gepubliceerd op 11 oktober 2000
Decreet houdende oprichting van een Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap
26 JUNI 2000. - Decreet houdende oprichting van een Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Er wordt een « Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap » met rechtspersoonlijkheid opgericht, hierna « Raad » genoemd.
De Raad is in Eupen gevestigd.
Art. 2.De Raad heeft als opdracht : 1° de ontwikkeling op het gebied van de opleiding en de arbeidsbemiddeling in de Duitstalige Gemeenschap te onderzoeken;2° op eigen initiatief of op verzoek van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, hierna « Regering » genoemd, adviezen qua opleiding en arbeidsbemiddeling uit te brengen; 3° op eigen initiatief of op verzoek van de Regering adviezen uit te brengen m.b.t. ontwerpen van besluiten en tot ontwerpen of voorstellen van decreten van de Duitstalige Gemeenschap die de opleiding en de arbeidsbemiddeling betreffen; 4° op grond van de voormelde onderzoeken en adviezen, aanbevelingen te formuleren. De Regering informeert de Raad over haar initiatieven en haar ontwerpen van decreten en besluiten inzake opleiding en arbeidsbemiddeling.
Art. 3.De onderzoeken, adviezen en aanbevelingen van de Raad betreffen in het bijzonder aspecten i.v.m. het beleid inzake arbeidsmarkt en economie, het sociaal overleg, het onderwijs, de technologische ontwikkeling met inbegrip van de nieuwe media, het nationaal en internationaal beleid, de sociale politiek en de duurzame ontwikkeling, indien deze aspecten van groot belang zijn voor de ontwikkeling van de opleiding en de arbeidsbemiddeling in de Duitstalige Gemeenschap.
Te dien einde kan de Raad met privé of openbare inrichtingen of organisaties overleg plegen of samenwerken. HOOFDSTUK II. - Samenstelling
Art. 4.§ 1. De Raad bestaat uit : 1° één voorzitter;2° zeven leden die de representatieve werkgeversorganisaties vertegenwoordigen, onder wie één ondervoorzitter is;3° zeven leden die de representatieve werknemersorganisaties vertegenwoordigen, onder wie één ondervoorzitter is. Stemgerechtigd zijn de onder punten 2 en 3 vermelde leden. § 2. De leden van de Raad moeten de Duitse taal machtig zijn. Ten hoogste de helft van de stemgerechtigde leden mogen van hetzelfde geslacht zijn.
Voor de eerste zittingsperiode van de Raad mogen, in afwijking van lid 1, ten hoogste 9 stemgerechtigde leden van hetzelfde geslacht zijn. § 3. De Raad kan deskundigen uitnodigen voor bepaalde punten zijn zittingen met raadgevende stem bij te wonen. § 4. Een vaste vertegenwoordiger van de Regering woont de zittingen van de Raad met raadgevende stem bij. Op verzoek van de meerderheid van de in § 1, 2° of § 1, 3° vermelde leden kan de Raad zonder de vaste vertegenwoordiger van de Regering geldig vergaderen.
Art. 5.§ 1. De voorzitter van de Raad wordt door de meerderheid van de in artikel 4, § 1, 2° en artikel 4, § 1, 3° vermelde leden voorgesteld en door de Regering benoemd. Wordt twee maanden na de oprichting van de Raad geen gemeenschappelijke voordracht ingediend, dan wordt de voorzitter door de Regering benoemd. § 2. De ondervoorzitters van de Raad die met eenparigheid van stemmen door de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties voorgesteld zijn, worden door de Raad aangewezen. § 3. De Regering benoemt de stemgerechtigde leden van de Raad uit dubbele lijsten waarin de representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties hun kandidaten voorstellen. Is er geen gezamenlijke voordracht van de verschillende organisaties die kandidaten mogen voordragen, dan kiest de Regering tussen de individuele voordrachten. § 4. Binnen een termijn van twee maanden na het schriftelijk verzoek moeten de voordrachten bedoeld in § 3 bij de Regering ter aanwijzing van de kandidaten ingediend worden. § 5. Op de in § 3 bedoelde dubbele kandidatenlijsten worden per akte van voordracht telkens een man en een vrouw opgenomen. § 6. De leden van de Raad worden voor vijf jaar benoemd. Hun mandaat kan hernieuwd worden.
Het mandaat van de leden van de Raad eindigt door overlijden, vrijwillig ontslag, verval van de burgerlijke of politieke rechten, verlies van het mandaat van de organisatie die kandidaten mag voordragen.
Wordt een mandaat van de Raad vacant, dan benoemt de Regering binnen de drie maanden een nieuw lid overeenkomstig voormelde procedure. Het nieuwe lid van de Raad voltooit het mandaat van zijn voorganger. HOOFDSTUK III. - Werking
Art. 6.De Raad stelt zijn huishoudelijk reglement op dat in het bijzonder volgende aspecten regelt : 1° de frequentie van de zittingen; 2° de regelen i.v.m. de bijeenroeping van de Raad en de inschrijving van de punten op de agenda; 3° de regelen i.v.m. het voorzitterschap van de zittingen van de Raad; 4° de regelen i.v.m. de overdracht van bevoegdheden aan de leden van de Raad of aan personeelsleden. 5° de regelen i.v.m. het oprichten van werkgroepen en met hun werking.
Het huishoudelijk reglement wordt de Regering ter goedkeuring voorgelegd.
Art. 7.De Raad mag slechts een besluit nemen als meer dan de helft van de stemgerechtigde leden aanwezig zijn. Welke ook het aantal aanwezige stemgerechtigde leden moge zijn, kan de Raad geldige besluiten nemen m.b.t. punten die voor de tweede keer op de agenda staan.
De besluiten van de Raad worden bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen. Wordt bij de eerste stemming geen volstrekte meerderheid bereikt, dan kan het besluit bij relatieve meerderheid genomen worden tijdens een zitting die ten minste 14 dagen na de eerste stemming plaatsvindt. Bij staking van stemmen wordt het voorstel als verworpen beschouwd.
Art. 8.De Raad stelt jaarlijks een activiteitsverslag op dat een evaluatie van de uitgevoerde activiteiten omvat.
Het activiteitsverslag van een jaar wordt vóór het verstrijken van het eerste trimester van het daaropvolgende jaar ter kennis van de Regering gebracht.
Binnen één maand legt de Regering het activiteitsverslag neer bij de Raad van de Duitstalige Gemeenschap. HOOFDSTUK IV. - Begroting, financiën en personeel
Art. 9.Om zijn opdrachten te vervullen beschikt de Raad over de middelen die te dien einde/daarvoor in de begroting ingeschreven zijn.
De Raad mag giften en legaten aanvaarden alsmede alle niet-commerciële ontvangsten boeken.
Art. 10.De Regering legt de modaliteiten vast m.b.t. het opmaken van de begroting, de toekenning en de controle van de begrotingsmiddelen.
Art. 11.De Raad maakt jaarlijks een begroting op die de Regering ter goedkeuring wordt voorgelegd.
De begroting van een jaar wordt vóór het verstrijken van het derde trimester van het voorafgaande jaar bij de Regering ingediend, die binnen dertig dagen een advies uitbrengt. Brengt de Regering geen advies uit binnen deze termijn, dan wordt de begroting geacht goedgekeurd te zijn.
Na goedkeuring geeft de Regering de begroting binnen één maand ter kennis van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap.
Art. 12.De begrotingsmiddelen kunnen toegekend worden om personeels- en werkingskosten, alsmede om kosten m.b.t. prestaties en infrastructuren te dekken.
Art. 13.De Regering bepaalt het bedrag van de vergoeding en van het presentiegeld die de voorzitter en de leden van de Raad alsmede de deskundigen ten laste van de begroting van de Raad toegekend worden.
Art. 14.De Raad legt alle regels vast m.b.t. het personeel. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepaling en inwerkingtreding
Art. 15.De Raad neemt de goederen, rechten, lasten en plichten van het Subregionaal comité voor arbeidsbemiddeling en vorming te Sankt-Vith over, met inbegrip van de arbeidsovereenkomsten van het personeel.
Art. 16.Dit decreet treedt in werking op 1 juli 2000.
Gegeven te Eupen op 26 juni 2000.
De Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport, K.-H. LAMBERTZ De Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur en Toerisme, B. GENTGES De Minister van Jeugd en Gezin, Monumentenzorg, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden, H. NIESSEN