
* vervangen bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 19 Art. 27 wet van 5 augustus 1991, art. 27, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 20 Art. 28 wet van 5 augustus 1991, art. 28, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 21 Art. 29 wet van 5 augustus 1991, art. 29, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 22 Art. 30 wet van 5 augustus 1991, art. 30, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 23 Art. 31 wet van 5 augustus 1991, art. 31, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 24 Art. 32 wet van 5 augustus 1991, art. 32, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 25 Afdeling 5 bis*. - Onderzoek inzake concentratie*
* ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 26 Art. 32bis wet van 5 augustus 1991, art. 32 bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 26 Art. 32ter wet van 5 augustus 1991, art. 32 ter, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 26 Afdeling 5ter*. - {dt}Beslissing{edt} inzake concentratie*
* ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 27 Art. 32quater wet van 5 augustus 1991, art. 32 quater, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 27 Art. 33 wet van 5 augustus 1991, art. 33, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 28 Art. 34 wet van 5 augustus 1991, art. 34, vervangen door de wet van 26 april 1999 (II), art. 29 Art. 34 bis wet van 5 augustus 1991, art. 34 bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 30 Afdeling 6. - Voorlopige maatregelen
Art. 35 wet van 5 augustus 1991, art. 35, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 31 Afdeling 7. - Geldboeten en dwangsommen
Art. 36 wet van 5 augustus 1991, art. 36, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 32 Art. 37 wet van 5 augustus 1991, art. 37 Art. 38 wet van 5 augustus 1991, art. 38 Art. 39 wet van 5 augustus 1991, art. 39 Art. 40 wet van 5 augustus 1991, art. 40, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 33 Afdeling 7 bis*. - Bekendmaking en kennisgeving*
* ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 34 Art. 40 bis wet van 5 augustus 1991, art. 40 bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 34 Art. 41 wet van 5 augustus 1991, art. 41, vervangen door de wet van 26 april 1999 (II), art. 35 Afdeling 8. - Prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Beroep te
Brussel door de hoven en rechtbanken Art. 42 wet van 5 augustus 1991, art. 42, vervangen door de wet van 26 april 1999 (I), art. 6 Art.42bis wet van 5 augustus 1991, art. 42 bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 36 Afdeling 9. - Hoger Beroep
Art. 43 wet van 5 augustus 1991, art. 43, vervangen door de wet van 26 april 1999 (I), art. 7 Art. 43bis wet van 5 augustus 1991, art. 43 bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 37 Art. 43ter wet van 5 augustus 1991, art. 43 ter, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (I), art. 8 HOOFDSTUK IV. - Strafbepalingen Art. 44 wet van 5 augustus 1991, art. 44, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 38 Art. 45 wet van 5 augustus 1991, art. 45 HOOFDSTUK V. - Andere bepalingen Art. 46 wet van 5 augustus 1991, art. 46, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 39 Art. 47 wet van 5 augustus 1991, art. 47 Art. 48 wet van 5 augustus 1991, art. 48, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 40 Art. 49 wet van 5 augustus 1991, art. 49, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art 41 Art. 50 wet van 5 augustus 1991, art. 50 Art. 51 wet van 5 augustus 1991, art. 51 Art. 52 wet van 5 augustus 1991, art. 52 Art. 53 wet van 5 augustus 1991, art. 53 Art. 54 wet van 5 augustus 1991, art. 54, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 42 Art. 54bis wet van 5 augustus 1991, art. 54bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 43 HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen Art. 55 wet van 5 augustus 1991, art. 56 bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), art. 44 Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 1 juli 1999. houdende coördinatie van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. . DI RUPO
Bijlage IV. - Concordantietabel van de oorspronkelijke wet van de coördinatie* Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 1 juli 1999 houdende coördinatie van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO _______ Nota's (1) wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging = wet van 5 augustus 1991;(2) wet van 26 april 1999 tot wijziging van sommige artikelen van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging = wet van 26 april 1999 (I);(3) wet van 26 april 1999 tot wijziging van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging = wet van 26 april 1999 (II).(4) wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging = wet van 5 augustus 1991;(5) wet van 26 april 1999 tot wijziging van sommige artikelen van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging = wet van 26 april 1999 (I);(6) wet van 26 april 1999 tot wijziging van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging = wet van 26 april 1999 (II). Bijlage V. - Aantekeningen ter verantwoording A. Algemene bemerkingen.
Het voorliggende ontwerp van coördinatie van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging beoogt vooral de voornoemde wet aan te passen aan de wijzigingen die hierin werden aangebracht door de wet van 26 april 1999 (I) tot wijziging van sommige artikelen van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging (in de voetnoten de wet van 26 april 1999 (I) genoemd) en door de wet van 26 april 1999 (II) tot wijziging van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging (in de voetnoten de wet van 26 april 1999 (II) genoemd).
Tenzij in een aantal uitzonderlijke gevallen werd de nummering niet veranderd, dit om de continuïteit in de toepassing van de wet te verzekeren en om aanpassingen aan de uitvoeringsbesluiten zo veel mogelijk te vermijden.
Het gebruik van hoofdletters De originele wet van 5 augustus 1991 gebruikt de woorden « Minister » en « Ministerie » steeds met een hoofdletter zodat deze woorden in de artikelen van de gecoördineerde wet steeds worden hernomen. De aanpassingen worden echter niet telkens vermeld in de voetnoten.
C. De indeling van het ontwerp van coördinatie in hoofdstukken en afdelingen Het ontwerp van coördinatie volgt het plan van de wet van 5 augustus 1991waarbij de nummering waar nodig werd aangepast. Zo wordt de titel « Afdeling IV bis » gewijzigd in « Afdeling 4 bis ».
D. Specifieke verantwoording voor de wijzigingen aangebracht aan een aantal artikelen Artikel 14 van het ontwerp Wanneer de wetgever in artikel 9, § 2, 2° van de wet van 26 april 1999 (II) artikel 14 van de wet wijzigt, was het duidelijk de bedoeling van de wetgever het derde lid te wijzigen en niet het eerste lid zoals aangegeven van het oorspronkelijke artikel 14, zodat wordt voorzien dat het Ministerie van Economische Zaken eveneens het secretariaat van het korps verslaggevers zal waarnemen. (cf. Senaat, 98-99, dok.1-614/6, amendement nr. 138 van de regering).
Artikel 21 van het ontwerp De Franse en de Nederlandse tekst van het tweede lid van dit artikel werden uniform gemaakt waarbij de voorkeur werd gegeven aan de Franse tekst door in de Nederlandse tekst de woorden « die niet langer dan vijftien werkdagen mag zijn » te vervangen door de woorden « die ten minste vijftien werkdagen moet bedragen ».
De Commissie voor de Mededinging dient immers over een redelijke termijn te beschikken om zich te verenigen en een advies uit te brengen (cf. Senaat, 98-99, dok.1-614/5, amendement nr. 97 van de regering ).
Artikel 23 van het ontwerp In § 5, 2) van dit artikel wordt het woord « Dienst » vervangen door het woord « verslaggever ». Het is immers niet meer de Dienst maar de verslaggever die het verslag, waarnaar in artikel 24, § 4 wordt verwezen, zal opstellen.
Artikel 24 van het ontwerp De Franse en de Nederlandse tekst van het tweede lid van dit artikel werden uniform gemaakt waarbij de voorkeur werd gegeven aan de Franse tekst door in de Nederlandse de woorden « bijeen opdat » te vervangen door de woorden « op zodat ». Met het oog op de bescherming van mogelijke zakengeheimen, dient de verslaggever over de mogelijkheid te beschikken de betrokken partijen afzonderlijk te horen.
Artikel 27 van het ontwerp In § 1, laatste lid, worden de woorden « de Dienst » vervangen door de woorden « een verslaggever ». Het is immers niet meer de Dienst maar een verslaggever die het in artikel 24, § 3 of § 4 bedoeld verslag, waarnaar in het eerste lid wordt verwezen, zal opstellen.
In § 2, laatste lid, worden de woorden « ministerieel besluit » vervangen door de woorden « koninklijk besluit ». Het artikel 24, § 4 waarnaar wordt verwezen, verwijst immers naar het artikel 28, § 1, tweede lid, dat voorziet dat de koning een besluit neemt.
Artikel 33 van het ontwerp Met het oog op het in overeenstemming brengen van de artikelen 33 en 34, worden de §§ 3 en 4 van de oorspronkelijke wet opgeheven. Deze bepalingen bevinden zich immers toch in § 1 van artikel 34, dit door de wijzigingen aangebracht door de wet van 26 april 1999 (II), artikel 29.
Artikel 34 van het ontwerp In § 1, tweede lid, wordt de referentie « artikel 27, § 1er » vervangen door de referentie « artikel 32bis, § 3 ». De wetgever wenste immers specifieke bepalingen, waartoe voornoemd artikel 32bis behoort, met betrekking tot de onderzoeken inzake concentraties.
Artikel 41 van het ontwerp In § 2, derde lid, wordt de referentie « 34, § 4 » vervangen door de referentie « 34, § 1 ». Er bestaat immers geen § 4 in artikel 34 en de beslissingen in kwestie zijn zonder enige twijfel deze bedoeld in § 1 van dit artikel.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van houdende coordinatie van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO _______ Nota's (1) Wet van 5 augustus 1991, artikel 5, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 2;§ 1 is vervangen. (2 )Wet van 5 augustus 1991, artikel 7, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 3; in § 1, eerste lid, de woorden « bij de Dienst voor de Mededinging » worden vervangen door de woorden « bij de Raad voor de Mededinging »; het § 1, tweede lid, wordt aangevuld met de woorden « behalve wanneer het een praktijk betreft, bedoeld in artikel 5, § 1 ». (3) Wet van 5 augustus 1991, artikel 9, gewijzigd bij de wet van 22 maart 1993, artikel 143 en bij de wet van 26 april 1999 (II) artikel 4;§ 2, eerste lid, wordt opgeheven; in § 2, tweede lid, wordt de zin « en die niet tot gevolg heeft dat de oprichtende ondernemingen hun concurrentiegedrag coördineren of dat deze ondernemingen en de gemeenschappelijke onderneming hun concurrentiegedrag coördineren » opgeheven; § 5, a) wordt aangevuld met de zin « deze termijn bedraagt twee jaar wanneer de deelnemingen verworven werden als bewijs van dubieuze of onbetaald gebleven vorderingen ». (4) Wet van 5 augustus 1991, artikel 10, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (I), artikel 2, en bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 5;het artikel wordt vervangen. (5) Wet van 5 augustus 1991, artikel 11, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, artikel 1, bij de wet van 26 april 1999 (II), artikelen 6 en 7, en bij het koninklijk besluit van 14 juni 1999, artikel 1;§ 1 wordt vervangen en de drempels verhoogd van 1 miljard frank tot 40 miljoen euro en van 400 miljoen frank tot 15 miljoen euro; het artikel wordt aangevuld met een § 3. (6) Wet van 5 augustus 1991, artikel 12, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 8;in § 1, worden de woorden « bij de Dienst voor de Mededinging » vervangen door de woorden « bij de Raad voor de Mededinging » en worden de woorden « binnen een termijn van één week » vervangen door de woorden « binnen een termijn van één maand »; § 1 wordt aangevuld als volgt : « De partijen kunnen echter een ontwerpovereenkomst aanmelden mits alle partijen uitdrukkelijk verklaren dat zij de intentie hebben om een overeenkomst te sluiten die op alle mededingingsrechtelijk relevante punten niet merkbaar verschilt van het aangemelde ontwerp. »; in § 5, eerste lid, worden de woorden « van één maand » vervangen door de woorden « van vijfenveertig dagen »; in § 5, eerste lid, worden de woorden « behoudens het geval van aanmelding van een ontwerpovereenkomst » ingevoegd tussen de woorden « de Raad voor de Mededinging zich » en de woorden « op verzoek van de ondernemingen »; § 5, eerste lid, wordt aangevuld met een tweede zin. (7) Wet van 5 augustus 1991,het opschrift van afdeling 1, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 9 ;het opschrift wordt aangevuld door de woorden « en korps verslaggevers ». (8) Wet van 5 augustus 1991, artikel 14, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 9;in het eerste lid, worden de woorden « de vaststelling » vervangen door de woorden « het onderzoek »; het eerste lid wordt aangevuld met de woorden « alsook die van het korps verslaggevers » en het woord « Hij » wordt vervangen door de woorden « Het Ministerie van Economische Zaken »; er wordt een § 2 toegevoegd. (9) Wet van 5 augustus 1991, artikel 15, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 10;de woorden « alsook van het korps verslaggevers » worden ingevoegd na de woorden « Dienst voor de Mededinging; de woorden « tot onafhankelijkheid van de verslaggevers die het in artikel 14, § 2, bedoelde korps vormen en » worden ingevoegd na de woorden « bijzondere noodzaak »; de woorden « voor de eerste dag van de zesde maand die volgt op de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad » worden geschrapt; het artikel wordt aangevuld door een tweede en derde lid. (10) Wet van 5 augustus 1991, artikel 17, vervangen bij de wet van 26 april 1999 (I), artikel 3.(11) Wet van 5 augustus 1991, artikel 18, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (I), artikel 4, en bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 11;§§ 2 en 3 worden vervangen; een § 3bis wordt ingevoegd; § 5 wordt weggelaten. (12) Wet van 5 augustus 1991, artikel 18bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (I), artikel 5.(13) Wet van 5 augustus 1991, artikel 19, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 12 ;in §2, worden de woorden « Hij kan, indien nodig, deskundigen aanwijzen en getuigen horen. » opgeheven; § 5 wordt vervangen; § 6 wordt opgeheven. (14) Wet van 5 augustus 1991, artikel 20, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 13;de woorden « de voorzitter en de leden van de Raad voor de Mededinging » worden vervangen door de woorden « de leden van de Raad voor de Mededinging die hun functie niet voltijds uitoefenen ». (15) Wet van 5 augustus 1991, artikel 21, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 14;het artikel wordt aangevuld met een tweede lid, als volgt : « Wanneer de Commissie voor de Mededinging een adviesaanvraag niet beantwoord heeft binnen de door de Minister vastgestelde termijn die niet langer dan vijftien werkdagen mag zijn, is het advies niet meer vereist. »; in hetzelfde tweede lid, zijn de woorden « die niet langer dan vijftien werkdagen mag zijn » vervangen door de woorden « die ten minste vijftien werkdagen moet bedragen ». (16) Wet van 5 augustus 1991, artikel 23, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 15;in § 1, worden de woorden « door de Dienst voor de Mededinging » vervangen door de woorden « door het korps verslaggevers »; in § 1, c), worden de woorden « of op artikel 12, § 1 » vervangen door de woorden « , op artikel 12, § 1, of in geval van niet-naleving van een beslissing genomen op grond van artikel 12, § 5, van artikel 33 of van artikel 34. »; in § 1, d), worden de woorden « van de Minister van Kleine en Middelgrote Ondernemingen, » ingevoegd na de woorden « op verzoek »; in § 1, e), worden de woorden « in het geval van een voorstel van ministerieel besluit voor een » vervangen door de woorden « met het oog op een koninklijk besluit tot »; in § 2.1., worden de woorden « kan de Dienst voor de Mededinging » vervangen door de woorden « kunnen de verslaggevers », worden de woorden « Hij bepaalt » vervangen door de woorden « Zij bepalen » en wordt het woord « hem » vervangen door het woord « hen »; in § 2.2., worden de woorden « de Dienst voor de Mededinging » vervangen door de woorden « de verslaggevers », wordt het woord « richt » vervangen door het woord « richten », worden de woorden « duidt hij » vervangen door de woorden « duiden zij » en wordt het woord « dit » vervangen door het woord « hun »; § 2.3 wordt vervangen; § 3, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende bepaling : « De verslaggevers kunnen een beroep doen op de personeelsleden van het Bestuur Economische Inspectie van het Ministerie van Economische Zaken. »; in § 3, vijfde lid, worden de woorden « tussen 8 en 18 uur » vervangen door de woorden « tussen 5 en 21 uur »; § 3, zesde lid, wordt vervangen; het voorlaatste lid van § 3 wordt vervangen; het laatste lid van § 3 wordt vervangen; in § 4 worden de woorden « de verslaggevers en » ingevoegd na de woorden « de openbare besturen » in § 5, worden de woorden « de verslaggevers en » ingevoegd na de woorden « hun onderzoeksbevoegdheid houden »; in § 5, 2), wordt het woord « Dienst » vervangen door het woord « verslaggever ». (17 )Wet van 5 augustus 1991, Afdeling IV bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 16; het nummer van afdeling « IV bis » wordt vervangen door het nummer van afdeling « 4 bis ». (18) Wet van 5 augustus 1991, artikel 24, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 16;in § 3, worden de woorden « bijeen opdat » vervangen door de woorden « op zodat « . (19) Wet van 5 augustus 1991, artikel 25, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 17;in §§ 1 en 2, worden de woorden « de Dienst voor de Mededinging » vervangen door de woorden « de Dienst voor de Mededinging en het korps verslaggevers ». (20) Wet van 5 augustus 1991, artikel 26, vervangen door de wet van 26 april 1999 (II), artikel 18.(21) Wet van 5 augustus 1991, opschrift van afdeling 5, vervangen door de wet van 26 april 1999 (II), artikel 19.(22) Wet van 5 augustus 1991, artikel 27, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 20;§ 1, eerste lid, wordt vervangen door de leden 1 tot 6; in § 2, eerste lid, worden de woorden « of concentratie » opgeheven; § 2, derde lid, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Voor de economische sectoren die onder de controle of het toezicht van een openbare instelling of een andere geëigende overheidsinstelling zijn geplaatst, worden deze instellingen of overheidslichamen geacht een voldoende belang te hebben. In alle gevallen wordt de Minister geacht een voldoende belang te hebben. »; § 2, vierde lid, wordt opgeheven; § 2, zesde lid, wordt vervangen door een nieuw vijfde en zesde lid; § 2 wordt aangevuld met een nieuw zevende lid. (23) Wet van 5 augustus 1991, artikel 28, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 21;§ 1 wordt vervangen; in § 2, worden de woorden « ministerieel besluit » vervangen door de woorden « koninklijk besluit ». (24) Wet van 5 augustus 1991, artikel 29, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 22;in § 1, worden de woorden « verslag van de Dienst voor de Mededinging » vervangen door de woorden « verslag van de verslaggevers ». (25) Wet van 5 augustus 1991, artikel 30, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 23;de woorden « verslag van de Dienst voor de Mededinging » worden vervangen door de woorden « verslag van de verslaggevers ». (26) Wet van 5 augustus 1991, artikel 31, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 24;de woorden « verslag van de Dienst voor de Mededinging » worden vervangen door de woorden « verslag van de verslaggevers ». (27 )Wet van 5 augustus 1991, artikel 32, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 25; de woorden « of krachtens deze wet » worden ingevoegd na het woord « Gemeenschap ». (28) Wet van 5 augustus 1991, Afdeling V bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 26;het nummer van afdeling « V bis » wordt vervangen door het nummer van afdeling « 5 bis ». (29) Wet van 5 augustus 1991, artikel 32bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 26.(30) Wet van 5 augustus 1991, artikel 32ter, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 26.(31) Wet van 5 augustus 1991, Afdeling V ter, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 27;het nummer van afdeling « V ter » wordt vervangen door het nummer van afdeling « 5 ter ». (32) Wet van 5 augustus 1991, artikel 32quater, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 27.(33) Wet van 5 augustus 1991, artikel 33, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 28;§§ 3 en 4 worden weggelaten; § 5 wordt § 3 en wordt aangevuld met een derde lid; in de nieuwe § 3 worden in het eerste lid de woorden « §§ 2 en 3 » vervangen door de woorden « § 2 en artikel 34, § 1 » en in het derde lid wordt de referentie « § 3 » vervangen door de referentie « § 2 ». (34) Wet van 5 augustus 1991, artikel 34, vervangen door de wet van 26 april 1999 (II), artikel 29;in § 1, tweede lid, wordt de verwijzing « artikel 27, § 1 » vervangen door de verwijzing « artikel 32bis, § 3 ». (35) Wet van 5 augustus 1991, artikel 34bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 30.(36) Wet van 5 augustus 1991, artikel 35, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 31;in § 1, tweede lid, worden de woorden « de Dienst voor de Mededinging » vervangen door de woorden « het korps verslaggevers », worden de woorden « de Dienst » vervangen door de woorden « het korps verslaggevers » en worden de woorden « die vijftien dagen niet mag overschrijden » opgeheven; in § 2, worden de woorden « Binnen een termijn van vijftien dagen na ontvangst van het verslag, oordeelt de » vervangen door de woorden « De voorzitter van de Raad voor de Mededinging oordeelt »; § 3 wordt opgeheven. (37) Wet van 5 augustus 1991, artikel 36, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 32;§ 1 wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Die geldboeten kunnen niet opgelegd worden in geval van toepassing van artikel 31, 1, op de praktijken bedoeld in artikel 5, § 1. »;in § 2, worden de woorden « artikel 33, § 1, » vervangen door de woorden « artikelen 33 en 34 ». (38) Wet van 5 augustus 1991, artikel 40, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 33;in de Franse tekst, worden de woorden « sa décision » vervangen door de woorden « la décision. ». (39) Wet van 5 augustus 1991, Afdeling VII bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 34;het nummer van afdeling « VII bis » wordt vervangen door het nummer van afdeling « 7 bis ». (40) Wet van 5 augustus 1991, artikel 40bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 34.(41) Wet van 5 augustus 1991, artikel 41, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 35;in § 2, derde lid, wordt de verwijzing « 34, § 4 » vervangen door de verwijzing « 34, § 1 ». (42) Wet van 5 augustus 1991, artikel 42, vervangen door de wet van 26 april 1999 (I), artikel 6.(43) Wet van 5 augustus 1991, artikel 42bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (I), artikel 36.(44) Wet van 5 augustus 1991, artikel 43, vervangen door de wet van 26 april 1999 (I), artikel 7.(45) Wet van 5 augustus 1991, artikel 43bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 37.(46) Wet van 5 augustus 1991, artikel 43ter, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (I), artikel 8. (47 )Wet van 5 augustus 1991, artikel 44, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 38; in tweede lid, worden de woorden « op artikel 23, § 3, zesde lid, en » ingevoegd na de woorden « Elke inbreuk ». (48) Wet van 5 augustus 1991, artikel 46, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 39;in § 1, tweede lid, worden de woorden « en in het buitenland » opgeheven. (49) Wet van 5 augustus 1991, artikel 48, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 40;in § 3, eerste lid, worden de woorden « bij artikel 34 » vervangen door de woorden « bij artikel 41 ». (50) Wet van 5 augustus 1991, artikel 49, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 41;in § 1, worden de woorden « De Dienst voor de Mededinging wordt belast met het vervullen » vervangen door de woorden « De verslaggevers en de Dienst voor de Mededinging worden belast met het vervullen »; in § 2, worden de woorden « De daartoe gemandateerde personeelsleden » vervangen door de woorden « De verslaggevers en de daartoe gemandateerde personeelsleden ». (51 )Wet van 5 augustus 1991, artikel 54, gewijzigd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 42; het artikel wordt vervangen door een tweede, derde en vierde lid. (52) Wet van 5 augustus 1991, artikel 54bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 43.(53) Wet van 5 augustus 1991, artikel 56bis, ingevoegd bij de wet van 26 april 1999 (II), artikel 44.(1) in deze bijlage worden de bepalingen opgenomen van de wetten van 5 augustus 1991, 26 april 1999 (I) en 26 april 1999 (II) die niet worden opgenomen in de coördinatie.Indien het gaat om gedeelten van een artikel waarvan andere delen in de coördinatie zijn opgenomen, wordt in voetnoot verwezen naar het artikel van de coördinatie. (2) artikel 33 van de coördinatie.