Etaamb.openjustice.be
Decreet van 14 maart 2024
gepubliceerd op 19 juli 2024

Decreet tot instelling van het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen

bron
waalse overheidsdienst
numac
2024006599
pub.
19/07/2024
prom.
14/03/2024
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 MAART 2014. - Decreet tot instelling van het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen (1)


Het Waalse Parlement heeft aangenomen en Wij, Waalse Regering, bekrachtigen hetgeen volgt:

HOOFDSTUK 1. - Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen

Artikel 1 - De volgende bepalingen vormen het decreetgevend gedeelte van Boek 3 van het Milieuwetboek, dat het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen vormt. "Boek 3 - Beheer van de ondergrondse rijkdommen;

Deel 1. - Principes, toepassingsgebied en definities TITEL 1. - Principes en toepassingsgebied

Art. D.I.1. § 1. De ondergrondse rijkdommen van het Waalse Gewest zijn het gemeenschappelijk erfgoed van zijn inwoners.

Ze worden geëxploiteerd volgens het principe van verstandig beheer, met inachtneming van de gezondheid en veiligheid van de mens en de bescherming van het milieu, in overeenstemming met de milieudoelstellingen, beschermingsmaatregelen en waterbeheermethoden bedoeld in Boek 2 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt en de beschermingsregelingen in de wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op het Natuurbehoud § 2. Daartoe regelt dit Wetboek het beheer van de Waalse ondergrondse rijkdommen, met inbegrip van activiteiten in het ondergrondse milieu, en regelt, met inachtneming van duurzame ontwikkeling, het klimaat, het water en de biodiversiteit, de exploratie en exploitatie, met inbegrip van, in voorkomend geval, het na-beheer, in het bijzonder : 1° de mijnen;2° de koolwaterstof- en brandbare gasafzettingen;3° de locaties voor de geologische opslag van energie, warmte of koude;4° de diepe geothermische afzettingen voor energieproductie (warmte of elektriciteit);5° de historische terrils en slakkenbergen;6° de door de mens gemaakte of natuurlijke ondergrondse holten;7° locaties voor de geologische opslag van kooldioxide in het Waals Gewest. Massa's minerale of fossiele stoffen die niet als mijn worden geclassificeerd, worden niet beschouwd als Waalse ondergrondse rijkdommen in de zin van dit Wetboek. § 3. Dit Wetboek is van toepassing onverminderd de steengroevewetgeving, de waterwetgeving en andere wetgevingen met betrekking tot andere vergunningen. § 4. Dit Wetboek is niet van toepassing op de volgende activiteiten: 1° de ontginning van groeven;2° de archeologie;3° de speleologie;4° bezoeken en verkenningen voor wetenschappelijke doeleinden;5° ondiepe geothermische energie onder 500 meter;6° exploitatie van grondwater.

In afwijking van lid 1is het volgende van toepassing op deze activiteiten : 1° de artikelen D.V.1 tot en met D.V.3 met betrekking tot aangiften van exploratie en exploitatie en ontdekkingen van holtes; 2° artikel D.IV.1 met betrekking tot de databank; 3° artikel D.III.1 met betrekking tot het strategisch plan, met uitzondering van de ontginning van de steengroeven; 4° de artikelen D.II.1 en D.II.2 met betrekking tot de "Conseil du sous-sol" (Raad voor de ondergrond); 5° artikel D.VI.7, uitsluitend voor ondiepe geothermie.

Art. D.I.2. De ondergrondse rijkdommen bedoeld in artikel D.I.1, § 2, eerste lid, 1° tot 4° en 7°, die exploiteerbaar zijn en zich bevinden op het grondgebied van het Waals Gewest worden beheerd door het Gewest. Het beheer en de exploitatie van de rijkdommen, vermeld in artikel D.I.1, § 2, eerste lid, 1°, met uitzondering van steenkool, bruinkool en bitumineuze schisten, 3°, 4° en 7°, zijn van algemeen belang.

De Regering kan exclusieve exploratie- of exploitatierechten voor de in artikel D.I.1., § 2, eerste lid, 1°, 2°, 3°, 4° en 7° bedoelde ondergrondse rijkdommen toekennen, onverminderd de noodzaak om een milieuvergunning of een stedenbouwkundige vergunning of een globale vergunning, of een gelijkaardige vergunning in de Duitstalige Gemeenschap, of elke andere vereiste vergunning te verkrijgen, voor de uitoefening van de overeenkomstige activiteiten en voor de exploitatie van de bijbehorende installaties en uitrusting en onverminderd de klimaatdoelstellingen, de milieudoelstellingen en de waterbeschermingsmaatregelen en beheersmethoden bedoeld in Boek 2 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt en de beschermingsregelingen in de wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op het Natuurbehoud 2.

Art. D.I.3. Behoudens andersluidende bepaling, gebeurt elke verzending bedoeld in dit decreet: 1° bij aangetekend schrijven met ontvangstbericht;2° of via elke soortgelijke formule waarmee vaste datum aan de verzending en aan de ontvangst van de akte gegeven kan worden, ongeacht de gebruikte distributiedienst;3° door afgifte van de akte tegen ontvangstbewijs.

De Regering kan de lijst van procedures, met inbegrip van elektronische procedures, vaststellen die zij erkent als procedures die volgens haar een vaste datum aan de verzending en de ontvangst kunnen geven.

Art. D.I.4. De toezending moet uiterlijk op de vervaldag van de termijn geschieden.

De dag van ontvangst van de akte, die het beginpunt is, wordt niet meegerekend.

De vervaldag wordt meegerekend in de termijn. Indien die dag evenwel een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, verschuift de vervaldag naar de eerstvolgende werkdag.

Sectie 2. - Definities

Art. D.I.5. In de zin van dit Wetboek wordt verstaan onder: 1° activiteiten en installaties in ondergrondse omgevingen : a) sportieve, recreatieve, culturele en toeristische activiteiten, met uitzondering van verkennende speleologie en wetenschappelijk onderzoek;b) tuinbouwbedrijven en champignonkwekerijen;c) alle soorten afzettingen in natuurlijke of kunstmatige ondergrondse holtes, met inbegrip van mijnen waarvan de afzettingen niet langer worden geëxploiteerd;d) installaties die nodig zijn voor de uitoefening van deze activiteiten, met uitzondering van tunnels die verbonden zijn met communicatieroutes in bedrijf en in het militaire domein, en pijpleidingen voor vloeistoffen;2° administratie : de dienst(en) aangewezen door de Regering 3° Wetboek : Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling ;4° mijnconcessie : de akte die toestemming geeft voor de exploitatie van een mijn die valt onder het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen, groeven en graverijen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 15 september 1919 of door elke voorgaande wet;5° afvalstof: afvalstof als gedefinieerd in artikel 5, § 1, 1°, van het decreet van 9 maart 2023 betreffende de afvalstoffen, het circulair gebruik van de materialen en de openbare netheid ;6° exploitatie van de ondergrondse rijkdommen: de ontwikkeling van de ondergrondse rijkdommen binnen een omtrek of een volume, dat kan worden vastgesteld in een exclusieve exploratie- of exploitatievergunning, hetzij door de gehele of gedeeltelijke ontginning van de bestaande geologische lagen en lichamen, met het oog op de commercialisering, met of zonder verwerking, van de ontgonnen rotsen, mineralen, stoffen en vloeistoffen, hetzij door de ontginning of opslag van warmte, gassen of vloeistoffen, met uitzondering van ondergrondse waterwinningswerken en -operaties, hetzij door de ontginning van bestaande holtes;7° exploratie van de rijkdommen van de ondergrond: elke bewerking of reeks van bewerkingen die wordt uitgevoerd binnen een afgebakend gebied met het doel de ondergrond en bepaalde rijkdommen daarvan te karakteriseren, teneinde het bestaan en de vindplaats ervan vast te stellen en hun exploitatie- of ontwikkelingspotentieel te beoordelen, ongeacht de middelen die ter plaatse worden aangewend;8° technisch ambtenaar : de ambtena(a)r(en) aangewezen door de Regering;9° ambtenaar voor de ondergrond: de ambtena(a)r(en) aangewezen door de Regering;10° geologische formatie: een lithostratigrafische onderverdeling waarbinnen duidelijk te onderscheiden gesteentelagen kunnen worden aangetroffen en in kaart kunnen worden gebracht of het voorwerp uitmaken van een wetenschappelijk onderzoek;11° fracking: een methode voorafgaand aan extractie, gebaseerd op het principe van het veranderen van de permeabiliteit van het materiaal;12° ondiepe geothermische energie: hernieuwbare energie waarbij alle gebruikte processen thermische energie terugwinnen.Dit is de energie die is opgeslagen in de vorm van warmte onder het oppervlak van de vaste aarde op een diepte van vijfhonderd meter of minder; 13° diepe geothermische energie: hernieuwbare energie waarbij alle processen betrokken zijn om geothermische energie te winnen en om te zetten in warmte of elektriciteit.Dit is de energie die is opgeslagen in de vorm van warmte onder het oppervlak van de vaste aarde op een diepte van meer dan vijfhonderd meter 14° geothermische afzetting: een afzetting in de aarde waaruit energie kan worden gewonnen in de vorm van warmte door middel van een vloeistof;15° mijnen: ofwel : a) Massa's minerale of fossiele stoffen in de ondergrond waarvan bekend is dat ze in aders, lagen of hopen goud, zilver, platina, kwik, lood, ijzer, koper, tin, zink bevatten, kalamine, bismut, kobalt, arseen, mangaan, antimoon, molybdeen, lood, gallium, germanium, hafnium, indium, niobium, scandium, tantaal, wolfraam, vanadium, uranium of andere metaalhoudende materialen, alsmede zouten en oxiden daarvan, barium, lithium, bariet, zwavel, grafiet, aard- en steenkool, fossiel hout, bitumen, aluin en zout, alsmede bitumineus gesteente dat vatbaar is voor industriële verwerking met het oog op de winning van koolwaterstoffen en fosfaatgesteente dat vatbaar is voor industriële verwerking met het oog op de productie van meststoffen;b) in situ of natuurlijk verweerde en verplaatste rotsafzettingen die industrieel terugwinbare zeldzame aardmetalen bevatten, zoals scandium, yttrium, lanthaan, cerium, praseodymium, neodymium, promethium, samarium, europium, gadolinium, terbium, dysprosium, holmium, erbium, thulium, ytterbium en lutetium;c) de stoffen die opgelost zijn in het grondwater dat van nature aanwezig is in de onder a) bedoelde massa's en de onder b) bedoelde afzettingen, wanneer dit water wordt onttrokken om een van de in dit artikel bedoelde stoffen af te zonderen die van nature in deze massa's of afzettingen aanwezig zijn;16° milieuvergunning: de vergunning bedoeld in artikel 1, 1°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;17° mijnonderzoeksvergunning: de vergunning bedoeld in artikel 5 van het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen, of op de groeven en graverijen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 15 september 1919; 18° exclusief exploratievergunning: de beslissing waarbij de Regering aan een aangewezen houder exclusieve rechten verleent om de rijkdommen bedoeld in artikel D.I.1, § 2, eerste lid, 1° tot 4°, op te sporen; 19° exclusief exploitatievergunning: de beslissing waarbij de Regering aan een aangewezen houder exclusieve rechten verleent om de rijkdommen bedoeld in artikel D.I.1, § 2, eerste lid, 1° tot 4°, te exploiteren; 20° postbeheer: de onderhouds-, toezichts-, controle- en herstelverplichtingen die aan de houder van een exclusieve vergunning worden opgelegd na de volledige of gedeeltelijke stopzetting van de exploratie of exploitatie;21° sanering: de sanering bedoeld in artikel 1, 13°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;22° grond: de omtrek bestaande uit de kadastrale percelen waarnaar verwezen wordt in de milieuvergunning;23° geologische opslag van warmte of koude: het tijdelijk vasthouden van thermische energie in een volume ondergrond met het oog op later gebruik, ongeacht het gebruik; 24° historische terril: een faciliteit voor het beheer van afval van de kolenmijnbouw en -verwerkende industrie, met een volume van meer dan 50.000 kubieke meter, opgericht vóór de datum van inwerkingtreding van het Wetboek; 25° slakkenberg: historische terril met een volume van minder dan 50.000 kubieke meter.

TITEL 3. - Nakoming van Europese verplichtingen

Art. D.I.6. Bij dit Wetboek worden gedeeltelijk omgezet : 1° Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen;2° Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's ;3° Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr.1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (1); 4° Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen Deel 2.- Advies- en coördinatieorganen TITEL 1. - "Conseil du sous-sol" (Ondergrondraad) en wetenschappelijk comité

Art. D.II.1. § 1er. Er wordt een Ondergrondraad opgericht. De raad bestaat uit twaalf leden die door de Regering aangewezen worden, met name : 1° een derde zijn ambtenaren van de Administratie;2° een derde uit vertegenwoordigers van operatoren en organisaties die werknemers vertegenwoordigen, bestaande uit ten minste vijf vertegenwoordigers van operatoren en ten minste drie vertegenwoordigers van organisaties die werknemers vertegenwoordigen;3° een derde uit vertegenwoordigers van diverse belangen, waaronder wetenschappelijke leden. § 2. Onverminderd het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviesverlenende functie wordt voor elk gewoon lid een plaatsvervangend lid benoemd. Als het lid krachtens de bepalingen die de werking en de organisatie van de instelling regelen aangewezen wordt wegens een specifieke functie die hij uitoefent of een titel die hij draagt, kan van deze regel worden afgeweken;

Een plaatsvervangend lid heeft slechts zitting als het gewoon lid dat het vervangt afwezig is. 3° de plaatsvervangende leden beschikken over dezelfde documenten betreffende de vergaderingen van de instelling als de gewone leden. Deze documenten worden gelijktijdig aan de plaatsvervangende en aan de gewone leden overgemaakt; § 3. Ministers kunnen worden uitgenodigd om vergaderingen bij te wonen wanneer een kwestie die onder hun bevoegdheid valt voor advies wordt voorgelegd aan de "Conseil du sous-sol". § 4. De "Conseil du sous-sol" bestaat uit ten minste 24 permanente leden en ten minste één extra afdeling die gespecialiseerd is in diepe geothermische activiteiten.

De Regering bepaalt de verdeling van de vertegenwoordigers van de Administratie binnen de "Conseil du sous-sol", volgens de procedures bepaald in artikel 92ter van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

De Regering bepaalt het aantal leden van de "Conseil du sous-sol", de procedures voor hun benoeming en de werking van de "Conseil du sous-sol".

De Regering wijst de voorzitter en de ondervoorzitter van de "Conseil du sous-sol" aan onder de leden bedoeld in paragraaf 1. § 5. De Regering kan bijkomende gespecialiseerde afdelingen oprichten binnen de "Conseil du sous-sol" en het aantal en het statuut van de bijkomende leden bepalen. De Regering wijst de administrateur-generaal aan volgens de modaliteiten die zij bepaalt. § 6. In het geval van een dossier betreffende de diepe geothermische energie heeft de "Conseil du sous-sol" een gespecialiseerde afdeling voor diepe geothermische energie.

De Regering bepaalt het aantal extra leden en de wijze waarop zij worden voorgesteld. § 7. Er wordt een onafhankelijk wetenschappelijk comité opgericht, bestaande uit leden die door de Regering worden benoemd. De "Conseil du sous-sol" kan een beroep doen op dit wetenschappelijk comité wanneer hij dit nuttig acht.

De Regering bepaalt het aantal leden van het wetenschappelijk comité, de wijze waarop zij worden voorgedragen en de werkwijze van het comité, met inbegrip van de regels inzake bezoldiging en belangenconflicten, op zodanige wijze dat de onafhankelijkheid van het wetenschappelijk comité wordt gewaarborgd.

De Regering bepaalt de verdeling van de vertegenwoordigers volgens de procedures bepaald in artikel 92ter van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Art. D.II.2. § 1er. § 3. De "Conseil du sous-sol" vervult de volgende opdrachten : 1° advies uitbrengen over het ontwerp van strategisch plan voor het beheer van de ondergrondse rijkdommen bedoeld in artikel D.III.1; 2° de Regering informeren over alle aspecten die verband houden met de exploratie en exploitatie van de ondergrondse rijkdommen bedoeld in dit Wetboek;3° advies uitbrengen over infrastructuurwerken met betrekking tot de rationele exploitatie van de ondergrond of opslagplaatsen;4° een advies geven over concurrerend gebruik van dezelfde afzetting of ondergrondse zone;5° advies uitbrengen over aanvragen voor exclusieve exploratie- of exploitatievergunningen; 6° advies uitbrengen over de indeling van de historische terrils bedoeld in artikel D.VI.8; 7° advies uitbrengen over elke aanvraag voor een milieuvergunning of een stedenbouwkundige vergunning of een globale vergunning, of een gelijkaardige vergunning in de Duitstalige Gemeenschap, of elke andere vereiste vergunning, die betrekking heeft op een historische terril; 8° advies uitbrengen over alle vragen met betrekking tot de ondergrond en zijn rijkdommen, met name bedoeld in artikel D.I.1, § 2, die haar door de Regering worden voorgelegd. § 2. De "Conseil du sous-sol" kan op eigen initiatief adviezen uitbrengen en het onafhankelijk wetenschappelijk comité om advies vragen. § 3. Het onafhankelijk wetenschappelijk comité heeft als opdracht : 1° advies uitbrengen over het ontwerp van strategisch plan voor het beheer van de ondergrondse rijkdommen bedoeld in artikel D.III.1; 2° advies uitbrengen over aanvragen voor exclusieve exploratie- of exploitatievergunningen;3° de "Conseil du sous-sol of de Regering adviseren over alle wetenschappelijke aspecten van de exploratie of exploitatie van de ondergrondse rijkdommen en de gevolgen ervan, door op verzoek of op eigen initiatief adviezen uit te brengen. TITEL 2 - - Structuur voor de coördinatie van de interventies van het Gewest op het gebied van grondbewegingen ten gevolge van ondergrondse exploratie- en exploitatiewerken of -structuren of van door de mens gecreëerde of natuurlijke holtes

Art. D.II.3. De Regering kan een permanente coördinatiestructuur organiseren voor haar diensten op het gebied van bodembewegingen veroorzaakt door ondergrondse exploratie- of mijnbouwwerken of groeven of door door de mens gemaakte of natuurlijke holtes, tijdens en buiten een crisis, met name om : 1° een strategische evaluatie uit te voeren van het probleem van aardverschuivingen, zowel op het vlak van preventie als van crisisbeheer;2° de acties van de autoriteiten en de verschillende diensten in het Gewest in geval van aardverschuivingen te coördineren en in het bijzonder verzakkingen en instortingen;3° advies te verlenen op uitdrukkelijk verzoek van een overheid belast met crisisbeheer naar aanleiding van een bodembeweging, en in het bijzonder in geval van verzakking of instorting die een openbaar goed rechtstreeks of onrechtstreeks treft of kan treffen. De Regering kan de opdrachten van de in lid 1 bedoelde structuur nader omschrijven en kan haar opdracht uitbreiden tot andere soorten geologische of geomechanische bodembewegingen, met name verzakkingen, krimp en zwelling van klei, aardverschuivingen en val van rotsen.

Deel 3. - Strategisch plan voor het beheer van ondergrondse rijkdommen

Art. D.III.1. § 1er. De Regering stelt een strategisch plan op voor het beheer van de ondergrondse rijkdommen bedoeld in artikel D.I.1, § 2. Dit plan bevat een analyse van de situatie op het vlak van het beheer van de ondergrondse rijkdommen in Wallonië, alsook de doelstellingen en middelen van het Gewest om een spaarzaam beheer van deze rijkdommen te verzekeren om te voldoen aan de huidige behoeften en aan die van 20 en 50 jaar, en tegelijk het voortbestaan van deze rijkdommen op lange termijn te garanderen.Het beschrijft de acties die de Regering moet ondernemen om de doelstellingen te bereiken en biedt een kader voor huidige en toekomstige recycling in overeenstemming met de veranderende behoeften en technieken.

Het plan is opgesteld met prioritaire inachtneming van de klimaatdoelstellingen die zijn vastgelegd in de wetgeving van de Europese Unie en het decreet van 16 november 2023 betreffende koolstofneutraliteit, milieudoelstellingen, maatregelen voor het beheer en de bescherming van waterbronnen die zijn opgenomen in het Waterwetboek, bodembescherming die is opgenomen in het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering en de bescherming van de biodiversiteit die is opgenomen in de wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op het natuurbehoud.

Het strategisch plan bevat minstens de volgende elementen : 1° een inventaris van de Waalse ondergrondse rijkdommen, met een onderscheid tussen de soorten en locaties van gekende of vermoede afzettingen van mijnen, koolwaterstoffen, brandbare gassen en geothermische afzettingen, een schatting van de volumes van de afzettingen en het potentieel voor geothermische afzettingen, hun toegankelijkheid en het gemak waarmee ze kunnen worden geëxploiteerd, rekening houdend met hun locatie en de huidige technieken;2° een evaluatie van behoeften en markten om rendabele sectoren te identificeren en ze te vergelijken met hulpbronnen in de Waalse ondergrond die aan deze behoeften zouden kunnen voldoen, met inbegrip van vervangende hulpbronnen uit de circulaire economie;3° een schatting van de huidige exploitatietechnieken en hun waarschijnlijke ontwikkeling;4° een schatting van het potentieel voor verschillend gebruik van hetzelfde gebied dat verschillende afzettingen bevat;5° indien mogelijk, een rangorde tussen de exploitatie van verschillende concurrerende ondergrondse rijkdommen;6° indien van toepassing, de ruimtelijke identificatie van ondergrondgebieden die niet beschikbaar zijn voor onderzoek en exploitatie, hetzij omwille van de hydrogeologische kenmerken van de ondergrond, hetzij omwille van de menselijke bewoning van deze of aangrenzende gebieden, hetzij omwille van milieurisico's, hetzij omwille van elke dwingende reden, met inbegrip van sociaaleconomische, wetenschappelijke of landschappelijke redenen; 7° de gegevens met betrekking tot de coördinatie met de doelstellingen en maatregelen van de strategie voor duurzame ontwikkeling bedoeld in het decreet van 27 juni 2013 betreffende het Waals beleid inzake duurzame ontwikkeling en de overgangsthema's die eruit voortvloeien en van andere sectorale plannen die een impact hebben op andere milieus, in het bijzonder het stroomgebiedbeheerplan bedoeld in artikel D.24 van Boek 2 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, het ruimtelijk ontwikkelingsplan bedoeld in artikel D.II.2... van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, het actieprogramma voor natuurbescherming bedoeld in artikel D.46., 4°, van Boek 1 van het Milieuwetboek, het "Plan Air-Climat-Energie (PACE)" (Waals Lucht-Klimaat-Energieplan) dat de bijdrage vormt van het Waals Gewest tot het Nationaal Energie Klimaat Plan (PNEC) bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EU) 2018/1999 van 18 december 2019, en door andere strategieën, in het bijzonder die van warmte- en koudenetten gevoed door warmtekrachtkoppeling, afvalenergie of hernieuwbare energiebronnen; 8° een evaluatie van het vorige strategisch plan. § 2. Het strategisch plan wordt opgesteld voor een periode van maximaal twintig jaar en wordt op dezelfde manier vernieuwd als het is opgesteld. De Regering kan voorzien in een kortere looptijd van het plan of een herziening die korter is dan de periode van twintig jaar.

Er mag geen exclusieve vergunning worden verleend in een gebied van de ondergrond dat niet beschikbaar is voor exploratie en exploitatie in de zin van het eerste lid, derde lid, 6°, tenzij de Regering daartoe besluit om dwingende redenen van groot openbaar belang en er geen alternatief is. § 3. Een exclusieve exploratievergunning en een exclusieve exploitatievergunning mogen afwijken van het strategisch plan, mits gemotiveerd wordt dat het project de doelstellingen van het plan niet in gevaar brengt.

Deel 4. - Ondergronddatabank

Art. D.IV.1. § 1er. De Regering organiseert de verzameling, het behoud en het gebruik, met name in de vorm van een gegevensbank, en de verspreiding van gegevens en informatie met betrekking tot de Waalse ondergrond en in het bijzonder : 1° de geologische opbouw van Wallonië, met inbegrip van oppervlakteformaties en alteratiefenomenen;2° de afzettingen en rijkdommen van de Waalse ondergrond;3° de hydrogeologie van het grondgebied het Gewest ;4° het kadaster van mijnbouwconcessies, exclusieve vergunningen, bijbehorende milieuvergunningen en lopende activiteiten;5° de productie, het verbruik en de stromen van minerale en energetische rijkdommen gewonnen uit de ondergrond in Wallonië, zonder afbreuk te doen aan de vertrouwelijkheid van de industriële gegevens;6° ondergrondse exploitatiestructuren, actief of buiten gebruik gesteld, zoals putten, boorgaten, tunnels en oppervlaktegalerijen;7° natuurlijke en door de mens veroorzaakte gevaren van grondbewegingen en incidenten en ongevallen in verband met grondbewegingen. § 2. Het doel van het verspreiden en ontwikkelen van deze gegevens is het delen van kennis over de ondergrond, met name door middel van een geologische kaart en andere thematische kaarten, die dichter en nauwkeuriger zijn. Daartoe zorgt de Waalse Overheidsdienst voor de toegankelijkheid en de verspreiding van de gegevens en het werk dat wordt uitgevoerd om ze te exploiteren via het internet.

De gegevens worden verzameld aan de hand van verschillende documenten, zoals vergunningen en toestemmingen, goedkeuringen, werkverklaringen voor het ontdekken van putten en holtes, impactstudies, waarnemingen door geologen, interventiedossiers in het geval van rampen, geologische en wetenschappelijke studies en onderzoeken, doctrinaire publicaties en statistieken van bevoegde instituten.

Ze worden bewaard door de ambtenaar voor de ondergrond, op papier, in origineel of kopie, of in elektronisch formaat. § 3. Persoonlijke gegevens blijven in de databank zolang de documenten geregistreerd zijn.

De Waalse Geologische Dienst binnen de Waalse Overheidsdienst is, in de zin van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, verantwoordelijk voor de verwerking van de doorgegeven persoonsgegevens. § 4. De archieven van de Geologische Kaart van Wallonië, waarvan het beheer is toevertrouwd aan de Administratie, zijn toegankelijk voor het publiek, met uitzondering van de gegevens die het voorwerp uitmaakten van een verklaring van vertrouwelijkheid en met respect voor de persoonsgegevens.

Deel 5. - Verplichting om ondergrondse exploratie aan te geven

Art. D.V.1. § 1er. De aanvang van ondergrondse exploratiewerken in de zin van artikel D.I.5, 7°, is onderworpen aan een voorafgaande informatieve aangifte, gedaan onder de voorwaarden en met de vorm bepaald door de Regering: 1° het ondernemen, evenals het hervatten door uitbreiding of verdieping, van alle graafwerken, met inbegrip van galerijen, schachten, proefputten en boorgaten van welke aard ook, die, zelfs als ze voor louter wetenschappelijke doeleinden worden uitgevoerd, bestemd zijn om tien meter of meer onder het niveau van de natuurlijke ondergrond te zakken;2° elk geofysisch prospectieonderzoek, zelfs als het voor louter wetenschappelijke doeleinden wordt uitgevoerd, onverminderd de voorafgaande toelating op grond van artikel 120ter van het Strafwetboek;3° elke opsporing bedoeld om de circulatie van ondergronds water te bepalen. § 2. Voor elke ontdekking van natuurlijke of door de mens gemaakte holten, schachten of oude mijnschachten, die nog onbekend zijn of alleen bekend zijn van plannen of documenten, moet binnen 15 kalenderdagen a posteriori informatie worden verstrekt, volgens de voorwaarden en met behulp van het formulier dat door de Regering is vastgesteld. § 3. Van de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde informatieaangifte zijn vrijgesteld 1° geotechnische testen zoals alle vormen van kegelpenetratietesten, drukmetingstesten en permeabiliteitstesten in situ;2° ontdekkingen van uitbreidingen van ondergrondse holtes als onderdeel van speleologische exploratieactiviteiten;3° de werkzaamheden, vermeld in de eerste paragraaf, waarvoor de datum van de aanvang van de werkzaamheden reeds uitdrukkelijk is meegedeeld aan de ambtenaar voor de ondergrond in toepassing van een andere bepaling van dit Wetboek of is meegedeeld aan de Administratie in toepassing van een andere reglementering. Art. D.V.2. Door de Regering aangewezen ambtenaren hebben te allen tijde toegang tot kantoren, werkplaatsen en opgravings- en prospectielocaties wanneer daar werkzaamheden worden uitgevoerd.

Ze hebben op dezelfde manier ook toegang tot plaatsen waar een ontdekking als bedoeld in artikel D.V.1, § 2, is gedaan.

Ze kunnen alle informatie en stalen verkrijgen die nuttig kunnen zijn voor het opstellen van de geologische kaart, de hydrogeologische kaart en de kaart van het geothermische potentieel van het Waalse Gewest.

Met hetzelfde doel mogen ze alle holtes, schachten of uitgangen beschrijven die ontdekt zijn.

Art. D.V.3. De resultaten van de verkenningen van de ondergrond in de zin van artikel D.I.5, 7°, evenals de beschrijvingen van de holtes en schachten en de ontdekte uitgangen worden opgenomen in de databank betreffende de ondergrond bedoeld in artikel D.IV.1.

Indien de auteur van de onderzoeken of ontdekkingen, alsmede de eigenaar in geval van doordringbare holtes, in de verklaring bedoeld in artikel D.V.1 aangeeft dat deze als vertrouwelijk dienen te worden beschouwd, mag geen enkel document of monster dat daarop betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur van de onderzoeken of ontdekkingen, alsmede de eigenaar in geval van doordringbare holtes, worden meegedeeld, noch mag enig resultaat worden onthuld vóór het verstrijken van een door de auteur van de onderzoeken gestelde termijn. Deze periode mag de duur van de exclusieve vergunning niet overschrijden indien het onderzoek verband houdt met de uitvoering van deze laatste.

De vertrouwelijkheid van de gegevens is niet langer van toepassing wanneer de exploitatie van het onder een vergunning vallende afzetting wordt gestaakt of wanneer de rechtspersoon die de gegevens heeft geproduceerd failliet gaat of wordt geliquideerd als dit gebeurt voordat de vergunning afloopt.

Wanneer een holte of schacht wordt ontdekt of een uitgang die gevaar voor grondbewegingen kan opleveren, is de overheid gemachtigd om de locatie of de omtrek van het bedreigende object uit te zenden.

Deel 6. - Exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen

HOOFDSTUK 1. - Exploratie van ondergrondse rijkdommen met een exclusieve vergunning

Art. D.VI.1. § 1er. Niemand mag zich het recht voorbehouden de in artikel D.I.1, § 2, eerste lid, 1° tot en met 4°, bedoelde rijkdommen van de ondergrond te exploreren, zelfs niet op grond die aan die persoon toebehoort, zonder houder te zijn van een exclusieve exploratievergunning die door de Regering is verleend overeenkomstig de in dit Deel omschreven procedures. § 2. Kunstmatig opgewekte fracking voor de exploratie van vloeibare koolwaterstoffen en brandbare gassen zijn verboden.

In afwijking van lid 1 kan de Regering, op het tijdstip van verlening of door wijziging van de voorwaarden van de exclusieve exploratievergunning, voorzien in tijdelijke uitzonderingen voor methoden gericht op het herstel van het initiële porositeitsniveau rond boorputten voor de exploitatie van kolenlaaggas of rond boorputten voor de exploitatie van diepe geothermische energie.

HOOFDSTUK 2. - Activiteiten voor de exploratie van de ondergrondse rijkdommen

Art. D.VI.2. Activiteiten en installaties die vereist zijn voor de exploratie van ondergrondse rijkdommen mogen uitsluitend worden uitgevoerd krachtens een verklaring of een milieuvergunning of een stedenbouwkundige vergunning of een globale vergunning, of een gelijkwaardige vergunning in de Duitstalige Gemeenschap, of enige andere vergunning die naast de exclusieve exploratievergunning vereist is.

TITEL 2 - - Exploitatie van de ondergrondse rijkdommen

HOOFDSTUK 1. - Exploitatie van ondergrondse rijkdommen met een exclusieve vergunning

Art. D.VI.3. § 1er. Niemand mag zich het recht voorbehouden de in artikel D.I.1, § 2, eerste lid, 1° tot en met 4°, bedoelde rijkdommen van de ondergrond te exploiteren, zelfs niet op grond die hem toebehoort, zonder houder te zijn van een exclusieve exploitatievergunning die door de Regering is verleend overeenkomstig de in dit Deel omschreven procedures. § 2. Kunstmatig opgewekte fracking voor de exploitatie van vloeibare koolwaterstoffen en brandbare gassen zijn verboden.

In afwijking van lid 1 kan de Regering, op het tijdstip van verlening of door wijziging van de voorwaarden van de exclusieve exploitatievergunning, voorzien in tijdelijke uitzonderingen voor methoden gericht op het herstel van het initiële porositeitsniveau rond boorputten voor de exploitatie van kolenlaaggas of rond boorputten voor de exploitatie van diepe geothermische energie. § 3. In afwijking van lid 1 is geen exclusieve vergunning vereist voor de winning van mijnbouwstoffen van minder dan 3 ton per jaar als nevenactiviteit bij ondergrondse bezoeken aan voormalige mijngangen voor toeristische en educatieve doeleinden. § 4. Geen aanvraag voor een exclusieve exploitatievergunning mag worden ingediend vóór de aanneming van het in artikel D.III.1 bedoelde strategische plan, met uitzondering van : 1° aanvragen voor exclusieve exploitatievergunningen voor gas gewonnen uit steenkoollagen of vroegere steenkoolontginning en voor diepe geothermie;2° aanvragen voor exclusieve vergunningen en waarvoor de ambtenaar voor de ondergrond beschikt over een eindverslag van een exploratie uitgevoerd in het kader van een exclusieve exploratievergunning, op voorwaarde dat de aanvraag niet indruist tegen de doelstellingen bepaald door de Waalse Regering. De Regering bepaalt de inhoud en de modaliteiten van het in het eerste lid, 2°, bedoelde eindverslag van de exploratie.

Art. D.VI.4. De exclusieve vergunning om ondergrondse rijkdommen te exploiteren omvat het exclusieve recht om te exploreren.

Art. D.VI.5. Met uitzondering van gevallen waarin de vergunning wordt verleend aan het Waals Gewest, kan een exclusieve exploitatievergunning alleen worden verleend aan een bestaande of in opleiding zijnde rechtspersoon. In het laatste geval wordt de rechtspersoon gevormd binnen de door de Regering vastgestelde periode.

HOOFDSTUK 2. - Activiteiten voor de exploratie van de ondergrondse rijkdommen Afdeling 1. - Installaties en activiteiten voor de exploitatie van ondergrondse rijkdommen met exclusieve vergunningen

Art. D.VI.6. § 1er. Onverminderd de toepassing van artikel D.170 van Boek 2 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, mogen de installaties en werkzaamheden die nodig of nuttig zijn voor de exploitatie van de ondergrondse rijkdommen voor het doel waarvoor de exclusieve exploitatievergunningen gelden, met inbegrip van installaties voor het beheer van winningsafval, putten, galerijen ondergrondse verbindingen en winningsputten, alleen worden geïnstalleerd en geëxploiteerd onder de voorwaarden, indien van toepassing, van een verklaring of een milieuvergunning of een stedenbouwkundige vergunning of een globale vergunning, of een vergelijkbare vergunning in de Duitstalige Gemeenschap, of enige andere vergunning die naast de exclusieve vergunningen vereist is. § 2. In afwijking van artikel 50 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning mag een milieuvergunning of een globale vergunning niet worden verleend voor een langere periode dan die van de exclusieve exploratie- of exploitatievergunning voor ondergrondse rijkdommen. § 3. De milieuvergunning bedoeld in paragraaf 1 gaat vergezeld van een zekerheid in de zin van artikel 55 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning. § 4. Geen enkele andere activiteit, installatie of handeling die onverenigbaar is met de betrokken handeling mag worden toegestaan tijdens de onderzoeksprocedure voor een milieuvergunning of een stedenbouwkundige vergunning of een globale vergunning, of een gelijkaardige vergunning in de Duitstalige Gemeenschap, of enige andere vereiste vergunning.

De milieuvergunning en de stedenbouwkundige vergunning kunnen niet afgegeven worden als de desbetreffende activiteiten onverenigbaar zijn met andere activiteiten of installaties vergund overeenkomstig een andere bestuursrechtelijk beleid. § 5. Wanneer de aanvraag voor een milieuvergunning, een stedenbouwkundige vergunning, een globale vergunning of een soortgelijke vergunning in de Duitstalige Gemeenschap, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend door een particuliere exploitant en betrekking heeft op een project voor geothermie op grote geothermische diepte, moet deze aanvraag het volgende bevatten : 1° een verslag over de oproep tot belangverklaring voor deelname aan het project voor geothermie op grote diepte;2° een verslag over de oproep tot belangverklaring uitgegeven voor lokale overheden voor deelname aan het project voor geothermie op grote diepte;3° deelnameaanbiedingen aan lokale overheden en burgers, tot 24,99% voor elk van beide groepen. De oproep tot belangenverklaring bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt ten laatste tijdens de voorafgaande informatievergadering georganiseerd.

Het verslag bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt tijdens de voorafgaande informatievergadering voorgesteld.

De regering bepaalt de voorwaarden van de oproep tot belangenverklaring, de vorm en inhoud van het verslag met betrekking tot de oproep tot belangenverklaring en de voorwaarden van de aanbiedingen tot deelneming, met als doel ervoor te zorgen dat projecten worden opengesteld onder economische voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de marktvoorwaarden.

Sectie 2. - Ondiepe geothermische afzettingen

Art. D.VI.7. Onverminderd de toepassing van artikel D.170 van Boek 2 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, mogen de installaties en werkzaamheden die nodig of nuttig zijn voor de exploitatie van de afzettingen van ondiepe geothermie, alleen worden geïnstalleerd en geëxploiteerd onder de voorwaarden, indien van toepassing, van een verklaring of een milieuvergunning of een stedenbouwkundige vergunning of een globale vergunning, of een vergelijkbare vergunning in de Duitstalige Gemeenschap, of enige andere vergunning die vereist is. § 2. De milieuvergunning bedoeld in paragraaf 1 gaat vergezeld van een zekerheid in de zin van artikel 55 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

Deel 3. - Historische terrils en slakkenbergen

Art. D.VI.8. § 1er. De Regering stelt de criteria vast voor de klassering van historische terrils, eventueel cumulatief, naargelang ze bestemd zijn om het volgende te zijn of te worden : 1° een grond dat bescherming geniet op het gebied van milieu, natuurbehoud, erfgoed of ruimtelijke ordening (categorie I);2° een grond dat kan worden ontwikkeld omwille van zijn sociale, educatieve, culturele of toeristische belang (categorie II);3° een grond dat kan worden gebruikt voor andere economische doeleinden dan toerisme of de exploitatie van mineralen, of die een potentiële reserve aan minerale of energetische materialen vormt, of die geheel of gedeeltelijk moet worden heringericht, waarvan de topografie moet worden gewijzigd of waarvan materialen moeten worden verwijderd om de stabiliteit en de bescherming van naburige eigendommen en wegen te garanderen (categorie III). Deze klassering is gebaseerd op het belang of de grote belangen die elke historische terril afzonderlijk of als onderdeel van een samenhangend geheel vertegenwoordigt in termen van industriële, erfgoed-, landschaps-, milieu-, ruimtelijke ordenings-, sociale, recreatieve of toeristische, educatieve of culturele aspecten.

Terrils die zijn ingedeeld als voormalige afvalvoorzieningen van winningsindustrieën die een risico vormen voor de volksgezondheid en het milieu krachtens artikel 20 van Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG, zijn ingedeeld als categorie III. Het risico voor de menselijke gezondheid en het milieu is naar behoren gemotiveerd.

Het doel van een historische terril kan niet gedefinieerd worden als er ten minste één belangrijk criterium ontbreekt. § 2. De voorgestelde indeling, of de volledige of gedeeltelijke herziening van deze indeling, gaat voor elke historische terril vergezeld van de motivering voor de voorgestelde categorie.

De Regering beslist over de klassering of de herziening ervan na een openbaar onderzoek overeenkomstig de procedures bepaald in Boek 1 van het Milieuwetboek en het advies van de "Conseil du sous-sol", het Waalse Agentschap voor Lucht en Klimaat, de Waalse Overheidsdienst voor Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en, indien van toepassing, het Contract voor het Historische Mijnbekken, waarnaar verwezen wordt in paragraaf 6, in kwestie en de gemeenten op wiens grondgebied de historische terrils zich bevinden.

De Regering kan andere adviesorganen aanwijzen die moeten worden geraadpleegd.

De adviesorganen en gemeenten sturen hun advies naar de Regering binnen dertig dagen na ontvangst van het ontwerp. Bij gebreke daarvan wordt de procedure voortgezet.

Een kennisgeving betreffende het ontwerp tot klassering en het houden van een openbaar onderzoek wordt gestuurd naar de houders van zakelijke rechten op de historische sloophopen. Onder hun volledige verantwoordelijkheid en zonder dat het wettelijk karakter van het onteigeningsbesluit betwist kan worden, richten de houders van de rechten die de informatie hebben ontvangen, zo spoedig mogelijk een afschrift aan de derden die een persoonlijk of zakelijk recht hebben op het onroerend goed. § 3. Er mag geen stedenbouwkundige of milieuvergunning worden verleend als deze in strijd is met het gebruik van de historische terril zoals bepaald in de krachtens lid 1 vastgestelde klassering.

De gedeeltelijke of volledige nivellering en de gedeeltelijke of volledige wijziging van het reliëf van een historische terril is verboden, behalve voor terrils van categorie III wanneer die handelingen verenigbaar zijn met de bijzondere bestemming van de terril of noodzakelijk zijn om de openbare veiligheid of de bescherming van naburige percelen en wegen te verzekeren, onverminderd de beschermingsmaatregelen en waterbeheermethoden bedoeld in Boek 2 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt 2 en de beschermingsregelingen in de wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op het Natuurbehoud § 4. In afwijking van paragraaf 3 kan, in geval van dreigend gevaar, de gedeeltelijke of gehele nivellering of het gedeeltelijk of geheel wijzigen van het reliëf van een historische terril worden toegestaan als deze handelingen noodzakelijk zijn om de openbare veiligheid of de bescherming van naburige eigendommen en wegen te waarborgen.

Het verzoek om een afwijking, vergezeld van een technisch dossier waarin de noodzaak van de afwijking wordt gerechtvaardigd, wordt naar de ambtenaar voor de ondergrond gestuurd.

De ambtenaar voor de ondergrond vraagt het advies van de "Conseil du sous-sol", de betrokken burgemeesters en het beheerscontract voor de betrokken historische terrils op de eerste werkdag na ontvangst van de afwijkingssaanvraag. Als de aangezochte instanties niet binnen vijf werkdagen een advies uitbrengen, wordt het geacht gunstig te zijn.

De ambtenaar voor de ondergrond stuurt de afwijkingssaanvraag, het technisch dossier, de adviezen van de geraadpleegde instanties en zijn eigen advies binnen acht dagen na ontvangst van het verzoek om afwijking naar de Minister voor Natuurlijke Rijkdommen.

De Minister voor Natuurlijke Rijkdommen neemt een beslissing binnen drie dagen na ontvangst van de volledige aanvraag voor afwijking.

De beslissing van de Minister van Natuurlijke Rijkdommen wordt meegedeeld aan de aanvrager, de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, de betrokken burgemeesters en het beheerscontract voor de betrokken historische terrils.

Als er binnen de termijn geen kennisgeving is gedaan, wordt het advies van de ambtenaar voor de ondergrond geacht de beslissing te zijn.

De beslissing is van rechtswege uitvoerbaar vanaf de kennisgeving ervan of na het verstrijken van de kennisgevingstermijn. De kennisgeving van de beslissing wordt gedurende twintig dagen aangeplakt op de gebruikelijke aanplakplaatsen van de gemeente(n) op het grondgebied waarvan de terril waarop de afwijkingsaanvraag betrekking heeft, zich uitstrekt. De beslissing wordt ook goed zichtbaar opgehangen in de buurt van de desbetreffende terril.

De beslissing die de gedeeltelijke of volledige nivellering of de gedeeltelijke of volledige wijziging van de topografie van de betrokken terril toelaat, vormt een stedenbouwkundige vergunning in de zin van artikel D.IV.4 van het Wetboek en een milieuvergunning in de zin van artikel 10 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

De Regering kan de afwijkingsprocedure bepalen. § 5. De regering kan de classificatie uitbreiden naar alle of een deel van de slakkenbergen. § 6. De Regering bepaalt de procedures voor het opstellen en uitvoeren van historische mijnbouwcontracten.

Op initiatief van lokale overheden, exploitanten van afval van winningsindustrieën of verenigingen, houders van zakelijke rechten of bewoners van historische stortplaatsen en slakkenbergen kan een participatieve vereniging, "Contract voor een historisch mijnbekken" genaamd, worden opgericht binnen geografische gebieden die overeenkomen met voormalige mijnbekkens die door de Regering zijn vastgesteld. Deze vereniging heeft de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk in de zin van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen.

Bij wijze van afwijking, toegestaan overeenkomstig de door de Regering vastgestelde procedures, kunnen voor elk in lid 2 bedoeld geografisch gebied verscheidene "historische mijnbekkencontracten" worden gesloten.

Het Contract voor een historisch mijnbekken bestaat uit de volgende drie groepen: - de houders van zakelijke rechten en bezetters van de betrokken historische terrils; - de leden voorgedragen door de plaatselijke actoren; - de leden voorgedragen door de betrokken administraties en adviesorganen.

De plaatselijke actoren bedoeld in lid 4 zijn: - de verenigingen die op het gebied van het milieu actief zijn; - de actoren die betrokken zijn bij de verschillende activiteiten die een aanzienlijke impact hebben op het betreffende geografische gebied, zoals bedrijven en toerisme; - de actoren i.v.m. de culturele en educatieve activiteiten die in dezelfde afzetkring uitgeoefend worden.

De beslissingsorganen worden georganiseerd zodat ze representatief zijn van de vennoten, waarbij geen enkele groep vennoten predominant is. § 7. In geval van verschillende Contracten voor een historisch mijnbekken binnen éénzelfde geografisch afzetgebied krachtens paragraaf 6, coördineren zij hun actie volgens de modaliteiten die de Regering bepaalt. § 8. Het Contract voor een historisch mijnbekken beoogt een geïntegreerde, globale en overlegde informatie en sensibilisering m.b.t. de kenmerken, de hulpbronnen en het potentieel van de terrils en de organisatie van een dialoog tussen al zijn leden om een protocolakkoord op te maken.

Dit protocolakkoord draagt bij tot het halen van de milieudoelstellingen voor de valorisatie van de historische terrils in overeenstemming met de milieuvereisten beschreven in artikel D.I door elke ondertekenaar ervan in het kader van zijn verantwoordelijkheden ertoe te verbinden welbepaalde doelstellingen te halen.

De Regering kan technische opdrachten aan het Contract voor een historisch mijnbekken toewijzen. § 9. De Regering kan het riviercontract subsidies toekennen aan het Contract voor een historisch mijnbekken volgens de regels die zij bepaalt. Zij kan de toekenning van deze subsidies aan een activiteitsprogramma onderwerpen.

Het Contract voor een historisch mijnbekken maakt een jaarlijks activiteitenverslag op. In geval van verschillende Contracten voor een historisch mijnbekken binnen éénzelfde geografisch afzetgebied die regering is vastgesteld, wordt een jaarlijks activiteitenverslag opgesteld dat per geografisch gebied wordt gecoördineerd.

Het Contract voor een historisch mijnbekken wordt jaarlijks geëvalueerd door de administratie en meegedeeld aan de Minister die verantwoordelijk is voor natuurlijke rijkdommen.

Art. D.VI.9. Historische terrils en hun bijgebouwen mogen alleen worden geëxploiteerd onder de voorwaarden, indien van toepassing, van een verklaring van een milieuvergunning of een stedenbouwkundige vergunning of een globale vergunning, of een gelijkaardige vergunning in de Duitstalige Gemeenschap, of elke andere vereiste vergunning.

De milieuvergunning gaat vergezeld van een zekerheid zoals bepaald in artikel 55 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning; 1° activiteiten en installaties in ondergrondse omgevingen :

Art.D.VI.10. Ondergrondse activiteiten en installaties zijn, indien van toepassing, onderworpen aan een verklaring of aan een milieuvergunning of een stedenbouwkundige vergunning of een globale vergunning, of een gelijkaardige vergunning in de Duitstalige Gemeenschap, of elke andere vereiste vergunning. Een zekerheid zoals bepaald in artikel 55 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kan worden opgelegd.

Afdeling 5. - Geologische opslag van CO2 met een geplande opslagcapaciteit van minder dan 100 kt voor onderzoeks- of ontwikkelingsdoeleinden of het beproeven van nieuwe producten en procedés.

Art. D.VI.11. Geologische opslag van CO2 met een totale geplande opslagcapaciteit van minder dan honderd kiloton, met het oog op exploratie en ontwikkeling of het testen van nieuwe producten en procedés, is, indien van toepassing, onderworpen aan een milieuvergunning of -verklaring overeenkomstig de regels vastgelegd in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning of enige andere vergunning vereist door andere wetgeving.

TITEL 3. - Aanvragen voor exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen

HOOFDSTUK 1. - Indiening van aanvragen voor exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.VI.12. § 1er. Exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen worden door de Regering verleend na een procedure waarbij geïnteresseerde aanvragers een vergunningsaanvraag kunnen indienen.

De procedure wordt geopend door middel van een aanvraag tot mededinging met het oog op de indiening van de aanvragen, die in het Publicatieblad van de Europese Unie en het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt, hetzij op initiatief van de Regering, hetzij na inwilliging van een verzoek van een kandidaat dat per aangetekende brief of op een door de Regering te bepalen wijze wordt ingediend op het adres van de regering, en dat een vaste datum verleent.

Vanaf de datum van deze bekendmaking hebben aanvragers honderdtwintig dagen de tijd om een aanvraagdossier in te dienen. De bekendmaking is aangevraagd door de Regering.

In het bericht staat: 1° het soort vergunning;2° het geografische gebied of de geografische gebieden die geheel of gedeeltelijk het voorwerp uitmaken of kunnen uitmaken van een aanvraag;3° het voorwerp van de aanvraag; 4° de inachtneming van de objectieve en niet-discriminerende criteria op basis waarvan de aanvraag zal worden beoordeeld, namelijk : a) de technische en financiële capaciteiten van de aanvrager om de werkzaamheden te ondernemen en te leiden, alsook om te voldoen aan de verplichtingen die uit de toekenning van de exploratievergunning voortvloeien: b) de wijze waarop zij voornemens zijn de betrokken geografische zone te exploreren of te exploiteren, met inachtneming van de doelstellingen en maatregelen die zijn vastgesteld in het in artikel D.III.1 bedoelde strategische plan, vanaf de inwerkingtreding daarvan; c) de kwaliteit van de voorbereidende studies die zijn uitgevoerd om het werkprogramma te definiëren d) de maatregelen die de aanvrager na afloop van de exclusieve vergunning van plan is uit te voeren;e) de efficiëntie en competentie waarvan de aanvragers blijk hebben gegeven in het kader van andere vergunningen, met name op het gebied van milieubescherming;f) de naleving van de klimaatdoelstellingen die van toepassing zijn op het Waals Gewest krachtens het recht van de Europese Unie en het decreet van 16 november 2023 betreffende koolstofneutraliteit, de milieudoelstellingen en de beheers- en beschermingsmaatregelen die zijn vastgelegd in Boek 2 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor de betrokken waterlichamen en de beschermingsregelingen waarin de wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op het natuurbehoud voorziet;g) het in rekening houden van de veiligheidsrisico's, de seismische risico's, de milieueffecten, waaronder klimaat en biodiversiteit, en de landschappelijke kwaliteit van de betrokken gebieden;h) de eventuele nabijheid van een gebied dat al door de aanvragers is verkend of geëxploiteerd;i) de verwachte positieve en negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van het Waals Gewest en de technologische activiteiten op zijn grondgebied;j) de positieve en negatieve gevolgen voor de sociaaleconomische ontwikkeling. De referenties van de voorwaarden en minimumeisen met betrekking tot de uitoefening en stopzetting van de betrokken activiteiten die door de Regering zijn vastgesteld, zijn bij het bericht gevoegd.

De Regering kan andere objectieve en niet-discriminerende criteria bepalen voor de beoordeling van het verzoek. § 2. De Regering kan bij uitzondering besluiten de in de eerste paragraaf bedoelde procedure niet toe te passen, wanneer dwingende geologische of exploitatieoverwegingen rechtvaardigen dat een exclusieve vergunning voor een bepaald gebied wordt verleend aan de houder van de exclusieve exploratie- of exploitatievergunning voor een aangrenzend gebied die daarom verzoekt. Houders van geldige exclusieve exploratie- of exploitatievergunningen, mijnbouwconcessies of olie- en gasexploratie- en exploitatievergunningen voor enig ander aangrenzend gebied worden vervolgens door de Regering geïnformeerd, zodat zij binnen honderdtwintig dagen na ontvangst van deze informatie ook een aanvraag kunnen indienen. § 3. In afwijking van paragraaf 1 is er geen oproep tot mededinging wanneer een exclusieve exploitatievergunning wordt aangevraagd door de houder van de exclusieve exploratievergunning voor dezelfde rijkdommen, mits de aanvraag het voorwerp heeft uitgemaakt van een beslissing van de ambtenaar voor de ondergrond waarbij : 1° de volledigheid en ontvankelijkheid van de aanvraag in de zin van artikel D.VI.16 die is ingediend vóór het verstrijken van de exclusieve exploratievergunning; 2° het onvolledige karakter van de aanvraag in de zin van artikel D.VI.16 die is ingediend vóór het verstrijken van de exclusieve exploratievergunning, op voorwaarde dat de aanvrager de bijkomende informatie heeft verstrekt vóór het verstrijken van de termijn die is toegekend bij de beslissing van de ambtenaar voor de ondergrond.

In dit geval wordt elke door een derde ingediende aanvraag voor een exclusieve exploitatievergunning niet-ontvankelijk verklaard en wordt de exclusieve exploratievergunning verlengd tot de Regering een beslissing heeft genomen over de aanvraag voor een exclusieve exploitatievergunning. § 4. In afwijking van paragraaf 1 wordt er geen mededingingsprocedure wanneer een exclusieve exploratie- of exploitatievergunning wordt aangevraagd ten gunste van het Waals Gewest.

Art. D.VI.13. De vergunningsaanvraag wordt aan de ambtenaar voor de ondergrond gericht.

De Regering bepaalt de vorm en de voorwaarden voor de indiening van de vergunningsaanvraag.

HOOFDSTUK 2. - Inhoud van de aanvragen voor exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.VI.14. § 1. De Regering bepaalt de vorm en inhoud van de aanvraag voor een exclusieve vergunning om ondergrondse rijkdommen te exploreren en te exploiteren, evenals het aantal exemplaren dat moet worden ingediend en de schaal en inhoud van de verschillende plannen die moeten worden bijgevoegd.

De aanvraag maakt het met name mogelijk om het volgende te bepalen : 1° de precieze identiteit van de aanvrager, of hij deel uitmaakt van een economische groep en de banden van onderlinge afhankelijkheid tussen de aanvrager en de groep;2° de aangevraagde soort vergunning;3° het geografische gebied of de geografische gebieden die geheel of gedeeltelijk het voorwerp uitmaken of kunnen uitmaken van een aanvraag;4° het doel van de aanvraag, met inbegrip van de betrokken hulpbronnen en stoffen; 5° de inachtneming van de objectieve en niet-discriminerende criteria op basis waarvan de aanvraag zal worden beoordeeld, namelijk : a) de technische en financiële capaciteiten van de aanvrager om de werkzaamheden te ondernemen en te leiden, alsook om te voldoen aan de verplichtingen die uit de toekenning van de vergunning voortvloeien: b) de wijze waarop de aanvrager voornemens is de betrokken geografische zone te exploreren of te exploiteren, met inachtneming van de doelstellingen en maatregelen die zijn vastgesteld in het in artikel D.III.1 bedoelde strategische plan, als het inwerking getreden is; c) de kwaliteit van de voorbereidende studies die zijn uitgevoerd om het werkprogramma te definiëren d) de maatregelen die de aanvrager na afloop van de exclusieve vergunning van plan is uit te voeren;e) de efficiëntie en competentie waarvan de aanvrager blijk heeft gegeven in het kader van andere vergunningen, met name op het gebied van milieubescherming;f) de naleving van de klimaatdoelstellingen die van toepassing zijn op het Waals Gewest krachtens het recht van de Europese Unie en het decreet "klimaat" van 20 februari 2014, van de milieudoelstellingen en beheers- en beschermingsmaatregelen die zijn vastgelegd in Boek 2 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt voor de betrokken waterlichamen en van de beschermingsregelingen die zijn vastgelegd in de wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op het natuurbehoud en van de doelstellingen van het "Plan Air-Climat-Energie (PACE)" (Lucht-Klimaat-Energieplan);g) het in rekening houden van de veiligheidsrisico's, de seismische risico's, de milieueffecten, waaronder klimaat en biodiversiteit, en de landschappelijke kwaliteit van de betrokken gebieden;h) de eventuele nabijheid van een gebied dat al door de aanvragers is verkend of geëxploiteerd;i) de verwachte positieve en negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van het Waals Gewest en de technologische activiteiten op zijn grondgebied;j) de positieve en negatieve gevolgen voor de sociaaleconomische ontwikkeling. § 2. Wanneer de aanvraag voor een exclusieve vergunning wordt ingediend door het Waalse Gewest, is dit laatste vrijgesteld van het verstrekken van de informatie bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 5°, a) en e).

Art. D.VI.15. De aanvraag omvat een milieueffectenrapport overeenkomstig artikel D.56 van Boek 1 van het Milieuwetboek en, in voorkomend geval, een passende effectenstudie in de zin van artikel 29, § 2, van de wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op het natuurbehoud en, in voorkomend geval, de vereiste documenten betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn.

In afwijking van artikel D.56, § 4, van boek 1 van het Milieuwetboek bepaalt de Regering, op advies van de Beleidsgroep "Leefmilieu", de gemeenten en elke andere instantie die ze nuttig acht om te raadplegen, bij wijze van regelgeving de reikwijdte en het detailleringsniveau van de informatie die het milieueffectrapport moet bevatten voor elk type exclusieve vergunningsaanvraag, bovenop de minimuminhoud bedoeld in artikel D.56, § 3, van Boek 1 van het Milieuwetboek

HOOFDSTUK 3. - Inhoud van de aanvragen voor exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.VI.16. § 1. De aanvraag is onvolledig als krachtens de artikelen D.VI.14 et D.VI.15, vereiste gegevens of documenten ontbreken. § 2. De aanvraag is onontvankelijk als: 1° ze in overtreding van artikel D.VI.13 is ingediend; 2° ze tweemaal onvolledig bevonden wordt; 3° de aanvrager de aanvullende informatie niet verstrekt binnen de termijn bedoeld in artikel D.VI.17, § 2.

Art. D.VI.17. § 1. De ambtenaar voor de ondergrond of zijn afgevaardigde beslist over het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag en stuurt zijn beslissing aan de aanvrager binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van de datum waarop hij de aanvraag in ontvangst neemt.

Indien de aanvraag onvolledig is, zendt de ambtenaar voor de ondergrond de aanvrager de lijst van de ontbrekende stukken en wijst erop dat de procedure hervat wordt met ingang van de datum van ontvangst van het volledige dossier. § 2. De aanvrager moet de ambtenaar voor de ondergrond de gevraagde aanvullende informatie binnen zestig dagen na ontvangst van het verzoek om informatie sturen. Als de aanvrager de gevraagde aanvullende informatie niet binnen de voorgeschreven termijn verstuurt, verklaart de ambtenaar voor de ondergrond de aanvraag onontvankelijk. De aanvullende informatie wordt verstrekt in evenveel exemplaren als de aanvankelijke vergunningsaanvraag er telt. § 3. De ambtenaar voor de ondergrond stuurt de beslissing over het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag aan de aanvrager binnen dertig dagen, te rekenen van de datum waarop hij de bijkomende informatie in ontvangst neemt.

Als de ambtenaar voor de ondergrond de aanvraag een tweede keer onvolledig bevindt, verklaart hij ze onontvankelijk. § 4. Als de aanvraag onontvankelijk is, wordt de aanvrager daarvan op de hoogte gebracht door de ambtenaar voor de ondergrond, onder de voorwaarden en binnen de termijnen bedoeld in de paragrafen 1 en 3.

Art. D.VI.18. In de beslissing waarmee de ambtenaar voor de ondergrond de aanvraag volledig en ontvankelijk verklaart, wijst hij de te raadplegen instanties en de gemeenten aan waarvan het grondgebied zich binnen de omtrek van de aanvraag bevindt.

De regering kan organen aanwijzen waarvan de raadpleging verplicht is.

Art. D.VI.19. Als de ambtenaar voor de ondergrond de beslissing bedoeld in artikel D.VI.17, § 1, of die bedoeld in artikel D.VI.17, § 3, niet aan de aanvrager gestuurd heeft, wordt de aanvraag ontvankelijk bevonden na afloop van de termijnen waarin die bepalingen voorzien. De procedure wordt voortgezet.

Art. D.VI.20. Elke aanvraag voor een exclusieve vergunning voor de exploratie of exploitatie van ondergrondse rijkdommen is onderworpen aan een openbaar onderzoek overeenkomstig de bepalingen van Boek 1 van het Milieuwetboek.

Art. D.VI.21. Bij de sluiting van het openbaar onderzoek beschikt de aanvrager over een termijn van dertig dagen om kennis te nemen van het openbaar onderzoek en om op de opmerkingen in te gaan.

Na afloop van deze termijn stuurt de gemeente het dossier binnen acht dagen aan de ambtenaar voor de ondergrond.

Art. D.VI.22. De dag waarop hij het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag bevestigt overeenkomstig artikel D.VI.17, § 1 of na afloop van de termijn bedoeld in artikel D.VI.17, § 3, stuurt de ambtenaar voor de ondergrond een afschrift van het aanvraagdossier alsook de eventuele bijkomende informatie voor advies aan de aangewezen instanties en betrokken gemeenten.

Die instanties en gemeenten versturen hun advies binnen een termijn van honderdtwintig dagen, te rekenen van de datum van hun aanhangigmaking bij de ambtenaar voor de ondergrond.

De adviesorganen kunnen hun termijn bij met redenen omkleed besluit eenmaal met maximaal dertig dagen verlengen.

Als de adviezen niet binnen de voorgeschreven termijn worden doorgestuurd, wordt de procedure voortgezet.

Art. D.VI.23. § 1. Op basis van de ontvangen adviezen of na het verstrijken van de in artikel D.VI.22 bedoelde termijn stelt de ambtenaar voor de ondergrond binnen honderdtwintig dagen een ontwerp van samenvattend verslag op met een voorstel voor een beslissing waarbij, in geval van meerdere aanvragen, de winnende aanvraag wordt aangewezen en eventueel bijzondere voorwaarden worden opgenomen.

In het in artikel D.VI.22, lid 3, bedoelde geval wordt de termijn waarbinnen de ambtenaar voor de ondergrond zijn ontwerp van beknopt verslag moet toezenden, verlengd met dezelfde termijn als die welke is vastgesteld voor adviesorganen en gemeenten.

Het ontwerp van het samenvattend verslag vermeldt en houdt rekening met : 1° de resultaten van het openbaar onderzoek en de tijdens de procedure ontvangen adviezen;2° de manier waarop de milieueffecten in de aanvraag zijn geïntegreerd en een beschrijving van de belangrijkste maatregelen die de exclusieve vergunninghouder kan nemen om eventuele significante effecten op te volgen; 3° het strategisch plan bedoeld in artikel D.III.1, indien van toepassing; 4° de klimaatdoelstellingen die van toepassing zijn krachtens het recht van de Europese Unie en het decreet van 16 november 2023 betreffende koolstofneutraliteit, de milieudoelstellingen en de beheers- en beschermingsmaatregelen in de zin van het Waterwetboek en de beschermingsregelingen waarin de wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op het natuurbehoud voorziet; 5° alle elementen die nodig zijn voor de beoordeling van de objectieve en niet-discriminerende criteria op basis waarvan de aanvraag wordt beoordeeld, bedoeld in artikel D.VI.14, § 1, tweede lid, 5° ; 6° elk gebrek aan efficiëntie en verantwoordelijkheidszin waarvan de aanvrager blijk heeft gegeven in het kader van activiteiten die onder eerdere vergunningen zijn uitgevoerd. De beoordeling van de aanvragen, met name op basis van de objectieve en niet-discriminerende criteria bedoeld in artikel D.VI.12, § 1, vierde lid, 4°, wordt voorgesteld door de ambtenaar voor de ondergrond.

Het samenvattend verslag over de aanvragen voor exclusieve exploitatievergunningen bevat een voorstel voor een forfaitaire bijdrage die aan de gemeenten verschuldigd is en waarvan de hoogte wordt berekend overeenkomstig artikel D.VI.35, § 3. § 2. Het dossier met het ontwerpsamenvattend rapport wordt ingediend bij de "Conseil du sous-sol" en het onafhankelijk wetenschappelijk comité, die hun advies uitbrengen binnen zestig dagen na ontvangst van de aanvraag van de ambtenaar voor de ondergrond.

De "Conseil du sous-sol" of het onafhankelijk wetenschappelijk comité kan de termijn bij gemotiveerde beslissing eenmaal met maximaal twintig dagen verlengen. In het geval van een verlenging moeten ze de ambtenaar voor de ondergrond op de hoogte brengen.

Als de adviezen niet binnen deze termijnen worden verzonden, wordt de procedure voortgezet. § 3. Binnen dertig dagen na ontvangst van het advies van de "Conseil du sous-sol" en het onafhankelijk wetenschappelijk comité stuurt de ambtenaar voor de ondergrond zijn samenvattend rapport naar de Regering en de aanvragers.

De in lid 1 bedoelde termijn kan bij beslissing van de ambtenaar voor de ondergrond worden verlengd. De duur van de verlenging mag hoogstens dertig dagen bedragen. Deze beslissing wordt aan de aanvragers gestuurd binnen de termijn bedoeld in het eerste lid.

Art. D.VI.24. § 1. Als het syntheseverslag niet binnen de toegestane termijn is verstuurd, zet de Regering de procedure voort, rekening houdend met het gehele dossier en met alle andere informatie waarover ze beschikt. § 2. Indien de "Conseil du sous-sol" of het onafhankelijk wetenschappelijk comité niet overeenkomstig artikel D.VI.23 door de ambtenaar voor de ondergrond is geraadpleegd, vraagt de Regering hun advies binnen vijftien dagen. De "Conseil du sous-sol" of het onafhankelijk wetenschappelijk comité brengt binnen zestig dagen na ontvangst van het verzoek van de Regering advies uit.

De "Conseil du sous-sol" of het onafhankelijk wetenschappelijk comité kan de termijn bij gemotiveerde beslissing eenmaal met maximaal twintig dagen verlengen.

Bij gebrek aan advies binnen de voorgeschreven termijn wordt de procedure voortgezet. § 3. Als het project waarop de aanvraag voor een exclusieve vergunning betrekking heeft, het voorwerp uitmaakt van staatssteun, zal de Regering het dossier doorsturen naar de Europese Commissie.

Art. D.VI.25. § 1. De Regering beraadslaagt collectief over aanvragen voor exclusieve vergunningen, zonder afbreuk te doen aan de klimaatdoelstellingen die van toepassing zijn krachtens het recht van de Europese Unie en het decreet van 16 november 2023 betreffende koolstofneutraliteit, aan de milieudoelstellingen en beheers- en beschermingsmaatregelen inzake waterbeheer die zijn vastgelegd in Boek 2 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt en aan de beschermingsregelingen die zijn vastgelegd krachtens de wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op het natuurbehoud en aan de doelstellingen van het "Plan Air-Climat-Energie (PACE)" (Lucht-Klimaat-Energieplan). § 2. De Minister geeft kennis van zijn beslissing binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van: 1° de ontvangst van het advies van de Europese Commissie, of van de beslissing van de Commissie om geen advies uit te brengen, in het geval bedoeld in artikel D.VI.24, § 3; 2° de ontvangst van het samenvattend verslag; 3° het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel D.VI.23, § 2, indien het samenvattend verslag niet is verzonden binnen de termijn vastgesteld bij de raadpleging van de "Conseil du sous-sol" door de ambtenaar voor de ondergrond; 4° de ontvangst van het advies van de "Conseil du sous-sol" indien het samenvattend verslag niet binnen de gestelde termijn is opgestuurd en de Regering de "Conseil du sous-sol" raadpleegt;5° het verstrijken van de termijn gesteld aan de "Conseil du sous-sol" indien het samenvattend verslag niet binnen de gestelde termijn is toegezonden, de Regering de "Conseil du sous-sol" moet raadplegen en de "Conseil du sous-sol" zijn advies niet binnen de gestelde termijn heeft uitgebracht. § 3. De beslissing van de Regering wordt betekend aan de aanvrager en aan de gemeenten waarvan het grondgebied door de beslissing wordt getroffen, alsook, per gewone post, aan de ambtenaar voor de ondergrond, de technische ambtenaar, de gedelegeerde ambtenaar bedoeld in artikel D.I.3 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling of, in voorkomend geval, de ambtenaar bevoegd voor stedenbouw binnen de Duitstalige Gemeenschap en de ambtenaar bevoegd voor toezicht bedoeld in de artikelen D.146 tot D.154 van boek 1 van het Milieuwetboek, alsook aan elke geraadpleegde instantie. § 4. Indien de Regering nalaat een beslissing te nemen binnen de in paragraaf 2 bedoelde termijn, kan de aanvrager de Regering een herinnering sturen binnen een termijn van één jaar vanaf de datum van ontvangst van het samenvattend verslag of de termijn voor de indiening ervan.

Indien binnen de in lid 1 genoemde termijn geen herinnering is ontvangen, wordt de aanvrager geacht zijn aanvraag te hebben ingetrokken.

Als de Regering niet binnen 60 dagen na ontvangst van de herinneringsbrief een beslissing neemt, wordt de vergunning geacht te zijn geweigerd.

Art. D.VI.26. Indien een aanvraag voor een exclusieve vergunning het voorwerp is geweest van concurrerende aanvragen, wordt in het besluit waarbij de vergunning aan een van de aanvragers wordt verleend, tegelijkertijd verklaard dat de andere aanvragen zijn afgewezen met betrekking tot het gebied dat binnen de omtrek van de vergunning valt.

Niet-geselecteerde aanvragers worden op de hoogte gesteld van de beslissing op het moment dat deze naar de begunstigde wordt gestuurd.

De beslissing van de Regering om de vergunning niet te verlenen wordt tegelijkertijd aan alle aanvragers meegedeeld.

Art. D.VI.27. Het regeringsbesluit over de aanvraag voor een exclusieve vergunning gaat vergezeld van een milieuverklaring die een samenvatting is van de manier waarop de milieuoverwegingen werden opgenomen in de beslissing en waarop het milieueffectenverslag en de adviezen in overweging werden genomen alsook de redenen van de keuze van het plan of van het programma zoals aangenomen rekening houdende met de andere geplande redelijke oplossingen.

Het besluit van de Regering, bij uittreksel, en de milieuverklaring worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

HOOFDSTUK 4. - Registers

Art. D.VI.28. § 1er. De ambtenaar voor de ondergrond stelt een register op van verleende, overgedragen, ingetrokken of verlopen exclusieve exploratievergunningen en exclusieve exploitatievergunningen voor ondergrondse rijkdommen en houdt dit bij.

Het doel van het register is om een duidelijk en samenhangend overzicht te geven van alle lopende, overgedragen, ingetrokken of verlopen exclusieve vergunningen. § 2. De persoonsgegevens die in de in paragraaf 1 bedoelde vergunningen zijn opgenomen, worden verzameld wanneer deze vergunningen worden afgegeven. Ze blijven in het register zolang de vergunningen geregistreerd zijn. § 3. De ambtenaar voor de ondergrond is, in de zin van de wet van 30 juli 2018 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, verantwoordelijk voor de verwerking van de persoonsgegevens die via het register worden geregistreerd.

HOOFDSTUK 4. - Inhoud, gevolgen en duur van de exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen

HOOFDSTUK 1. - Inhoud, gevolgen en duur van de exclusieve vergunningen voor de exploratie van ondergrondse rijkdommen Afdeling 1. - Inhoud van de exclusieve vergunningen voor de exploratie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.VI.29. § 1er. De exclusieve exploratievergunning omvat ten minste : 1° de naam en het adres van de houder van de exclusieve vergunning;2° de rijkdom(men) die onder de exclusieve vergunning vallen;3° de duur van de vergunning en de datum van de afgifte ervan;4° de omtrek en, indien van toepassing, het volume waarop de exclusieve vergunning betrekking heeft;5° het algemene onderzoeksprogramma;6° de manier waarop de milieueffecten in de beslissing opgenomen werden.7° een beschrijving van de belangrijkste maatregelen die de houder van de exclusieve vergunning moet nemen om eventuele significante effecten op te volgen;8° de specifieke voorwaarden voor de uitvoering van de exclusieve vergunning;9° de informatie die periodiek aan de Regering moet worden verstrekt;10° de minimaal te verrichten uitgaven en de eventuele indexering; 11° het bedrag van de bijdrage van de houder van de exclusieve vergunning aan het Gemeenschappelijk waarborgfonds voor het herstel van de schade in verband met de exploitatie van ondergrondse rijkdommen bedoeld in artikel D.IX.4; 12° een postbeheerplan, overeenkomstig artikel D.VIII.5, en het bedrag van de bijbehorende zekerheid. Het bedrag is gelijk aan de kosten die de overheid zou maken als ze de verplichtingen na het beheer zou moeten uitvoeren. § 2. De Regering kan aanvullende informatie specificeren die in de exclusieve exploratievergunning moet worden opgenomen.

Afdeling 2. - Gevolgen van de exclusieve vergunning voor de exploratie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.VI.30. § 1er. Onverminderd de noodzaak om een milieuvergunning te verkrijgen voor aanverwante activiteiten en installaties, verleent een exclusieve exploratievergunning exclusieve rechten om binnen een specifieke perimeter of een specifiek volume naar de in de vergunning genoemde ondergrondse rijkdommen te zoeken. § 2. De exclusieve exploratievergunning is niet afdwingbaar totdat de ambtenaar voor de ondergrond heeft vastgesteld dat het zekerheidsrecht is gevestigd.

De zekerheid bestaat, volgens de keuze van de aanvrager, in een deposito bij de Deposito- en Consignatiekas of een onafhankelijke bankgarantie of elke andere vorm van zekerheid dat de Regering bepaalt, ten belope van het bedrag bepaald in de vergunning.

In het geval dat de zekerheid bestaat in een storting in speciën, dient de houder jaarlijks de zekerheid te verhogen ten belope van de interesten opgebracht tijdens het vorig jaar.

Indien de zekerheid bestaat in een onafhankelijke bankgarantie, dan moet ze uitgegeven worden door een kredietinstelling die erkend is, hetzij door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, hetzij door een overheid van een Lidstaat van de Europese Unie die bevoegd is om controle uit te oefenen op de kredietinstellingen. § 3. Gedurende de geldigheidsduur van een exploratievergunning mogen noch op grond van dit Wetboek, noch op grond van enig ander bestuursrechtelijk beleid andere activiteiten of handelingen worden toegestaan die onverenigbaar zijn met het doel van de exploratievergunning. § 4. De exploratievergunning kunnen niet afgegeven worden als de desbetreffende activiteiten onverenigbaar zijn met andere activiteiten of installaties vergund overeenkomstig een ander bestuursrechtelijk beleid.

Art. D.VI.31. Met inachtneming van de algemene verplichtingen van houders van exclusieve vergunningen en de specifieke voorwaarden van de vergunning heeft elke houder van een exclusieve exploratievergunning het recht over de exploratieproducten te beschikken, maar uitsluitend na vaststelling door de ambtenaar voor de ondergrond en mits de exploratieactiviteiten en -installaties zelf zijn toegestaan en uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van de milieuvergunning of -verklaring.

De vaststelling heeft betrekking op de oorsprong van de producten en de omstandigheden waaronder ze worden gewonnen. De ambtenaar voor de ondergrond stuurt de houder binnen dertig dagen na de aanvraag ervan een proces-verbaal van vaststelling.

Afdeling 3. - Duur van de exclusieve vergunning voor de exploratie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.VI.32. De exclusieve exploratievergunning wordt verleend voor een periode die niet langer is dan de tijd die nodig is om de exploratie uit te voeren, en voor maximaal tien jaar.

De geldigheidsduur van de vergunning wordt berekend vanaf de dag nadat de aanvrager in kennis is gesteld.

HOOFDSTUK 2. - Inhoud, gevolgen en duur van de exclusieve vergunningen voor de exploratie van ondergrondse rijkdommen Afdeling 1. - Inhoud van de exclusieve vergunning voor de exploitatie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.VI.33. § 1er. De exclusieve exploitatievergunning omvat ten minste : 1° de naam en het adres van de houder van de exclusieve vergunning;2° de rijkdom(men) die onder de exclusieve vergunning vallen;3° de duur van de vergunning en de datum van de afgifte ervan;4° de omtrek en, indien van toepassing, het volume waarop de exclusieve exploitatievergunning betrekking heeft;5° de verwachte positieve gevolgen voor de ontwikkeling van het Waals Gewest en de technologische activiteiten op zijn grondgebied;6° het algemene exploitatieprogramma;7° de manier waarop de milieueffecten in de beslissing opgenomen werden.8° een beschrijving van de belangrijkste maatregelen die de houder van de exclusieve vergunning moet nemen om eventuele significante effecten op te volgen;9° de specifieke voorwaarden voor de uitvoering van de exclusieve vergunning, met inbegrip van eventuele compenserende maatregelen;10° de informatie die periodiek aan de Regering moet worden verstrekt;11° de minimaal te verrichten uitgaven en de eventuele indexering;12° in voorkomend geval, de vergoeding die verschuldigd is aan de uitvinder voor de ontdekking van de afzetting; 13° het bedrag van de forfaitaire bijdrage verschuldigd aan de gemeenten, overeenkomstig artikel D.VI.35, § 3; 14° het bedrag van de bijdrage van de houder van de exclusieve vergunning aan het Gemeenschappelijk waarborgfonds voor het herstel van de schade in verband met de exploitatie van ondergrondse rijkdommen bedoeld in artikel D.IX.4; 15° een postbeheerplan, overeenkomstig artikel D.VIII.5, en het bedrag van de bijbehorende zekerheid. Het bedrag is gelijk aan de kosten die de overheid zou maken als ze de verplichtingen na het beheer zou moeten uitvoeren. In de exclusieve vergunning kan worden bepaald dat de zekerheid in tranches moet worden opgebouwd voor zover deze overeenkomen met de in de vergunning bepaalde exploitatiefasen. § 2. De Regering kan aanvullende informatie specificeren die in de exclusieve exploratievergunning van de ondergrondse rijkmoet worden opgenomen.

Afdeling 2. - Gevolgen van een exclusieve vergunning voor de exploitatie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.VI.34. § 1er. Onverminderd de noodzaak om een milieuvergunning te verkrijgen voor aanverwante activiteiten en installaties, verleent een exclusieve exploratievergunning exclusieve rechten om binnen een specifieke perimeter of een specifiek volume naar de in de vergunning genoemde ondergrondse rijkdommen te zoeken.

De verlening van een exclusieve exploitatievergunning maakt de exclusieve exploratievergunning, de mijnexploratievergunning en de exclusieve exploratievergunning voor olie en brandstofgas binnen de omtrek of het volume waarop de exclusieve exploitatievergunning betrekking heeft ongeldig voor de stoffen waarop de vergunning betrekking heeft. § 2. De exclusieve exploitatievergunning is niet afdwingbaar totdat de ambtenaar voor de ondergrond heeft vastgesteld dat het zekerheidsrecht is gevestigd.

Als de zekerheid is gesplitst, is de milieuvergunning niet uitvoerbaar voor een deel van de activiteit totdat de ambtenaar voor de ondergrond heeft vastgesteld dat het overeenkomstige deel van de vereiste zekerheid is gesteld.

De zekerheid bestaat, volgens de keuze van de aanvrager, in een deposito bij de Deposito- en Consignatiekas of een onafhankelijke bankgarantie of elke andere vorm van zekerheid dat de Regering bepaalt, ten belope van het bedrag bepaald in de vergunning.

In het geval dat de zekerheid bestaat in een storting in speciën, dient de houder jaarlijks de zekerheid te verhogen ten belope van de interesten opgebracht tijdens het vorig jaar.

Indien de zekerheid bestaat in een onafhankelijke bankgarantie, dan moet ze uitgegeven worden door een kredietinstelling die erkend is, hetzij door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, hetzij door een overheid van een Lidstaat van de Europese Unie die bevoegd is om controle uit te oefenen op de kredietinstellingen. § 3. De exclusieve exploitatievergunning kunnen niet afgegeven worden als de desbetreffende activiteiten onverenigbaar zijn met andere activiteiten of installaties vergund overeenkomstig een andere bestuursrechtelijk beleid.

Art. D.VI.35. § 1. Behoudens de algemene verplichtingen van houders van exclusieve vergunningen en de specifieke voorwaarden van de vergunning, is elke houder van een exclusieve exploitatievergunning eigenaar van de exploitatieproducten die onder de vergunning vallen, op voorwaarde dat de exploitatieactiviteiten en -installaties zelf naar behoren zijn toegestaan.

De houder van de exclusieve exploitatievergunning mag zich ontdoen van niet onder de exclusieve vergunning vallende stoffen waarvan de winning noodzakelijkerwijs voortvloeit uit de winning, alsmede van het opgepompte water, met uitzondering van de mijnbouwstoffen, vermeld in artikel D.I.5, 15°. § 2. De eigenaar van de oppervlakte kan de verwijdering eisen van de stoffen die niet zijn opgenomen in de exclusieve exploitatievergunning en die niet worden gebruikt voor de exploitatie van ondergrondse rijkdommen, tegen betaling van een vergoeding die overeenkomt met de normale winningskosten. § 3. De toekenning van een exclusieve vergunning voor de exploitatie van ondergrondse rijkdommen geeft aanleiding tot een jaarlijkse bijdrage die moet worden betaald aan de gemeenten die zich binnen de omtrek bevinden dat onder de exclusieve vergunning valt.

De bijdrage wordt vastgesteld door de Regering op het moment dat de exclusieve vergunning wordt verleend, na overleg met de ambtenaar voor de ondergrond en de betrokken gemeenten.

Het basisbedrag van de gemeentelijke bijdrage is 30 euro per hectare, geïndexeerd op 1 januari van elk jaar op basis van de gezondheidsindex van de voorgaande maand oktober. Ze worden gekoppeld aan de basisindex van de maand oktober 2023.

Het bedrag van de bijdrage, vastgesteld door de Regering, wordt berekend in verhouding tot de oppervlakte, volgens het exploitatietype en de milieu-impact van het gebruikte exploitatiesysteem, en volgens de waarden van deze parameters, gespecificeerd door de Regering, volgens de volgende formule : C=30 x fxT xS waarbij : - C is de jaarlijkse bijdrage (in euro's); - T is de factor die betrekking heeft op het type exploitatie; - f is de omgevingsfactor van de exploitatie; - S is de oppervlakte van de exclusieve exploitatievergunning op het grondgebied van de begunstigde gemeente (in hectare).

De T- en f-parameters worden vastgesteld en kunnen worden herzien door de Regering op advies van de ambtenaar voor de ondergrond, de "Conseil du sous-sol", het onafhankelijk wetenschappelijk comité en de « Union des Villes et Communes de Wallonie » (Unie van Waalse steden en gemeenten).

De f-factor wordt vastgesteld op 0 voor de geothermische sector.

Afdeling 3. - Duur van de exclusieve vergunning voor de exploitatie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.VI.36. De exclusieve exploitatievergunning wordt verleend voor een periode van ten hoogste dertig jaar en vangt aan op de dag volgende op die van de kennisgeving aan de aanvrager.

HOOFDSTUK 5. - Inhoud, gevolgen en duur van de exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen

HOOFDSTUK 1. - Uitbreiding van exclusieve exploratie- en exploitatievergunningen tot andere stoffen in hetzelfde afzettingsgebied D.VI.37 Afhankelijk van de toestemming van de Regering en het advies van de "Conseil du sous-sol" en het Wetenschappelijk Comité, kunnen momenteel geldige exclusieve exploratie- en exploitatievergunningen worden uitgebreid naar andere stoffen in dezelfde afzetting en dezelfde omtrek.

Art. D.VI.38. § 1. Een aanvraag voor exploratie of exploitatie van andere stoffen in hetzelfde afzettingsgebied binnen de omtrek die wordt door een exclusieve vergunning, zoals bedoeld in artikel D.VI.37, wordt ingediend bij de ambtenaar voor de ondergrond door de houder van de exclusieve vergunning. § 2. De uitbreidingsaanvraag bevat een milieueffectrapport zoals gedefinieerd in artikel D.VI.15, een beschrijving van de manier waarop de milieueffecten in de aanvraag zijn geïntegreerd en een beschrijving van de belangrijkste maatregelen voor de opvolging monitoren van significante effecten zoals gedefinieerd in artikel D.VI.15.

De Regering bepaalt de vorm en de inhoud van de aanvraag, alsook het aantal verplicht in te dienen exemplaren, de schaal en de inhoud van de verschillende bijgevoegde plannen. § 3. De aanvraag is onvolledig als krachtens paragraaf 2 vereiste gegevens of stukken ontbreken.

De aanvraag is onontvankelijk als: 1° ze in strijd met paragraaf 1 is ingediend;2° ze tweemaal onvolledig bevonden wordt;3° de aanvrager de aanvullende stukken niet indient binnen de termijn bedoeld in paragraaf 4. § 4. De ambtenaar voor de ondergrond of zijn afgevaardigde beslist over het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag en stuurt zijn beslissing aan de aanvrager binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van de datum waarop hij de aanvraag in ontvangst neemt.

Indien de aanvraag onvolledig is, zendt de ambtenaar voor de ondergrond de aanvrager de lijst van de ontbrekende stukken en wijst erop dat de procedure hervat wordt met ingang van de datum van ontvangst van het volledige dossier.

De aanvrager moet de ambtenaar voor de ondergrond de gevraagde aanvullende informatie binnen zestig dagen na ontvangst van het verzoek om informatie sturen. Als de aanvrager de gevraagde aanvullende informatie niet binnen de voorgeschreven termijn verstuurt, verklaart de ambtenaar voor de ondergrond de aanvraag onontvankelijk. De aanvullende informatie wordt verstrekt in evenveel exemplaren als de aanvankelijke vergunningsaanvraag er telt.

De ambtenaar voor de ondergrond stuurt de beslissing over het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag aan de aanvrager binnen dertig dagen, te rekenen van de datum waarop hij de bijkomende informatie in ontvangst neemt.

Als de ambtenaar voor de ondergrond de aanvraag een tweede keer onvolledig bevindt, verklaart hij ze onontvankelijk.

Als de aanvraag onontvankelijk is, wordt de aanvrager daarvan op de hoogte gebracht door de ambtenaar voor de ondergrond, onder de voorwaarden en binnen de termijnen bedoeld in de leden 1 en 3.

Als de ambtenaar voor de ondergrond de beslissing bedoeld in lid 1 of die bedoeld in lid 4, niet aan de aanvrager gestuurd heeft, wordt de aanvraag ontvankelijk bevonden na afloop van de termijnen waarin die bepalingen voorzien. De procedure wordt voortgezet. § 5. De uitbreidingsaanvraag is onderworpen aan een openbaar onderzoek overeenkomstig de bepalingen van Boek 1 van het Milieuwetboek.

Binnen negentig dagen na de beslissing waarbij hij het dossier ontvankelijk en volledig verklaart, dan wel na afloop van de in paragraaf 4, zevende lid, gestelde termijn, zendt de ambtenaar van Ondergrond een verslag aan de "Conseil du sous-sol" en aan het onafhankelijke wetenschappelijke comité.

De "Conseil du sous-sol" of het onafhankelijk wetenschappelijk comité brengt binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van de aanvraag advies uit. Bij gebrek aan advies binnen de voorgeschreven termijn wordt de procedure voortgezet. § 6. Binnen zestig dagen na ontvangst van het advies van de "Conseil du sous-sol" en het onafhankelijke wetenschappelijke comité of, bij gebreke daarvan, na het verstrijken van de termijn waarbinnen de "Conseil du sous-sol" advies moest uitbrengen, zendt de ambtenaar voor de ondergrond zijn verslag, met inbegrip van een voorstel voor een beslissing, aan de Regering.

De Regering zal een beslissing nemen binnen zestig dagen na ontvangst van het verslag van de bodemambtenaar, zonder afbreuk te doen aan de klimaatdoelstellingen die van toepassing zijn onder het recht van de Europese Unie en het decreet van 16 november 2023 Koolstofneutraliteit, de milieudoelstellingen en beheersmaatregelen en de bescherming van water zoals bepaald in Boek 2 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt en de beschermingsregelingen zoals bepaald in de wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op het natuurbehoud en de doelstellingen van het Lucht-Klimaat Energieplan (PACE).

De Regering zal de specifieke vereisten van de nieuwe vergunning en de vervaldatum vaststellen.

De beslissing van de Regering gaat vergezeld van een milieuverklaring die een samenvatting is van de manier waarop de milieuoverwegingen werden opgenomen in de beslissing en waarop het milieueffectenverslag en de adviezen in overweging werden genomen alsook de redenen van de keuze van het plan of programma zoals aangenomen rekening houdende met de andere geplande redelijke oplossingen.

Het besluit van de Regering, bij uittreksel, en de milieuverklaring worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

HOOFDSTUK 2. - Overdracht van exclusieve exploratie- en exploitatievergunningen

Art. D.VI.39. § 1. Met toestemming van de Regering en na advies van de "Conseil du sous-sol" en het onafhankelijk wetenschappelijk comité kunnen geldige exclusieve exploratie- en exploitatievergunningen geheel of gedeeltelijk worden overgedragen in welke vorm dan ook, met inbegrip van met name fusie, overname of verwerving van bedrijven, of overdracht van aandelen, maatschappelijke aandelen of activa.

De verkrijger moet de toestemming voor de overdracht aanvragen bij de ambtenaar voor de ondergrond. § 2. De aanvraag bevat ten minste de informatie die wordt vereist door artikel D.VI.14, § 1, lid 2, 1°, en 5°, a), e) en f).

De Regering bepaalt de vorm en de inhoud van de aanvraag, alsook het aantal verplicht in te dienen exemplaren, de schaal en de inhoud van de verschillende bijgevoegde plannen. § 3. De aanvraag is onvolledig als krachtens paragraaf 2 vereiste gegevens of stukken ontbreken.

De aanvraag is onontvankelijk als: 1° ze in strijd met paragraaf 1 is ingediend;2° ze tweemaal onvolledig bevonden wordt;3° de aanvrager de aanvullende stukken niet indient binnen de termijn bedoeld in paragraaf 4. § 4. De ambtenaar voor de ondergrond of zijn afgevaardigde beslist over het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag en stuurt zijn beslissing aan de aanvrager binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van de datum waarop hij de aanvraag in ontvangst neemt.

Indien de aanvraag onvolledig is, zendt de ambtenaar voor de ondergrond de aanvrager de lijst van de ontbrekende stukken en wijst erop dat de procedure hervat wordt met ingang van de datum van ontvangst van het volledige dossier.

De aanvrager moet de ambtenaar voor de ondergrond de gevraagde aanvullende informatie binnen zestig dagen na ontvangst van het verzoek om informatie sturen. Als de aanvrager de gevraagde aanvullende informatie niet binnen de voorgeschreven termijn verstuurt, verklaart de ambtenaar voor de ondergrond de aanvraag onontvankelijk. De aanvullende informatie wordt verstrekt in evenveel exemplaren als de aanvankelijke vergunningsaanvraag er telt.

De ambtenaar voor de ondergrond stuurt de beslissing over het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag aan de aanvrager binnen dertig dagen, te rekenen van de datum waarop hij de bijkomende informatie in ontvangst neemt.

Als de ambtenaar voor de ondergrond de aanvraag een tweede keer onvolledig bevindt, verklaart hij ze onontvankelijk.

Als de aanvraag onontvankelijk is, wordt de aanvrager daarvan op de hoogte gebracht door de ambtenaar voor de ondergrond, onder de voorwaarden en binnen de termijnen bedoeld in de leden 1 en 3.

Als de ambtenaar voor de ondergrond de beslissing bedoeld in lid 1 of die bedoeld in lid 4, niet aan de aanvrager gestuurd heeft, wordt de aanvraag ontvankelijk bevonden na afloop van de termijnen waarin die bepalingen voorzien. De procedure wordt voortgezet. § 5. Binnen negentig dagen na de beslissing waarbij hij het dossier ontvankelijk en volledig verklaart, dan wel na afloop van de in paragraaf 4, zevende lid, gestelde termijn, zendt de ambtenaar van Ondergrond een verslag aan de "Conseil du sous-sol" en aan het onafhankelijke wetenschappelijke comité.

De "Conseil du sous-sol" en het onafhankelijk wetenschappelijk comité hebben dertig dagen na ontvangst van het verzoek om hun advies uit te brengen. Als de adviezen niet binnen de voorgeschreven termijn worden doorgestuurd, wordt de procedure voortgezet.

De ambtenaar voor de ondergrond bezorgt zijn verslag, met inbegrip van een voorstel tot beslissing, aan de Regering binnen zestig dagen na ontvangst van het advies van de "Conseil du sous-sol" en het onafhankelijk wetenschappelijk comité of, bij gebreke daaraan, bij het verstrijken van de termijn waarbinnen de "Conseil du sous-sol" en het onafhankelijk wetenschappelijk comité hun advies moeten uitbrengen.

De Regering zal een beslissing nemen binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het verslag van de ambtenaar voor de ondergrond, zonder afbreuk te doen aan de klimaatdoelstellingen die van toepassing zijn onder het recht van de Europese Unie en het decreet van 16 november 2023 betreffende koolstofneutraliteit, aan de milieudoelstellingen en beheers- en beschermingsmaatregelen inzake waterbeheer die zijn vastgelegd in Boek 2 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt en aan de beschermingsregelingen die zijn vastgelegd krachtens de wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op het natuurbehoud en aan de doelstellingen van het "Plan Air-Climat-Energie (PACE)" (Lucht-Klimaat-Energieplan).

De beslissing wordt meegedeeld aan de aanvrager en bij uittreksels in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

De beslissing waarmee de Regering de overdracht goedkeurt, wordt pas van kracht nadat de ambtenaar voor de ondergrond heeft erkend dat de vereiste zekerheid is gesteld. § 6. Wanneer het Waals Gewest de begunstigde is van een exclusieve exploratie- of exploitatievergunning overeenkomstig de vereenvoudigde procedure bedoeld in artikel D.VI.12, § 4, mag het de vergunning niet overdragen zonder de mededingingsprocedure bedoeld in artikel D.VI.12, § 1 opnieuw te beginnen.

HOOFDSTUK 3. - Uitbreiding en verlenging van exclusieve exploratie- en exploitatievergunningen

Art. D.VI.40. Exclusieve exploratie- en exploitatievergunningen kunnen : 1° eenmalig verlengd worden, op verzoek van de houder, indien de duur onvoldoende is om het onderzoek of de taludvorming uit te voeren;2° tot aangrenzend grondgebied uitgebreid worden, mits het aangevraagde gebied niet groter is dan een derde van het gebied waarop de exclusieve exploitatievergunning betrekking heeft, met een maximum van driehonderd hectare.Deze optie is eenmalig en geldig tot het verstrijken van de initiële exclusieve vergunning.

De oppervlakte die onder de nieuwe vergunning valt, kan worden verkleind tot afzettingen die al door de vergunninghouder zijn erkend.

Art. D.VI.41. De bepalingen van de artikelen D.VI.12 tot en met D.VI.27 met betrekking tot de aanvraag voor een exclusieve exploratie- en exploitatievergunning zijn van toepassing op de aanvraag voor verlenging van de vergunning en op de aanvraag voor uitbreiding tot een aangrenzend gebied, met uitzondering van de mededingingsprocedure van artikel D.VI.12, § 1.

De regering kan de inhoud van aanvraagdossiers en beslissingen met betrekking tot deze specifieke aanvragen specificeren.

TITEL 6. - Intrekking of afstand van exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.VI.42. § 1. De exclusieve vergunning van de houder van een exclusieve exploratie- of exploitatievergunning kan ingetrokken worden in elk van de volgende gevallen: 1° het niet uitvoeren van het algemene werkprogramma binnen twee jaar na kennisgeving van de toekenning van de vergunning;2° het niet of onvoldoende uitvoeren van het jaarprogramma gedurende twee opeenvolgende jaren, in het bijzonder in geval van aanhoudende inactiviteit of activiteit die duidelijk geen verband houdt met de aangegane financiële verbintenis;3° het niet naleven van de algemene verplichtingen en bijzondere voorwaarden; 4° de niet-betaling of onvoldoende betaling van de bijdrage aan het Gemeenschappelijk Garantiefonds bedoeld in artikel D.IX.4; 5° de niet-betaling of onvoldoende betaling van de bijdrage verschuldigd aan de gemeenten bedoeld in artikel D.VI.35; § 2. De ambtenaar voor de ondergrond, op basis van het onderzoek van het algemene programma en het jaarprogramma als bedoeld in paragraaf 1, stuurt de houder van de exclusieve vergunning : 1° een voorstel tot beslissing.2° de mededeling dat de houder van de exclusieve vergunning de mogelijkheid heeft om binnen dertig dagen na ontvangst van de brief zijn opmerkingen kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord;3° het recht om zich te laten bijstaan door een raadsman; De ambtenaar voor de ondergrond bepaalt, in voorkomend geval, de dag waarop de houder erom verzocht wordt zijn verweermiddelen mondeling voor te dragen. § 3. Na het verstrijken van de in paragraaf 2 bedoelde termijn of vóór het verstrijken van die termijn indien de houder de feiten erkent of, in voorkomend geval, na de houder of zijn raadsman te hebben gehoord die zijn verdediging mondeling heeft toegelicht, zendt de ambtenaar van de ondergrond zijn verslag met de in paragraaf 1 bedoelde documenten toe aan de Regering. § 4. Binnen zestig dagen na ontvangst van het verslag neemt de Regering een beslissing over het verslag van de ambtenaar voor de ondergrond. Het besluit tot intrekking van een exclusieve exploratie- of exploitatievergunning wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt en ter kennis gebracht van de houder.

Art. D.VI.43. De houder van een exclusieve vergunning kan hiervan afstand doen door de ambtenaar van de ondergrond hiervan op de hoogte te stellen.

De afstand wordt van kracht binnen negentig dagen na kennisgeving ervan, waarbij de verplichtingen van deel VIII in werking treden.

Art. D.VI.44. De intrekking of het afzien van de exclusieve exploratie- of exploitatievergunning heeft de ongeldigheid tot gevolg van de milieuvergunning en de omgevingsvergunning voor zover deze in de plaats komt van de milieuvergunning die is verleend voor de uitoefening van de activiteiten en installaties die nodig zijn voor de exploratie en exploitatie, of van de verklaring, met uitzondering van de activiteiten en installaties die nodig zijn voor de rehabilitatie en het postbeheer, alsmede de bijbehorende zekerheid.

HOOFDSTUK 7. - Verplichtingen voor de houders van exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen

HOOFDSTUK 1. - Algemene verplichtingen voor de houders van exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.VI.45. De houder van een exclusieve exploratie- en exploitatievergunning moet voldoen aan de algemene verplichtingen en specifieke voorwaarden van de vergunning.

Art. D.VI.46. De houder van een exclusieve exploratie- en exploitatievergunning : 1° kiest een administratieve hoofdverplijfplaats in het Waals Gewest en brengt de ambtenaar van de ondergrond daarvan op de hoogte ;2° wijst een persoon binnen het bedrijf aan die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de exploratie of exploitatie. Art. D.VI.47. § 1. De houder van de exclusieve exploratie- of exploitatievergunning verstrekt aan de ambtenaar voor de ondergrond : 1° binnen een maand na de afgifte van de vergunning, het werkprogramma voor de rest van het lopende jaar;2° vóór 31 december van elk jaar, het werkprogramma voor het volgende jaar, met een voorstel tot aanpassing van de nabeheersmaatregelen en de overeenkomstige zekerheid;3° in het eerste kwartaal een verslag over de werkzaamheden van het voorbije jaar. § 2. Naast de in paragraaf 1 bedoelde informatie dienen houders van een exclusieve vergunning voor de exploratie en exploitatie van een geothermische afzetting maandelijks een seismisch verslag in bij de functionaris voor de ondergrond. § 3. De ambtenaar van de ondergrond zal het voorstel om de nabeheersmaatregelen aan te passen binnen 60 dagen na ontvangst onderzoeken. Hij kan, afhankelijk van het geval : - het voorstel tot aanpassing van de nabeheersmaatregelen goedkeuren; - de houder van de exclusieve vergunning verzoeken bepaalde nabeheersmaatregelen te wijzigen of andere nabeheersmaatregelen voor stellen binnen de door hem vastgestelde termijn; - nabeheersmaatregelen opleggen of de voorgestelde maatregelen wijzigen; - beslissen dat het niet nodig is om nabeheersmaatregelen aan te passen.

In het in lid 1 bedoelde besluit stelt de ambtenaar van de ondergrond indien nodig het passende bedrag van de zekerheid vast.

De houder van de exclusieve vergunning voor de exploratie of exploitatie van ondergrondse rijkdommen stuurt de ambtenaar van de ondergrond het bewijs dat de zekerheid is aangepast uiterlijk een maand nadat het nabeheersplan is bijgewerkt.

Tegen de overeenkomstig lid 1, tweede en derde streepje, genomen beslissing kan door de houder van de exclusieve vergunning beroep worden ingesteld bij de Regering.

Op straffe van nietigheid wordt het beroep d.m.v. een verzoekschrift bij de Regering ingediend binnen dertig dagen na de kennisgeving van deze beslissing. Dit beroep schorst de betwiste beslissing.

De Regering zendt haar beslissing binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de eerste dag volgend op de datum van ontvangst van het beroep.

Bij gebrek aan beslissing binnen de termijn voorgeschreven in het zesde lid wordt de beslissing die het voorwerp van het beroep heeft uitgemaakt, geacht bevestigd te zijn.

De Regering kan de modaliteiten van het beroep bepalen.

Art. D.VI.48. De toegang tot de werken en de bijgebouwen is verboden voor het publiek, tenzij uitdrukkelijk toegestaan en onder de verantwoordelijkheid van de exclusieve vergunningshouder. Het verbod wordt gemarkeerd door de exclusieve vergunningshouder, door middel van hekken of, als er geen hekken zijn, door precieze opschriften.

Art. D.VI.49. Houders van exclusieve vergunningen verstrekken de ambtenaar van de ondergrond alle informatie die hij nuttig acht om te vragen over de activiteiten die ze van plan zijn uit te voeren, evenals de winningslocaties en oppervlakte-installaties die ze van plan zijn op te richten.

Art. D.VI.50. Ongeacht de verleende vergunning en onverminderd de verplichtingen uit hoofde van andere bepalingen, moet de houder van een exclusieve exploratie- of exploitatievergunning : 1° alle nodige voorzorgsmaatregelen treffen om gevaar, hinder of overlast voor de openbare veiligheid, de instandhouding van gebouwen en de gezondheid van werken en goederen als gevolg van de uitvoering van zijn exclusieve vergunning te voorkomen, te beperken of te verhelpen;2° alle nodige voorzorgsmaatregelen treffen om schade die aan het milieu wordt toegebracht of dreigt te worden toegebracht als gevolg van de uitvoering van zijn exclusieve vergunning, te voorkomen, te beperken of, in voorkomend geval, te compenseren;3° elk ongeval of incident dat de in 1° en 2° bedoelde belangen kan schaden, onmiddellijk melden aan de ambtenaar van de ondergrond, de technische ambtenaar en de burgemeester; 4° alle nodige bijstand verlenen om de bevoegde ambtenaren in staat te stellen de acties bedoeld in artikel D.162 van boek 1van het Milieuwetboek uit te voeren; 5° de ambtenaar van de ondergrond en de technisch ambtenaar ten minste tien dagen vóór de exploitatie op de hoogte brengen van elke belangrijke onderbreking van het werkprogramma bedoeld in artikel D.VI.47, behalve in geval van overmacht; 6° de bevoegde overheid, de technisch ambtenaar en de door de Regering aangewezen ambtenaren en personeelsleden kennis geven van de faillietverklaring binnen tien dagen na uitspraak ervan, behoudens geval van overmacht.7° de ondergrondse ambtenaar en de technische ambtenaar ten minste zes maanden op voorhand informeren over hun beslissing om hun activiteiten stop te zetten. HOOFDSTUK 2. - Bijhouden van de plannen

Art. D.VI.51. Een houder van een exclusieve vergunning voor van ondergrondse rijkdommen dient nauwkeurige plannen en voortgangsverslagen bij te houden van alle werkzaamheden die binnen de omtrek van de exclusieve vergunning worden uitgevoerd.

De Regering specificeert de verplichtingen met betrekking tot het bijhouden van plannen.

Art. D.VI.52. De houder van een exclusieve exploratie- of exploitatievergunning moet, overeenkomstig de instructies van de ambtenaar voor de ondergrond, merktekens plaatsen op plaatsen aan de oppervlakte binnen de door de exclusieve vergunning bestreken omtrek die door de laatstgenoemde moeten worden aangewezen, om de grenzen en bepaalde belangrijke punten aan te geven. Deze handeling vindt plaats op verzoek en in aanwezigheid van de ambtenaar van de ondergrond, die de notulen opstelt.

Art. D.VI.53. De houder van een exclusieve exploratie- of exploitatievergunning dient een bijgewerkte perceelplan van het oppervlak in tweevoud bij te houden waarop de grenzen van de door de vergunning bestreken omtrek, de locatie van mijlpalen en oriëntatiepunten, hoofdwegen, openbare gebouwen en belangrijke kunstwerken, de positie van putten, gebouwen en andere constructies die relevant zijn voor de exploratie of exploitatie, en alle bestaande woningen en constructies aan de oppervlakte binnen de omtrek en binnen een straal van honderd meter rond de omtrek van de vergunning zijn aangegeven. Eén kopie wordt bewaard op het hoofdkantoor en de tweede kopie wordt naar de administratie gestuurd zodra deze is bijgewerkt.

De houder van de exclusieve vergunning verstrekt op verzoek een afschrift van het in lid 1 bedoelde plan aan elke gemeente op het grondgebied waarvan de exclusieve vergunning zich uitstrekt.

HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de bijzondere voorwaarden voor exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.VI.54. § 1. Op eigen initiatief of op verzoek van de houder van de exclusieve vergunning of van één of meer gemeenten op wier grondgebied de omtrek van de exclusieve vergunning zich uitstrekt of wier grondgebied grenst aan de omtrek van een exclusieve vergunning, kan de Regering, op advies van de ambtenaar voor de ondergrond en de door de Regering aangeduide instanties de specifieke voorwaarden van de exclusieve exploratievergunning of de exclusieve exploitatievergunning voor ondergrondse rijkdommen aanvullen of wijzigen, indien zij van oordeel is dat deze voorwaarden niet langer geschikt zijn om gevaren, hinder of ongemakken voor het milieu, de veiligheid of de gezondheid te voorkomen, te verminderen of te verhelpen.

De regering bepaalt de vorm en inhoud van het voorstel tot aanvulling of wijziging van de specifieke exploitatievoorwaarden en de aanvraag tot aanvulling of wijziging van de specifieke voorwaarden van de exclusieve vergunning voor de exploratie of exploitatie van ondergrondse rijkdommen, alsmede het aantal in te dienen exemplaren. § 2. Op straffe van niet-ontvankelijkheid wordt het verzoek tot aanvulling of wijziging van de in lid 1 bedoelde bijzondere voorwaarden aan de ambtenaar van de ondergrond toegezonden, vergezeld van hetzij een milieueffectrapport overeenkomstig artikel D.VI.15, hetzij van een met redenen omkleed verzoek om vrijstelling van milieueffectrapportage, indien hij van oordeel is dat de wijziging waarschijnlijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zal hebben.

In het laatste geval moet hij zijn verzoek motiveren aan de hand van de criteria voor het bepalen van de waarschijnlijke omvang van de gevolgen, zoals bedoeld in artikel D.54 van Boek 1 van het Milieuwetboek . § 3. De ambtenaar van de ondergrond stuurt zijn voorstel tot aanvulling of wijziging van de in paragraaf 1 bedoelde bijzondere voorwaarden naar de exploitant.

Het voorstel gaat vergezeld van een milieueffectrapport overeenkomstig artikel D.VI.15. Als de ambtenaar van de ondergrond van mening is dat het om een kleine wijziging van de exclusieve vergunning gaat, die waarschijnlijk geen significante milieueffecten zal hebben, kan hij bij de Regering een vrijstelling van de milieueffectbeoordeling aanvragen. In het laatste geval moet hij zijn verzoek motiveren aan de hand van de criteria voor het bepalen van de waarschijnlijke omvang van de gevolgen, zoals bedoeld in artikel D.54 van Boek 1 van het Milieuwetboek. § 4. In het geval van een verzoek om vrijstelling van een milieueffectbeoordeling zal de Regering de Beleidsgroep "Leefmilieu" en alle andere personen of instanties raadplegen die ze geschikt acht om te raadplegen. De adviezen worden binnen de dertig dagen na het verzoek van de Regering overgemaakt. Na afloop van deze termijn wordt de procedure voortgezet. Binnen de dertig dagen nadat de raadplegingen zijn afgerond, beslist de Regering over de aanvraag tot vrijstelling.

De beslissing van de minister en de redenen waarom hij besloten heeft om het project vrij te stellen van een effectbeoordeling zullen in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt. § 5. De ambtenaar voor de ondergrond zendt de aanvraag of de voorgenomen beslissing tot aanvulling of wijziging van de bijzondere voorwaarden, bedoeld in de eerste paragraaf, indien van toepassing, samen met het milieueffectrapport voor advies aan de "Conseil du sous-sol", de adviesorganen die hij geraadpleegd acht en de betrokken gemeenten.

Die instanties en gemeenten versturen hun advies binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van de datum van hun aanhangigmaking bij de ambtenaar van de ondergrond. Als de adviezen niet binnen de voorgeschreven termijn worden doorgestuurd, wordt de procedure voortgezet. § 6. Indien de aanvraag of het voorgenomen besluit tot aanvulling of wijziging van de bijzondere voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, het voorwerp uitmaakt van een milieueffectrapport, is het dossier onderworpen aan een openbaar onderzoek overeenkomstig de bepalingen van Boek 1 van het Milieuwetboek.

Na afsluiting van die openbaar onderzoek, stuurt de gemeente het dossier binnen acht dagen aan de ambtenaar voor de ondergrond. § 7. Binnen dertig dagen na ontvangst van de adviezen en, indien van toepassing, de opmerkingen van het openbaar onderzoek stuurt de ambtenaar voor de ondergrond zijn samenvattend verslag samen met een voorstel voor een beslissing naar de Regering. Deze periode kan eenmaal met maximaal dertig dagen worden verlengd. § 8. De Regering neemt binnen dertig dagen na ontvangst van het samenvattend verslag een beslissing over het verzoek of het voorstel voor een beslissing tot aanvulling of wijziging van de bijzondere voorwaarden, bedoeld in paragraaf 1.

De beslissing gaat vergezeld van een milieuverklaring die een samenvatting is van de manier waarop de milieuoverwegingen werden opgenomen in de beslissing en waarop de milieueffectenbeoordeling en de adviezen in overweging werden genomen, rekening houdende met de andere geplande redelijke oplossingen.

Het besluit van de Regering, bij uittreksel, en de milieuverklaring worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. § 9. De modaliteiten voor de toepassing van dit artikel kunnen nader bepaald worden door de Regering.

Deel 7. - Zakelijke rechten, gebruik van andermans grond, erfdienstbaarheden en verwerving van onroerende goederen ten behoeve van de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen TITEL 1. - Beginselen.

HOOFDSTUK 1. - Ondergrondse activiteiten en installaties tot een diepte van twintig meter onder exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.VII.1. De houder van een exclusieve vergunning voor de exploitatie van ondergrondse rijkdommen moet beschikken over zakelijke rechten op de gronden die ondergrondse activiteiten en installaties omvatten die nodig zijn voor de exploitatie van ondergrondse rijkdommen tot en met een diepte van twintig meter.

In afwijking van lid 1 moet de houder van een exclusieve vergunning voor de exploitatie van ondergrondse rijkdommen met betrekking tot een dagbouwmijn hetzij een zakelijk recht, hetzij een door de houder van zakelijke rechten verleend genotsrecht hebben.

HOOFDSTUK 2. - Bovengrondse en ondergrondse activiteiten en installaties of bouwwerken op een diepte tussen twintig en honderd meter als onderdeel van de uitvoering van exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.VII.2. § 1. Voor oppervlakteactiviteiten en installaties of werken en ondergrondse activiteiten en installaties of werken tussen twintig meter en honderd meter diepte, zowel binnen als buiten de omtrek bepaald door de exclusieve exploratie- of exploitatievergunning, alsook voor communicatieroutes en private leidingen voor vloeistoffen of energietransport, kan de Regering, na een openbaar onderzoek overeenkomstig Boek 1 van het Milieuwetboek, beslissen dat het in het openbaar belang is om deze installaties of werken op te richten en deze activiteiten uit te voeren onder, op of boven private gronden of private eigendommen.

Met deze verklaring van algemeen nut mag de netbeheerder in het belang van wie ze wordt gedaan, dergelijke installaties onder, op of boven deze private gronden oprichten, erop toezicht houden en de voor hun werking en onderhoud nodige werken uitvoeren onder de in voornoemde verklaring bepaalde voorwaarden.

Met de werkzaamheden mag niet eerder worden begonnen dan twee maanden na de datum van kennisgeving per aangetekende post aan de belanghebbende houders van zakelijke rechten en huurders. § 2. De begunstigde van de in paragraaf 1 bedoelde erfdienstbaarheid moet een vergoeding betalen ten gunste van de eigenaar van het met deze erfdienstbaarheid bezwaarde fonds of van de houders van aan dit fonds gebonden zakelijke rechten.

De vergoeding wordt in één keer uitbetaald en geldt als forfaitaire vergoeding.

In geval van onverdeeldheid tussen de houders van zakelijke rechten op de met de erfdienstbaarheid bezwaarde grond wordt het bedrag van de forfaitaire vergoeding onder hen verdeeld naar rato van hun respectieve quotiteiten in de onverdeeldheid.

In geval van verdeling van het eigendomsrecht i.v.m de met die erfdienstbaarheid bezwaarde grond wordt het bedrag van de forfaitaire vergoeding uitbetaald aan de houder van het zakelijk genotsrecht op bedoeld gebouw, onverminderd het eventuele beroep van de blote eigenaar, de erfpachter of de grondeigenaar tegen deze houder van het zakelijk recht op grond van de regels van het burgerlijk recht die hun relaties regelen.

Als een bezette grond met een contractuele of wettelijke erfdienstbaarheid bezwaard is, wordt de forfaitaire vergoeding volledig uitbetaald aan de eigenaar van het bezwaarde erf, onverminderd het eventuele beroep van de begunstigde van de bestaande erfdienstbaarheid tegen deze eigenaar op grond van de regels van burgerlijk recht die hun relaties regelen. § 3. De Regering bepaalt: 1° de voor de in § 1 bedoelde verklaring van algemeen nut te volgen procedure, met name de vorm van de aanvraag, de documenten die erbij moeten worden gevoegd, de behandeling van het dossier en de termijnen waarin de bevoegde overheid moet beslissen en haar beslissing mededelen aan de aanvrager;2° het bedrag van de vergoeding bedoeld in paragraaf 2, berekend volgens de volgende formule : I = M x S, waarbij : I is de waarde van de vergoeding in euro's; M is het referentiebedrag in euro's/m2, berekend op basis van waarden die bij verordening zijn vastgesteld met betrekking tot het type installatie in kwestie, de provincie in kwestie en het gebruik van de gebruikte grond;

S is de oppervlakte in m2 begrensd door verticale vlakken op 1,50 meter van de buitengrenzen van de installaties of structuren waarop de verklaring van openbaar belang betrekking heeft.

Het referentiebedrag M wordt elk jaar op 1 januari geïndexeerd op basis van het gezondheidsindexcijfer voor de voorgaande maand oktober.

Ze worden gekoppeld aan de basisindex van de maand oktober 2023.

Art. D.VII.3. De gedeeltelijke bezetting van privégrond of privébezit respecteert het gebruik ervan. Het houdt geen onteigening in, maar is een wettelijke erfdienstbaarheid van openbaar nut die elke handeling verbiedt die de installaties of hun exploitatie kan schaden.

De Regering bepaalt de verbodsbepalingen en voorschriften die in acht moeten worden genomen door eenieder die handelingen en werken uitvoert, heeft uitgevoerd of van plan is uit te voeren in de nabijheid van de installaties.

Bij overtreding van de in of krachtens dit artikel voorziene verbodsbepalingen en voorschriften heeft de begunstigde van de bestaande erfdienstbaarheid het recht om de opgerichte bebouwing en beplanting af te breken en de plaatsen in hun vroegere staat te herstellen, alsook elke noodzakelijk geachte bewarende maatregel te nemen, het geheel op kosten van de overtreder, onverminderd de schadevergoeding waartoe de overtreding aanleiding zou kunnen geven.

Als de overtreding een dringend noodzakelijke interventie op de installaties die de erfdienstbaarheid genieten niet belet, moet de beheerder de overtreder evenwel eerst aanmanen onmiddellijk een einde aan de overtreding te maken en de plaats in haar vroegere staat te herstellen. Daartoe geeft hij de overtreder een termijn van minstens dertig dagen.

Art. D.VII.4. De eigenaar van de grond waarop de erfdienstbaarheid rust, kan binnen een door de Regering vastgestelde termijn de Regering ervan in kennis stellen dat hij de begunstigde van de erfdienstbaarheid verzoekt de grond waarop de erfdienstbaarheid rust, geheel of gedeeltelijk te kopen.

Hetzelfde geldt als de uitgevoerde werkzaamheden slechts tijdelijk zijn, als het gebruik van de grond de eigenaar langer dan een jaar het genot van het inkomen ontneemt of als de grond na de werkzaamheden niet langer geschikt is voor normaal gebruik.

Als er geen minnelijke verkoopovereenkomst wordt bereikt tussen de eigenaar van de bezwaarde grond en de begunstigde van de erfdienstbaarheid, is artikel D.VII.7 van toepassing. Als de houder van de exclusieve vergunning op aanvraag van de eigenaar het geheel of een deel van de grond die laatstgenoemde bezet, aankoopt of onteigent, maakt de forfaitaire vergoeding die geïnd is ter compensatie van de erfdienstbaarheid van algemeen nut die bedoelde grond bezwaart, deel uit van een voorschot op de koopprijs of onteigeningsvergoeding die onderling wordt overeengekomen of die, in voorkomend geval, door de rechter wordt bepaald in het kader van de onteigeningsprocedure.

Om deze prijs of onteigeningsvergoeding vast te leggen wordt geen rekening gehouden met de minderwaarde voortvloeiend uit de verplichtingen i.v.m. de bezetting van de grond door de installaties van de houder van de exclusieve vergunning.

In voorkomend geval wordt het positieve saldo tussen de koopprijs of onteigeningsvergoeding en het ontvangen voorschot met een rente verhoogd die berekend wordt tegen de geldende wettelijke rentevoet over de periode die ingaat op de begindatum van de effectieve bezetting van de grond door de houder van de exclusieve vergunning en eindigt op de datum van het eerste onderlinge koopaanbod dat de houder van de exclusieve vergunning aan de eigenaar richt.

Art. D.VII.5. § 1. De installaties worden verplaatst en, indien nodig, verwijderd op verzoek van de eigenaar van de bezwaarde grond of van de persoon die het recht heeft om er gebouwen op te richten, als zij dit recht willen uitoefenen. De Regering kan de begunstigde van de erfdienstbaarheid extra tijd geven om de vergunningen te verkrijgen die nodig zijn voor de verplaatsing.

Als de belanghebbenden gebruik maken van dat recht zonder de verplaatsing of de verwijdering van de installaties te eisen, behoudt de begunstigde van de erfdienstbaarheid het recht om toezicht op de installaties uit te oefenen en om de werken uit te voeren die nodig zijn voor de werking, het onderhoud of het herstel ervan.

De kosten van de verplaatsing of de verwijdering van de installaties zijn ten laste van de begunstigde van de erfdienstbaarheid; de in lid 1 bedoelde personen moeten de voorgenomen werkzaamheden echter ten minste zes maanden van tevoren schriftelijk aankondigen. Als binnen twee jaar na de kennisgeving niet aanzienlijk met de werkzaamheden wordt begonnen, moeten de kosten voor het verplaatsen van de installaties op verzoek van de begunstigde van de erfdienstbaarheid aan hem worden terugbetaald. § 2. Niettegenstaande paragraaf 1kan de begunstigde van de erfdienstbaarheid, om de verplaatsing van de installaties te vermijden, aanbieden de bezette grond van de eigenaar te kopen. Daar licht hij de Regering over in. Als er geen minnelijke verkoopovereenkomst wordt bereikt tussen de eigenaar van de bezwaarde grond en de beheerder van de installaties, is artikel D.VII.7 van toepassing.

Art. D.VII.6. De houder van de exclusieve vergunning is aansprakelijk voor alle schade die wordt veroorzaakt door werkzaamheden die worden uitgevoerd tijdens de vestiging of exploitatie van zijn installaties, evenals voor de vergoeding van schade die aan derden wordt toegebracht, hetzij als gevolg van zijn werkzaamheden, hetzij als gevolg van het gebruik van de grond waarop de erfdienstbaarheid rust.

Eventuele veroorzaakte schade wordt volledig vergoed door de houder van de exclusieve vergunning. Ze moeten worden betaald aan degenen die schade lijden; het bedrag wordt minnelijk of door de rechtbank vastgesteld.

Art. D.VII.7. De houder van een exclusieve vergunning ten gunste waarvan een besluit van de Regering is uitgevaardigd dat het algemeen belang dient, kan, op zijn verzoek en binnen de grenzen van dit besluit, door de Regering gemachtigd worden om op haar kosten de nodige onteigeningen uit te voeren, in naam van het Waals Gewest of in eigen naam indien hij krachtens een decreetbepaling bevoegd is om te onteigenen.

Art. D.VII.8. Op het gedeelte van het tracé van de leiding in een privé domein, mogen bovenop de aansluitingen geen bouwwerken opgetrokken of ingegraven worden, noch struiken aangeplant worden op de oppervlakte die zich aan weerskanten van de as van de leiding uitstrekt tot op anderhalve meter vanaf die as.

HOOFDSTUK 3. - Ondergrondse activiteiten, installaties en bouwwerken dieper dan honderd meter onder exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.VII.9. De plaatsing van ondergrondse installaties of bouwwerken die nodig zijn voor de exploitatie van ondergrondse rijkdommen dieper dan honderd meter en de uitvoering van daarmee verband houdende werkzaamheden vormen een wettelijke erfdienstbaarheid van openbaar nut, waarbij de houder van de exclusieve exploratie- of exploitatievergunning verantwoordelijk is voor het toezicht daarop en voor de uitvoering van de werkzaamheden die nodig zijn voor de werking en het onderhoud ervan.

HOOFDSTUK 4. - Andere zaken die de verwerving van zakelijke rechten vereisen

Art. D.VII.10. De Regering kan andere gevallen bepalen waarin de uitvoering van de exclusieve vergunning en de aanvraag van stedenbouwkundige en milieuvergunningen met betrekking tot de activiteiten en installaties voor de exploitatie van de ondergrondse rijkdommen bedoeld in artikel D.I.1, § 2, eerste lid, 1° tot 4°, afhankelijk zijn van de verwerving van zakelijke rechten door de vergunninghouder op het goed waarop de exploitatie betrekking heeft.

HOOFDSTUK 5. - Vermeldingen in de akten van overdracht

Art. D.VII.11. In elke akte onder de levenden, ongeacht of hij onderhands of authentiek is, in elke akte van overdracht, ongeacht of hij een akte van aanwijzing, oprichting of overdracht is van een zakelijk recht of van een persoonlijk genotsrecht van meer dan negen jaar, van erfpacht of van oppervlakte van het geheel of een deel van de grond, met betrekking tot een gebouwd of onbebouwd onroerend goed, met inbegrip van akten waarbij een pachtovereenkomst wordt vastgelegd, moet melding worden gemaakt: 1° van het bestaan en de duur van een exclusieve vergunning om ondergrondse rijkdommen te exploreren of te exploiteren;2° van het bestaan van een mijnopsporingsvergunning of mijnbouwconcessie; 3° van het bestaan ven een exclusieve vergunning voor het opsporen en het ontginnen van bitumineuze gesteenten, petroleum en brandbare gassen bedoeld in de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit nr.83 van 28 november 1939 betreffende het opsporen en het ontginnen van bitumineuze gesteenten, van petroleum en van brandbare gassen; 4° van het bestaan van de erfdienstbaarheid bedoeld in artikel D.VII.2. 5° de aanwezigheid van een mijnschacht of mijnuitgang van een bestaande of ingetrokken concessie die beveiligd is of ter plaatse bekend is. Titel 2. - Aankoop van gronden

Art. D.VII.12. De Regering kan beslissen dat het in het openbaar belang is alle goederen te onteigenen die nodig zijn voor de exploratie en exploitatie van de ondergrondse rijkdommen bedoeld in artikel D.I.1, § 2, eerste lid, 1°, 3°, 4° en 6°, voor de aanleg van hun toegangswegen of voor bijkomende infrastructuurwerken.

Art. D.VII.13. § 1. De overeenkomstig de artikelen D.VII.12 aangekochte gronden worden ter beschikking van de gebruikers gesteld door verhuring, verpachting, erfpacht of verkoop.

De akte van terbeschikkingstelling moet een clausule bevatten die de economische activiteit specificeert die op het terrein zal worden uitgevoerd, evenals de andere modaliteiten van het gebruik ervan en in het bijzonder de datum waarop de activiteit moet beginnen.

Bij verkoop moet de akte eveneens een clausule bevatten volgens welke het Gewest of de geïnteresseerde publiekrechtelijke persoon de mogelijkheid heeft het terrein over te kopen als de gebruiker de vermelde economische activiteit staakt of als hij de nadere gebruiksregels niet in acht neemt.

In die hypothese, en bij gebreke van overeenstemming tussen de partijen, wordt de prijs van de overname van de gronden bepaald door de aankoopcomités van de Administratie die handelen in het kader van de onteigeningsprocedure Anderzijds worden het materieel en de werktuigen, de sinds de overdracht door het Gewest of een publiekrechtelijke persoon opgetrokken gebouwen en gevestigde infrastructuur bij gebreke van overeenstemming tussen de partijen bij de overname van de grond tegen hun koopwaarde betaald. Die waarde wordt door de aankoopcomités bepaald.

Bij verkoop mag de gebruiker het goed enkel wederverkopen mits instemming van het Gewest of van de verkopende publiekrechtelijke persoon; de clausules bedoeld in de leden 2 en 3 moeten in de wederverkoopsakte opgenomen worden. § 2. De Aankoopcomités voor onroerende goederen alsmede de Ontvangers van de Domeinen zijn bevoegd, ongeacht de belanghebbende publiekrechtelijke persoon, om, zonder speciale formaliteiten en volgens de in de paragrafen 1 en 2 bepaalde modaliteiten, over te gaan tot de onderhandse verkoop of tot de verhuring onderhands, voor een periode die negen en negentig jaar niet overschrijdt, van de krachtens dit decreet verworven of onteigende onroerende goederen of van de domaniale onroerende goederen, waarvoor de Regering tot een bestemming, voorzien door dit decreet, zou beslissen. Van de in dit lid bedoelde akten kunnen grossen worden afgegeven.

De belanghebbende publiekrechtelijke personen kunnen zelf overgaan tot de verkoop, de verhuring of de verbetering van de door hun krachtens dit decreet verworven of onteigende onroerende goederen. Wanneer de publiekrechtelijke persoon geen beroep doet op het comité of de ontvanger, moet zij de ontwerp-akte van verkoop, verhuur of verbetering aan het visum van één van hogergenoemden voorleggen. Het comité of de ontvanger moet zijn visum of de weigering om te viseren binnen een termijn van één maand te rekenen van de ontvangst van het dossier mededelen. In geval van noodzaak kan die termijn met één maand verlengd worden op verzoek van het comité of de ontvanger.

Bij weigering om te viseren bepaalt het comité of de ontvanger met motivering ervan de voorwaarden die hij eist om zijn visum te verlenen. Het visum wordt verleend geacht wanneer het comité of de ontvanger de in lid 2 bedoelde termijn laat aflopen.

TITEL 3. - Recht om andermans land te gebruiken voor de exploitatie van dagbouwmijnen

Art. D.VII.14. Bij gebreke van toestemming van de eigenaar kan de regering het recht verlenen aan iedere onderneming die daarom verzoekt, om andermans land in gebruik te nemen en te exploiteren met het oog op de bevoorrading van een dagbouwmijn waar dezelfde stoffen sedert ten minste vijf jaar zijn gewonnen, mits dit land is ingesloten in of uitsteekt in het exploitatiegebied en de economische en rationele exploitatie van de afzetting belemmert, en mits de afzettingsreserves waarop het recht betrekking heeft, niet noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de industriële activiteit of voor de bevredigende afschrijving van de installaties van een soortgelijke naburige onderneming die deze reserves bezat.

De procedure voor het verkrijgen van dergelijke rechten is vastgelegd door de Regering en omvat een openbaar onderzoek volgens de modaliteiten bepaald in Boek I van het Milieuwetboek.

De begunstigde van het recht om andermans grond in gebruik te nemen en te gebruiken, betaalt de eigenaar een schadeloosstelling die, bij gebreke van een onderlinge overeenkomst tussen de partijen, wordt vastgesteld volgens de procedure voor onteigening in het algemeen belang.

TITEL 4. - Pacht voor gronden waarvoor een milieuvergunning is verleend voor een dagbouwmijn en aanhorigheden ervan

Art. D.VII.15. In het geval van een pacht met betrekking tot gronden waarvoor een milieuvergunning is verleend voor een dagbouwmijn en de aanhorigheden daarvan, en bij ontstentenis van een overeenkomst tussen de partijen, mag de exploitant de gronden waarvoor een milieuvergunning is verleend, niet eerder van de hand doen dan na de oogst van de producten die groeien op het tijdstip waarop de vergunning is verleend. De aan de overnemer verschuldigde vergoedingen zijn die welke zijn bepaald in de artikelen 45 en 46 van het Burgerlijk Wetboek, Boek 3, Titel 8, Hoofdstuk 2, afdeling 3 : Regels betreffende de pacht in het bijzonder.

TITEL 5. - Opheffing of herziening van beperkingen opgelegd aan de sluiting van mijnschachten

Art. D.VII.16. De ambtenaar van de ondergrond kan op verzoek van de eigenaar van de oppervlakte of naar aanleiding van aanvragen voor stedenbouwkundige of bebouwingsvergunningen in de zin van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling of gelijkwaardige vergunningen wat de Duitstalige Gemeenschap betreft, de vaststellingen in de besluiten van de Bestendige Deputatie van de Provincieraad bedoeld in artikel 16 van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 30 april 1992tot vaststelling van de procedure en de voorwaarden betreffende de intrekking van een mijnvergunning, of die krachtens vroegere wetgeving zijn gedaan, opheffen of herzien.

Deel 8. - Bepalingen met betrekking tot het na-beheer van exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen TITEL 1.

Art. D. VIII.1. § 1. De rechten die verbonden zijn aan een exclusieve vergunning om rijkdommen van de ondergrond te exploreren of te exploiteren, vervallen bij het verstrijken van de exclusieve vergunning of door intrekking of verzaking door de vergunninghouder. § 2. Het verstrijken, intrekken of afzien van de exclusieve exploratie- of exploitatievergunning laat de bepalingen met betrekking tot het nabeheer volledig van kracht totdat de ambtenaar van de ondergrond heeft vastgesteld dat volledig is voldaan aan de nabeheersverplichtingen en heeft ingestemd met de vrijgave van de bijbehorende zekerheid. § 3. Uiterlijk twee jaar voor het verstrijken van de exclusieve exploratie- of exploitatievergunning moet de houder van de exclusieve vergunning ofwel : 1° een aanvraag indienen voor verlenging van de exclusieve vergunning of, in voorkomend geval, een nieuwe aanvraag indienen;2° de initiële herstelwerken uitvoeren waarin de milieuvergunning voorziet, alsook de werken na het beheer. Art. D. VIII.2. Ontbonden maatschappijen mogen hun liquidatie niet beëindigen voordat de ambtenaar van de ondergrond heeft vastgesteld dat volledig is voldaan aan de door de exclusieve vergunning opgelegde verplichtingen na het beheer en toestemming heeft gegeven voor het vrijgeven van de bijbehorende zekerheid of automatisch aan de verplichtingen heeft voldaan en de zekerheid heeft geactiveerd.

Art. D. VIII.3. § 1. Binnen zestig dagen na de afstand, het verstrijken van de in artikel D. VIII.1 bedoelde termijn of de intrekking kan de Regering besluiten de nakoming van de verplichtingen na het beheer op te schorten indien het Waalse Gewest besluit de exploitatie of exploratie zelf ter hand te nemen of over te gaan tot een oproep tot mededinging als bedoeld in artikel D.VI.12.

In een dergelijk geval moet de houder van de exclusieve vergunning gedurende een periode van drie jaar vanaf de datum van kennisgeving van de beslissing van de Regering de ondergrondse werken en installaties, met inbegrip van open putten, onderhouden die noodzakelijk zijn voor hun instandhouding. Indien de exploratie of exploitatie daadwerkelijk wordt hervat, kan de Regering de periode van drie jaar verkorten.

Deze beslissing schort de herstelverplichtingen op. § 2. Afstand door de houder van de exclusieve exploitatievergunning brengt automatisch de in § 1 bedoelde onderhoudsverplichting met zich mee, tenzij de ambtenaar van de ondergrond de houder van deze verplichting ontheft bij een beslissing waarin wordt verklaard dat de afzetting is uitgeput of niet langer economisch exploiteerbaar is.

Art. D. VIII.4. Als de houder van de exclusieve vergunning zijn verplichtingen na beheer of onderhoud niet nakomt, mag de ambtenaar van de ondergrond actie ondernemen op kosten van de houder van de exclusieve vergunning nadat deze daartoe formeel is aangemaand. In noodgevallen kan de ambtenaar van de ondergrond het werk ook zonder deze formaliteit laten uitvoeren.

Om deze acties van ambtswege uit te voeren, doet de ambtenaar voor de ondergrond een beroep op de veiligheidsdiensten. Als het bedrag ontoereikend is, verhaalt zij de extra gemaakte kosten op de houder van de exclusieve vergunning.

TITEL 2. - Nabeheersplannen

Art. D. VIII.5. § 1. Het nabeheersplan dat in voorkomend geval aangepast wordt overeenkomstig artikel D.VI.47, § 1, bepaalt de doelstellingen en het algemene kader op schaal van de omtrek van de exclusieve vergunning: 1° van de re-integratie van exploratie- en exploitatiegebieden en gebieden die door deze activiteiten worden getroffen in hun omgeving;2° van het toezicht na herstel;3° of van de acties om blijvende negatieve gevolgen te verlichten, zoals ontwatering. § 2. Het nabeheersplan bevat ten minste de operationele bepalingen met betrekking tot : 1° de effecten van de verzakking;2° geotechnische risico's van ondergrondse constructies;3° grondwater en oppervlaktewater 4° geïnduceerde seismiciteit;5° opstijgende gassen en radioactieve elementen;6° het behoud, de creatie of de verwijdering van natuurlijke habitats en/of soorten;7° de ontwatering. De regering kan de minimuminhoud van het plan aanvullen en specificeren.

Deel 9. - Vergoeding van schade veroorzaakt in het kader van exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen TITEL 1. - - Algemene bepalingen

Art. D.IX.1. § 1. De houder van een exclusieve vergunning voor de exploratie of exploitatie van ondergrondse rijkdommen vergoedt automatisch alle schade die wordt veroorzaakt door de exploratie of de exploitatie van ondergrondse rijkdommen, met inbegrip van milieuschade in de zin van deel VII van Boek 1 van het Milieuwetboek en alle andere ecologische schade. § 2. Onverminderd zijn bijdrage aan het Gemeenschappelijk Waarborgfonds voor het herstel van de schade als bedoeld in artikel D.IX.4, stelt de houder van de exploratie- of exploitatievergunning op verzoek van de ambtenaar voor de ondergrond een waarborg indien het werk op korte termijn specifieke schade dreigt te veroorzaken en indien het risico bestaat dat zijn middelen ontoereikend zullen zijn om aan zijn eventuele aansprakelijkheid te voldoen.

De ambtenaar voor de ondergrond bepaalt de aard en het bedrag van de in lid 1 bedoelde waarborg. § 3. Bij overdracht of overgang van de door een exploratie- of exploitatievergunning verleende rechten is de voormalige en de nieuwe houder van de exclusieve vergunning hoofdelijk aansprakelijk voor schade voortvloeiend uit werken die op het tijdstip van de overdracht of overgang reeds zijn verricht.

Art. D.IX.2. De houder van een exclusieve vergunning voor de exploratie of exploitatie van ondergrondse rijkdommen, die is vervallen, ingetrokken of waarvan afstand is gedaan, vergoedt alle schade veroorzaakt als bedoeld in artikel D.IX.1, § 1, door zijn werken, met inbegrip van putten, galerijen en andere ondergrondse werken die permanent zijn gevestigd, tot het besluit van de ambtenaar van de ondergrond die verklaart dat zijn verplichtingen na het beheer volledig zijn nagekomen.

Art. D.IX.3 § 1. Op verzoek van een van de partijen wordt elk verzoek tot schadevergoeding van een eigenaar die schade heeft geleden door handelingen en werken met betrekking tot de exploitatie van rijkdommen van de ondergrond, met het oog op bemiddeling eerst voorgelegd aan de rechtbank die bevoegd is om in eerste aanleg van de zaak kennis te nemen.

Als de aansprakelijkheid wordt betwist, moet de houder van de exclusieve vergunning dit tijdens de bemiddelingszitting verklaren.

Als zijn aansprakelijkheid niet wordt betwist, doet de houder van de exclusieve vergunning de eiser binnen zes maanden na het verzoek een onherroepelijk aanbod tot schikking. In dringende gevallen stelt de bevoegde rechter een kortere termijn vast. Indien een akkoord tot stand komt, worden de bewoordingen in een proces-verbaal vastgelegd en wordt de uitgifte in uitvoerbaar verklaard. § 2. Deskundigen worden geselecteerd uit personen met een diploma burgerlijk mijningenieur of van burgerlijk ingenieur en geoloog, of uit personen met een erkende reputatie en ervaring in de mijnbouw en aanverwante activiteiten of in de exploitatie van gas of geothermische bronnen, naargelang het geval. § 3. Geen enkel plan wordt toegelaten als bewijs in een geschil tenzij het is opgemeten of geverifieerd door een persoon die in het bezit is van een diploma burgerlijk mijningenieur of van burgerlijk ingenieur en geoloog. Het controleren van de plannen is altijd gratis. § 4. De Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu vraagt een vergoeding voor alle ecologische schade die niet onder milieuschade valt in de zin van Deel VII van Boek 1 van het Milieuwetboek, overeenkomstig de door de Regering bepaalde modaliteiten TITEL 2. - Gemeenschappelijk waarborgfonds voor het herstel van schade ten gevolge van de exploitatie van ondergrondse rijkdommen

Art. D.IX.4. § 1. Er wordt een gemeenschappelijk waarborgfonds opgericht voor het herstel van schade die voortvloeit uit de exploitatie van ondergrondse rijkdommen binnen het toepassingsgebied van dit Wetboek. § 2. Het Fonds wordt gefinancierd door: 1° de houders van exclusieve exploratie- of exploitatievergunningen voor ondergrondse rijkdommen, als volgt: a) een vast deel van de bijdrage wordt betaald voordat de vergunning wordt afgegeven.De effectieve betaling van de bijdrage is een voorwaarde voor de uitvoerbaarheid van de vergunning; b) een deel van de bijdrage wordt jaarlijks betaald op basis van de voortgang van exploratie- en productiewerken;2° een forfaitaire bijdrage van de houders van mijnbouwconcessies en exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van aardolie en aardgas, ten bedrage van dertig euro per put die binnen de omtrek van de concessie of exclusieve vergunning wordt geïdentificeerd. De Regering bepaalt het bedrag van het forfaitair gedeelte van de bijdrage bedoeld in lid 1, 1°, a). § 3. De jaarlijkse bijdrage aan het Fonds voor houders van exclusieve vergunningen als bedoeld in paragraaf 2, met uitzondering van exclusieve vergunningen met betrekking tot locaties voor de geologische opslag van energie, warmte of koude en exclusieve vergunningen met betrekking tot diepe geothermische lagen met het oog op energieproductie, staat in verhouding tot het jaarlijks geëxploiteerde volume.

Ze wordt bepaald op basis van de gebruikte exploitatietechniek door middel van een milieuexploitatiefactor die door de Regering wordt vastgesteld en die milieuvriendelijke technieken begunstigt.

De berekening is gebaseerd op de volgende formule: C.F.=fxVxtF waarbij : 1° C.F. de in euro's uitgedrukte jaarlijkse bijdrage aan het fonds is; 2° f de omgevingsfactor van de exploitatie is;3° V het volume is dat tijdens het voorgaande jaar is gewonnen, inclusief bijproducten en afvalgesteente, uitgedrukt in Nm3 voor gasvormige extracten en in m3 voor niet-gasvormige extracten;4° tF is de in euro/Nm3 uitgedrukte bijdrage aan het fonds is. De Regering bepaalt de waarden van het tF-percentage voor elk type stof dat wordt gebruikt. § 4. In afwijking van paragraaf 3 bedraagt de jaarlijkse bijdrage aan het Fonds voor houders van exclusieve vergunningen voor locaties voor de geologische opslag van energie uit warmte of koude en exclusieve vergunningen voor diepe geothermische lagen met het oog op energieproductie vijfduizend euro per jaar per doublet van boorgaten, dat wil zeggen tweeduizend vijfhonderd euro per boorgat, geïndexeerd op 1 januari van elk jaar op basis van de gezondheidsindex van de voorgaande maand oktober. Ze worden gekoppeld aan de basisindex van de maand oktober 2023.

Art. D.IX.5. § 1. Het Fonds komt tussenbeide om schade te herstellen aan gebouwde eigendommen, infrastructuur en wegen veroorzaakt door de exploitaties uitgevoerd in het kader van een exclusieve exploratie- of exploitatievergunning of in het kader van een exclusieve olie- en gasexploratie- en exploitatievergunning, wanneer de houder van de vergunning insolvent is of niet meer bestaat, op voorwaarde dat voor het beschadigde goed naar behoren een vergunning is verleend door of krachtens een verklaring of een milieuvergunning of een stedenbouwkundige vergunning of een globale vergunning, of een soortgelijke vergunning in de Duitstalige Gemeenschap, of enige andere vereiste vergunning. § 2. Het Fonds komt tussenbeide om schade te herstellen aan gebouwde eigendommen, infrastructuur en wegen veroorzaakt door de exploitaties uitgevoerd onder een bestaande of ingetrokken mijnbouwconcessie, wanneer de concessiehouder insolvabel is of niet langer bestaat, onder de volgende voorwaarden: 1° de in de wet voorziene procedures voor het vorderen van schadevergoeding zijn eerder door de eiser toegepast en niet tot schadevergoeding hebben kunnen leiden;2° de schade houdt verband met voormalige mijnschachten en -uitgangen of een ondiep galerijgedeelte dat deel uitmaakt van de concessie;3° het beschadigde goed is rechtmatig toegelaten krachtens een milieuvergunning of een stedenbouwkundige vergunning of een globale vergunning, of een gelijkaardige vergunning in de Duitstalige Gemeenschap, of enige andere vereiste vergunning. Art. D.IX.6. § 1. Het Fonds komt tussen in de volgende gevallen: 1° voor vorderingen tot schadevergoeding, op basis van een vonnis of een overeenkomst die de in gebreke blijvende houder van de vergunning verplicht tot het betalen van een schadevergoeding; 2° voor veiligheidswerken in opdracht van de burgemeester, de toezichthoudende ambtenaren bedoeld in de artikelen D.146 tot en met D.154 van Boek 1 van het Milieuwetboek of de ambtenaar voor n de ondergrond overeenkomstig de procedures van artikel D.X.3 en artikel D.169 van Boek 1 van het Milieuwetboek, mits deze werken vooraf zijn goedgekeurd door de ambtenaar voor de ondergrond, voor het geheel of een gedeelte van de goed te keuren werken, onverminderd eventuele andere vereiste vergunningen; 3° voor beveiligingswerken die op zijn eigendom moeten worden uitgevoerd door een eigenaar die geen ontwikkelaar van ondergrondse rijkdommen is en op voorwaarde dat deze werken vooraf zijn goedgekeurd door de ambtenaar voor de ondergrond, voor alle of een deel van de goed te keuren werken, onverminderd andere vereiste vergunningen;4° voor de financiering van studies en acties met betrekking tot de preventie van ondergrondse risico's. § 2. De Regering legt de procedure vast voor de voorafgaande goedkeuring van werken en de procedure voor de terugbetaling van de veiligheidswerken.

Iedereen die in aanmerking komt voor vergoeding van schade in verband met de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen en die een dergelijke vergoeding aanvraagt, moet het bewijs leveren van het oorzakelijk verband tussen de ondergrondse activiteit en de geleden schade.

De toekenning van een schadevergoeding is, indien van toepassing, afhankelijk van de voorafgaande vaststelling van de oorzaak van de schade, overeenkomstig de instructies van de ambtenaar voor de ondergrond.

De terugbetalingsprocedure komt alleen in aanmerking als de schade niet al gedekt is door een ander vergoedingssysteem. § 3. De ambtenaar voor de ondergrond controleert of de werken correct worden uitgevoerd. De tussenkomst is gebaseerd op een factuur van een door Buildwise goedgekeurd bedrijf.

Art. D.IX.7. De Regering stelt de regels vast voor de werking en de tussenkomst van het gemeenschappelijk waarborgfonds voor het herstel van schalde die gebonden zijn aan de exploitatie van de ondergrondse rijkdommen.

Deel 10. - Toezicht, administratieve maatregelen, overtredingen en sancties TITEL 1. - Toezicht en administratieve maatregelen

HOOFDSTUK 1. - Toezicht

Art. D.X.1. De ambtenaar voor de ondergrond en de contractuele of statutaire personeelsleden aangesteld door de Regering oefenen politietoezicht uit voor het behoud van de gebouwen en de veiligheid van de bodem. Ze observeren de manier waarop de exploitatie wordt uitgevoerd om de exploitanten te adviseren over eventuele tekortkomingen of hoe de exploitatie kan worden verbeterd.

Art. D.X.2. Onverminderd de bepalingen van Boek 1 van het Milieuwetboek, moeten de houders van exclusieve vergunningen de ambtenaar voor de ondergrond en de door de Regering aangewezen statutaire of contractuele personeelsleden alle middelen ter beschikking stellen om de werken te bezoeken en in het bijzonder om elke plaats te betreden behalve wat een woning is. Zij leggen op verzoek alle documenten over die nodig zijn voor de opdracht. Tijdens ondergrondse bezoeken laten ze zich vergezellen door elke persoon die gemachtigd is om de informatie te verstrekken die ze nodig hebben om hun taken uit te voeren.

Art. D.X.3. Onverminderd de bepalingen van Boek 1 van het Milieuwetboek en het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunningen verlenen de eigenaars en bewoners van gronden waarop zich voormalige mijnschachten of constructies bevinden die zijn opgenomen in de databank met betrekking tot de ondergrond bedoeld in artikel D.IV.1 toegang aan de ambtenaar voor de ondergrond, de statutaire of contractuele agenten aangeduid door de Regering en de houders van exclusieve vergunningen of mijnconcessies om de staat en de veiligheid van de constructies te controleren.

De ambtenaar voor de ondergrond heeft het recht het te doorkruisen land te betreden om de in lid 1 bedoelde gronden te bereiken.

HOOFDSTUK 2. - Administratieve maatregelen

Art. D.X.4. § 1. De ambtenaar voor de ondergrond is, net zoals de door de Regering aangewezen personeelsleden, bevoegd om de maatregelen te nemen bedoeld in artikel 71 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunningen, voor de activiteiten, installaties en inrichtingen die krachtens dit deel milieuvergunningsplichtig zijn.

De gevallen waarin krachtens bovengenoemd artikel kan worden opgetreden, worden uitgebreid tot bedreigingen voor het behoud van ondergrondse bouwwerken, voor de deugdelijkheid van ondergronds of bovengronds uitgevoerde werken en voor het behoud van eigendommen. § 2. Werken, met inbegrip van de werken die moeten worden uitgevoerd om de veiligheid van oude mijnschachten binnen de omtrek van de exclusieve mijnbouwvergunning te verzekeren, vallen onder de verantwoordelijkheid van de houder van de exclusieve exploitatievergunning of de exploitant van een inrichting waarvoor een milieuvergunning is verleend, zelfs wanneer dergelijke werken ambtshalve worden uitgevoerd. § 3. De ambtenaar voor de ondergrond en de in paragraaf 1 bedoelde ambtenaren kunnen bij de uitoefening van hun taak een beroep doen op de politie.

Art. D.X.5. Als er geen exploitant meer is of als de exploitant insolvent is, hebben de in artikel D.X.4 bedoelde ambtenaren dezelfde voorrechten ten opzichte van de eigenaren van de betrokken goederen.

TITEL 2 - - Overtredingen en sancties

Art. D.X.6. § 1. Er wordt een overtreding van tweede categorie in de zin van artikel D.178 van Boek I van het Milieuwetboek begaan door degene die : 1° de ondergrondse rijkdommen bedoeld in artikel D.I.1, § 2, eerste lid, 1° tot en met 4°, exploreert of exploiteert zonder de exclusieve vergunning vereist bij de artikelen D.VI.1 en D.VI.3; 2° de bepalingen en voorwaarden overtreedt die zijn opgenomen in exclusieve exploratie- of exploitatievergunningen, mijnconcessieakten en de specificaties van exploratie- en exploitatievergunningen; 3° de algemene en specifieke voorwaarden van exclusieve vergunningen in de artikelen D.VI.45 tot en met D.VI.54 schendt; 4° zich niet houdt aan de bevelen van de ambtenaar voor de ondergrond als bedoeld in artikel D.X.4; 5° een inrichting voor het beveiligen of afsluiten van voormalige mijnschachten of mijnuitgangen beschadigt, verwijdert of de toegang daartoe belemmert;6° mijnbouwwerken betreedt waartoe de toegang verboden is; 7° de taak van de ambtenaar oor de ondergrond belemmert om de afgedankte putten die ingevolge artikel D.IV.1 in de ondergronddatabank zijn opgenomen, te controleren. § 2. Een houder van een mijnbouwconcessie die niet voldoet aan de verplichting van artikel D.XII.2 om alle schachten in zijn concessie te beveiligen en binnen drie jaar na de inwerkingtreding van het Wetboek verslag uit te brengen aan de ambtenaar voor de ondergrond, begaat een overtreding van de tweede categorie in de zin van Deel VIII van het decreetgevend deel van Boek 1 van het Milieuwetboek.

Art. D.X.7. Er wordt een overtreding van derde categorie in de zin van artikel D.178, deel VIII, van het decreetgevend deel van Boek I van het Milieuwetboek begaan door de overtreder van de bepalingen van Titel V of van de voor hun uitvoering genomen uitvoeringsbesluiten.

Deel 11. - Bepalingen betreffende de geologische opslag van kooldioxide TITEL 1. - Algemene bepalingen

Art. D.XI.1. Dit deel is van toepassing op de exploratie en geologische opslag van CO2.

Dit deel is niet van toepassing op de geologische opslag van CO2 met een geplande opslagcapaciteit van minder dan 100 kt voor onderzoeks- of ontwikkelingsdoeleinden of het beproeven van nieuwe producten en procedés.

Art. D.XI.2. Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder: 1° geologische opslag van CO2: het injecteren en opslaan van CO2-stromen in ondergrondse geologische formaties;2° 2° opslaglocatie: een gedefinieerd volume binnen een geologische formatie, gebruikt voor de geologische opslag van CO2, en de bijbehorende oppervlakte- en injectie-installaties;3° lekkage: elk vrijkomen van CO2 uit het opslagcomplex;4° opslagcomplex: de opslaglocatie en de omringende geologische gebieden die een weerslag kunnen hebben op de algehele integriteit van de opslag en de veiligheid ervan, namelijk de secundaire insluitingsformaties;5° hydraulische eenheid: de poreuze ruimte die verband houdt met hydraulische activiteit, waarin technisch meetbare drukgeleiding wordt waargenomen en die begrensd wordt door stroombarrières, zoals breuken, zoutkoepels, lithologische barrières of door een verdunning of uitloper van de formatie;6° exploratie: de evaluatie van potentiële opslagcomplexen met het oog op de geologische opslag van CO2 door middel van activiteiten in ondergrondse formaties, zoals boringen om geologische informatie te verkrijgen over de aardlagen in het potentiële opslagcomplex en, waar nodig, het uitvoeren van injectietests om de opslaglocatie te karakteriseren;7° exploratievergunning: de beslissing van de Regering waarbij toestemming voor de exploratie wordt verleend en de voorwaarden waaronder die mag plaatsvinden worden omschreven;8° exploitant: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon uit de publieke of private sector die een opslaglocatie exploiteert of beheert of aan wie beslissende economische macht over de technische exploitatie van de opslaglocatie is gedelegeerd;9° opslagvergunning: de beslissing van de Regering waarbij de exploitant toestemming krijgt om CO2 geologisch op te slaan in een opslaglocatie en waarin de voorwaarden worden gespecificeerd waaronder dit mag gebeuren;10° belangrijke wijziging: elke wijziging waarin de opslagvergunning niet voorziet en die aanzienlijke effecten kan hebben op het milieu of de volksgezondheid;11° stroom van CO2 : een stroom van stoffen die voortkomt uit CO2 afvangprocessen;12° CO2 diffusiezone: het volume waarin CO2 diffundeert in geologische formaties;13° migratie: de beweging van CO2 binnen het opslagcomplex;14° significante onregelmatigheid: elke onregelmatigheid in injectie- of opslagactiviteiten of in de staat van het opslagcomplex zelf, die een risico op lekkage of een risico voor het milieu of de volksgezondheid inhoudt;15° significant risico: de combinatie van de waarschijnlijkheid dat er schade optreedt en de ernst van de schade, die niet kan worden genegeerd zonder de milieuveilige geologische opslag van kooldioxide om de klimaatverandering te helpen bestrijden, voor de betrokken opslaglocatie in gevaar te brengen;16° corrigerende maatregelen: maatregelen om significante onregelmatigheden te corrigeren of lekken te stoppen teneinde het vrijkomen van CO2 uit het opslagcomplex te voorkomen of te stoppen;17° de afsluiting van een opslaglocatie: de definitieve stopzetting van de injectie van CO2 in deze opslaglocatie;18° periode na afsluiting: de periode na de afsluiting van een opslaglocatie, inclusief de periode na de overdracht van de verantwoordelijkheid aan het Waalse Gewest;19° transportnetwerk: het netwerk van pijpleidingen, met inbegrip van de daarvoor benodigde pompstations, voor het transport van CO2 naar de opslaglocatie;20° decreet van 10 november 2004: het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" (Waals Kyotofonds) en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto;21° Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr.1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (1);

TITEL 2. - Selectie van opslaglocaties

Art. D.XI.3. § 1. De opslaglocaties worden door de Waalse Regering aangewezen na onderzoek naar de opslagcapaciteit op het grondgebied van het Waalse Gewest of in delen ervan. § 2. De beoordeling van de beschikbare opslagcapaciteit wordt uitgevoerd door de houder van een exploratievergunning als bedoeld in artikel D.XI.4, § 1, en in overeenstemming met de karakteriserings- en beoordelingscriteria als uiteengezet in bijlage 1. § 3. Een geologische formatie binnen een bepaalde omtrek wordt uitsluitend als opslaglocatie geselecteerd indien er onder de voorgestelde exploitatievoorwaarden geen significant risico van lekkage bestaat en er geen significante milieu- of gezondheidsrisico's bestaan.

TITEL 3. - Bepalingen betreffende de exploratie- en opslagvergunningen

HOOFDSTUK 1. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. D.XI.4. § 1. De exploratie mag niet ondernomen worden zonder exploratievergunning die volgens de modaliteiten van dit hoofdstuk afgegeven wordt.

De geologische opslag van CO2 mag slechts in een overeenkomstig artikel D.XI.3 aangewezen opslaglocatie plaatsvinden en mag niet ondernomen worden zonder een opslagvergunning die volgens de modaliteiten van dit hoofdstuk afgegeven wordt. § 2. De houder van een exploratievergunning is de enige persoon die het recht heeft om het potentiële CO2-opslagcomplex te exploreren. Er kan slechts één exploitant per opslaglocatie zijn.

Tijdens de geldigheidsduur van een exploratievergunning en gedurende de vergunningsprocedure wordt geen andere activiteit toegelaten of geen conflicterend gebruik van het complex toegestaan krachtens dit deel of overeenkomstig een andere administratieve politie. De exploratievergunning en de opslagvergunning kunnen niet afgegeven worden als de desbetreffende activiteiten onverenigbaar zijn met andere activiteiten of installaties vergund overeenkomstig een andere administratieve politie. § 3. De opslagvergunning voor een bepaalde locatie wordt bij voorrang verleend aan de houder van een exploratievergunning voor die locatie, mits de exploratie van die locatie voltooid is, aan alle voorwaarden van de exploratievergunning is voldaan en de aanvraag voor een opslagvergunning conform artikel D.XI.5, § 3, is ingediend tijdens de geldigheidsduur van de exploratievergunning.

Art. D.XI.5. § 1. De vergunningsaanvraag wordt in vijf exemplaren aan de Regering gestuurd. § 2. De aanvraag tot opslagvergunning bevat minstens de volgende gegevens: 1° de naam, voornaam, hoedanigheid, nationaliteit en woonplaats van de aanvrager : a) als de aanvraag namens een vennootschap ingediend wordt, de handelsnaam, rechtsvorm en maatschappelijke zetel ervan, een exemplaar van de gecoördineerde statuten en de rechtvaardiging van de bevoegdheden van de persoon die de aanvraag ondertekend heeft;b) als de aanvraag ingediend wordt door verschillende vennootschappen die gezamenlijk en hoofdelijk handelen, moeten de gegevens betreffende de aanvrager door elk van hen verstrekt worden;2° de ligging en de beschrijving van de installaties en/of activiteiten gepland in het kader van de exploratie;3° de aard, de hoeveelheden en de significante gevolgen van de voorspelbare emissies van de exploratieactiviteit in elk milieu;4° de identificatie van de technieken voorzien om die emissies te voorkomen of, indien het niet mogelijk is, te beperken;5° de beschrijving van de erfdienstbaarheden door `s mensen toedoen en/of de verbintenissen uit overeenkomst betreffende het grondgebruik die zich tegen de exploratie verzetten;6° de duur van de aangevraagde exploratievergunning;7° de geografische grenzen ervan;8° de onderzoeksvergunningen voor mijnen en de mijnconcessies, de exclusieve vergunningen voor onderzoek naar en exploitatie van brandstofolie en -gas, de vergunningen voor exploratie en exploitatie van een geothermische laag, de exploratie- en opslagvergunningen afgegeven overeenkomstig dit decreet en de federale vergunningen voor de exploitatie van een locatie "reservoirs voor de ondergrondse opslag van aardgas" die geheel of gedeeltelijk opgenomen is in de gevraagde omtrek, in het bezit van de aanvrager of van derden;9° het algemeen programma en de fasering van de werken die de aanvrager van plan is uit te voeren tijdens de duur van de exploratievergunning;10° de minimale financiële investering die de aanvrager aan onderzoek belooft te besteden;11° de volgende documenten, ter bevestiging van de technische en financiële capaciteiten van de aanvrager om de werken te ondernemen en te leiden, alsook om te voldoen aan de verplichtingen die uit de toekenning van de exploratievergunning voortvloeien: a) de titels, diploma's en beroepsreferenties van de stafleden van het bedrijf die belast zijn met de leiding en de opvolging van de exploratie of exploitatiewerken; b) de lijst van de werken i.v.m. de exploratie of exploitatie van brandstofolie en -gas of van mijnen waaraan het bedrijf heeft deelgenomen in de loop van de laatste drie jaren, vergezeld van een bondige beschrijving van de belangrijkste werkzaamheden; c) een beschrijving van de menselijke en technische middelen voorzien voor de uitvoering van de werken;d) de laatste drie balansen en rekeningen van het bedrijf;e) de vastleggingen buiten balans van het bedrijf, de door hem toegestane garanties en borgtochten, een overzicht van de lopende geschillen en van de financiële risico's die daaruit kunnen voortvloeien voor het bedrijf;f) de garanties en borgtochten die het bedrijf geniet;g) elk ander geschikt document ter bevestiging van zijn financiële capaciteiten;h) alle door de ambtenaar voor de ondergrond gevraagde bijkomende informatie over de gegevens en stukken vermeld in deze paragraaf;12° de volgende cartografische documenten, van het algemene tot het nauwkeurigste, ondertekend door de aanvrager en overgelegd in omstandigheden waarin hun bewaring wordt gewaarborgd : a) een exemplaar van een kaart op kleine schaal 1/100 000 met de ligging van de gevraagde omtrek op een portie van het grondgebied van het Gewest b) een exemplaar van een kaart op grote schaal 1/20 000 met de toppen en grenzen van de gevraagde omtrek, de geografische en geodesische punten waarmee ze gedefinieerd worden en, desgevallend, de perken van de handelingen bedoeld onder punt 8° die geheel of gedeeltelijk opgenomen worden binnen die omtrek;13° een verslag ter bevestiging van de grenzen van die omtrek en ter verstrekking van informatie over de exploratie- of exploitatiewerkzaamheden die al uitgevoerd zijn binnen die omtrek, en de desbetreffende resultaten;14° een elektronisch afschrift van het aanvraagdossier. § 3. De aanvraag tot opslagvergunning bevat minstens de volgende gegevens: 1° de gegevens bedoeld in § 2, 1°, 5°, 7°, 8°, 10° en 11° ; 2° de karakterisering van de opslaglocatie en het opslagcomplex en een beoordeling van de verwachte veiligheid van de opslag overeenkomstig artikel D.XI.3, §§ 2 en 3; 3° de totale hoeveelheid CO2 die zal worden geïnjecteerd en opgeslagen, alsmede de toekomstige bronnen en transportmethoden, de samenstelling van de CO2-stromen, de injectiesnelheden en injectiedruk, en de locatie van de injectiefaciliteiten;4° een beschrijving van maatregelen om significante onregelmatigheden te voorkomen; 5° het voorgestelde monitoringsplan overeenkomstig artikel D.XI.23, § 2; 6° het voorgestelde plan met corrigerende maatregelen overeenkomstig artikel D.XI.26, § 2; 7° een voorlopig plan voor de periode na afsluiting overeenkomstig artikel D.XI.27, § 3; 8° een onderzoek naar de milieueffecten van het project conform de bepalingen van Hoofdstuk III van Deel V van Boek I van het Milieuwetboek; 9° het bewijs dat de financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening als vereist uit hoofde van artikel D.XI.29rechtsgeldig en daadwerkelijk gesteld is voordat de injectie aanvangt 10° een elektronisch afschrift van het aanvraagdossier. Art. D.XI.6. § 1. De aanvraag is onvolledig als gegevens of documenten ontbreken die bij artikel D.XI.5, § 2 of 3, vereist worden, al naar gelang het gaat om een aanvraag tot exploratievergunning of om een aanvraag tot opslagvergunning. § 2. De aanvraag is onontvankelijk als: 1° ze in overtreding van artikel D.XI.5, § 1, is ingediend; 2° ze tweemaal onvolledig bevonden wordt; 3° de aanvrager de aanvullende informatie niet verstrekt binnen de termijn bedoeld in artikel D.XI.7, § 2.

Art. D.XI.7. § 1. De Regering beslist over het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag en stuurt de aanvrager een beslissing waarbij de aanvraag volledig en ontvankelijk wordt verklaard binnen dertig dagen na de datum waarop zij de aanvraag ontvangt.

Als de aanvraag onvolledig is, zal de Regering de aanvrager een lijst van de ontbrekende documenten sturen en aangeven dat de procedure zal worden hervat vanaf de datum van ontvangst door de Regering. § 2. De aanvrager stuurt de Regering de gevraagde aanvullende informatie binnen zes maanden na ontvangst van het verzoek om informatie. Als de aanvrager de gevraagde bijkomende informatie niet binnen de voorgeschreven termijn heeft ingediend, verklaart de Regering de aanvraag onontvankelijk. De aanvullende informatie wordt verstrekt in evenveel exemplaren als de aanvankelijke vergunningsaanvraag er telt. § 3. Binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvullende informatie stuurt de overheid de aanvrager een beslissing over de volledigheid en ontvankelijkheid van de aanvraag.

Als de Regering de aanvraag een tweede keer onvolledig bevindt, verklaart zij ze onontvankelijk. § 4. Als de aanvraag onontvankelijk is, wordt de aanvrager daarvan op de hoogte gebracht door Regering, onder de voorwaarden en binnen de termijnen bedoeld in de paragrafen 1 en 3.

Art. D.XI.8. In de beslissing waarbij de Regering de aanvraag volledig en ontvankelijk verklaart overeenkomstig artikel D.XI.7, wijst ze de te raadplegen instanties aan.

Art. D.XI.9. Als de Regering de beslissing bedoeld in artikel D.XI.7, § 1, lid 1 of die bedoeld in artikel D.XI.7, § 3, niet aan de aanvrager gestuurd heeft, wordt de aanvraag ontvankelijk bevonden na afloop van de termijnen waarin die bepalingen voorzien. De procedure wordt voortgezet.

Art. D.XI.10. De proceduretermijnen tot de besluitvorming bedoeld in artikel D.XI.15 worden berekend : 1° vanaf de datum van verzending door de Regering of haar afgevaardigde van de beslissing waaruit blijkt dat de aanvraag ontvankelijk is ; 2° zo niet, op de dag volgend op de termijn die haar toegestaan werd om haar beslissing m.b.t. het ontvankelijke karakter van de aanvraag te versturen.

Art. D.XI.11. § 1. Het openbaar onderzoek betreffende de aanvraag tot opslagvergunning verloopt overeenkomstig Titel III, Hoofdstuk 3, van Deel 3 van Boek I van het Milieuwetboek. § 2. De dag waarop de Regering het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag bevestigt overeenkomstig artikel D.XI.7 of na afloop van de termijn bedoeld in artikel D.XI.9, stuurt zij een afschrift van het aanvraagdossier alsook de eventuele bijkomende gegevens of documenten aan de gemeenten aangewezen overeenkomstig artikel D.29-4 van Boek I van het Milieuwetboek. § 3. Het bericht van openbaar onderzoek bedoeld in artikel D.29-7 van Boek I van het Milieuwetboek wordt aangeplakt binnen vijf dagen na ontvangst van de documenten bedoeld in § 2.

Het gemeentecollege van elke gemeente waar een openbaar onderzoek is georganiseerd, stuurt binnen tien dagen na afsluiting van het onderzoek aan de Regering de geschreven en mondelinge bezwaren en bemerkingen geformuleerd tijdens het openbaar onderzoek, met inbegrip van het proces-verbaal bedoeld in artikel D.29-19 van Boek I van het Milieuwetboek. Zij voegt er eventueel haar advies bij.

Art. D.XI.12. De dag waarop de Regering het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag bevestigt overeenkomstig artikel D.XI.7 of na afloop van de termijn bedoeld in artikel D.XI.9, stuurt zij een afschrift van het aanvraagdossier alsook de eventuele bijkomende gegevens of documenten voor advies aan de instanties die ze overeenkomstig artikel D.XI.8 aanwijst.

Die instanties versturen hun advies binnen een termijn van honderdvijftig dagen, te rekenen van de datum van hun aanhangigmaking bij de Regering of haar afgevaardigde.

Binnen de maand van de dag waarop de Regering de aanvraag tot opslagvergunning volledig en ontvankelijk acht, geeft ze de Europese Commissie kennis van het feit dat die aanvraag te harer beschikking ligt.

Art. D.XI.13. § 1. Op basis van de ingewonnen adviezen maakt de Regering binnen een termijn van tweehonderd dagen een syntheseverslag op met de in de loop van de procedure ingewonnen adviezen en een voorstel van besluit waarin, desgevallend, exploitatievoorwaarden opgenomen zijn. Zij deelt dat mede aan de aanvrager. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde termijn kan worden verlengd. De duur van de verlenging mag hoogstens honderd dagen bedragen. Deze beslissing wordt aan de aanvrager gestuurd binnen de termijn bedoeld in paragraaf 1. § 3. Als de aanvraag de afgifte van een opslagvergunning betreft, stuurt de Regering of de aanvraag tot opslagvergunning, het syntheseverslag en het bij dat verslag gevoegde ontwerp van besluit aan de Europese Commissie.

Met ingang van de datum van die verzending wordt de procedure gedurende vier maanden opgeschort, tenzij de Europese Commissie de Regering kennis heeft gegeven van haar besluit geen advies omtrent het ontwerp uit te brengen. In dit geval eindigt de opschorting zodra dat besluit in ontvangst genomen wordt door de Regering.

Na afloop van de termijn bedoeld in het tweede lid, beslist de Regering of haar afgevaardigde over de aanvraag binnen de termijn bedoeld in artikel D.XI.15.

Art. D.XI.14. Als het syntheseverslag niet binnen de toegestane termijn is opgemaakt, zet de Regering de procedure voort, rekening houdend met, o.a., het effectbeoordelingsdossier en met alle andere informatie waarover ze beschikt.

Als de aanvraag de afgifte van een opslagvergunning betreft, stuurt de Regering de elementen bedoeld in het eerste lid aan de Europese Commissie.

Met ingang van de datum van de verzending bedoeld in het tweede lid wordt de procedure gedurende vier maanden opgeschort, tenzij de Europese Commissie de Regering kennis heeft gegeven van haar besluit geen advies omtrent het ontwerp uit te brengen. In dit geval eindigt de opschorting zodra het besluit in ontvangst genomen wordt.

Na afloop van de termijn bedoeld in het derde lid beslist de Regering over de aanvraag binnen de termijn bedoeld in artikel D.XI.15.

Art. D.XI.15. De Regering stuurt haar besluit aan de aanvrager alsook, per gewone post, aan elke geraadpleegde autoriteit of administratie binnen een termijn van tweehonderdvijftig dagen, desnoods verlengd met de termijn bedoeld in artikel D.XI.13, § 2.

Als het syntheseverslag opgemaakt wordt voor afloop van de termijn bedoeld in artikel D.XI.13, § 1, stuurt de Regering haar besluit aan de aanvrager alsook, per gewone post, aan elke geraadpleegde autoriteit of administratie binnen een termijn van vijftig dagen, te rekenen van de datum waarop dat syntheseverslag is opgemaakt.

Als de Regering afwijkt van het advies van de Europese Commissie, geeft zij de redenen op.

De Regering geeft de Europese Commissie kennis van haar besluit.

Art. D.XI.16. De vergunning wordt geacht te zijn geweigerd als het besluit niet is verstuurd binnen de termijn bepaald bij artikel D.XI.15.

HOOFDSTUK 2. - Bijzondere bepalingen betreffende de exploratievergunning

Art. D.XI.17. § 1. Het besluit tot toekenning van een exploratievergunning bevat ten minste : 1° de naam en het adres van de houder van de vergunning;2° de geldigheidsduur van de vergunning;3° de modaliteiten tot verlenging van de vergunning wanneer blijkt dat de geldigheidsduur ervan niet volstaat om de exploratie tot een goed einde te brengen indien ze overeenkomstig de vergunning is uitgevoerd ;4° de geografische grenzen waarbinnen de exploratie uitgevoerd kan worden ; 5° de modaliteiten volgens welke en de frequentie waaraan de houder van de vergunning de Regering kennisgeeft van de elementen bedoeld in artikel D.XI.24. § 2. De exploratievergunning wordt afgegeven voor een beperkt volume en voor de duur die nodig is voor de exploratie. § 3. De Regering kan bijkomende elementen toevoegen in het besluit tot toekenning van de exploratievergunning.

HOOFDSTUK 3. - Bijzondere bepalingen betreffende de opslagvergunning

Art. D.XI.18. De Regering geeft de opslagvergunning pas af als ze zich op basis van de overeenkomstig artikel D.XI.5ingediende aanvraag en van elke andere relevante informatie ervan vergewist heeft dat : 1° alle eisen gesteld bij of krachtens dit deel en de overige relevante wettelijke of reglementaire bepalingen die volgen op eisen van Europees recht vervuld zijn ;2° de exploitant financieel solide en technisch bekwaam en betrouwbaar is om de locatie te exploiteren en te beheren;3° er is gezorgd voor professionele en technische ontwikkeling en training van de exploitant en van alle personeel;4° indien zich in dezelfde hydraulische eenheid meer dan één opslaglocatie bevindt, de potentiële drukinteracties zodanig zijn dat beide locaties tegelijk aan de eisen van dit deel kunnen voldoen. De Regering neemt elk overeenkomstig de artikelen D.XI.13, § 3, en D.XI.14 uitgebracht advies van de Europese Commissie over het ontwerp-opslagvergunning in overweging.

Art. D.XI.19. § 1. Het besluit tot toekenning van een opslagvergunning bevat ten minste : 1° de naam en het adres van de exploitant;2° de nauwkeurige ligging en begrenzing van de opslaglocatie en het opslagcomplex, en informatie betreffende de hydraulische eenheid;3° de voorwaarden waaraan moet worden voldaan voor de opslagoperatie, de totale hoeveelheid CO2 waarvoor geologische opslag is toegestaan, de reservoirdrukgrenzen en de maximale injectiesnelheden en -drukken; 4° de voorschriften voor de samenstelling van de CO2-stroom en de CO2-stroomaanvaardingsprocedure overeenkomstig artikel D.XI.22, en, wanneer nodig, verdere voorschriften voor injectie en opslag, met name om significante onregelmatigheden te voorkomen; 5° het goedgekeurde monitoringsplan, de verplichting om dit plan ten uitvoer te leggen en eisen voor de actualisering ervan overeenkomstig artikel D.XI.23, alsmede de rapporteringsverplichtingen overeenkomstig artikel D.XI.24; 6° de eis om de Regering in kennis te stellen wanneer zich lekkages of significante onregelmatigheden voordoen, het goedgekeurde plan met corrigerende maatregelen en de verplichting om dit plan overeenkomstig artikel D.XI.26 ten uitvoer te leggen wanneer zich lekkages of significante onregelmatigheden voordoen; 7° de voorwaarden voor afsluiting en het goedgekeurde voorlopige plan voor de periode na afsluiting als bedoeld in artikel D.XI.27; 8° alle bepalingen betreffende wijziging, evaluatie, actualisering en intrekking van de opslagvergunning overeenkomstig artikel D.XI.20; 9° de eis om de financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening te stellen en aan te houden overeenkomstig artikel D.XI.29. § 2. De Regering kan bijkomende elementen toevoegen in het besluit tot toekenning van de opslagvergunning.

Art. D.XI.20. § 1. De exploitant informeert de Regering over alle geplande wijzigingen van de exploitatie van een opslaglocatie, met inbegrip van wijzigingen in verband met de exploitant. Indien nodig actualiseert de Regering de opslagvergunning of de vergunningsvoorwaarden. § 2. Er mag geen belangrijke wijziging ten uitvoer worden gelegd zonder dat een nieuwe of geactualiseerde opslagvergunning bij of krachtens dit deel wordt verleend. § 3. De Regering evalueert en, waar nodig, actualiseert de opslagvergunning, of trekt deze in : 1° wanneer zij overeenkomstig artikel D.XI.26, § 1, in kennis is gesteld of op de hoogte is gebracht van lekkages of significante onregelmatigheden; 2° wanneer uit de overeenkomstig artikel D.XI.24 ingediende verslagen of de overeenkomstig artikel D.XI.25 uitgevoerde milieu-inspecties blijkt dat de vergunningsvoorwaarden niet worden nageleefd of dat er risico is op lekkages of significante onregelmatigheden; 3° wanneer zij op de hoogte is van andere inbreuken van de exploitant op de vergunningsvoorwaarden;4° indien dit noodzakelijk blijkt op basis van de recentste wetenschappelijke bevindingen en technologische vooruitgang;5° onverminderd het bepaalde in punten 1° tot 4°, vijf jaar na het verlenen van de vergunning en vervolgens om de tien jaar. Als de Regering overweegt een opslagvergunning te actualiseren of in te trekken, verwittigt ze de exploitant, behoudens speciaal gemotiveerde dringende noodzakelijkheid. De exploitant beschikt over een termijn van dertig dagen om zijn opmerkingen schriftelijk aan de Regering te sturen alsook om aan te geven dat hij wenst gehoord te worden. De Regering zal de exploitant onmiddellijk op de hoogte brengen van de datum en plaats van de hoorzitting, die binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek om een hoorzitting zal plaatsvinden. § 4. Nadat een opslagvergunning is ingetrokken overeenkomstig § 3, verleent de Regering een nieuwe opslagvergunning of sluit zij de opslaglocatie af overeenkomstig artikel D.XI.27, § 1, 3°.

Totdat een nieuwe opslagvergunning is verleend, neemt de Regering tijdelijk alle wettelijke verplichtingen op zich betreffende 1° de aanvaardingscriteria indien zij besluit de CO2-injecties voort te zetten;2° de monitoring en de corrigerende maatregelen overeenkomstig de voorschriften van dit deel;3° het inleveren van rechten in geval van lekkage overeenkomstig het decreet van 10 november 2004; 4° preventieve en herstelmaatregelen overeenkomstig de artikelen D.112, eerste lid, en D.113, eerste lid, van Boek I van het Milieuwetboek.

De Regering verhaalt alle kosten op de vorige exploitant, onder meer door de financiële zekerheid bedoeld in artikel D.XI.29 aan te spreken.

Indien de opslaglocatie wordt afgesloten overeenkomstig artikel D.XI.27, § 1, 3°, is artikel D.XI.27, § 4, van toepassing.

TITEL 4. - Gebruikmaking van gronden

Art. D.XI.21. § 1. De houder van een exploratie- of opslagvergunning kan, binnen het door de vergunning afgebakende gebied en onder de hieronder opgesomde voorwaarden, gronden in bezit nemen om er alle nodige gebouwen en bovengrondse installaties op te richten en de werkzaamheden uit te voeren die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de activiteiten waarop de vergunning betrekking heeft.

De gebruikmaking van gronden waarop gebouwen opgericht zijn wordt dwingend onderworpen aan de toestemming van alle rechthebbenden op de grondoppervlakte en de gebouwen die erop staan.

Onverminderd het tweede lid, zijn de rechthebbenden op de grondoppervlakte ertoe verplicht de houder van een krachtens dit deel verleende exploratie- of opslagvergunning toestemming te geven om er handelingen inzake exploratie of geologische opslag van kooldioxide uit te voeren, overeenkomstig de regels waaraan die activiteiten onderworpen zijn, als ze plaatsvinden op een diepte van minstens 800 meter onder de grondoppervlakte.

Deze verplichting doet geen afbreuk aan het recht op vergoeding van de rechthebbenden voor de schade toegebracht aan de grondoppervlakte en aan de gebouwen die erop staan, noch aan de voorafgaande vergoeding wegens verlies van genot ten gevolge van de gebruikmaking van hun gronden.

De gebruikmaking van andere gronden dan die bedoeld in het tweede lid is pas mogelijk na betaling van een jaarlijkse vergoeding aan alle houders van een zakelijk recht op bedoelde grondoppervlakte.

Overeenkomstig de artikelen 45 en 46 van de pachtwet wordt een vergoeding betaald aan de pachters van wie de lopende pachtovereenkomst ontbonden wordt op basis van artikel 6, § 3, van de pachtwet.

Bij gebrek aan overeenkomst wordt het bedrag van de vergoeding van de houders van een zakelijk recht op verzoek van de meest gerede partij bepaald door de vrederechter, die, desnoods, een beroep op deskundigen terzake kan doen. De vergoeding is gelijk aan minstens anderhalve keer het bedrag van de inkomsten die de gronden aan de houder van het zakelijk recht opgebracht zouden hebben als ze niet gebruikt zouden zijn geweest. § 2. De gebouwen en installaties opgericht door de houder van de vergunning blijven eigendom van de oorspronkelijke eigenaar, in afwijking van artikel 546 van het oud Burgerlijk wetboek. Artikel 555 van het oud Burgerlijk wetboek is niet van toepassing op laatstgenoemde, noch op de houder van de vergunning. § 3. De gebruikmaking van gronden door de houder van de vergunning is een precair recht dat in ieder geval en uiterlijk vervalt op de uiterste geldigheidsdatum van de vergunning. De houder van de vergunning is ertoe verplicht de op die gronden door zijn toedoen opgerichte gebouwen en installaties te verwijderen binnen zes maanden na afloop van de vergunning of de stopzetting van de vergunde activiteiten. § 4. De eigenaar van de gronden of gebouwen kan de vrederechter erom verzoeken de houder van de vergunning te veroordelen tot de terugkoop ervan. De vrederechter willigt dat verzoek in als na afloop van de activiteiten waarop de vergunning betrekking heeft de gronden of de gebouwen die er opgericht zijn niet meer geschikt zijn of zullen zijn voor het gebruik dat ervan gemaakt werd voor de inbezitneming of als de duur van de inbezitneming tot gevolg heeft dat de eigenaar bovenmaats uit zijn ongestoord genot ontzet wordt.

Bij gebrek aan overeenkomst wordt de verkoopprijs op verzoek van de meest gerede partij bepaald door de vrederechter, die, desnoods, een beroep op deskundigen terzake kan doen. De verkoopprijs is in ieder geval gelijk aan anderhalve keer de waarde van die gronden of de gebouwen voor de gebruikmaking ervan. De vergoedingen die al betaald werden aan de eigenaar in het kader van paragraaf 1 worden in aanmerking genomen bij de bepaling van de verkoopprijs. § 5. De rechthebbenden op de grondoppervlakte ter hoogte van de opslaginstallaties waarvoor de verantwoordelijkheid overeenkomstig artikel D.XI.28 is overgedragen aan het Waals Gewest, zijn ertoe verplicht altijd vrije toegang tot die installaties te verlenen voor inspectie-, toezichts- en onderhoudshandelingen.

TITEL 5. - Verplichtingen voor exploitatie, afsluiting en periode na afsluiting

Art. D.XI.22. § 1. Een CO2-stroom moet voor het overgrote gedeelte bestaan uit kooldioxide. Om dat te waarborgen, mag geen afval of ander materiaal worden toegevoegd met het doel zich van dat afval of ander materiaal te ontdoen. Een CO2-stroom kan echter stoffen bevatten die per ongeluk zijn gecombineerd bij de bron of tijdens afvang- of injectieactiviteiten, en er kunnen spoorstoffen worden toegevoegd om CO2-migratie te helpen controleren en beheersen. De concentraties van alle stoffen die per ongeluk zijn geassocieerd of toegevoegd, liggen onder de niveaus die waarschijnlijk : 1° de integriteit van de opslaglocatie of van de relevante transportinfrastructuur in het gedrang brengen;2° een significant risico voor het milieu of de volksgezondheid vormen, of ;3° in strijd zijn met de voorschriften van de toepasselijke wetgeving. § 2. Voor het vervullen van de criteria bedoeld in § 1 houdt de exploitant zich aan de richtsnoeren vastgesteld door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 12, § 2, van richtlijn 2009/31/EG. § 3. De exploitant aanvaardt alleen CO2-stromen en injecteert deze alleen indien een analyse van hun samenstelling, met inbegrip van corrosieve stoffen, en een risicobeoordeling zijn uitgevoerd, en indien de risicobeoordeling heeft uitgewezen dat de verontreinigingsniveaus voldoen aan de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden.

Hij houdt voor elke injectielocatie een register bij van de hoeveelheden en kenmerken van de geleverde en geïnjecteerde CO2-stromen, met inbegrip van hun samenstelling. § 4. De Regering kan de niveaus bepalen die de integriteit van de opslaglocatie of van de relevante transportinfrastructuur in het gedrang brengen, een significant risico voor het milieu of de volksgezondheid vormen of in strijd zijn met de voorschriften van de toepasselijke wetgeving.

Ze kan ook de methodes voor de berekening van die niveaus bepalen, desgevallend met inachtneming van door de Europese Commissie vast te stellen richtsnoeren.

Art. D.XI.23. § 1. De exploitant monitort de injectiefaciliteiten, het opslagcomplex inclusief waar mogelijk de CO2 -verspreidingszone, en, in voorkomend geval, het omliggende milieu, met als doel: 1° het vergelijken van het feitelijk en het gemodelleerd gedrag van het CO2- en het formatiewater in de opslaglocatie;2° het detecteren van significante onregelmatigheden;3° het detecteren van CO2-migratie;4° het detecteren van CO2-lekkage;5° het detecteren van significante negatieve effecten voor het omliggende milieu en voor met name het drinkwater, de omwonende bevolking of de gebruikers van de biosfeer in de omgeving; 6° het evalueren van de doeltreffendheid van eventuele overeenkomstig artikel D.XI.26 getroffen corrigerende maatregelen; 7° het actualiseren van de veiligheids- en integriteitsbeoordeling van het opslagcomplex op korte en lange termijn, met inbegrip van de beoordeling van de vraag of het opgeslagen CO2 volledig en permanent is ingesloten. § 2. De monitoring bedoeld in § 1 gebeurt op basis van een monitoringsplan dat door de exploitant is uitgewerkt overeenkomstig de eisen van bijlage 2, met inbegrip van de monitoringsspecificaties overeenkomstig de voorschriften van het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2012 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de bedrijven die een activiteit met CO2-emissies uitoefenen en de richtsnoeren vastgelegd krachtens artikel 14 en artikel 23, § 2, van richtlijn 2003/87/EG van het Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad.

Dit plan wordt geactualiseerd overeenkomstig het bepaalde in bijlage 2 en zulks in ieder geval om de vijf jaar, teneinde rekening te houden met de wijzigingen in het beoordeelde lekkagerisico, de wijzigingen in de beoordeelde risico's voor het milieu en de volksgezondheid, nieuwe wetenschappelijk kennis en verbeteringen inzake de best beschikbare techniek Geactualiseerde plannen worden opnieuw ter goedkeuring bij de Regering ingediend.

Art. D.XI.24. Met een door de Regering te bepalen frequentie en in ieder geval ten minste om één keer per jaar dient de exploitant bij haar de volgende gegevens in: 1° alle resultaten van de monitoring overeenkomstig artikel D.XI.23 tijdens de verslagperiode, met inbegrip van de informatie over de gebruikte monitoringstechnologie; 2° de hoeveelheden en kenmerken van de tijdens de verslagperiode geleverde en geïnjecteerde CO2-stromen, met inbegrip van de samenstelling van deze stromen, als geregistreerd overeenkomstig artikel D.XI.22, § 3, tweede lid; 3° het bewijs dat een financiële zekerheid is gesteld en aangehouden wordt overeenkomstig artikel D.XI.29 en artikel D.XI.19, § 1, 9° ; 4° alle andere informatie die de Regering als relevant beschouwt voor het beoordelen van de naleving van de opslagvergunningsvoorwaarden en het vergroten van de kennis van het CO2-gedrag in de opslaglocatie. TITEL 6. - Monitoring en administratieve maatregelen

Art. D.XI.25. § 1. De Regering zet een systeem van routinematige en niet-routinematige inspecties van alle binnen de werkingssfeer van dit deel vallende opslagcomplexen op met het doel de naleving van de eisen van dit deel te controleren en te bevorderen en de effecten op het milieu en de volksgezondheid te monitoren. § 2. Inspecties bestaan uit activiteiten zoals het bezoeken van de bovengrondse installaties, inclusief de injectiefaciliteiten, het beoordelen van de injectie- en monitoringswerkzaamheden van de exploitant en het controleren van alle relevante door de exploitant bijgehouden gegevens. § 3. Routine-inspecties worden ten minste jaarlijks uitgevoerd, tot drie jaar na de afsluiting, en vijfjaarlijks totdat de verantwoordelijkheid aan het Waalse Gewest is overgedragen. Daarbij worden de relevante injectie- en monitoringsfaciliteiten onderzocht, alsmede alle relevante gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid van het opslagcomplex. § 4. Er worden niet-routinematige inspecties uitgevoerd : 1° wanneer de Regering overeenkomstig artikel D.XI.26, § 1, in kennis is gesteld of op de hoogte is gebracht van lekkages of significante onregelmatigheden; 2° wanneer uit de verslagen overeenkomstig artikel D.XI.24 blijkt dat de vergunningsvoorwaarden niet voldoende worden nageleefd ; 3° om ernstige klachten betreffende het milieu of de volksgezondheid te onderzoeken;4° in alle situaties waarin de Regering of haar afgevaardigde dergelijke inspecties passend acht. § 5. De Regering stelt een verslag op met de inspectieresultaten. In dit verslag wordt naleving van de eisen van dit deel geëvalueerd en wordt aangegeven of verdere actie al dan niet vereist is. Het verslag wordt binnen een periode van twee maanden na de inspectie ter kennis gebracht van de betrokken exploitant en voor het publiek beschikbaar gesteld. § 6. De Regering kan een beroep doen op de diensten van een deskundige bij het nemen van de monitoringmaatregelen bedoeld in dit artikel. § 7. De Regering kan bijkomende inspectie- en monitoringmaatregelen bepalen overeenkomstig dit artikel.

Art. D.XI.26. § 1. Bij lekkages of significante onregelmatigheden verwittigt de exploitant onmiddellijk de Regering alsook de betrokken burgemeester en provinciegouverneur. Hij treft de nodige corrigerende maatregelen, waaronder maatregelen betreffende de bescherming van de volksgezondheid. In geval van lekkages en significante onregelmatigheden die een lekkagerisico inhouden, stelt de exploitant ook de in artikel 10, § 1, eerste lid, van het decreet van 10 november 2004 bedoelde autoriteit daarvan in kennis. § 2. De in § 1 bedoelde corrigerende maatregelen worden getroffen met als minimumbasis het plan met corrigerende maatregelen dat overeenkomstig artikel D.XI.5, § 3, 6°, en artikel D.XI.19, § 1, 6°, bij de Regering is ingediend. § 3. De Regering kan van de exploitant op elk moment eisen de nodige corrigerende maatregelen te treffen, alsmede maatregelen betreffende de bescherming van de volksgezondheid.

Deze kunnen een aanvulling zijn op of verschillen van die welke in het plan met corrigerende maatregelen zijn opgenomen.

De Regering kan ook altijd zelf corrigerende maatregelen treffen. § 4. Wanneer de exploitant nalaat de nodige corrigerende maatregelen te treffen, neemt de Regering de vereiste corrigerende maatregelen zelf. § 5. De staat van de kosten gemaakt in het kader van de maatregelen bedoeld in de §§ 3 en 4 heeft uitvoerende kracht.

De Regering verhaalt die kosten op de exploitant, met inbegrip van het aanspreken van de financiële zekerheid bepaald bij artikel D.XI.29.

Art. D.XI.27. § 1. Een opslaglocatie wordt afgesloten : 1° als de in de vergunning vervatte relevante voorwaarden zijn vervuld;2° op met bewijsmateriaal gestaafd verzoek van de exploitant, na instemming van de Regering; 3° als de Regering daartoe het besluit treft na intrekking van een opslagvergunning overeenkomstig artikel D.XI.20, § 3. § 2. Nadat een opslaglocatie is afgesloten overeenkomstig § 1, 1° of 2°, blijft de exploitant verantwoordelijk voor de monitoring, de rapportering en de corrigerende maatregelen overeenkomstig de eisen van dit deel, en blijft hij verantwoordelijk voor alle verplichtingen inzake het inleveren van rechten in geval van lekkage overeenkomstig het decreet van 10 november 2004, en preventieve en herstelmaatregelen overeenkomstig de artikelen D.112 tot D.129 van Boek 1 van het Milieuwetboek, totdat de verantwoordelijkheid voor de opslaglocatie wordt overgedragen aan het Waals Gewest overeenkomstig artikel D.XI.28, §§ 1 tot 5.

De exploitant is ook verantwoordelijk voor de afdichting van de opslaglocatie en de verwijdering van de injectiefaciliteiten. § 3. Aan de in lid 2 bedoelde verplichtingen wordt voldaan op basis van een door de exploitant opgesteld plan voor de periode na afsluiting dat in overeenstemming is met de beste praktijken en de voorschriften van bijlage 2.

Een voorlopig plan voor de periode na afsluiting wordt ingediend bij en goedgekeurd door de Regering of haar afgevaardigde overeenkomstig artikel D.XI.5, § 3, 7°, en artikel D.XI.19, § 1, 7°.

Voordat een opslaglocatie wordt afgesloten overeenkomstig § 1, 1° of 2°, wordt het voorlopige plan voor de periode na afsluiting: 1° naargelang nodig geactualiseerd op basis van de uit te voeren risicoanalyse, van de beste praktijken en technologische verbeteringen;2° ter goedkeuring voorgelegd aan de Regering;3° door de Regering goedgekeurd als definitief plan voor de periode na afsluiting. § 4. Nadat een opslaglocatie is afgesloten overeenkomstig § 1, 3°, is het Waalse Gewest verantwoordelijk voor de monitoring en de corrigerende maatregelen overeenkomstig de eisen van dit deel, alsook voor alle verplichtingen inzake het inleveren van rechten in geval van lekkages overeenkomstig het decreet van 10 november 2004 en de preventieve en herstelmaatregelen overeenkomstig de artikelen D.112, eerste lid, en D.113, eerste lid, van Boek I van het Milieuwetboek.

Aan bij dit deel vastgestelde voorschriften voor de periode na afsluiting wordt door het Waalse Gewest voldaan op basis van het voorlopige en eventueel geactualiseerde plan voor de periode na afsluiting als bedoeld in § 3. § 5. De staat van de kosten gemaakt in het kader van de maatregelen bedoeld in § 4 wordt opgemaakt en goedgekeurd door de Regering. Die staat heeft uitvoerende kracht.

De Regering verhaalt die kosten op de exploitant, met inbegrip van het aanspreken van de financiële zekerheid bepaald bij artikel D.XI.29.

TITEL 7. - Overdracht van verantwoordelijkheid

Art. D.XI.28. § 1. Wanneer een opslaglocatie is afgesloten overeenkomstig artikel D.XI.27 worden alle wettelijke verplichtingen betreffende de monitoring en de corrigerende maatregelen overeenkomstig de eisen van dit decreet, het inleveren van rechten in geval van lekkages overeenkomstig het decreet van 10 november 2004 en de preventieve en herstelmaatregelen overeenkomstig de artikelen D.112, eerste lid, en D.113, eerste lid, van Boek I van het Milieuwetboek overgedragen aan het Waalse Gewest op initiatief van de Regering of haar afgevaardigde of op verzoek van de exploitant, als aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1° alle beschikbare gegevens tonen aan dat het opgeslagen CO2 volledig en permanent ingesloten blijft;2° een door de Regering te bepalen minimumperiode is verstreken.Deze minimumperiode bedraagt ten minste twintig jaar, tenzij de Regering of haar afgevaardigde ervan overtuigd is dat vóór het verstrijken van die periode aan het onder 1° bedoelde criterium is voldaan; 3° de financiële verplichtingen bedoeld in artikel D.XI.30 zijn nagekomen; 4° de locatie is met zorg afgedicht en de injectiefaciliteiten zijn verwijderd. § 2. De exploitant maakt een verslag op waarin wordt aangetoond dat aan de voorwaarde van § 1, 1°, is voldaan en dient dit bij de Regering of haar afgevaardigde in opdat deze laatste de overdracht van verantwoordelijkheid kan goedkeuren.

Dit verslag toont ten minste aan dat: 1° het feitelijke gedrag van het geïnjecteerde CO2 in overeenstemming is met het gemodelleerde gedrag ;2° er geen detecteerbare lekken zijn ;3° de opslaglocatie evolueert naar een toestand van langetermijnstabiliteit. De Regering kan de modaliteiten vastleggen voor de beoordeling van de gegevens bedoeld in het tweede lid, waarin eventuele implicaties belicht worden voor de technische criteria betreffende de bepaling van de in § 1, 2°, bedoelde minimumperiodes, rekening houdend met de richtsnoeren aangenomen door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 18, § 8, van Richtlijn 2009/31/EG. § 3. Wanneer de Regering zich ervan heeft vergewist dat de voorwaarden bedoeld in § 1, 1° en 2°, zijn vervuld, stelt zij een ontwerp-besluit ter goedkeuring van de overdracht van de verantwoordelijkheid op. Het ontwerp-besluit legt de wijze vast waarop wordt vastgesteld dat aan de voorwaarden bedoeld in § 1, 4°, is voldaan, en bevat ook geactualiseerde voorschriften voor het afdichten van de opslaglocatie en het verwijderen van de injectiefaciliteiten.

Indien de Regering van oordeel is dat de voorwaarden bedoeld in § 1, 1° en 2°, niet werden vervuld, brengt zij de exploitant van haar motieven op de hoogte. § 4. De Regering stelt de in § 2 bedoelde verslagen binnen een maand na ontvangst ter beschikking van de Commissie. Zij verstrekt ook alle andere relevante documentatie die ze in overweging neemt bij het opstellen van een ontwerp van goedkeuringsbesluit over de overdracht van verantwoordelijkheid.

Zij stuurt de Commissie overeenkomstig § 3 opgestelde ontwerp-besluiten ter goedkeuring van de overdracht, inclusief de overige documentatie die voor de vaststelling van haar besluit relevant wordt geacht.

De Regering schort haar beslissing op gedurende een termijn van vier maanden, te rekenen van de datum van die verzending, tenzij de Europese Commissie aangeeft dat ze besluit geen advies uit te brengen.

In dit geval wordt de procedure slechts voor de duur van één maand opgeschort, te rekenen van de datum van verzending van het ontwerp-besluit ter goedkeuring. § 5. Als de Regering zich ervan heeft vergewist dat de voorwaarden bedoeld in § 1, 1° tot 4°, zijn vervuld, neemt zij een definitief besluit dat zij aan de exploitant stuurt. De Regering stuurt ook het definitief besluit naar de Commissie, met opgave van redenen als ze afwijkt van het advies van de Commissie. § 6. Na de overdracht van de verantwoordelijkheid worden de routine-inspecties bedoeld in artikel D.XI.25, § 3, stopgezet en kan de monitoring worden beperkt tot het niveau waarop lekkages of significante onregelmatigheden kunnen worden vastgesteld. Wanneer echter lekkages of significante onregelmatigheden worden vastgesteld, wordt de monitoring geïntensiveerd teneinde de omvang van het probleem en de doeltreffendheid van de corrigerende maatregelen te beoordelen. § 7. In het geval van een fout van de exploitant, waaronder onvoldoende gegevens, verzwijgen van relevante informatie, nalatigheid, opzettelijke misleiding of gebrek aan zorgvuldigheid, zal de Regering alle kosten die worden gemaakt na de overdracht van de verantwoordelijkheid verhalen op de voormalige exploitant.

De Regering maakt een staat van de in die context gemaakte kosten op.

Die staat heeft uitvoerende kracht.

Onverminderd artikel D.XI.30 worden geen verdere kosten verhaald na de overdracht van de verantwoordelijkheid. § 8. Wanneer een opslaglocatie is afgesloten overeenkomstig artikel D.XI.27, § 1, 3°, wordt de overdracht van verantwoordelijkheid geacht plaats te vinden wanneer en op voorwaarde dat uit alle beschikbare gegevens blijkt dat het opgeslagen CO2 volledig en permanent ingesloten blijft en nadat de locatie is afgedicht en de injectiefaciliteiten zijn verwijderd.

TITEL 8.- Financiële bepalingen

Art. D.XI.29. § 1. De potentiële exploitant levert als onderdeel van zijn aanvraag voor een opslagvergunning het bewijs dat passende regelingen kunnen worden getroffen, in de vorm van een financiële zekerheid of een andere gelijkwaardige regeling, om te waarborgen dat wordt voldaan aan alle verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomstig dit deel verleende vergunning, met inbegrip van de voorschriften voor afsluiting en de periode na afsluiting en de preventieve en herstelmaatregelen overeenkomstig de artikelen D.112, eerste lid, en D.113, eerste lid, van Boek 1 van het Milieuwetboek, alsmede aan de verplichtingen die voortvloeien uit het opnemen van de opslaglocatie in de werkingssfeer van het besluit van 10 november 2004, eerste lid, en D.113, eerste lid, van Boek 1 van het Milieuwetboek, alsmede de verplichtingen die voortvloeien uit het opnemen van de opslaglocatie in de werkingssfeer van het besluit van 10 november 2004, worden nagekomen.

Deze financiële zekerheid is rechtsgeldig en daadwerkelijk gesteld voordat de injectie aanvangt. § 2. De financiële zekerheid wordt periodiek bijgesteld teneinde rekening te houden met wijzigingen in het beoordeelde lekkagerisico en de geraamde kosten van alle verplichtingen uit hoofde van een overeenkomstig dit decreet verleende vergunning alsmede van alle verplichtingen ten gevolge van de opname van de opslaglocatie in de werkingssfeer van het decreet van 10 november 2004.

De financiële zekerheid wordt slechts met de schriftelijke en uitdrukkelijke instemming van de Regering, die de nieuwe overeenkomst of het aanhangsel moet viseren, rechtsgeldig aangenomen. § 3. De in § 1 bedoelde financiële zekerheid of gelijkwaardige voorziening blijft rechtsgeldig en daadwerkelijk gesteld: 1° nadat een opslaglocatie is afgesloten overeenkomstig artikel D.XI.27, § 1, 1° of 2°, totdat de verantwoordelijkheid voor de opslaglocatie is overgedragen aan de Regering overeenkomstig artikel D.XI.28, §§ 1 tot 5; 2° na de intrekking van een opslagvergunning overeenkomstig artikel D.XI.20, § 3 : a) totdat een nieuwe opslagvergunning is uitgereikt; b) wanneer de locatie is afgesloten overeenkomstig artikel D.XI.27, § 1, 3°, totdat de overdracht van de verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 29, § 8, op voorwaarde dat is voldaan aan de in artikel 31 bedoelde financiële verplichtingen. § 4. De Regering kan bepalen volgens welke modaliteiten de financiële zekerheid gesteld moet worden en bevrijd kan worden.

Art. D.XI.30. § 1. De exploitant stelt een financiële bijdrage beschikbaar aan de Regering, voordat de overdracht van de verantwoordelijkheid overeenkomstig artikel D.XI.28 heeft plaatsgevonden.

In de bijdrage van de exploitant wordt rekening gehouden met de in bijlage 1 bedoelde parameters en elementen inzake de voorgeschiedenis van de CO2-opslag die relevant zijn voor het bepalen van de verplichtingen die na de overdracht gelden; de bijdrage dient ten minste de geraamde monitoringkosten voor een periode van dertig jaar te dekken.

Met deze financiële bijdrage kunnen de door de Regering na de overdracht van de verantwoordelijkheid gemaakte kosten worden gedekt om ervoor te zorgen dat het CO2 volledig en permanent in de geologische opslaglocaties ingesloten is. § 2. De Regering kan aanvullende voorwaarden met betrekking tot de in lid 1 bedoelde financiële bijdrage vaststellen, rekening houdend met de door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 20, § 2 van Richtlijn 2009/31/EG vastgestelde richtsnoeren.

TITEL 9. - Toegang door derden

Art. D.XI.31. § 1. Potentiële gebruikers krijgen overeenkomstig dit artikel toegang tot de transportnetwerken en tot opslaglocaties met het oog op de geologische opslag van geproduceerd en afgevangen CO2.

De exploitant van het transportnetwerk verleent de toegang bedoeld in het eerste lid op een transparante en niet-discriminerende manier en onder door de hem vastgestelde modaliteiten die door de Regering goedgekeurd worden, rekening houdend met de volgende elementen: 1° de opslagcapaciteit die beschikbaar is of redelijkerwijs beschikbaar kan worden gesteld, alsmede de transportcapaciteit die beschikbaar is of redelijkerwijs beschikbaar kan worden gesteld;2° het gedeelte van de CO2-emissiereductieverplichtingen van het Gewest dat het wil nakomen door CO2 af te vangen en geologisch op te slaan;3° de noodzaak toegang te weigeren wanneer er sprake is van onverenigbaarheid van technische specificaties die redelijkerwijs niet kan worden overwonnen 4° de noodzaak van inachtneming van de gegronde en redelijke behoeften van de eigenaar of exploitant van de opslaglocatie of het transportnetwerk evenals van de belangen van alle andere gebruikers van de opslaglocatie of het transportnetwerk of de relevante behandelingsfaciliteiten. § 2. Exploitanten van transportnetwerken en exploitanten van opslaglocaties kunnen toegang weigeren op grond van een gebrek aan capaciteit. Dergelijke weigeringen worden steeds naar behoren gemotiveerd. § 3. Een exploitant die toegang weigert op grond van een gebrek aan capaciteit of verbindingsmogelijkheden voert de nodige capaciteitverhogende werkzaamheden uit voor zover dit economisch verantwoord is of wanneer de potentiële klant bereid is daarvoor te betalen, op voorwaarde dat dit geen negatief effect heeft op de milieuveiligheid van het transport en de geologische opslag van CO2.

Art. D.XI.32. In het geval van grensoverschrijdende geschillen worden de geschillenbeslechtingsprocedures toegepast van de lidstaat met jurisdictie over het transportnetwerk of de opslaglocatie waartoe toegang is geweigerd.

Wanneer, bij grensoverschrijdende geschillen, meer dan één lidstaat jurisdictie heeft over het betrokken transportnetwerk of de betrokken opslaglocatie, plegen de betrokken lidstaten overleg teneinde te waarborgen dat de bepalingen van de richtlijn 2009/31/EG op samenhangende wijze worden toegepast TITEL 10. - Registers

Art. D.XI.33. § 1. De Regering zet de volgende registers op en houdt ze bij : 1° een register van de verleende opslagvergunningen 2° een permanent register van alle afgesloten opslaglocaties en omliggende opslagcomplexen, inclusief kaarten en dwarsdoorsneden van hun ruimtelijke omvang, alsmede van de beschikbare toepasselijke informatie om te beoordelen of het opgeslagen CO2 volledig en permanent ingesloten zal zijn, alsook het geheel van de technische archieven betreffende die locatie. § 2. Elke bevoegde autoriteit houdt rekening met de in lid 1 bedoelde registers in de relevante planningsprocedures en bij het verlenen van vergunningen voor activiteiten die de geologische opslag van CO2 in geregistreerde opslaglocaties kunnen beïnvloeden of erdoor kunnen worden beïnvloed, voor het administratieve beleid dat haar aanbelangt.

Art. D.XI.34. De milieu-informatie die betrekking heeft op de geologische opslag van CO2 wordt ter beschikking van het publiek gesteld overeenkomstig Boek I van het Milieuwetboek.

Sectie 11. - Schadevergoeding

Art. D.XI.35. De houder van een exploratie- of opslagvergunning is van rechtswege verplicht tot het herstel van alle schade veroorzaakt hetzij door onderzoek, hetzij door de exploitatie van de opslaglocatie.

TITEL 12.- Strafsancties

Art. D.XI.36. Er wordt een overtreding van tweede categorie in de zin van artikel D.178, § 2, van Boek van het Milieuwetboek begaan door de overtreder van de bepalingen van dit deel of van de overeenkomstig dit decreet genomen uitvoeringsbesluiten.

Er wordt echter een overtreding van derde categorie in de zin van artikel D.178 van Boek I van het Milieuwetboek begaan door degene die artikel D.XI.20, § 1 overtreedt.

HOOFDSTUK 12. - Overgangsbepalingen TITEL 1. - Algemene bepalingen

Art. D.XII.1. § 1. Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit Wetboek moeten houders van mijnopsporingsvergunningen en houders van mijnconcessies die voldoen aan de verklaringseisen van artikel 71, lid 1, lid 1, lid 1 en lid 2, van het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen, binnen de in artikel 71, lid 2, van hetzelfde decreet gestelde termijnen of die zijn afgegeven na de inwerkingtreding van het mijnbouwbesluit van 7 juli 1988 een aanvraag om een milieuvergunning indienen voor de installaties en activiteiten die noodzakelijk of nuttig zijn voor de exploratie en exploitatie van de ondergrondse rijkdommen van de stoffen waarop de mijnbouwconcessie of exclusieve vergunning betrekking heeft, met inbegrip van installaties voor het beheer van winningsafval, schachten, galerijen, ondergrondse verbindingen en winningsputten.

De bijzondere voorwaarden en specificaties die in deze vergunningen en concessies zijn vastgesteld, blijven van toepassing, niettegenstaande de toepassing van de algemene verplichtingen van de houders van exclusieve vergunningen waarnaar in Titel 7 van deel 6 wordt verwezen.

In geval van tegenstrijdigheid tussen de bijzondere voorwaarden en de algemene voorwaarden, prevaleren de algemene voorwaarden.

De bepalingen betreffende de wijziging van de bijzondere voorwaarden van exclusieve vergunningen in artikel D.VI.54 zijn van toepassing op de bijzondere voorwaarden en specificaties in deze vergunningen en concessies.

Indien de in lid 1 bedoelde aanvraag niet binnen de voorgeschreven termijn wordt ingediend, komen de betrokken vergunningen te vervallen, behalve wat de herstel- en nabeheerverplichtingen betreft, en worden de vergunninghouders geacht afstand te hebben gedaan van hun vergunning.

Concessiehouders moeten binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit Wetboek overeenkomstig de artikelen D.XII.6 en D.XII.7 een aanvraag voor afstand indienen met het oog op de intrekking van hun concessie. § 2. Mijnbouwconcessies waarvan de concessiehouder niet heeft voldaan aan de aangifteverplichtingen, vermeld in artikel 71, lid 1, eerste en tweede streepje, van het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen, binnen de termijnen, vermeld in artikel 71, lid 2, van hetzelfde decreet, vervallen op de datum van inwerkingtreding van dit Wetboek, behalve wat betreft de verplichtingen tot regeneratie en nabeheer.

Concessiehouders moeten binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit Wetboek overeenkomstig de artikelen D.XII.6 en D.XII.7 een aanvraag voor afstand indienen met het oog op de intrekking van hun concessie.

In afwijking van het tweede lid behouden de in het eerste lid bedoelde concessiehouders die een verzakingsdossier hebben ingediend overeenkomstig de bepalingen van artikel 48 van het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen en de besluiten en verordeningen ter uitvoering daarvan, het voordeel van hun aanvraag.

Concessies worden ingetrokken volgens de procedure van artikel D.XII.8.

Art. D.XII.2. § 1. Houders van mijnbouwconcessies zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van de putten in hun concessies.

Binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit Wetboek stellen zij een rapport op over deze zekerheid en zenden dit toe aan de ambtenaar voor de ondergrond.

Dat verslag bevat minstens : 1° de gekende of vermoedelijke locatie van de put of mijnuitgang;2° de datum van de laatste inspectie;3° een beschrijving van de veiligheidstoestand van de put;4° een fotografisch verslag over de toestand van de veiligheid;5° een geschiedenis van de toestand van de put of mijnuitgang sinds de sluiting;6° in geval van niet-beveiliging, een analyse die een aanvaardbaar instortingsrisico aantoont. De Regering kan de inhoud van het rapport, bedoeld in het eerste lid, uitbreiden en de modaliteiten voor het opstellen en verzenden ervan vaststellen, alsmede de modaliteiten voor het controleren of putten veilig zijn gemaakt door de ambtenaar van de ondergrond. § 2. De overdracht van mijnbouwconcessies in welke vorm dan ook, met inbegrip van de overdracht of fusie van ondernemingen of de overdracht van aandelen of activa, alsook het leasen van mijnbouwconcessies is verboden.

Art. D.XII.3. § 1. De bepalingen van Deel VI, titels V en VII, en de delen VIII, IX en X zijn van toepassing op mijnopsporingsvergunningen, mijnbouwconcessies, exclusieve exploratievergunningen voor olie en gas en exclusieve exploitatievergunningen voor olie en gas. § 2. De houder van een mijnbouwvergunning die om welke reden dan ook wordt ingetrokken, moet alle schade vergoeden die is veroorzaakt door zijn werken, met inbegrip van putten, galerijen en andere ondergrondse werken die permanent zijn aangelegd. Als de mijnbouwvergunning wordt ingetrokken op basis van een aanvaarde afstand, geldt deze verplichting tot de beslissing van de Regering waarin zij verklaart dat haar verplichtingen na het beheer volledig zijn nagekomen. § 3. De bepalingen van Hoofdstuk 2 van Deel VII van Titel 1zijn alleen van toepassing op installaties en activiteiten die aan de oppervlakte worden geplaatst of verricht krachtens de vergunningen en concessies bedoeld in lid 1 na de inwerkingtreding van dit Wetboek, en niet tussen twintig en honderd meter onder de oppervlakte. § 4. De Regering kan nadere regels vaststellen voor de toepassing van de in bepalingen bedoeld in de paragrafen 1 tot 3.

Art. D.XII.4. § 1. Exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van aardolie en brandbare gassen die zijn afgegeven vóór de inwerkingtreding van dit Wetboek blijven geldig voor de in de vergunning vastgestelde duur, onverminderd de bepalingen van artikel D.XII.3, § 1er, en worden gelijkgesteld met exclusieve vergunningen in de zin van dit Wetboek.

De bepalingen van D.XII.3, § 1, zijn van toepassing vanaf 1 januari van het derde jaar na de inwerkingtreding van dit Wetboek. § 2. De vóór de datum van inwerkingtreding van dit Wetboek ingediende vergunningsaanvragen alsmede de desbetreffende administratieve beroepen worden behandeld volgens de regels van kracht op de datum van indiening van de aanvraag. § 3. Er wordt afgezien van de in artikel D.VI.12 vermelde concurrentie voor aanvragen voor exclusieve vergunningen die worden ingediend door een houder van een exclusieve vergunning voor de exploratie en exploitatie van aardolie en brandstofgassen voor dezelfde stoffen in een aangrenzend gebied, op voorwaarde dat het aangevraagde gebied niet groter is dan een derde van het gebied van de oorspronkelijke vergunning, met een maximum van driehonderd hectare. Deze optie is slechts eenmaal geldig.

Art. D.XII.5. De indeling van sloophopen zoals vastgelegd in het Besluit van de Waalse Regering van 16 maart 1995 tot vaststelling van de classificatie van de steenbergen blijft van kracht tot de inwerkingtreding van de indeling van historische steenbergen volgens hun bestemming zoals vastgelegd in artikel D.VI.8.

TITEL 2.- Afstand van mijnbouwconcessies

Art. D.XII.6. Twee exemplaren van de aanvraag voor het geheel of gedeeltelijk afstaan van een mijnbouwconcessie moeten per aangetekende post met ontvangstbevestiging naar de ambtenaar voor de ondergrond worden verzonden.

Art. D.XII.7. § 1. De aanvraag vermeldt: 1° de naam, voornaam, hoedanigheid, nationaliteit en woonplaats van de aanvrager, en indien de aanvrager een vennootschap is, haar naam, rechtsvorm en maatschappelijke zetel;2° de mijnbouwvergunningen met betrekking tot de betrokken stoffen die in het bezit zijn van de aanvrager, met vermelding van de mijnbouwvergunningen die geheel of gedeeltelijk behoren tot het gebied waarvan afstand wordt gevraagd. Met betrekking tot het eerste lid, 1°, geldt dat indien de aanvraag wordt ingediend door meerdere ondernemingen die gezamenlijk en hoofdelijk optreden, de informatie over de aanvrager door elk van hen wordt verstrekt. § 2. De volgende documenten zijn bij de aanvraag tot afstand gevoegd: 1° alle documenten die de rechten van de aanvrager bewijzen en, in voorkomend geval, de bevoegdheden van de persoon die de aanvraag ondertekent.Als de concessie gezamenlijk door meerdere houders wordt gehouden, wordt de informatie over de aanvrager door elk van hen verstrekt 2° de volgende cartografische documenten, van het algemene tot het nauwkeurigste, ondertekend door de aanvrager en overgelegd in omstandigheden waarin hun bewaring wordt gewaarborgd: a) een kopie van de kaart op schaal 1/100.000 met de omtrek van de betrokken provincies waarvoor de ontheffing wordt aangevraagd; b) een kopie van de kaart op schaal 1/20.000 waarop de punten en grenzen zijn aangegeven van het gebied waarvoor afstand wordt gedaan, de geografische of geodetische punten die zijn gebruikt om deze punten te definiëren en, in voorkomend geval, de volgende gegevens de grenzen van mijnbouwconcessies en exploratievergunningen van welke aard dan ook die geheel of gedeeltelijk binnen dit gebied vallen, de namen van naburige concessies, de grenzen van gebieden die zijn ontgonnen krachtens de concessie waarvoor afstand wordt gedaan, de grenzen van gebieden die zijn geëxploiteerd; 3° in het geval van een aanvraag tot gedeeltelijke afstand die een wijziging van de grenzen van de concessie inhoudt, op de in 2° bedoelde plannen de nieuwe grenzen zijn aangegeven;4° een certificaat van de hypotheekbewaarder waarbij vastgesteld wordt dat er geen hypothecaire inschrijving op de concessie bestaat of, in het tegenovergestelde geval, een staat van de eventueel reeds genomen hypothecaire inschrijvingen, met bijvoeging van de opheffing van deze inschrijvingen;5° een exhaustieve lijst van de mijnen en mijnuitgangen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een bevel tot stopzetting door de Bestendige Deputatie van de Provincieraad bedoeld in artikel 16 van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 30 april 1992 tot vaststelling van de procedure en de voorwaarden betreffende de intrekking van een mijnvergunning.of genomen krachtens een vroegere wetgeving, met de referenties van dit besluit; 6° een volledige lijst en een kaart 1/10 000 met de ligging van de al dan niet aan de oppervlakte ontdekte doch door de plannen gekende putten en mijnuitgangen die het voorwerp van geen enkel opzeggingsbesluit zijn geweest;7° een door de houder(s) ondertekende verklaring op erewoord waarbij bevestigd wordt dat de onder punt 5° bedoelde putten en uitgangen voldoen aan de voorwaarden van de opzeggingsbesluiten;8° een risicoanalyse waarvan de inhoud door de Regering wordt vastgelegd; Als dit niet het geval is, delen de houders mee binnen welke termijn zij de situatie denken recht te zetten.

Art. D.XII.8. § 1. De ambtenaar voor de ondergrond controleert binnen een jaar of de aanvrager al dan niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Als de aanvrager niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan, stelt de ambtenaar voor de ondergrond de termijnen vast waarbinnen de aanvrager de voorgeschreven veiligheidswerkzaamheden in overeenstemming met de wet- en regelgeving moet uitvoeren en alle opschriften op de mijn moet laten vrijgeven. § 2. Na het verstrijken van de in § 1 genoemde termijnen stuurt de aanvrager de ambtenaar voor de ondergrond een attest van de hypotheekbewaarder waarin staat dat de mijn vrij is van alle inschrijvingen en deelt hij hem mee dat de voorgeschreven werkzaamheden zijn uitgevoerd. § 3. Binnen zestig dagen na ontvangst van het in § 2 bedoelde document stuurt de ambtenaar de Regering een verslag met een voorstel voor een besluit. § 4. Binnen zestig dagen na ontvangst van het rapport van de ambtenaar voor de ondergrond beslist de Regering over de aanvraag tot afstand.

In het geval van een gedeeltelijke afstand kan het besluit de concessiehouder nieuwe verplichtingen en specificaties opleggen. § 5. Het regeringsbesluit dat de gehele of gedeeltelijke intrekking van de concessie uitspreekt op grond van afstand, wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en ter kennis gebracht van de aanvrager.

TITEL 3.- Ambtshalve intrekking van mijnbouwconcessies

Art. D.XII.9. § 1. De Regering kan automatisch mijnbouwconcessies intrekken in de volgende gevallen : 1° wanneer de concessiehouder niet meer bestaat of niet kan worden gevonden; 2° na ingebrekestelling, indien de concessiehouder nog steeds niet voldoet aan zijn verplichtingen om afstand te vragen overeenkomstig de artikelen D.XII.6 tot en met D.XII.8 of artikel 48 van het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen en de besluiten en verordeningen ter uitvoering ervan; 3° na ingebrekestelling van de concessiehouder, in geval van niet-naleving van het in het bestek opgenomen werkprogramma of van de algemene verplichtingen van de concessiehouder. § 2. De ambtenaar voor de ondergrond zal een rapport opstellen over de ambtshalve intrekking.

De procedure bedoeld in artikel D.XII.8, § 4 en § 5, is van toepassing.

Het regeringsbesluit dat de ambtshalve intrekking van de exploratieconcessie of -vergunning beveelt, wordt overgeschreven in het hypotheekregister.

TITEL 4. - Aanvragen ingediend vóór de inwerkingtreding van het Wetboek

Art. D.XII.10. Aanvragen voor een vergunning tot ontsluiting van steenbergen bedoeld in artikel 2 van het decreet van 9 mei 1985 betreffende de ontsluiting van de steenbergen waarvoor een ontvangstbewijs werd ontvangen vóór de datum van inwerkingtreding van het Wetboek blijven behandeld overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 9 mei 1985 betreffende de ontsluiting van de steenbergen.

Art. D.XII.11. Aanvragen voor milieuvergunningen en globale vergunningen met betrekking tot projecten voor diepe geothermie en/of geologische warmte- of koudeopslag, waarvan de ontvangstbevestiging dateert van voor de datum van inwerkingtreding van het Wetboek, zullen verder behandeld worden overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

TITEL 5. - Nieuwe activiteiten waarvoor exclusieve vergunningen gelden

Art. D.XII.12. Voor de in artikel D.I.1, § 2, bedoelde exploratieactiviteiten naar hulpbronnen die regelmatig worden uitgevoerd op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek en waarvoor een nieuwe exclusieve vergunning vereist is, moet de in artikel D.VI.12, § 1, lid 2, bedoelde aanvraag binnen drie maanden na de inwerkingtreding van het Wetboek worden ingediend door de houder van de vergunning die deze activiteit toestaat of de persoon die deze activiteit uitvoert waarvoor geen vergunning vereist is, en binnen zes maanden worden gevolgd door de indiening van een aanvraag voor een exclusieve vergunning.

Indien de in lid 1 bedoelde houder deze verplichtingen niet nakomt, kan de houder van de vergunning of de persoon die de activiteit verricht geen aanspraak maken op een exclusiviteitsgarantie om de exploratieactiviteiten op de betrokken locatie voort te zetten.

De Regering publiceert de kennisgeving bedoeld in artikel D.VI.12, § 1, binnen 60 dagen na ontvangst van het verzoek ingediend door de houder bedoeld in het eerste lid.

Indien de exclusieve vergunning niet wordt verleend aan de in lid 1 bedoelde houder moet deze zijn activiteiten staken binnen zes maanden na ontvangst van het besluit tot weigering bedoeld in D.VI.25, § 1, of van de kennisgeving bedoeld in artikel D.VI.26, lid 2.

Bij ontstentenis van een beslissing als bedoeld in D.VI.25, § 1, moet de in lid 1bedoelde houder, indien hij de in artikel D.VI.25, § 4 bedoelde aanmaning niet heeft verzonden, zijn activiteiten staken binnen zes maanden na het verstrijken van de in artikel D.VI.25, § 4, tweede lid, bedoelde termijn.

Bij ontstentenis van een beslissing van de Regering na de aanmaningsbrief bedoeld in artikel D.VI.24, § 4, tweede lid, moet de houder zijn activiteiten staken binnen zes maanden na de beslissing tot stilzwijgende weigering bedoeld in artikel D.VI.25.

Art. D.XII.13. § 1. Voor activiteiten die de exploitatie inhouden van een diepe geothermische neerslag en/of een geologisch reservoir voor de opslag van warmte en koude, toegelaten krachtens een milieuvergunning of een stedenbouwkundige vergunning of een globale vergunning, of een gelijkaardige vergunning in de Duitstalige Gemeenschap, of een andere vereiste vergunning dan de exclusieve vergunningen waarnaar in dit Wetboek wordt verwezen, of die daadwerkelijk worden uitgeoefend op de datum van inwerkingtreding van dit Wetboek zonder over voornoemde vergunningen te moeten beschikken, dient de exploitant binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit Wetboek bij de Administratie een vereenvoudigde aanvraag voor een exclusieve vergunning in.

Indien de in lid 1 bedoelde houder deze verplichtingen niet nakomt, kan de houder van de vergunning of de persoon die de activiteit verricht geen aanspraak maken op een exclusiviteitsgarantie om de exploratieactiviteiten op de betrokken locatie voort te zetten. § 2. De regering legt de modaliteiten vast voor het indienen van een vereenvoudigde aanvraag voor een exclusieve vergunning. § 3. In afwijking van de artikelen D.VI.12 en D.VI.13 verleent de Regering een exclusieve vergunning voor een periode van 3 jaar, met een cirkelvormige omtrek en een straal van 1,5 km, gecentreerd rond elk boorput dat actief is op de datum van inwerkingtreding van dit Wetboek. § 4. De exploitant heeft een periode van 3 jaar vanaf de datum van afgifte van de vergunning om te voldoen aan de bepalingen van Titels V en VII van Deel VI, en Delen VIII, IX en X. Indien de exploitant de in lid 1 bedoelde bepalingen niet naleeft, kan de vergunninghouder of de persoon die de activiteit verricht geen aanspraak maken op een garantie van exclusieve rechten om de activiteiten op de betrokken locatie voort te zetten..

Bijlage 1 - Criteria voor het karakteriseren en beoordelen van het potentiële kooldioxideopslagcomplex en het omliggende gebied De karakterisering en beoordeling van het potentiële opslagcomplex en het omliggende gebied wordt overeenkomstig de op het moment van de beoordeling bestaande beste praktijken en met gebruikmaking van de volgende criteria uitgevoerd in drie fasen. Afwijkingen van één of meerdere van die criteria kunnen door de Regering worden toegestaan op voorwaarde dat de exploitant heeft aangetoond dat niet wordt geraakt aan het vermogen van de karakterisering en beoordeling.

Fase 1 : Verzameling van gegevens Er moeten voldoende gegevens worden verzameld om een volumetrisch en statisch driedimensionaal (3-D) model voor de opslaglocatie en het opslagcomplex uit te werken, met inbegrip van de afdichtende laag en het omliggende gebied, inclusief de hydraulisch verbonden gebieden.

Deze gegevens omvatten minimaal de volgende intrinsieke kenmerken met betrekking tot het opslagcomplex: a) geologie en geofysica;b) hydrogeologie (met name de aanwezigheid van voor consumptie bestemd grondwater) c) reservoir engineering (inclusief volumetrische berekeningen van het volume van de porie voor CO2 injectie en uiteindelijke opslagcapaciteit);d) geochemie (oplossnelheid, mineraliseringssnelheid);e) geomechanica (permeabiliteit, breukspanning);f) seismiciteit;g) aanwezigheid van natuurlijke en door de mens veroorzaakte migratiewegen, met inbegrip van bronnen en boorgaten die kunnen leiden tot lekkage, en de toestand van deze migratiewegen. De volgende kenmerken van de complexe omgeving dienen te worden gedocumenteerd: a) gebieden rondom het opslagcomplex die waarschijnlijk zullen worden beïnvloed door de opslag van CO2 in de opslaglocatie;b) bevolkingsspreiding in de regio onder de opslaglocatie;c) nabijheid van waardevolle natuurlijke rijkdommen;d) activiteiten in de omgeving van het opslagcomplex en mogelijke interactie met deze activiteiten (bv.exploratie, productie en opslag van koolwaterstoffen, geothermisch gebruik van waterhoudende grondlagen en gebruik van ondergrondse waterreserves); e) nabijheid van de voor opslag in overweging genomen potentiële CO2-bronnen (inclusief raming van de totale potentiële massa van CO2 die economisch beschikbaar is voor opslag) en van adequate vervoersnetwerken. Fase 2 : Opbouw van het driedimensionaal statisch geologisch model Met behulp van de in stap 1 verzamelde gegevens wordt met behulp van computersimulatoren een statisch driedimensionaal geologisch model of een reeks modellen van het voorgestelde opslagcomplex gebouwd, inclusief de deklaag en gebieden waar vloeistoffen waarschijnlijk hydraulisch met elkaar zullen communiceren. Met die statische geologische modellen wordt een opslagcomplex gekarakteriseerd in termen van: a) de geologische structuur van de fysische insluiting;b) geomechanische en geochemische eigenschappen en stromingseigenschappen van het reservoir, de bovenliggende lagen (deklaag, ondoordringbare formaties, poreuze en permeabele horizonten) en de omliggende formaties;c) karakterisering van het breukensysteem en mogelijke aanwezigheid van door de mens gemaakte doorgangen;d) oppervlakte en hoogte van het opslagcomplex ; e) volume van holtes (inclusief porositeitsverdeling);; f) verdeling van vloeistoffen in de referentiesituatie;g) andere relevante kenmerken. De onzekerheid op het gebied van de afzonderlijke parameters die worden gebruikt om het model te ontwerpen, wordt ingeschat door voor elke parameter een reeks scenario's uit te werken en de desbetreffende betrouwbaarheidsgrenzen te berekenen. Ook de onzekerheid op het gebied van het model als geheel moet worden ingeschat.

Fase 3 : Karakterisering van het dynamisch opslaggedrag, karakterisering van de gevoeligheid, risicobeoordeling De karakterisering en de beoordeling worden gebaseerd op een dynamische modellering, die een reeks timestep-simulaties van CO2-injecties in de opslaglocatie omvat en waarbij gebruik wordt gemaakt van het statische geologische model voor de in de tweede fase ontworpen computersimulatie van het opslagcomplex.

Fase 3.1 : Karakterisering van dynamisch gedrag in opslag. Ten minste de volgende factoren worden in aanmerking genomen: a) mogelijke injectiesnelheden en CO2-stromingskenmerken;b) efficiëntie van gekoppelde procesmodellering (de manier waarop de verschillende effecten die door de simulator(en) worden gereproduceerd op elkaar inwerken);c) reactieve processen (de manier waarop de reacties van geïnjecteerd CO2 met in situ mineralen in het model zijn opgenomen);d) gebruikte reservoirsimulator (er kunnen meerdere simulaties nodig zijn om bepaalde waarnemingen te valideren);e) korte- en langetermijnsimulaties (om het lot van CO2 en het gedrag van het reservoir over eeuwen en millennia te bepalen, evenals de snelheid waarmee CO2 oplost in water).De dynamische modellering moet een inzicht geven in : a) druk en temperatuur van de opslagformatie afgezet tegen de injectiesnelheid en de in de tijd geaccumuleerde injectiehoeveelheid;b) oppervlakte en hoogte van de CO2-pluim vs.tijd; c) aard van de CO2-stroom in het reservoir, inclusief fasegedrag ;d) CO2-insluitingsmechanismen en -snelheden (inclusief lekkagepunten en laterale en verticale afdichtingen);e) omliggende opslagformaties in het geheel van het opslagcomplex;f) opslagcapaciteit en drukgradiënten in de opslaglocatie;g) het risico van breuken in de opslagformaties en het dekgesteente;h) het risico dat CO2 in de afdichtende laag binnendringt;i) het risico van lekkage uit de opslaglocatie (bijvoorbeeld via verlaten of niet goed afgesloten putten) j) de migratiesnelheid;k) afdichtingssnelheden bij barsten;l) wijzigingen van de chemische fluïdasamenstelling in formatie(s) en daaruit voortkomende reacties (bv.wijziging van de pH, vorming van mineralen) en integratie van reactieve modellering om de effecten in te schatten; m) verplaatsing van fluïda in de opslagformatie;n) toegenomen seismische activiteit en landhoogte aan de oppervlakte. Fase 3.2 : Karakterisering van gevoeligheid Er moeten meerdere simulaties worden uitgevoerd ter bepaling van de gevoeligheid van de simulaties aan aannamen voor specifieke parameters. Daarbij worden de parameters in het statische geologische model van de opslaglocatie gewijzigd, alsook de snelheidsaannamen en de aannamen bij de dynamische modellering. Bij de risicobeoordeling wordt rekening gehouden met elke betekenisvolle gevoeligheid.

Fase 3.3 : Risicobeoordeling De risicobeoordeling omvat de volgende onderdelen: 3.3.1. Karakterisering van de gevaren De karakterisering van de gevaren gebeurt op grond van een inschatting van het lekkagerisico voor het opslagcomplex, als bepaald via de hierboven beschreven dynamische modellering en karakterisering van de veiligheid. Daarbij wordt onder meer gekeken naar : a) potentiële migratiewegen ;b) de mogelijke omvang van lekkage uit de geïdentificeerde lekkagepaden (stroomsnelheden);c) kritische parameters die het lekkagepotentieel beïnvloeden (bv. maximale reservoirdruk, maximale injectiesnelheid, temperatuur, gevoeligheid aan de verschillende aannamen in het statische geologische model, bij wijze van voorbeeld); d) de secundaire effecten van CO2-opslag, in het bijzonder de verplaatsing van vloeistoffen in formaties en nieuwe stoffen die ontstaan door CO2-opslag;; e) andere factoren die een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid of het milieu (bij wijze van voorbeeld fysieke structuren in verband met het project). De karakterisering van de gevaren verloopt voor de volledige reeks potentiële bedrijfsomstandigheden waarbij de veiligheid van het opslagcomplex wordt getest. 3.3.2. Beoordeling van de blootstelling - gebaseerd op de kenmerken van het milieu en de spreiding en de activiteiten van de menselijke bevolking boven het opslagcomplex, en het potentiële en toekomstige gedrag van CO2-lekken via de in fase 3.3.1 geïdentificeerde potentiële migratiewegen. 3.3.3. Beoordeling van de effecten op basis van de gevoeligheid van bepaalde soorten, gemeenschappen of habitats voor de in stap 3.3.1 onderzochte potentiële lekkage. Waar van toepassing moet rekening worden gehouden met de effecten van blootstelling aan hoge concentraties CO2 in de biosfeer (inclusief bodems, mariene sedimenten en benthische wateren (asfyxie, hypercapnie) en verlaagde pH in deze omgevingen als gevolg van lekkage van CO2). De beoordeling heeft ook betrekking op de effecten van andere stoffen die aanwezig kunnen zijn in ontsnappende CO2 -stromen (onzuiverheden die aanwezig zijn in de injectiestroom of nieuwe stoffen die ontstaan door de opslag van CO2).

Deze effecten worden nader bekeken op diverse schalen van ruimte en tijd en er wordt gekeken naar de onderscheiden grootteordes van lekkage-incidenten. 3.3.4. Karakterisering van de risico's - Dit omvat een beoordeling van de veiligheid en integriteit van de locatie op korte en lange termijn, met inbegrip van een beoordeling van het lekkagerisico onder de voorgestelde exploitatieomstandigheden en de effecten op milieu en volksgezondheid in het worstcasescenario. De karakterisering van de risico's wordt uitgevoerd op basis van de karakterisering van de gevaren en de beoordeling van de blootstelling en de effecten. Zij omvat een beoordeling van de bronnen van onzekerheid die tijdens de karakteriseringsfases en de beoordeling van de opslaglocatie zijn vastgesteld en, indien haalbaar, een beschrijving van de mogelijkheden om de onzekerheid te verminderen.

Bijlage 2 - Criteria voor het opstellen en actualiseren van het monitoringsplan en voor de monitoring van de geologische opslaglocatie voor kooldioxide na afsluiting 1. Vaststelling en actualisering van het monitoringsplan Het in artikel D.XI.23, § 2, bedoelde monitoringsplan wordt vastgesteld overeenkomstig de in fase 3 van bijlage 1 uitgevoerde risicoanalysebeoordeling, en geactualiseerd teneinde te voldoen aan de monitoringseisen van artikel D.XI.23, § 1, met gebruikmaking van de volgende criteria : 1.1. Vaststelling van het plan Het monitoringsplan bevat nadere gegevens betreffende de monitoring die moet gebeuren in de voornaamste fasen van het project, inclusief de monitoring in de voorbereidingsperiode, de exploitatieperiode en de periode na afsluiting. In elke fase worden de volgende elementen gespecificeerd : a) de gemonitorde parameters ;b) de gebruikte monitoringstechnologie en een rechtvaardiging voor de keuze van die technieken;c) monitoringlocaties en rechtvaardiging voor ruimtelijke bemonstering;d) de toepassingsfrequentie en rechtvaardiging voor tijdbemonstering. De te monitoren parameters worden zo gekozen dat zij de monitoringsdoeleinden dienen. Het monitoringsplan moet echter in ieder geval de continue of periodieke monitoring omvatten van de volgende items : e) de vluchtige emissie van CO2 aan de injectiefaciliteit;f) de volumetrische CO2-stroom in de injectieboorputten;g) de CO2-druk en -temperatuur in de injectieboorputten (om de massastroom te bepalen);h) de chemische analyse van het geïnjecteerde materiaal;i) reservoirtemperatuur en -druk (om het gedrag en de fasetoestand van CO2 te bepalen). De keuze van de monitoringstechnologie wordt gebaseerd op de beste praktijken die op het tijdstip van ontwerp beschikbaar zijn. De volgende opties worden overwogen en waar nodig toegepast; j) technieken voor het detecteren van de aanwezigheid, locatie en migratiewegen van CO2 in ondergrondse formaties en aan de oppervlakte; k) technieken die informatie verschaffen over het druk-volumegedrag en de verticale en horizontale verspreiding van de CO2 -diffusiezone om de 3D numerieke simulatie aan te passen aan de 3D geologische modellen van de opslagformatie ontworpen overeenkomstig artikel D.XI.3 en bijlage 1; l) technieken die een brede zonale spreiding mogelijk maken teneinde informatie te verzamelen over eventueel vroeger over het hoofd geziene potentiële migratiewegen in het geheel van het gebied van het opslagcomplex en de omgeving daarvan, in het geval van significante onregelmatigheden of de migratie van CO2 uit het opslagcomplex. 1.2. Actualisering van het plan De bij de monitoring verzamelde gegevens worden bijeengebracht en geïnterpreteerd. De resultaten van de waarnemingen worden vergeleken met het gedrag dat werd voorspeld in de dynamische simulatie van het 3-D-druk-volume- en saturatiegedrag, uitgevoerd in de context van de karakterisering van de veiligheid overeenkomstig artikel 4 en bijlage I, fase 3.

Als er een significant verschil is tussen het waargenomen gedrag en het voorspelde gedrag, wordt het 3D-model opnieuw gekalibreerd om het waargenomen gedrag weer te geven. De herijking is gebaseerd op waarnemingen die zijn gedaan op basis van het monitoringplan en op aanvullende gegevens die zijn verkregen om de betrouwbaarheid van de aannames voor de herijking te verbeteren.

Fase 2 en 3 van bijlage 1 worden herhaald met gebruikmaking van het (de) herijkte 3-D-model(len) teneinde nieuwe gevarenscenario's en fluxen te genereren en de risicobeoordeling te herzien en te actualiseren.

Wanneer nieuwe CO2-bronnen, migratiewegen en fluxen of waargenomen aanzienlijke afwijkingen van eerdere beoordelingen worden vastgesteld als resultaat van de verwerking van waarnemingen en de herijking van modellen, wordt het monitoringsplan dienovereenkomstig geactualiseerd. 2. Monitoring in de periode na afsluiting De monitoring in de periode na afsluiting wordt gebaseerd op de informatie die is ingezameld en in een model gegoten tijdens de tenuitvoerlegging van het monitoringsplan als bedoeld in artikel D.XI.23, § 2, en hierboven in punt 1.2 van deze bijlage. De monitoring in de periode na afsluiting wordt vooral gebruikt om de informatie te verkrijgen die nodig is krachtens artikel D.XI.28, § 1.

HOOFDSTUK 2. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen Afdeling I. - Wijzigingsbepalingen Onderafdeling 1. - Gerechtelijk Wetboek

Art. 2 - In artikel 591 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij het decreet van 10 juli 2013, wordt punt 10° opgeheven.

Onderafdeling 2. - Burgerlijk Wetboek - Pachtwet

Art. 3 - In artikel 6, § 3, van afdeling 3 ("Regels betreffende de pacht in het bijzonder") van boek 3, titel 8, hoofdstuk 2, van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij de wet van 7 november 1988 en gewijzigd bij het decreet van 10 juli 2013, worden de woorden "overeenkomstig artikel 22 van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide" vervangen door de woorden "overeenkomstig artikel D.XI.21 van het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen".

Onderafdeling 3. - Wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op het natuurbehoud

Art. 4 - In artikel 1bis, 28°, van de wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op het natuurbehoud, ingevoegd bij het decreet van 6 december 2001, worden de punten c. en e. opgeheven.

Onderafdeling 4. - Decreet van 7 juli 1988 op de mijnen

Art. 5 - De artikelen 1 tot en met 4, 6 en 7, 9 tot en met 12, 13, gewijzigd bij het besluit van 31 mei 2007, 15 en 16, 24 tot en met 35, 36, gewijzigd bij het decreet van 20 juli 2016, 37 tot en met 46, 47, gewijzigd bij het besluit van 1 maart 2018, 48 tot en met 56, 61, vervangen bij het decreet van 5 juni 2008, 63, vervangen bij het decreet van 5 juni 2008, 65, 67 tot en met 73, van het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen worden opgeheven.

Onderafdeling 5. - Decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning

Art. 6 - In artikel 13 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij de decreten van 10 juli 2013 en 20 juli 2016, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: In afwijking van het eerste lid is de technisch ambtenaar bevoegd om kennis te nemen van de aangiften en de aanvragen om milieuvergunning voor 1° mobiele inrichtingen;2° voor inrichtingen gelegen op het grondgebied van verschillende gemeenten;3° voor alle inrichtingen die een voorziening voor het beheer van mijnbouwafval vormt, zoals gedefinieerd door de Regering 4° voor activiteiten en installaties met betrekking tot de uitvoering van een exclusieve vergunning voor de exploratie of exploitatie van ondergrondse rijkdommen;5° voor installaties voor de afvang en de geologische opslag van kooldioxide (CO2), evenals boorinstallaties en putuitrustingen voor exploratie en injectie met het oog op de geologische opslag van CO2;6° voor de aanvragen voor een milieuvergunning die betrekking hebben op niet-belangrijke wijzigingen van de in het vierde lid bedoelde vergunningen die door de Regering worden afgegeven.".

Art. 7 - In artikel 50, § 1, van hetzelfde decreet, laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 1 oktober 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° lid 3 wordt vervangen door wat volgt: "De vergunning voor activiteiten en installaties met betrekking tot exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen als bedoeld in het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen) worden afgegeven voor een periode die duurt tot het verstrijken van de exclusieve vergunning waarop ze betrekking heeft."; 2° het wordt aangevuld met een lid 4, luidend als volgt: "Milieuvergunningen voor activiteiten en installaties die nodig zijn voor het nazorgbeheer waarin is voorzien in exclusieve vergunningen voor de exploratie en exploitatie van ondergrondse rijkdommen als bedoeld in het Wetboek van het beheer van ondergrondse rijkdommen kunnen worden afgegeven na de vervaldatum van de exclusieve vergunning, maar niet langer dan twintig jaar.".

Art. 8 - In artikel 81, § 2, derde lid, van hetzelfde decreet, laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 2 mei 2019, worden de woorden "alsook elke inrichting die een installatie voor het beheer van afval van winningsindustrieën vormt, zoals bepaald door de Regering en alle installaties en activiteiten nodig of nuttig voor het opsporen en het uitbaten van de ondergrondse rijkdommen met inbegrip van de putten, galerijen, ondergrondse verbindingswegen en winningsputten" vervangen door de woorden "alsook elke inrichting die een installatie vormt die nodig is in het kader van een exclusieve exploratie- of exploitatievergunning voor ondergrondse rijkdommen als bedoeld in het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen en de installaties voor het beheer van afval van winningsindustrieën zoals bepaald door de Regering".

Onderafdeling 6. - Boek I van het Milieuwetboek

Art. 9 - In artikel D.29-1, van Boek 1, van het Milieuwetboek, ingevoegd bij het decreet van 31 mei 2007 en laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 22 november 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 3 wordt aangevuld met een punt 9°, luidend als volgt: "9° de exclusieve exploratie- en exploitatievergunningen voor ondergrondse rijkdommen bedoeld in het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen."; 2° paragraaf 4, a., wordt aangevuld met een punt 11°, luidend als volgt: "11° de beslissingen met betrekking tot de classificatie van historische terrils zoals bepaald in artikel D.VI.8 van het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen;"; 3° paragraaf 4, a., wordt aangevuld met een punt 12°, luidend als volgt: "12° verklaringen van openbaar belang voor de vestiging van installaties of werken voor de exploitatie van de ondergrondse rijkdommen zoals bepaald in artikel D.VII.2 van het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen;"; 4° in paragraaf 4, b., worden de punten 2° en 4° opgeheven ; 5° paragraaf 4, b., wordt aangevuld met een punt 9°, luidend als volgt: "9° het verlenen van rechten om andermans grond in gebruik te nemen en te gebruiken zoals bepaald in het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen. "; 6° in paragraaf 4, b., 7°, worden de woorden "in de artikelen 2, 11°, en 5, § 1, tweede lid, van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide" vervangen door de woorden "in het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen".

Art. 10 - In artikel D.46, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt een punt 6° ingevoegd, luidend als volgt: "6° een strategisch plan voor het beheer van de ondergrondse rijkdommen zoals bedoeld in het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen. ".

Art. 11 - In artikel D.49 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij het decreet van 31 mei 2007 en laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 1 maart 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt c.wordt opgeheven; 2° punt f.worden de woorden "decreet van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide" vervangen door de woorden "Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen".

Art. 12 - In artikel D.138, eerst lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 24 november 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 6° wordt vervangen als volgt: "6° Boek 3 van het Milieuwetboek dat het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen inhoudt;2° 13° wordt opgeheven.

Art. 13 - In bijlage 1, punt 12, bij hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij het decreet van 22 november 2007, gewijzigd bij het decreet van 10 juli 2013, worden de woorden "decreet van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide" vervangen door de woorden "Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen".

Onderafdeling 7. - Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt

Art. 14 - In artikel D.170, 8°, gewijzigd bij het decreet van 10 juli 2013, van Boek 2 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, worden de woorden "overeenkomstig het decreet van 10 juli 2013 van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide of buiten de werkingssfeer van dat decreet krachtens artikel 2, § 2, ervan" vervangen door de woorden "overeenkomstig het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen of buiten de werkingssfeer van dat Wetboek krachtens artikel D.VI.11 ervan ".

Onderafdeling 8. - Decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviesverlenende functie

Art. 15 - Artikel 1, 3°, van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviesverlenende functie, vervangen bij het decreet van 16 februari 2017, wordt aangevuld door wat volgt: "u. "Conseil du sous-sol"; v. Wetenschappelijk Comité ingesteld bij of krachtens het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen.".

Art. 16 - In artikel 2/4, § 1, 5°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 16 februari 2017, worden de woorden "het decreet van 9 mei 1985 betreffende de ontsluiting van de steenbergen" vervangen door de woorden "het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen".

Onderafdeling 9. - Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling

Art. 17 - In artikel D.IV.106 van hetzelfde Wetboek wordt het eerste lid vervangen als volgt: "De stedenbouwkundige vergunning wordt toegekend door de gemachtigd ambtenaar wanneer het handelingen en werken betreft met betrekking tot activiteiten en installaties die nodig zijn voor de exploratie en exploitatie van de ondergrondse rijkdommen bedoeld in artikel D.I.1, § 2, eerste lid, 1° tot 4°, van het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen".

Art. 18 - In artikel D.IV.4 van hetzelfde Wetboek, eerste lid, wordt een punt 17° ingevoegd, luidend als volgt: "17° een veiligheidsvoorziening voor een uitgang of een beveiligde mijnschacht bedekken of wijzigen .

Afdeling 2. - Opheffingsbepalingen

Art. 19 - De wetten op de mijnen, groeven en graverijen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 15 september 1919, laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2002, worden opgeheven voor het Waalse Gewest.

Art. 20 - Het koninklijk besluit nr. 83 van 28 november 1939 betreffende het opsporen en het ontginnen van bitumineuze gesteenten, van petroleum en van brandbare gassenbrandstoffen, bevestigd door de wet van 16 juni 1947, gewijzigd bij het decreet van 19 februari 1998, wordt opgeheven voor het Waals Gewest.

Art. 21 - Het koninklijk besluit nr. 84 van 28 november 1939 houdende de verplichting de ondergrondonderzoekingen te verklaren, bevestigd door de wet van 16 juni 1947, wordt opgeheven voor het Waalse Gewest.

Art. 22 - Artikel 3 van het decreet van het Waalse Gewest van 9 mei 1985 betreffende de ontsluiting van de steenbergen, laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 22 november 2018, wordt opgeheven.

Art. 23 - Het decreet van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide wordt opgeheven Afdeling 3. - Slotbepalingen

Art. 24 - § 1. De Regering kan de verwijzingen in de bepalingen van de wetten en decreten die niet door de artikelen 19 tot 23 worden opgeheven, wijzigen om ze in overeenstemming te brengen met de nummering van Boek 3 van het Milieuwetboek. § 2. De Regering kan de verwijzingen naar de bij de artikelen 19 tot en met 23 opgeheven bepalingen die voorkomen in de bepalingen van de decreten tot wijziging of opheffing van de bij de artikelen 19 tot en met 23 opgeheven bepalingen en die niet in werking zijn getreden op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit decreet, wijzigen.

De Regering kan ook de overgangsbepalingen met betrekking tot deze wijzigingen of intrekkingen aanpassen, coördineren of harmoniseren, zonder evenwel de betekenis of de draagwijdte ervan te kunnen wijzigen. § 3. De Regering kan de verwijzingen naar de bepalingen van de wetten en decreten in de bepalingen van het decreetgevend deel van Boek 3 van het Milieuwetboek die op het ogenblik van de aanneming of de inwerkingtreding van dit decreet nog niet in werking zijn getreden, wijzigen.

Art. 25 - Dit decreet treedt in werking op de datum die de Regering bepaalt, en uiterlijk op 1 juli 2024.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Namen, 14 maart 2024.

De Minister-President, E. DI RUPO De Vice-Minister-President en Minister van Economie, Buitenlandse Handel, Onderzoek, Innovatie, Digitale Technologieën, Ruimtelijke Ordening, Landbouw, het "IFAPME", en de Vaardigheidscentra, W. BORSUS De Vice-Minister-President en Minister van Klimaat, Energie, Mobiliteit en Infrastructuren, Ph. HENRY De Vice-Minister-President en Minister van Werk, Gezondheid, Sociale Actie en Sociale Economie, Gelijke Kansen en Vrouwenrechten, Ch. MORREALE De Minister van Ambtenarenzaken, Informatica, Administratieve Vereenvoudiging, belast met Kinderbijslag, Toerisme, Erfgoed en Verkeersveiligheid, V. DE BUE De Minister van Huisvesting, Plaatselijke Besturen en Stedenbeleid, Ch. COLLIGNON De Minister van Begroting en Financiën, Luchthavens en Sportinfrastructuren, A. DOLIMONT De Minister van Leefmilieu, Natuur, Bossen, Landelijke Aangelegenheden en Dierenwelzijn, C. TELLIER _______ Nota (1) Zitting 2023-2024. Stukken van het Waals Parlement 1510 (2023-2024) Nrs. 1ter tot 9.

Volledig verslag, plenaire zitting van 13 maart 2024 Bespreking.

Stemming.


^