gepubliceerd op 25 februari 1999
Decreet betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten
4 JANUARI 1999. - Decreet betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten (1)
De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.§ 1. Dit decreet is van toepassing op : 1° de leden van het onderwijspersoneel die hun ambt uitoefenen in de inrichtingen voor gewoon en buitengewoon kleuter-, lager, basis- en secundair onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap;2° de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de bij 1° bedoelde inrichtingen. § 2. In afwijking van paragraaf 1, 1°, is dit decreet niet van toepassing op: 1° de ambten die behoren tot een van de volgende categorieën: sociaal, psychologisch, administratief personeel, meesters-, vak- en dienstpersoneel;2° de ambten uitgeoefend in de schoolinrichtingen voor sociale promotie. In afwijking van paragraaf 1, 2°, is dit decreet niet van toepassing op : 1° de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de bij lid 1, 2° bedoelde inrichtingen;2° de inspecteurs godsdienst. § 3. De volgende bepalingen van dit decreet zijn van toepassing op de gesubsidieerde personeelsleden van de schoolinrichtingen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap : 1° hoofdstuk II alsook de artikelen 43, 44 en 45;2° artikel 8, lid 2;3° de artikelen 17, 19, 23, 24, 25, 26 en 27, voor zover zij verband houden met de bij artikel 8, lid 2 bedoelde ambten.
Art. 2.Het gebruik in dit decreet van de mannelijke benamingen voor de verschillende titels en ambten is gemeenslachtig, om de leesbaarheid van de tekst te vergemakkelijken, ongeacht de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, graad of titel. HOOFDSTUK II. - De selectieambten en de bevorderingsambten die de leden van het onderwijzend personeel mogen uitoefenen in het gewoon en buitengewoon kleuter-, lager, basis- en secundair onderwijs
Art. 3.De bevorderingsambten die de leden van het onderwijzend personeel mogen uitoefenen in het kleuter-, lager of basisonderwijs zijn die van directeur van een kleuterschool, directeur van een lagere school en directeur van een basisschool.
Art. 4.De bevorderingsambten die de leden van het onderwijzend personeel mogen uitoefenen in het secundair onderwijs zijn de volgende : 1° directeur van het lager secundair onderwijs;2° studieprefect of directeur;3° werkplaatsleider;4° directeur van een technisch en pedagogisch centrum;5° directeur van een centrum voor zelfvorming en voortgezette vorming.
Art. 5.De selectieambten die de leden van het onderwijzend personeel mogen uitoefenen in het secundair onderwijs zijn de volgende : 1° onderdirecteur in het lager secundair onderwijs;2° provisor of onderdirecteur;3° werkmeester;4° werkmeester van een technisch en pedagogisch centrum.
Art. 6.In de inrichtingen waar noch de 3e graad van het secundair onderwijs noch het 5e en 6e studiejaar van het secundair onderwijs van het type 2 wordt georganiseerd, is het bevorderingsambt het ambt van directeur van het lager secundair onderwijs.
In de inrichtingen waar noch de 3e graad van het secundair onderwijs noch het 5e en 6e studiejaar van het secundair onderwijs van het type 2 wordt georganiseerd, is het selectieambt het ambt van onderdirecteur van het lager secundair onderwijs.
Art. 7.De Regering bepaalt de weddeschalen verbonden aan elk selectieambt en elk bevorderingsambt met naleving van de volgende regels : 1. Bij gelijke anciënniteit is de bezoldiging van een titularis van een selectieambt ten minste 5 % en ten hoogste 30 % hoger dan de bezoldiging van de titularis van het wervingsambt dat hem toegang heeft verleend tot dit selectieambt;2. Bij gelijke anciënniteit is de bezoldiging van een titularis van een bevorderingsambt ten minste 10 % en ten hoogste 35 % hoger dan de bezoldiging van de titularis van het wervingsambt dat hem toegang heeft verleend tot dit bevorderingsambt;3. Het maximum van de weddeschaal wordt bereikt wanneer men 28 jaar anciënniteit telt in de schalen van de leeftijdsklasse 21 jaar, wanneer men 27 jaar anciënniteit telt in de schalen van de leeftijdsklasse 22 jaar, wanneer men 26 jaar anciënniteit telt in de schalen van de leeftijdsklasse 23 jaar, wanneer men 25 jaar anciënniteit telt in de schalen van de leeftijdsklasse 24 jaar;4. Tussen het minimum van een schaal van een selectieambt of een bevorderingsambt en haar maximum is het verschil ten minste 50 % en ten hoogste 75 %. De Regering kent aan de studieprefecten of directeurs, werkplaatsleiders, provisors of onderdirecteurs en werkmeesters bedoeld bij de artikelen 4 en 5 weddeschalen toe die verschillen naargelang enerzijds van het niveau van het secundair onderwijs waarop de betrokken personeelsleden als vast benoemden het wervingsambt hebben uitgeoefend dat hen heeft toegelaten rechtstreeks of onrechtstreeks toegang te hebben tot het selectieambt of het bevorderingsambt, anderzijds van hun bekwaamheidsbewijs.
De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de inspectiediensten. HOOFDSTUK III. - De ambten die toegang geven tot de selectieambten en de bevorderingsambten die de leden van het onderwijzend personeel of van het opvoedend hulppersoneel mogen uitoefenen in het gewoon en buitengewoon kleuter-, lager, basis- en secundair onderwijs van de Franse Gemeenschap alsook bepaalde voorwaarden die vereist zijn om erin benoemd te worden
Art. 8.Ieder lid van het onderwijzend personeel of van het opvoedend hulppersoneel dat vast benoemd is in het onderwijs van de Franse Gemeenschap in een ambt dat toegang geeft tot een selectieambt of een bevorderingsambt, houder van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het ambt waarvoor hij benoemd is alsook van het specifieke bekwaamheidsbewijs wanneer dit vereist is voor het selectieambt of het bevorderingsambt waarvan sprake, kan in dat ambt benoemd worden onder de volgende voorwaarden : 1° een ambt met volledige dagtaak uitoefenen in het onderwijs van de Franse Gemeenschap of een ambt waarin ten minste de twee derde van het minimum aantal uren zijn begrepen vereist om een ambt met volledige dagtaak te vormen;2° de door de Regering bepaalde dienst- en ambtsanciënniteit tellen ; de vereiste anciënniteit mag niet langer dan tien jaar zijn; 3° geen tuchtstraf opgelopen hebben tijdens de vorige vijf jaar;4° ten minste de vermelding « goed » hebben gekregen op de laatste beoordelingsstaat;5° ten minste de vermelding « goed » hebben gekregen op het laatste inspectieverslag;6° titularis zijn van het brevet dat verband houdt met het te begeven ambt. Voor de ambten van inspecteur kunstvakken in de inrichtingen voor kunstonderwijs, alsook voor de ambten van inspecteur technische vakken en beroepspraktijk, kunnen de kandidaten die een ambt met volledige dagtaak uitoefenen of een ambt dat ten minste de 2/3 van het minimum aantal uren bedraagt om een ambt met volledige dagtaak in het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap te vormen, eveneens toegelaten worden voor zover zij aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° in vast verband benoemd of in dienst genomen zijn in het ambt dat toegang geeft tot het bevorderingsambt en in dat ambt de dienst- en de ambtsanciënniteit tellen door de Regering bepaald;de vereiste anciënniteit mag niet langer dan tien jaar zijn; 2° houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het ambt waarin zij benoemd zijn;3° titularis zijn van het brevet dat verband houdt met het te begeven ambt.
Art. 9.Om benoemd te worden in het bevorderingsambt van directeur van een kleuterschool in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, moeten de personeelsleden benoemd zijn in het wervingsambt van kleuteronderwijzer en houder zijn van het diploma van kleuteronderwijzer.
Om benoemd te worden in het bevorderingsambt van directeur van een lagere school in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, moeten de personeelsleden benoemd zijn in het wervingsambt van onderwijzer, leermeester zedenleer, leermeester bijzondere vakken of leermeester tweede taal en houder zijn van het diploma van onderwijzer.
Om benoemd te worden in het bevorderingsambt van directeur van een basisschool in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, moeten de personeelsleden benoemd zijn in het wervingsambt van kleuteronderwijzer, onderwijzer, leermeester zedenleer, leermeester bijzondere vakken of leermeester tweede taal en houder zijn van het diploma van kleuteronderwijzer of van het diploma van onderwijzer.
Art. 10.Om benoemd te worden in het selectieambt van werkmeester in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, moeten de personeelsleden : 1° benoemd zijn in het wervingsambt van leraar technische vakken, leraar beroepspraktijk, leraar technische vakken en beroepspraktijk ofwel in het secundair onderwijs van de lagere graad, ofwel in het secundair onderwijs van de hogere graad;ofwel in de ene en de andere graad; 2° houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor dit wervingsambt;wanneer dit bekwaamheidsbewijs geen bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau is, is een bijkomend bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau vereist; dat bekwaamheidsbewijs wordt door de Regering bepaald.
De personeelsleden benoemd in de wervingsambten van coördinator in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming of van begeleider in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming, titularissen van een bekwaamheidsbewijs dat toegang geeft tot een ambt van leraar beroepspraktijk of van leraar technische vakken en beroepspraktijk, kunnen eveneens benoemd worden in het ambt van werkmeester wanneer dit bekwaamheidsbewijs een bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau is.
Art. 11.Om benoemd te worden in het bevorderingsambt van werkplaatsleider in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, moeten de personeelsleden : 1° benoemd zijn in het selectieambt van werkmeester of in een van de wervingsambten van leraar technische vakken, leraar beroepspraktijk, leraar technische vakken en beroepspraktijk ofwel in het secundair onderwijs van de lagere graad, ofwel in het secundair onderwijs van de hogere graad, ofwel in de ene en de andere graad.2° houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor dit wervingsambt;wanneer dat bekwaamheidsbewijs geen bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau is, kan het personeelslid slechts toegang hebben tot het ambt van werkplaatsleider indien het als vastbenoemde of tijdelijke gedurende drie volledige schooljaren het ambt met volledige dagtaak van werkmeester heeft uitgeoefend en indien het houder is van het/de bekwaamheidsbewijs(zen) vereist voor dit ambt.
Art. 12.Om benoemd te worden in het selectieambt van provisor of onderdirecteur in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, moeten de personeelsleden : 1° benoemd zijn ofwel in het ambt van leraar oude talen, van werkplaatsleider, van werkmeester, van coördinator in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming, ofwel in het ambt van onderdirecteur in het secundair onderwijs van de lagere graad, ofwel in het ambt van leraar algemene vakken, leraar zedenleer, leraar psychologie, pedagogie en methodologie, leraar bijzondere vakken, leraar technische vakken, leraar beroepspraktijk, leraar technische vakken en beroepspraktijk, begeleider in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming, zij het in het secundair onderwijs van de lagere graad of in het secundair onderwijs van de hogere graad, of in de ene en de andere graad.2° houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het in 1° bedoelde ambt;3° houder zijn van een bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau.
Art. 13.Om benoemd te worden in het bevorderingsambt van studieprefect of directeur in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, moeten de personeelsleden : 1° benoemd zijn ofwel in het ambt van leraar oude talen, van provisor of onderdirecteur, van directeur in het lager secundair onderwijs, van werkplaatsleider, van werkmeester, van coördinator in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming, ofwel in het ambt van leraar algemene vakken, leraar zedenleer, leraar psychologie, pedagogie en methodologie, leraar bijzondere vakken, leraar technische vakken, leraar beroepspraktijk, leraar technische vakken en beroepspraktijk, begeleider in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming, in het secundair onderwijs van de hogere graad;2° houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het in 1° bedoelde ambt;3° houder zijn van een bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau van de derde graad. De houders van het bekwaamheidsbewijs van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs of van een bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau van de tweede graad, benoemd in het ambt van provisor of van directeur in het lager secundair onderwijs of die tijdelijk een van deze ambten hebben uitgeoefend en die er een ambtsanciënniteit van meer dan 600 dagen hebben opgedaan, gespreid over ten minste 3 schooljaren, kunnen evenwel eveneens benoemd worden in het ambt van studieprefect of directeur.
De ambtsanciënniteit is van belang voor de uitoefening van het ambt van provisor, van onderdirecteur, van onderdirecteur in het lager secundair onderwijs en de tijdelijke uitoefening door de provisor of de onderdirecteur van de hogere ambten respectievelijk van prefect, directeur of directeur van het lager secundair onderwijs.
Art. 14.Om benoemd te worden in het selectieambt van onderdirecteur van het lager secundair onderwijs in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, moeten de personeelsleden : 1° benoemd zijn ofwel in het ambt van leraar algemene vakken, van leraar oude talen, van leraar zedenleer, van leraar bijzondere vakken, van leraar technische vakken, van leraar beroepspraktijk, van leraar technische vakken en beroepspraktijk, van begeleider in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming, in het secundair onderwijs van de lagere graad;2° houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het in 1° bedoelde ambt;3° houder zijn van een bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau.
Art. 15.Om benoemd te worden in het bevorderingsambt van directeur van het lager secundair onderwijs in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, moeten de personeelsleden : 1° benoemd zijn ofwel in het selectieambt van onderdirecteur in het lager secundair onderwijs, ofwel in het ambt van leraar algemene vakken of oude talen, van leraar zedenleer, van leraar bijzondere vakken, van leraar technische vakken, van leraar beroepspraktijk, van leraar technische vakken en beroepspraktijk, van begeleider in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming, in het secundair onderwijs van de lagere graad;2° houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het in 1° bedoelde ambt;3° houder zijn van een bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau van de tweede graad of van een bekwaamheidsbewijs van geaggregeerde van het lager secundair onderwijs.
Art. 16.In de inrichtingen van de Franse Gemeenschap die kwalificatie-onderwijs organiseren in een enkele sector, worden de ambten van werkmeester enkel toegekend aan de rechthebbenden die het overeenstemmende wervingsambt van leraar technische vakken of van leraar beroepspraktijk of van leraar technische vakken en beroepspraktijk in deze sector hebben uitgeoefend.
In de inrichtingen van de Franse Gemeenschap die kwalificatie-onderwijs organiseren in verschillende sectoren, worden de ambten van werkmeester enkel toegekend aan de rechthebbenden die het overeenstemmende wervingsambt van leraar technische vakken of van leraar beroepspraktijk of van leraar technische vakken en beroepspraktijk in een van deze sectoren hebben uitgeoefend, rekening houdend met de relatieve belangrijkheid van deze sectoren in de inrichting.
In afwijking van de leden 1 en 2, worden de reaffectatie en de terugroeping in dienstactiviteit toegepast, ongeacht de sector.
De Regering kan afwijken van de leden 1 en 2 in geval van tekort aan kandidaten die voldoen aan de door deze bepalingen gestelde voorwaarden.
Art. 17.De berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in dit hoofdstuk alsook in de artikelen 27 en 28 wordt verricht volgens de volgende regels : 1° de werkelijke diensten geleverd als tijdelijke en prioritaire tijdelijke, in een ambt met volledige dagtaak, tellen voor een anciënniteit gelijk aan het aantal dagen gerekend vanaf het begin tot het einde van de periode van doorlopende activiteit, met inbegrip van het ontspanningsverlof alsook het winter- en krokusverlof, indien deze in die periode begrepen zijn;dit aantal dagen wordt met 1,2 vermenigvuldigd; 2° de werkelijke diensten geleverd in een andere hoedanigheid dan tijdelijke, in een ambt met volledige dagtaak, worden in kalendermaanden gerekend en de diensten die zich niet over de hele maand strekken worden weggelaten;3° de in aanmerking komende diensten gepresteerd tijdens de maand waarin het personeelslid voor de eerste maal is aangesteld in een andere hoedanigheid dan tijdelijke, worden geacht als tijdelijke gepresteerd te zijn;4° de werkelijke diensten geleverd in een ambt met onvolledige dagtaak die ten minste de helft van het aantal uren bedraagt vereist voor het ambt met volledige dagtaak worden op dezelfde wijze in rekening genomen als de diensten geleverd in een ambt met volledige dagtaak;5° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige dagtaak, dat de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige dagtaak niet bereikt, wordt gehalveerd;6° dertig dagen vormen een maand;7° de duur van de diensten gepresteerd in een of meer ambten met volledige of onvolledige dagtaak die tegelijkertijd werden uitgeoefend, mag nooit de duur van de diensten overschrijden die werden geleverd in een ambt met volledige dagtaak uitgeoefend tijdens diezelfde periode;8° de duur van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid heeft verworven, mag voor een kalenderjaar nooit de twaalf maanden overschrijden. De berekening van de ambtsanciënniteit bedoeld in dit hoofdstuk alsook in de artikelen 25, 27, 28 en 46 wordt verricht volgens de volgende regels : 1° de werkelijke diensten geleverd als tijdelijke in een ambt met volledige dagtaak, tellen voor een anciënniteit die gelijk is aan het aantal dagen gerekend vanaf het begin tot het einde van de gepresteerde diensten, met inbegrip, indien zij in de periode van doorlopende activiteit vervat zijn, van het ontspanningsverlof alsook het winter- en krokusverlof, waarbij dit aantal dagen met 1,2 wordt vermenigvuldigd;2° de werkelijke diensten geleverd in een andere hoedanigheid dan tijdelijke, in een ambt met volledige dagtaak, worden in kalendermaanden gerekend, en de diensten die zich niet over de hele maand strekken, worden weggelaten.De in aanmerking komende diensten gepresteerd tijdens de maand waarin het personeelslid voor de eerste maal is aangesteld in een andere hoedanigheid dan tijdelijke, worden geacht als tijdelijke gepresteerd te zijn; 3° de werkelijke diensten geleverd in een ambt met onvolledige dagtaak tellen voor een anciënniteit die gelijk is aan hun relatieve duur.De relatieve duur van de diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige dagtaak is gelijk aan het aantal dagen waarmee dezelfde diensten geleverd in een ambt met volledige dagtaak overeenstemmen, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller de waarde van de prestaties is, uitgedrukt in wekelijkse uren per jaar, en waarvan de noemer het minimum aantal prestatie-uren is, dat vastgesteld werd opdat het ambt waarvan sprake met een volledige dagtaak zou overeenstemmen; 4° dertig dagen vormen een maand;5° de duur van de diensten tijdelijk geleverd bij de uitoefening van een hoger ambt telt voor een gelijkwaardige anciënniteit in de berekening van de anciënniteit van het ambt waarin het personeelslid werd benoemd of aangesteld tot aan de statutaire oplossing;6° de duur van de diensten gepresteerd in een of meer ambten met volledige of onvolledige dagtaak die tegelijkertijd werden uitgeoefend, mag nooit de duur van de diensten overschrijden die werden geleverd in een ambt met volledige dagtaak uitgeoefend tijdens diezelfde periode;7° de duur van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid telt, mag voor een kalenderjaar nooit de twaalf maanden overschrijden. HOOFDSTUK IV. - De brevetten en de procedures die toegang verlenen tot sommige bevorderingsambten en selectieambten
Art. 18.De Regering bepaalt het ambtsprofiel van de titularissen van elk selectieambt en elk bevorderingsambt. Zij geeft nadere uitleg over de bevoegdheden van elk ambt.
Art. 19.De brevetten van directeur van een kleuterschool, van directeur van een lagere school, van directeur van een basisschool, van provisor of onderdirecteur, van studieprefect of directeur, van onderdirecteur in het lager secundair onderwijs, van directeur in het lager secundair onderwijs, van bestuurder, van inspectrice van het kleuteronderwijs, van inspecteur van het lager onderwijs, van inspecteur zedenleer in het lager onderwijs, van inspecteur bijzondere vakken in het lager onderwijs, van inspecteur algemene vakken in het secundair onderwijs van de lagere graad, van inspecteur bijzondere vakken in het secundair onderwijs van de lagere graad, van inspecteur technische vakken en beroepspraktijk in het secundair onderwijs van de lagere graad, van inspecteur algemene vakken in het secundair onderwijs van de hogere graad en in het niet-universitair hoger onderwijs, van inspecteur bijzondere vakken in het secundair onderwijs van de hogere graad en in het niet-universitair hoger onderwijs, van inspecteur technische vakken en beroepspraktijk in het secundair onderwijs van de hogere graad en in het niet-universitair hoger onderwijs, van inspecteur psychologie, pedagogie en methodologie in het secundair onderwijs van de hogere graad en in het niet-universitair hoger onderwijs en van inspecteur kunstvakken in de inrichtingen voor kunstonderwijs, worden uitgereikt na drie vormingssessies; elke sessie wordt afgesloten met een afzonderlijke proef.
De eerste vormingssessie heeft als doel de volgende eigenschappen bij de kandidaat te ontwikkelen : 1° relationele bekwaamheden, in het bijzonder human-resources-management : interne en externe communicatie, in het openbaar het woord durven voeren, beslissingneming, animatie van de participatieraad, het beheersen van conflicten, onderhandelingstechnieken, technieken om het personeel te evalueren, leiding en motivatie van de groepen, integratie van het opvoedend optreden van de buitenschoolse partners (oudersvereniging, dienst voor hulpverlening aan de jeugd, academies, verenigingen enz);2° het aanleren van een methode om zijn eigen optreden te evalueren. De tweede sessie heeft als doel bij de kandidaten pedagogische bekwaamheden te ontwikkelen en beoogt onder meer de algemene doelstellingen inzake onderwijs, hun aanwending, de basisvaardigheden, de eindvaardigheden, de vormingsprofielen, de transversale vaardigheden, de gedifferencieerde pedagogie, de vormingsevaluatie en de evaluatie bekrachtigd met een getuigschrift alsook de huidige strekkingen van de pedagogie, het buitengewoon onderwijs en het onderwijs met beperkt leerplan, de positieve discriminatie, de voorkoming van het geweld, de problematiek van de meerderjarige leerlingen, de evaluatie van een pedagogische sequens en de efficiëntie van de personeelsleden.
De derde sessie heeft als doel bij de kandidaten de bekwaamheid te ontwikkelen de materies inzake wetgeving en reglementering moeiteloos te beheersen evenals de ontwikkeling van de capaciteiten inzake administratief beheer.
Art. 20.De brevetten van werkmeester en van werkplaatsleider worden uitgereikt na drie vormingssessies; elke sessie wordt afgesloten met een afzonderlijke proef.
De eerste vormingssessie heeft als doel de volgende eigenschappen bij de kandidaat te ontwikkelen : 1° relationele bekwaamheden, in het bijzonder het human-resources-management : interne en externe communicatie, in het openbaar het woord voeren, beslissingneming, animatie van de participatieraad, leiding en motivatie van de groepen, beheersen van conflicten, integratie van het opvoedend optreden van de buitenschoolse partners (oudersvereniging, dienst voor hulpverlening aan de jeugd, academies, verenigingen enz.); 2° het aanleren van een methode om zijn eigen optreden te evalueren; De tweede sessie heeft als doel bij de kandidaten pedagogische bekwaamheden te ontwikkelen en beoogt onder meer de algemene doelstellingen inzake onderwijs, hun aanwending, de vormingsprofielen, de transversale vaardigheden, de gedifferencieerde pedagogie, de vormingsevaluatie en de evaluatie bekrachtigd met een getuigschrift alsook het beheer van de arbeid in een atelier, de alternerende vorming, de stages in de ondernemingen, het buitengewoon onderwijs en het onderwijs met beperkt leerplan, de positieve discriminatie, de voorkoming van het geweld en de problematiek van de meerderjarige leerlingen.
De derde sessie heeft als doel bij de kandidaten de bekwaamheid te ontwikkelen de materies inzake wetgeving en reglementering die verband houden met de uitoefening van hun ambt moeiteloos te beheersen.
Art. 21.De brevetten van opvoeder-huismeester en van directiesecretaris worden uitgereikt op het einde van twee vormingssessies; elke sessie wordt afgesloten met een afzonderlijke proef.
De eerste vormingssessie heeft als doel bij de kandidaten relationele bekwaamheden te ontwikkelen.
De tweede sessie heeft als doel bij de kandidaten de bekwaamheid te ontwikkelen de materies inzake wetgeving en reglementering moeiteloos te beheersen, hun capaciteiten inzake administratief beheer uit te breiden, hulpmiddelen inzake informatica die voor de uitoefening van hun ambt gebruikt worden te beheersen.
Art. 22.§ 1. Er wordt een Vaste Bevorderings- en Selectiecommissie opgericht, hierna « de Vaste Commissie » genoemd. § 2. De Vaste Commissie brengt op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, adviezen uit over de toepassing van de artikelen 19, 20 en 21. Zij richt tot de Regering, volgens door deze nader te bepalen regels, de voorstellen die in de artikelen 23, 24 en 27 bepaald zijn. § 3. De Vaste Commissie bestaat uit : 1° drie ambtenaren-generaal;2° drie hoofden van onderwijsinrichtingen van het onderwijs van de Franse Gemeenschap;3° drie inspecteurs of inspecteurs-generaal van het onderwijs van de Franse Gemeenschap;4° drie vast benoemde leden van het onderwijspersoneel van de Franse Gemeenschap, aangesteld door de Regering op de voordracht van de representatieve vakorganisaties;elke vakorganisatie telt ten minste een lid.
De Regering van de Gemeenschap stelt de leden van de Vaste Commissie aan voor een termijn van vier jaar; niemand mag daartoe benoemd worden indien hij zich niet in de administratieve stand dienstactiviteit bevindt.
Ieder lid van de Vaste Commissie die vóór het verstrijken van zijn mandaat niet meer beantwoordt aan de voorwaarden van de leden 1 en 2 wordt vervangen. De vervanger voleindigt het mandaat van zijn voorganger. § 4. De Vaste Commissie brengt haar adviezen uit en doet haar voorstellen bij meerderheid van haar aanwezige leden. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter beslissend.
De Regering stelt een secretaris voor de Vaste commissie aan uit de ambtenaren van niveau 1 van de diensten van de Regering.
De Regering bepaalt de andere werkingsmodaliteiten van de Vaste Commissie alsook haar huishoudelijk reglement. Zij stelt haar voorzitter aan uit de drie ambtenaren-generaal bedoeld bij paragraaf 3.
Art. 23.De Regering organiseert de vormingssessies bedoeld bij de artikelen 19, 20 en 21 op de voordracht van de Vaste Commissie.
Vormingssessies mogen gemeenschappelijk ingericht worden voor verschillende ambten.
Op de voordracht van de Vaste Commissie, kan de Regering de kandidaten vrijstellen van sommige vormingen: 1° indien zij titularis zijn van een ander brevet;2° indien zij het bewijs leveren gelijkwaardige vormingen te hebben gevolgd. De vorming is kosteloos. Zij wordt prioritair georganiseerd buiten de normale activiteitsperiodes van de schoolinrichtingen. De personeelsleden die een vorming volgen, worden geacht als zijnde in dienstactiviteit.
Ieder personeelslid wordt tot de vorming toegelaten waarvoor het zich wenst in te schrijven, behoudens in de volgende gevallen : 1° op de datum van zijn aanvraag om deelneming voldoet de betrokkene niet of niet meer aan alle voorwaarden vermeld in artikel 8, lid 1, 1°, 2°, 3°, 4° en 5° of in lid 2, 1° en 2° van hetzelfde artikel;2° de vorming waarvan sprake bereidt voor op een proef die betrokkene niet mag afleggen omwille van artikel 25, lid 1. Het belang van de dienst mag niet ingeroepen worden t.o.v. het personeelslid wiens aanvraag om deelneming aan een vorming niet mag worden afgewezen om een van de bij lid 4 bedoelde redenen.
Art. 24.Op de voordracht van de Vaste Commissie, organiseert de Regering de proeven die elke vormingssessie afsluiten.
De Regering stelt de examencommissies samen en bepaalt hun werkingsmodaliteiten.
Elke examencommissie bestaat uit : 1° drie ambtenaren-generaal, aangesteld door de Regering;2° drie leden, gekozen onder het onderwijspersoneel van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, titularis van het te begeven ambt of van een bevorderingsambt, door de Regering aangesteld;3° drie personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, titularis van het te begeven ambt of van een bevorderingsambt, aangesteld door de Regering op de voordracht van de representatieve vakorganisatie;elke vakorganisatie heeft ten minste een vertegenwoordiger.
Voor ieder werkend lid stelt de Regering, volgens dezelfde modaliteiten, een plaatsvervangend lid aan, dat enkel zitting heeft wanneer het werkend lid afwezig is.
De examencommissies nemen hun beslissingen bij meerderheid van de aanwezige leden en delen ze mede aan de Regering.
De Regering stelt een secretaris van de examencommissie aan onder de ambtenaren van niveau 1 van de diensten van de Regering.
Na elke proef worden de kandidaten ofwel toegelaten ofwel afgewezen.
Er wordt geen enkele rangschikking gemaakt.
Art. 25.Niemand mag noch de tweede noch de derde proef bedoeld bij de artikelen 19, 20 en 21 afleggen, indien hij voor de vorige proef niet is geslaagd.
De personeelsleden die in het ambt van provisor of onderdirecteur zijn benoemd of die tijdelijk het ambt hebben waargenomen gedurende 600 dagen, gespreid over ten minste drie schooljaren, die houder zijn van het brevet dat met dit ambt verband houdt en die kandidaat zijn voor het ambt van studieprefect of directeur, worden geacht geslaagd te zijn voor de proef van de eerste vormingssessie.
De personeelsleden die in het ambt van studieprefect of directeur, van werkplaatsleider, van directeur in het lager secundair onderwijs, van directeur in een kleuter-, lagere of basisschool zijn benoemd of die tijdelijk het ambt hebben waargenomen gedurende meer dan 600 dagen, gespreid over ten minste drie schooljaren, die houder zijn van het brevet dat met dit ambt verband houdt en die zich kandidaat hebben gesteld voor het ambt van inspecteur, worden geacht geslaagd te zijn voor de proef van de eerste vormingssessie.
Art. 26.De personeelsleden die voor de laatste proef zijn geslaagd, zijn titularis van het brevet dat verband houdt met het ambt.
Art. 27.§ 1. Op de voordracht van de Vaste Commissie, stelt de Regering een bevorderingscommissie samen voor de kandidaten voor een inspectieambt.
De Regering verzoekt de houders van de overeenstemmende brevetten zich kandidaat te stellen.
De benoeming als inspecteur gebeurt op de gemotiveerde voordracht van de bevorderingscommissie, die per betrekking een lijst van ten hoogste vijf kandidaten voorlegt, gerangschikt volgens hun verdiensten. § 2. De Regering benoemt in het ambt van inspecteur-generaal op de gemotiveerde voordracht van de bevorderingscommissie, die een lijst van ten hoogste vijf kandidaten voorlegt, gerangschikt volgens hun verdiensten. § 3. Ieder personeelslid mag van zijn benoeming afzien binnen de 600 dagen die volgen op zijn eerste toetreding tot het bevorderingsambt.
Ieder tijdelijk aangesteld personeelslid mag van zijn aanstelling op gelijk welk ogenblik afzien. In beide gevallen reïntegreert het personeelslid definitief zijn ambt van afkomst en, behoudens behoorlijk gemotiveerde buitengewone omstandigheden, zal het slechts voor een nieuwe affectatie aangesteld mogen worden indien het geantwoord heeft op een nieuwe oproep gericht overeenkomstig § 1.
Art. 28.§ 1. De Regering verzoekt ten minste om de twee jaar de houders van de brevetten die verband houden met de andere ambten dan deze bedoeld bij artikel 27 zich kandidaat te stellen, waarbij zij worden verzocht de inrichtingen waar zij wensen geaffecteerd te worden nader te bepalen. Deze kandidaten worden gerangschikt volgens hun dienstanciënniteit voor elke gekozen inrichting. Zij worden volgens de volgorde van die rangschikking aangesteld eerst in de vacante betrekkingen en bij gemis in andere beschikbare betrekkingen. De kandidaten mogen geen melding maken van de prioritaire volgorde onder de inrichtingen waar zij wensen geaffecteerd te worden.
Wanneer een titularis van het brevet zich niet kandidaat heeft gesteld voor een betrekking van het betrokken ambt in een inrichting, stelt de Regering een personeelslid aan van een inrichting van de Franse Gemeenschap dat voldoet aan de andere bij artikel 8 bedoelde voorwaarden.
Dat personeelslid krijgt voorrang op iedere andere kandidaat voor een selectieambt of een bevorderingsambt in bedoelde inrichting wanneer het titularis wordt van het brevet en voor zover de betrekking ondertussen niet werd toegewezen bij reaffectatie of terugroeping in dienstactiviteit, wijziging van affectatie of aanstelling van een kandidaat titularis van het brevet dat verband houdt met het ambt. Het personeelslid bedoeld bij lid 4 heeft evenwel voorrang op het lid bedoeld in dit lid.
Wanneer de betrekking die bezet wordt door een personeelslid, houder van het brevet, bij reaffectatie, terugroeping in dienstactiviteit of wijziging van affectatie toegekend wordt, of ook wanneer de titularis van de betrekking zijn functies hervat, dan wordt het betrokken personeelslid opnieuw in een betrekking geaffecteerd waarvoor het zich kandidaat heeft gesteld en heeft het lid voorrang op gelijk welke andere kandidaat.
Ingeval er verschillende titularissen van het brevet die overeenkomstig de bepalingen van lid 4 een onderbreking van hun affectatie hebben opgelopen, zich kandidaat voor dezelfde betrekking hebben gesteld, worden zij aangesteld volgens de volgorde van hun dienstanciënniteit.
Ieder personeelslid mag van zijn benoeming afzien binnen de 600 dagen die volgen op zijn eerste toetreding tot het selectieambt of het bevorderingsambt. Ieder tijdelijk aangesteld personeelslid mag van zijn aanstelling op gelijk welk ogenblik afzien. In beide gevallen reïntegreert het personeelslid definitief zijn ambt van afkomst en, behoudens behoorlijk gemotiveerde buitengewone omstandigheden, zal het slechts voor een nieuwe affectatie aangesteld mogen worden indien het geantwoord heeft op een nieuwe oproep gericht overeenkomstig § 1. § 2. De titularis van het brevet wordt op 1 januari benoemd in de betrekking die het bezet indien de betrekking vacant is, onder voorbehoud dat het lid zich beschikbaar had verklaard voor een definitieve wijziging van affectatie op vorige 1 oktober.
De titularis van het brevet die niet kan benoemd worden in de betrekking die hij bezet, kan zijn benoeming in een andere vacante betrekking aanvragen dan die waarin hij is geaffecteerd voor zover die betrekking niet bij reaffectatie of verandering van affectatie wordt toegewezen noch toegekend werd aan een andere titularis van het brevet. HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepalingen
Art. 29.Artikel 19 van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het secundair onderwijs met beperkt leerplan wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 19.De leerlingen ingeschreven in het onderwijs met beperkt leerplan komen in aanmerking voor het ambt van werkmeester of van werkplaatsleider in de inrichting waar zij het grootste gedeelte van hun lesuren beroepspraktijk volgen. Het aantal leerlingen wordt voorzien van de coëfficiënt 0,5.
Lid een is niet van toepassing op de schoolinrichtingen voor sociale promotie die leergangen beroepspraktijk geven aan leerlingen van het secundair onderwijs met beperkt leerplan. »
Art. 30.Aan artikel 21quater, ingevoegd in het decreet van 29 juli 1992 bij het decreet van 2 april 1996 en aangevuld bij het decreet van 24 juli 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in lid 1 worden de woorden « of van provisor of van onderdirecteur die in het bijzonder belast is met de eerste graad » geschrapt;2° lid 3 wordt geschrapt;3° in lid 4 worden de woorden « of van provisor of onderdirecteur die in het bijzonder belast is met de eerste graad » geschrapt.
Art. 31.In het hoofdstuk 2bis van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, wordt een artikel 21 quinquies ingevoegd, luidend als volgt : «
Artikel 21quinquies.§ 1. Er wordt (worden) een of verschillende betrekkingen van werkmeester alsook een of verschillende betrekkingen van werkplaatsleider opgericht, indien de inrichting een aantal leerlingen telt dat ten minste gelijk is aan de hierna bedoelde minima in het kwalificatie-, beroeps-, technisch of kunstonderwijs, in het technisch overgangsonderwijs van de afdelingen « landbouwkunde », « nijverheid » en « bouwkunde », in het overgangsonderwijs voor de kunst en in het tweede jaar van het beroepsonderwijs. § 2. Om het aantal betrekkingen van werkmeester of van werkplaatsleider te bepalen, worden bedoelde aantallen leerlingen voorzien van een coëfficiënt. Deze coëfficiënt is de eenheid, behoudens : 1° in het beroepsonderwijs van de afdeling « nijverheid », waar het op 1,5 staat;2° in het beroepsonderwijs van de afdelingen « bouwkunde » en « hotelbedrijf-voeding », waar het op 1,4 staat;3° in het beroepsonderwijs van de afdeling « landbouwkunde », waar het op 1,3 staat;4° in het beroepsonderwijs van de afdeling « kleding » en de groep « schoonheidszorg » in de afdeling « dienstverlening aan personen », waar het op 1,2 staat;5° in het technisch en beroepsonderwijs van de afdelingen « economie » en « toegepaste wetenschappen », waar het op 0,2 staat;6° in het technisch en beroepsonderwijs van de afdelingen « dienstverlening aan personen » - behoudens, in het beroepsonderwijs, de groep « schoonheidszorg » -, waar het op 0,5 staat;7° in het technisch en beroepsonderwijs van de afdeling « toegepaste kunsten » - behoudens de groepen « grafische nijverheid », « drukkerij », « gravure - juweelkunst », « gravure- ciseleerkunst » en « juwelenindustrie » -, waar het op 0,2 staat;8° in het aanvullend secundair beroepsonderwijs, waar het op 0,5 staat, behoudens de afdeling « kleding », waar het op 1,2 staat;9° in het kunstonderwijs, waar het op 1,5 staat;10° in het technisch en beroepsonderwijs van de afdeling « toegepaste kunsten » - groepen « gravure - juweelkunst », « gravure- ciseleerkunst » en « juwelenindustrie » -, waar het op 0,5 staat. De uitslagen worden naar de boveneenheid afgerond.
De betrekkingen van werkmeester of van werkplaatsleider mogen ofwel opgericht worden, ofwel behouden blijven overeenkomstig onderstaande tabel: Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Er wordt een bijkomende betrekking van werkmeester opgericht of behouden respectievelijk per volledige schijf van 200 en 180.
In elke inrichting mogen er een betrekking van werkmeester alsook een betrekking van werkplaatsleider gedurende twee schooljaren behouden blijven wanneer de norm niet meer wordt bereikt, ongeacht het aantal afwijkingen bekomen bij de inwerkingtreding van het decreet met toepassing van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 4 november 1991 houdende de vereisten voor de oprichting en de instandhouding van de betrekkingen van werkmeester en werkplaatsleider in de inrichting voor secundair onderwijs, zoals gewijzigd bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 30 oktober 1995. § 3. De pas opgerichte betrekkingen worden slechts als vacant beschouwd voor een benoeming in vast verband indien zij beantwoorden aan de oprichtingsnorm en indien deze gedurende de laatste twee schooljaren werd bereikt.
De eerste betrekking van werkmeester en de eerste betrekking van werkplaatsleider, die op 30 juni 1998 bestonden, zelfs in de vorm van behoud, worden geacht de voorwaarde te vervullen inzake vacante betrekking bepaald in deze paragraaf. § 4. De personeelsleden in vast verband benoemd of aangeworven die in dienstactiviteit zijn op de datum van uitwerking van het decreet worden in dienstactiviteit in hun ambt behouden, zonder beperking in de tijd.
De personeelsleden bedoeld bij lid 1 die in overtal zouden zijn, kunnen uiterlijk 1 september 2000 de bepalingen genieten die van toepassing zijn op de personeelsleden die in disponibiliteit gesteld zijn bij gebrek aan betrekkingen bepaald bij artikel 10 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
De in lid 1 bedoelde personeelsleden die vanaf de inwerkingtreding van het decreet in overtal zijn geplaatst en die het voordeel van de bepalingen van lid 2 niet hebben gekregen, worden in hun inrichtende macht geaffecteerd in gelijk welke betrekking van hun ambt die vacant of voorlopig vacant wordt.
Art. 32.In artikel 14 van het decreet van 5 augustus 1995 houdende wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan worden de woorden « vooral belast met de eerste graad » geschrapt. HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepalingen
Art. 33.In artikel 6 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, voor onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, worden de rubrieken A, b), B, b), Bbis, b), C,b) en c), D, b) en c) geschrapt.
Art. 34.De artikelen 79, 82, 83, 84, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 93, 96, 97, 98, 99, 100, 101, 103, 104, 105, 106, 107, 107bis, 108, 109, 110, 112, 113, 114, 115, 116, 117, 118, 119, 120, 121 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs, voor onderwijs voor sociale promotie van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen zijn niet meer van toepassing voor het kleuter-, lager, basis-, secundair, gewoon en buitengewoon onderwijs, behoudens de bepalingen die eigen zijn aan de ambten van directeur van een technisch en pedagogisch centrum en de directeur van de centrum voor zelfvorming en voortgezette vorming.
Art. 35.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de wervingsambten waarvan de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel en het paramedisch personeel van de rijksonderwijsinrichtingen titularis moeten zijn om in een selectieambt te kunnen worden benoemd, worden de rubrieken C en D geschrapt.
Art. 36.Het ministerieel besluit van 31 juli 1969 genomen in uitvoering van artikel 93 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt opgeheven.
Art. 37.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van de wervings- en selectieambten waarvan de personeelsleden van het rijksonderwijs titularis moeten zijn om benoemd te kunnen worden in een bevorderingsambt in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel der rijksonderwijsinrichtingen, worden de rubrieken A, Bbis, C en D geschrapt.
Art. 38.De artikelen 2, 3, 4, 5, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van de ambten waarvan de personeelsleden van het rijksonderwijs titularis moeten zijn om benoemd te kunnen worden in een ambt van de inspectiedienst belast met het toezicht op de rijksonderwijsinrichtingen en op de internaten die van deze inrichtingen afhangen, worden opgeheven.
Art. 39.De artikelen 1,2°, 2,2°, 3, 4, 5, 6, 7, en 8 van het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van het bekwaamheidsbewijs vereist voor de benoeming tot het ambt van inspecteur of inspectrice technische vakken en beroepspraktijk, worden opgeheven.
Art. 40.Het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van de regels betreffende de samenstelling van de bevorderingscommissies bedoeld in het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, is niet meer van toepassing voor het kleuter-, lager, basis-, secundair, gewoon en buitengewoon onderwijs.
Art. 41.Het besluit van de Executieve van 4 november 1991 houdende de vereisten voor de oprichting en de instandhouding van de betrekkingen van werkmeester en werkplaatsleider in de inrichtingen voor secundair onderwijs, wordt opgeheven.
Art. 42.Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 17 februari 1993 genomen ter uitvoering van artikel 79 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt opgeheven. HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepalingen
Art. 43.De personeelsleden die in het ambt van werkmeester of in het ambt van werkplaatsleider in het secundair onderwijs van de lagere graad of in het secundair onderwijs van de hogere graad in vast verband zijn benoemd krachtens de bepalingen die op hen van toepassing waren vóór de datum van inwerkingtreding van het decreet, worden geacht in vast verband benoemd of aangeworven te zijn in het secundair onderwijs, respectievelijk in het ambt van werkmeester of in het ambt van werkplaatsleider.
Bovendien behouden zij het genot van de weddeschaal verbonden aan hun benoeming of aanwerving, tenzij de toepassing van de bepalingen bepaald bij toepassing van artikel 7 van het decreet, hen meer voordeel bijbrengt.
Art. 44.De personeelsleden die in het ambt van directeur in het lager secundair onderwijs benoemd of aangeworven zijn op de datum van inwerkingtreding van het decreet, die in disponibiliteit zijn gesteld bij gebrek aan betrekkingen en die niet gereaffecteerd of in dienstactiviteit teruggeroepen kunnen worden in hun ambt, worden op eigen verzoek benoemd of in dienst genomen in het ambt van provisor of onderdirecteur wanneer een betrekking vacant blijft na de reaffectatie van de personeelsleden die in disponibiliteit zijn gesteld bij gebrek aan betrekkingen in dit ambt en na de benoeming van de bij artikel 46 bedoelde personeelsleden.
Wanneer de benoeming of de aanwerving in een andere inrichtende macht gebeurt, is de toestemming van deze macht vereist.
In het onderwijs van de Franse Gemeenschap wordt de eerste affectatie van de personeelsleden bedoeld bij lid 1 in het ambt van provisor of onderdirecteur uitgevoerd op de voordracht van de Interzonale Aanstellingscommissie, opgericht bij artikel 14ter van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs en voor onderwijs voor sociale promotie van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Art. 45.§ 1. De personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van het decreet in vast verband benoemd of aangeworven zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur, in het bijzonder belast met de 1e graad, worden geacht in vast verband benoemd of aangeworven te zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur.
De personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van het decreet tijdelijk benoemd of aangeworven zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur, in het bijzonder belast met de 1e graad, worden geacht tijdelijk benoemd of aangeworven te zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur. § 2. De personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van het decreet in vast verband benoemd of aangeworven zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur in het secundair onderwijs van de hogere graad, worden geacht in vast verband benoemd of in dienst genomen te zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur.
De personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van het decreet tijdelijk benoemd of aangeworven zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur in het secundair onderwijs van de hogere graad, worden geacht tijdelijk benoemd of aangeworven te zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur.
Art. 46.In afwijking van artikel 28, § 1, lid 1, hebben de personeelsleden van de Franse Gemeenschap die tijdelijk werden aangesteld in een selectieambt of een bevorderingsambt en die er ten minste 450 dagen anciënniteit tellen op de datum van de inwerkingtreding van voormeld artikel, voorrang om geaffecteerd te worden in het ambt dat zij in vast verband of voorlopig bekleden, naargelang dit ambt al dan niet vacant is, zodra zij het brevet hebben behaald dat verband houdt met het ambt dat zij uitoefenen.
Art. 47.De geslaagden van bekwaamheidsproeven georganiseerd volgens de voorgaande bepalingen betreffende de toegang tot de bevorderingsambten worden geacht titularis te zijn van het brevet beschreven in het decreet voor het overeenstemmend ambt.
Art. 48.Dit decreet treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, behoudens de artikelen 29, 31 en 41, die op 30 juni 1999 in werking treden.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 4 januari 1999.
De Minister-Voorzitster van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met het onderwijs, de audiovisuele sector, de hulpverlening aan de jeugd, het kinderwelzijn en de gezondheidspromotie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen, W. ANCION De Minister van Cultuur en Permanente Opvoeding, Ch. PICQUE De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE. _______ Nota (1) Zitting 1998-1999. Stukken van de Raad. - Ontwerp van decreet, nr. 274-1. - Commissieamendementen, nrs. 274-2 tot 274-8. - Verslag, nr. 274-9. - Vergaderingsamendementen, nr. 274-10.
Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 15 december 1998.