gepubliceerd op 24 juni 2014
Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor de biomethaniseringsinstallaties bedoeld in rubriek 90.23.15 en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning
24 APRIL 2014. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor de biomethaniseringsinstallaties bedoeld in rubriek 90.23.15 en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning
De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op artikel 3, gewijzigd bij het programmadecreet van 3 februari 2005 en het decreet van 22 november 2007, artikel 4, gewijzigd bij het decreet van 24 oktober 2013, artikel 5, artikel 7, gewijzigd bij het decreet van 22 november 2007, artikel 7bis, ingevoegd bij het decreet van 24 oktober 2013, artikel 8, gewijzigd bij het decreet van 24 oktober 2013, artikel 9, artikel 17, gewijzigd bij de decreten van 19 september 2002 en 21 juni 2012, artikel 55, § 1, en artikel 83;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater;
Gelet op het advies van de adviescel voor duurzame ontwikkeling, gegeven op 10 april 2014;
Gelet op het advies nr. 55.430/4 van de Raad van State, gegeven op 26 maart 2014, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat de voorschriften van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, die aanvankelijk zijn genomen ter uitvoering van artikel 3, § 1, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, nu opgeheven, voortaan hun wettelijke grondslag vinden in de bepalingen van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning op grond waarvan de Regering bevoegd is om algemene voorwaarden in de zin van hoofdstuk I, afdeling III, van dat decreet vast te leggen;
Overwegende dat de Regering, wanneer ze sectorale voorwaarden vastlegt, krachtens artikel 5, § 2, derde lid, van het decreet van 11 maart 1999 slechts van de algemene voorwaarden mag afwijken voor zover ze die afwijking motiveert;
Overwegende dat sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 zijn opgenomen in Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt (hoofdstuk VI - Algemeen reglement voor de sanering van het stedelijk afvalwater) wat betreft het huishoudelijk afvalwater en in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitaie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
Overwegende tot slot dat de niet-toepassing van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 tot gevolg heeft dat het aantal reglementaire teksten die op een inrichting toepasselijk zijn beperkt kan worden en zodoende beantwoordt aan de wil van de Waalse Regering om een programma voor administratieve rationalisering en vereenvoudiging aan te nemen;
Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsveld en begripsomschrijving
Artikel 1.Deze sectorale voorwaarden zijn van toepassing op de biomethaniseringsinstallaties bedoeld in rubriek 90.23.15 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° additief : elke niet afbreekbare stof die dient om de biomethanisering te verbeteren;2° biogas : gas dat ontstaat uit het biologische rottingsproces van biomaterie door gebrek aan zuurstof in de gistingstank;3° « CWEA » : het « Compendium wallon des méthodes d'échantillonnage et d'analyse » (Waalse compendium van de monsternemings- en analysemethodes) opgemaakt door de Waalse Regering en bevattende het geheel van de methodes inzake afneming en monsterneming, bewaring, voorbehandeling en analyse van de monsters alsook de analytische procedures tot bepaling van de gehalten aan verontreinigende stoffen. Het « CWEA » heeft een indicatieve waarde; 4° digestaat : de stof die voortkomt uit een anaëroob biologisch transformatieproces van biomaterie in gecontroleerde omstandigheden in een gistingstank;5° bruto digestaat : het digestaat aan de uitgang van de gistingstank;6° behandeld digestaat : het digestaat dat één of meer nabehandelingen heeft ondergaan na de gistingstank te hebben verlaten;7° bestaande inrichting : inrichting die behoorlijk is vergund vóór de inwerkingtreding van dit besluit.De ombouw of uitbreiding van een biomethaniseringsinstallatie die de exploitant vóór de inwerkingtreding van dit besluit vermeld heeft in het register bedoeld in artikel 10, § 2, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt met een bestaande biomethaniseringsinstallatie gelijkgesteld. De inrichting waarvoor een vergunningsaanvraag vóór de inwerkingtreding van dit besluit is ingediend, wordt gelijkgesteld met een bestaande inrichting als de vergunning op basis van die aanvraag is verleend. 8° partij : een bepaalde hoeveelheid digestaat die in gelijksoortige omstandigheden en op dezelfde productieplaats voortgebracht wordt en die een eenheid vormt waarvan verondersteld wordt dat de kenmerken eenvormig zijn;9° materie : elke stof die bij de nabehandeling gebruikt wordt;10° vergunning : een milieuvergunning of eenmalige vergunning in de zin van van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;11° nabehandeling : de handeling betreffende de behandeling van het digestaat tot wijziging van de kenmerken van het bruto digestaat, met uitzondering van de compostering;12° voorbehandeling van het biogas : de zuivering van het biogas vooraleer het als brandstof in de inrichting gebruikt wordt;13° voorafgaande behandeling: het geheel van de handelingen die voorafgaan aan de biomethanisering met betrekking tot de ontvangst, de voorbereiding en de opslag van biomaterie;14° zonering ATEX : de afbakening van de zones waar explosieve atmosferen in een locatie aanwezig zijn, op basis van de artikelen 105 tot 113 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de elektrische installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw Afdeling 1. - Ontwerp van de installatie en toegankelijkheid
Art. 3.§ 1. De afstand tussen elk deel van de biomethaniseringsinstallatie die minder dan 830 Nm[00b3] inhoudt, in het bijzonder de gistingstank, de nagistingstank, de infrastructuur voor de opslag van biogas, de biogasleidingen en de door derden bewoonde woningen bedraagt 50 meter of meer.
De woningen betrokken door de exploitant, het personeel van de installatie of de leveranciers van biomaterie bestemd voor biomethanisering worden niet beschouwd als door derden bewoonde woningen. § 2. De afstand tussen elk deel van de biomethaniseringsinstallatie dat 830 Nm3 biogas of meer inhoudt en de door derden bewoonde woningen wordt in de bijzondere vergunningsvoorwaarden bepaald op basis van de risico-analyse bedoeld in bijlage XXXI bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
Art. 4.De toegang tot de biomethaniseringsinstallatie wordt beperkt tot de personen die toegelaten worden door de exploitant of diens aangestelde.
Art. 5.De biomethaniseringsinstallatie wordt gescheiden van de andere installaties die door de exploitant op dezelfde site beheerd worden zodat de voor de andere installaties bestemde biomateriestromen niet transiteren langs de zone voorbehouden aan de biomethaniseringsinstallatie.
Art. 6.De biomethaniseringsinstallatie beschikt op zijn minst over : 1° een parkeerruimte voor de voertuigen die wachten om geleegd of gelost te worden;2° een ruimte om de inkomende biomaterie op te vangen;3° een ruimte voor de installatie tot bereiding van het mengsel van biomaterie, desgevallend met additieven, dat in de gistingstanks geïnjecteerd zal worden;4° een ruimte voor de gistingstanks;5° een infrastructuur voor de opslag van het biogas;6° een infrastructuur voor de opslag van het bruto of behandelde digestaat;7° een infrastructuur voor de opslag van de geweigerde biomaterie, duidelijk daartoe geïdentificeerd;8° een infrastructuur voor de opslag van de inkomende biomaterie als de opslag ervan voorzien wordt;9° een ruimte voor de nagistingstanks als nagistingshandelingen voorzien worden;10° een infrastructuur voor de nabehandeling van het digestaat als die handeling voorzien wordt.
Art. 7.Elke biomethaniseringsinstallatie met een dagelijkse behandelingscapaciteit boven 100 ton wordt uitgerust met een afzonderingsbassin of elke andere gelijksoortige voorziening voor de opvang van de wateren die mogelijk verontreinigd worden bij een ongeval of een brand, met inbegrip van de wateren gebruikt om te blussen of voor het digestaat of de biomaterie in behandeling in geval van overloop of van verlies van dichtheid van de gistingstank of van de kuip voor de opslag van het digestaat.
De voorziening bedoeld in het eerste lid kan bestaan in een aanberming voor zover ze uitgevoerd wordt om de retentie toe te laten van alle wateren die mogelijk verontreinigd worden bij een ongeval of een brand.
De verontreinigde wateren kunnen in het ontvangend milieu geloosd worden na een geschikte behandeling waarbij de naleving van de lozingsnormen bedoeld in de artikelen 45 en 46 van dit besluit gewaarborgd kan worden. Zo niet worden ze afgevoerd overeenkomstig de afvalwetgeving.
Art. 8.§ 1. De bodem van de ruimtes en de infrastructuren bedoeld in artikel 6, 1° tot 4° en 6° tot 10° is bedekt met een dicht materiaal om insijpelingen in de grond te voorkomen en is hellend genoeg om de verontreinigende afvloeisels en afvloeiende wateren, de reinigingswateren, de toevallig verspreide materies en het eventuele brandbluswater gravitair op te vangen. § 2. De binnenwegen van de installation zijn van een bedekking voorzien.
Art. 9.De parkeerruimte, de binnenwegen alsook de in- en uitgang van de biomethaniseringsinstallatie worden ontworpen om belemmering en ongevalrisico's in de installatie en op de openbare weg te voorkomen.
Art. 10.De biomethaniseringsinstallatie waarvan het verwerkingsvermogen 100 ton per dag overschrijdt, beschikt over een geijkte weegbrug met automatische registratie of over elke ander hulpmiddel om de biomaterie, materies, additieven en digestaten die de installatie binnenkomen of verlaten precies te kwantificeren. Afdeling 2. - Opslag
Art. 11.De eventuele afvloeisels uit de opgeslagen biomaterie kunnen de rioleringen of de grond- of oppervlaktewateren niet bereiken en worden in een opslaginfrastructuur opgeslagen of door een absorberende materie opgevangen.
Art. 12.De infrastructuren voor de opslag van teelteffluenten zoals omschreven in artikel R.188, 11°, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, en de ruimtes voor de opslag van digestaten zijn dicht en chemisch inert t.o.v. de opgeslagen effluenten.
Die infrastructuren worden beschouwd als dicht en chemisch inert t.o.v. de opgeslagen effluenten als ze voldoen aan de bindende technische voorschriften voor de opslag van boerderijmest die vastliggen in bijlage 2 bij het ministerieel besluit van 1 april 2004 betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren voor dierlijke mest, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 28 december 2007.
Art. 13.De opslaginfrastructuren worden duidelijk geïdentificeerd volgens de inhoud en capaciteit ervan. De richting van de inkomende en uitgaande stromen is aangegeven.
Art. 14.§ 1. Het digestaat en de biomaterie worden in opslaginfrastructuren opgeslagen.
De infrastructuren voor de opslag van de biomaterie en het digestaat worden gebruikt zodat elke lozing in het natuurlijke milieu voorkomen wordt. § 2. De capaciteit van de infrastructuren voor de opslag van het digestaat volstaat om de opslag toe te laten van het gezamenlijke digestaat dat voortgebracht wordt tijdens een periode die overeenstemt met de langste periode waarin de afvoer of behandeling ervan niet mogelijk is.
Het aantal infrastructuren voor de opslag van bruto of behandeld digestaat volstaat om de karakterisering per partij te garanderen als het digestaat bestemd is om in of op de grond te worden gebruikt.
Als de capaciteit van de infrastructuren voor de opslag van digestaat zoals bedoeld in het eerste lid of het aantal ervan overeenkomstig het tweede lid niet volstaat, sluit de exploitant een overeenkomst tot huur van een behoorlijk vergunde opslaginstallatie die uitsluitend voor de opslag van digestaat bestemd is, die dicht en chemisch inert is en die voldoet aan de bindende technische voorschriften voor de opslag van boerderijmest die vastliggen in bijlage 1 bij het ministerieel besluit van 1 april 2004 betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren voor dierlijke mest, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 1 december 2004.
De huurcontracten worden door de exploitant ter beschikking van de toezichthoudend ambtenaar gelegd om aan te tonen dat hij door het sluiten van de huurcontracten beschikt over een voldoende capaciteit om de opslag toe te laten van het gezamenlijke digestaat dat voortgebracht wordt tijdens een periode die overeenstemt met de langste periode waarin de afvoer of behandeling ervan niet mogelijk is en over een voldoend aantal infrastructuren voor de opslag van bruto of behandeld digestaat om de karakterisering per partij te garanderen als het digestaat bestemd is om in of op de grond te worden gebruikt.
De huurcontracten bevatten op zijn minst de volgende elementen : 1° de identificatie van de medecontractanten;2° de handtekening van de partijen bij de overeenkomst;3° de hoeveelheid digestaat die opgeslagen kan worden;4° de verplichtingen van de partijen in geval van opslag van digestaat dat niet voldoet aan de toepasselijke wetgeving;5° de lokalisering van de infrastructuur;6° de duur van de overeenkomst. § 3. De kuipen voor de opslag van de biomaterie en het digestaat zijn dicht en chemisch inert.
Die kuipen worden beschouwd als dicht en chemisch inert als ze voldoen aan de bindende technische voorschriften voor de opslag van boerderijmest die vastliggen in bijlage 2 bij het ministerieel besluit van 1 april 2004 betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren voor dierlijke mest, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 28 december 2007.
De dichtheid van de kuipen voor de opslag van de biomaterie en het digestaat kan makkelijk en voortdurend gecontroleerd worden. § 4. De digestaten bestemd om in of op de grond te worden gebruikt worden in partijen verdeeld met het oog op de analytische karakterisering ervan.
Wat de vaste digestaten betreft, staat elke partij gelijk met een hoeveelheid die niet groter mag zijn dan 1 000 ton of met één jaar productie indien de jaarlijkse productie lager is dan 1 000 ton. Wat de vloeibare digestaten betreft, staat een partij gelijk met de inhoud van een opslagkuip die niet meer bevoorraad kan worden.
De producent neemt maatregelen om de kwaliteit en de homogenëiteit van de partijen digestaat te waarborgen.
Art. 15.Een draineersysteem wordt aangelegd onder de infrastructuren voor de opslag van de vloeibare biomaterie of digestaten om waterverzading in de fundering te voorkomen en een eventuele gebrekkige dichtheid aan het licht te brengen.
Een periferische drain of ringdrain wordt aan de basis van de wand (buitenkant) geplaatst.
Het drainagenetwerk komt via een verzamelriool voor draineerwater in een waterdichte inspectieput terecht.
De inspectieput wordt ontworpen zodat het waterpeil minstens 10 cm hoog is. Afdeling 3. - Biogas
Art. 16.§ 1. Elke andere rechtstreekse lozing van biogas in de lucht dan de lozingen die zich in geval van toevallige overdruk kunnen voordoen, is verboden. § 2. De biomethaniseringsinstallatie beschikt over een uitrusting voor de vernietiging van niet gevaloriseerd biogas, zoals een torchère, of over elk ander systeem waarmee een gelijkwaardig veiligheidsniveau bereikt kan worden.
De uitrusting is meer dan 10 meter verwijderd van de biogasopslaginstallaties.
De uitrusting kan de totale nominale productie van de biomethaniseringsinstallatie opvangen. § 3. Wat betreft de installaties die minder dan 100 Nm3/u biogas produceren, kan de in paragraaf 2 bedoelde uitrusting, in geval van verlengde stopzetting van de uitrustingen voor biogasvalorisering, bestaan in een voorziening waarmee het mobiele en mobiliseerbare biogas binnen het uur vernietigd wordt. § 4. De leiding tot toelating van het biogas in de uitrusting waarmee het niet gevalorisserde biogas vernietigd kan worden, beschikt over een vlamterugslagklep, stop- en veiligheidskleppen waarmee de injectie van biogas onderbroken wordt bij gebrek aan vlam. § 5. Om het niet gevaloriseerde biogas te kunnen vernietigen plaatst de exploitant een omheining rondom de uitrusting op een afstand waarbuiten de thermische radiatie kleiner is dan 6,4 kW/m2 en op minimum 5 meter van de uitrusting waarmee het niet gevaloriseerde biogas vernietigd kan worden.
In afwijking van het eerste lid wordt de omheining niet geëist als de uitrusting waarmee het niet gevaloriseerde biogas vernietigd kan worden zich niet op de grond bevindt, voor zover is aangetoond dat de op grondniveau gemeten thermische radiatie niet hoger is dan 6.4 kW/m2 op de plekken waar personen aanwezig kunnen zijn.
Art. 17.§ 1. De veiligheidskleppen van de gistingstanks en van de infrastructuren voor de opslag van biogas worden gekalibreerd zodat het geproduceerde biogas in geval van overdruk eerst afgevoerd wordt naar een uitrusting waarmee het niet gevaloriseerde biogas vernietigd kan worden. § 2. In geval van verzadiging van de uitrusting waarmee het niet gevaloriseerde biogas vernietigd kan worden, worden de veiligheidskleppen geopend.
De veiligheidskleppen worden aangebracht zodat het biogas in de lucht gelost wordt op een plek waar geen brand- of ontploffingsrisico bestaat. § 3. De gistingstanks, de nagistingstanks en de infrastructuren voor de opslag van biogas beschikken over een onderdrukklep en een een meetvoorziening van hoog niveau met sturing van de bevoorrading in biomaterie of biogas.
In elke biomethaniseringsinstallatie waarvan de dagelijkse verwerkingscapaciteit 100 ton overschrijdt, wordt de bevoorrading automatisch afgesloten en de lediging van het digestaat onderbroken in geval van depressie van de gistingstanks.
Art. 18.Om de gevolgen van een plotse overdruk te beperken, worden de uitrustingen waarin de biomethanisering plaatsvindt voorzien van een toestel zoals een soepel membraan, een breukschijf, een ontploffingspijp of elke andere gelijkwaardige apparatuur.
Art. 19.Als er een apparatuur bestaat voor de injectie van lucht in het biogas om er het H2S-gehalte per oxidatie te beperken, dan wordt ze ontworpen om gevaar voor vorming van een explosieve atmosfeer te voorkomen of is ze voorzien van veiligheidssystemen waarmee dat risico voorkomen kan worden.
Art. 20.Als de biomethaniseringsinstallatie beschikt over een installatie voor de valorisatie van biogas die dient om te voldoen aan de interne behoeften van de inrichting, is ze uitgerust met de volgende veiligheidssystemen : 1° een voorziening voor de gedwongen verluchting van de verbrandingsinstallatie;2° een vlamterugslagklep aangebracht tussen de installatie en de uitrustingen voor de productie van het biogas;3° explosiemeters die in twee drempels voorzien : a) een drempel van 20 % van de laagste explosiviteitsgrens die, als hij bereikt wordt, een alarmsysteem in werking zet;b) een drempel van 40 % van de laagste explosiviteitsgrens die, als hij bereikt wordt, de installatie automatisch buiten werking zet en de klep voor de biogasbevoorrading van de installatie automatisch afsluit;4° gekalibreerde rook- en branddetectoren die het sein geven van de buitenbedrijfstelling van de installatie voor de valorisatie van biogas en tot de afsluiting van de klep voor de biogasbevoorrading van de installatie. HOOFDSTUK III. - Exploitatie Afdeling 1. - Algemeenheden
Art. 21.De exploitant neemt maatregelen tot beperking van ongedierte, insecten en knaagdieren door het gebruik van erkende bestrijdingsmiddelen, van strikken of toegelaten gifmiddelen voor knaagdieren, door voorzieningen zoals dun roosterwerk, muggennetten, elektrische insectenbestrijdingsmiddelen of elk ander gelijkwaardig systeem.
Art. 22.De wielen van de voertuigen die de biomethaniseringsinstallatie verlaten worden gereinigd om de openbare wegen schoon te houden.
Art. 23.De contracten of overeenkomsten gesloten tussen de exploitant en de firma's of instellingen belast met de afvoer, valorisatie of verwijdering van de afval, behalve de digestaten gedekt door een gebruikscertificaat, bevatten de gegevens van de installaties waar ze verwijderd of gevaloriseerd worden.
Art. 24.§ 1. De volgende procedures, documenten en instructies worden door de exploitant opgemaakt en ter beschikking van zijn bedienden gelegd : 1° de lijst van de te voeren controles, bij een normale werking, bij het opstarten en na een stopzetting;2° het programma en de tijdstippen van de controle op alle uitrustingen;3° de lijsten met de veiligheidsgegevens betreffende de producten die zich in de installatie bevinden;4° de plannen van de lokalen en van de plaats van de alarm- en hulpapparatuur alsook de netwerken tussen uitrustingen met de handkleppen en drukknoppen die gebruikt moeten worden in geval van stoornissen, ongeval of brand; 5° het plan met de lokalisatie van de risico's en alle nuttige elementen betreffende de risico's i.v.m. de exploitatie van de installatie; 6° de maatregelen tot voorkoming van incidenten, ongevallen of brand, ondermeer i.v.m. : a) de vorming van explosieve atmosferen gedurende de overgangsfasen van de exploitatie, met name bij het opstarten of heropstarten, de stopzetting of lediging van een gedeelte of van het geheel van de installatie, alsook tijdens overdrachts- of onderhoudshandelingen;b) het gebruik en de opslag van chemische producten;c) de dichtheid van de gistingstank(s), de leidingen en de retentievoorzieningen;7° de instructies voor het personeel in geval van ongeval of brand. § 2. De exploitant maakt voor het beheer van de biomaterie een werkplan op dat de nodige instructies en procedures bevat met het oog op : 1° de organisatie van de aanneming, toelating, opslag en voorafgaande behandeling van de biomaterie;2° de traceerbaarheid van de stromen biomaterie, digestaat en afval binnen de biomethaniseringsinstallatie en stroomafwaarts;3° de organisatie van de nabehandeling, karakterisering en opslag van het digestaat en van de verwijdering van biomaterie, digestaat en afval;4° de afvoer van de opgeslagen biomaterie en digestaten als de installatie of een deel ervan niet meer operationeel is. De exploitant kan de « Office wallon des Déchets » (Waalse dienst voor afvalstoffen) vragen stellen over de in dit plan te verstrekken informatie. § 3. De procedures, documenten en instructies alsook het werkplan bedoeld in de paragrafen 1 en 2 liggen ter inzage van de toezichthoudend ambtenaar. Afdeling 2. - Toegelaten biomaterie en stoffen
Art. 25.Als het digestaat dient om op of in de grond te worden gebruikt, dan worden in de biomethanisering alleen de additieven en de biomaterie toegelaten voor zover : 1° ze opgenomen zijn in de vergunning voor de biomethaniseringsinstallatie;2° ze voldoen aan de voorschriften van artikel 27;3° ze op de in bijlage 1 opgenomen lijst vermeld worden, wat betreft de additieven en de biomaterie die afval vormen. Als het digestaat dient om op of in de grond te worden gebruikt, dan worden in de nabehandeling alleen de in de vergunning van de biomethaniseringsinstallatie vermelde materies toegelaten voor zover ze voldoen aan de voorschriften van artikel 27.
Art. 26.Als het digestaat niet dient om op of in de grond te worden gebruikt, dan worden in de biomethanisering en de nabehandeling alleen de in de vergunning van de biomethaniseringsinstallatie vermelde biomaterie en materies toegelaten die voldoen aan de voorschriften van de paragrafen 1, 4 en 9 van artikel 27 van dit besluit.
Art. 27.§ 1. Alleen de biomaterie die ongevaarlijk geacht wordt overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus en de desbetreffende wijzigingen wordt in de biomethanisering toegelaten. Alleen de materies die ongevaarlijk geacht worden overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus en de desbetreffende wijzigingen worden tot de nabehandeling toegelaten. § 2. De biomatierie gebruikt bij de biomethanisering en de materies gebruikt bij de nabehandeling vertonen concentraties van metaalspoorelementen, « ETM » genoemd, die lager zijn dan de volgende grenswaarden : Element grenswaarde in mg/kg M.S. Cd
5
Cu
600
Ni
100
Pb
500
Zn
2 000
Hg
5
Cr
500
§ 3. Het slib uit zuiveringsstations dat tot de biomethanisering toegelaten wordt beschikt over een gebruikscertificaat afgeleverd op basis van het besluit van de Waalse Regering van 12 januari 1995 houdende reglementering van het gebruik, op of in de bodem, van zuiveringsslib of slib afkomsting van behandelingscentra voor slijk uit septische putten. § 4. De teelteffluenten die tot de biomethanisering toegelaten worden zijn het voorwerp van een strooicontract, zoals omschreven in hoofdstuk IV van Boek van het Milieuwetboek, dat het Waterboek inhoudt, tussen het landbouwbedrijf dat ze voortbrengt en de exploitant van de biomethaniseringsinstallatie. § 5. De biomaterie gebruikt bij de biomethanisering en de materies gebruikt bij de nabehandeling bevatten minder dan 0,2 percent gewicht aan vuildeeltjes zoals glas, kunststof, metaal. In geval van onmogelijkheid van technische aard wordt de biomethaniseringsinstallatie uitgerust met een zuiveringsinstallatie waarmee die norm betreffende het eindproduct nageleefd kan worden. § 6. De biomaterie gebruikt bij de biomethanisering en de materies gebruikt bij de nabehandeling bevatten minder dan 2 percent gewicht aan stenen. In geval van onmogelijkheid van technische aard wordt de biomethaniseringsinstallatie uitgerust met een zuiveringsinstallatie waarmee die norm betreffende het eindproduct nageleefd kan worden. § 7. Het hout dat bij de biomethanisering gebruikt wordt is niet behandeld. § 8. De additieven verbeteren de biomethanisering zonder de kwaliteit van het digestaat aan te tasten. § 9. De biomaterie gebruikt bij de biomethanisering en de materies gebruikt bij de nabehandeling mogen geen contaminanten bevatten in een dergelijke hoeveelheid dat ze de biomethanisering, de keten van de valorisatie of verwijdering van het digestaat op het spel zou kunnen zetten. § 10. Enkel de bepalingen van de paragrafen 1, 4 en 9 zijn van toepassing op de biomethaniseringsinstallaties die een digestaat voortbrengen dat niet voor valorisatie op of in de grond bestemd is. Afdeling 3. - Procedure tot eerste toelating van een biomaterie of
materie
Art. 28.§ 1. Vooraleer een biomaterie of een materie van een bepaalde producent of houder de eerste keer in de biomethaniseringsinstallatie wordt toegelaten, gaat de exploitant, op grond van de gegevens verstrekt door de producent of de houder van de biomaterie of materie, na of de materie of de biomaterie voldoet aan de voorschriften van de artikelen 25, 26 en 27, paragrafen 1 tot 4 en 7 tot 9 van dit besluit.
Het betreft minimum de volgende gegevens : 1° de personalia van de producent;2° de personalia van de ophaler;3° de bestemmingslokatie;4° de jaarlijkse hoeveelheden, de frequentie van de aankomsten, het geschatte aantal ton in kubiekmeter;5° de aard en de benaming van de biomaterie of de materie en de referentiecode ervan op de in bijlage 1 opgenomen lijst van de afvalvormende biomaterie of, bij gebreke daarvan, de code zoals bepaald bij het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus;6° de omschrijving van het productieproces;7° de kenmerken van de biomaterie of van de materie, alsook de lijst van de potentiële vervuilingselementen die niet bedoeld worden in artikel 27, § 2;8° de resultaten van analyses verricht door een laboratorium erkend krachtens het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen en betreffende op zijn minst de metaalspoorelementen bedoeld in artikel 27 en, desgevallend, bovenbedoelde potentiële vervuilingselementen;9° een rapport van het referentielaboratorium van het Waalse Gewest waaruit blijkt dat elke besmette biomaterie of materie ongevaarlijk is voor de gebruiks- of valorisatieketen. In geval van twijfel over de kenmerken van de biomaterie of de materie of de toe te passen code, verzoekt de exploitant de « Office wallon des Déchets » om advies.
De exploitant mag de biomaterie of de materies van de producent of houder ervan niet aannemen als uit de in paragraaf 1 bedoelde gegevens blijkt dat ze niet voldoen aan de bepalingen van de artikelen 25, 26 en 27 van dit besluit. De exploitant geeft de producent of de houder van de biomaterie of materies schriftelijk kennis van zijn beslissing.
Die kennisgeving kan beperkt worden tot de aangenomen biomaterie en materies. § 2. In afwijking van paragraaf 1, is de procedure tot voorafgaande aanneming niet van toepassing op : 1° groenafval;2° onbehandeld boshout en houtafval van eerste verwerking;3° gewassen en resten van gewassen;4° huisafval uit selectief sorteren, noch op elke bereiding die eruit voortvloeit;5° slib uit zuiveringsstations waarvoor een gebruiksattest wordt afgeleverd op basis van het besluit van de Waalse Regering van 12 januari 1995 houdende reglementering van het gebruik, op of in de bodem, van zuiveringsslib of slib afkomsting van behandelingscentra voor slijk uit septische putten;6° afval gedekt door een gebruiksattest tot landbouwkundige valorisatie afgeleverd op basis van het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 waarbij de nuttige toepassing van sommige afvalstoffen bevorderd wordt;7° teelteffluenten. Afdeling 4. - Toelating tot de biomethaniseringsinstallatie
Art. 29.Met uitzondering van de biomaterie die als gevolg van een noodinterventie toegelaten wordt, mogen de opname van de biomaterie, materies of additieven in de biomethaniseringsinstallatie, de afvoer van de afval en de levering van het digestaat niet plaatsvinden buiten de openingstijden waarin de bijzondere voorwaarden voorzien.
Art. 30.Als een weegbrug vereist wordt krachtens artikel 10, worden de voertuigen die de biomethaniseringsinstallatie binnnenrijden of verlaten op de weegbrug gewogen. Een afschrift van de weegstaat wordt aan de bestuurder van het voertuig afgegeven.
Art. 31.Bij hun opname in de biomethaniseringsinstallatie worden de krachtens de artikelen 25 tot 27 toegelaten en krachtens artikel 28 vooraf aangenomen biomaterie of materies gecontroleerd door de exploitant of door zijn aangestelde.
De controle slaat op : 1° de door de registratie van de afvalvervoerders opgelegde documenten vereist krachtens artikel 10 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;2° de documenten vereist krachtens Verordening EG nr.1013/2006 van het Europees Parlement en van de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen; 3° de inhoud van het aankomende voertuig om de aard en de herkomst van de biomaterie of materies te controleren. De exploitant of zijn aangestelde kan die biomaterie of materies desnoods aan analyses onderwerpen.
Art. 32.§ 1. Als de biomaterie of de materies niet toegelaten worden in de biomethaniseringsinstallatie, verwittigt de exploitant zo spoedig mogelijk de « Office wallon des Déchets » per fax of e-mail, overeenkomstig het tweede lid van dit artikel.
De exploitant verstrekt de volgende informatie : 1° de aard, hoeveelheid en herkomst van de geweigerde biomaterie of materies en de code ervan;2° de reden voor de weigering;3° de naam en het adres van de vervoerder, de producent en, desgevallend, de houder van de biomaterie of materies;4° her inschrijvingsnummer van het voertuig of elk middel tot identificering ervan;5° desgevallend, een afschrift van het document "commission marchandise par route" (« CMR » genoemd) of elk ander document opgemaakt door de exploitant van de biomethaniseringsinstallatie waarbij de traceerbaarheid van de biomaterie of materies gegarandeerd wordt;6° de overwogen bestemming van de geweigerde biomaterie of materies. De geweigerde biomaterie of materies blijven drie uur lang staan in een daartoe bestemde dichte ruimte bedoeld in artikel 6, te rekenen vanaf de verzending van de fax of de e-mail naar de « Office wallon des déchets », of worden onmiddellijk afgevoerd naar een vergund sorteer-, hergroeperings-, valorisatie- of verwijderingscentrum. § 2. Bij gebrek aan reactie van de « Office wallon des Déchets » binnen drie uur na de verzending van de fax of de e-mail, wordt de afvoer van de afval toegelaten.
Art. 33.De exploitant houdt een register van de biomaterie en materies die in de biomethaniseringsinstallatie aankomen, waarin dagelijks de volgende gegevens opgenomen worden : 1° het volgordenummer van elke aanvoer;2° de aanvoerdatum;3° de aard/benaming en de code, met verwijzing naar de in bijlage opgenomen lijst van de biomaterie die afval vormt;4° de personalia van de producent, ophaler en vervoerder;5° het registratienummer van de ophaler en de vervoerder;6° desgevallend de gegevens van de installatie waar de biomaterie tijdelijk opgeslagen of behandeld wordt en het soort behandeling;7° het nettogewicht als het berekend werd, de weegstaat of het volume van elke aanvoer; 8° desgevallend, de melding en de reden voor de weigering alsook elk evenement i.v.m. de milieubescherming en de veiligheid van de buurt, samen met de overwogen bestemming; 9° desgevallend, het nummer van het vervoersdocument "CMR" of elk ander door de exploitant opgemaakt document waarbij de traceerbaarheid van de biomaterie gegarandeerd wordt. Afdeling 5. - Traceerbaarheid in de biomethaniseringsinstallatie
Art. 34.§ 1. De exploitant voert een systeem in voor de opvolging van de bewegingen van de biomaterie, materies en digestaten binnen de biomethaniseringsinstallatie. Het systeem zogt ervoor dat de verschillende exploitatiefasen binnen de installatie gescheiden worden en garandeert de traceerbaarheid wat betreft de herkomst en de bestemming van de biomaterie, materies en digestaten. § 2. De exploitant is elk ogenblijk in staat : 1° om de samenstelling te bepalen inzake biomaterie en materies van de gistingstanks, de opslagkuipen en de partijen digestaat in afwachting van afvoer;2° om de kwalitatieve en kwantitatieve kenmerken van de partijen digestaat te bepalen. Afdeling 6. - Opvolging van de biomethanisering
Art. 35.§ 1. Voor de fasen van voorafgaande behandeling, biomethanisering en nabehandeling wordt voorzien in een technologische opvolging die minimum de volgende parameters betreft : 1° de temperatuur gemeten in C° en continu, behalve gedurende de preliminaire vermalingsfase;2° de verblijfstijd;3° de biogasstroom, continu gemeten;4° de biogasdruk, continu gemeten. § 2. De bijzondere voorwaarden kunnen opleggen dat de resultaten van de monitoring geregistreerd, verwerkt en voorgesteld worden zodat de toezichthoudend ambtenaar kan nagaan of de exploitatievoorwaarden en de in de vergunning voorgeschreven emissiegrenswaarden nageleefd worden. Afdeling 7. - Digestaat
Art. 36.§ 1. Elke partij digestaat bestemd om in of op de grond te worden gebruikt wordt door een analyse gekarakteriseerd.
Als de digestaten opgeslagen worden in een opslagkuip met een inhoud van meer dan 3 000 m3, wordt de partij gekarakteriseerd door het gemiddelde van twee analyses. § 2. De afnemingen en monsternemingen worden uitgevoerd overeenkomstig de modaliteiten omschreven in het « CWEA ». De methodes inzake de afneming, monsterneming, bewaring, voorbereiding en analyse van de monsters worden door het « CWEA » bepaald.
De analyses worden verricht door een laboratorium dat voor afvalanalyse in het Waalse Gewest erkend is overeenkomstig de artikelen R.95 en volgende van Boek I van het Milieuwetboek, met inachtneming van de modaliteiten omschreven in het « CWEA ». § 3. De analyses betreffen op zijn minst de parameters omschreven in bijlage 2. De analyseverslagen waarvan de minimuminhoud in bijlage 2 omschreven wordt, worden door de exploitant op de bedrijfszetel bewaard. Afdeling 8. - Afvoer
Art. 37.De exploitant houdt een register van de partijen digestaat en van de afval die afgevoerd worden, met dagelijks, per afvoer en per datum, de volgende gegevens : 1° de aard, de benaming, de code van de afval zoals vastgelegd bij het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot opstelling van een afvalcatalogus;2° het afvoernummer van de partij digestaat;3° het gewicht of volume en, desgevallend, het nummer van de weegbon;4° de personalia van de vervoerder;5° de volledige personalia van de bestemmeling(en) met gewichtsverdeling;6° desgevallend, het nummer van het "CMR"-vervoer of elk ander door de exploitant opgemaakt document waarbij de traceerbaarheid gegarandeerd wordt;7° de bestemming. De analyseverslagen betreffende de partijen digestaat worden door de exploitant opgenomen in het afvoerregister bedoeld in het eerste lid zodra ze in ontvangst genomen worden. HOOFDSTUK IV. - Preventie van ongevallen en brand
Art. 38.Voor de tenuitvoerlegging van het project en voor elke wijziging van de plaats en de omstandigheden raadpleegt de exploitant de territoriaal bevoegde brandweerdienst over de te treffen maatregelen en tot stand te brengen uitrustingen inzake brandpreventie en -bestrijding en ontploffingen, met inachtneming van de bescherming van het publiek en het leefmilieu. De exploitant richt zich naar de aanbevelingen van de territoriaal bevoegde brandweerdienst.
De door de territoriaal bevoegde brandweerdienst opgemaakte rapporten worden door de exploitant ter inzage van de toezichthoudend ambtenaar gelegd.
Art. 39.De exploitant vergewist zich van de dichtheid van de gistingstank(s), van de leidingen van de gistingstank(s) waar biogas langs komt en van de beschermingsuitrustingen tegen over- en onderdruk voor of bij het opstarten alsook bij elk heropstarten na een interventie die de dichtheid ervan kan aantasten.
De uitvoering van de controle en de resultaten ervan worden op schrift gesteld.
Art. 40.Bij het opstarten of heropstarten alsook bij de stillegging of de lediging van het geheel of van een gedeelte van de installatie neemt de exploitant de nodige maatregelen om gevaar voor vorming van explosieve atmosferen te beperken.
Gedurende die fasen is elke handeling of interventie verboden die het ontploffingsrisico kan verhogen.
Alle toevallige uitstoten in de lucht van ontvlambare gassen zoals de uitgangen van veiligheidsorganen worden overeenkomstig artikel 24 opgespoord.
Om de risico's i.v.m. het toevallig vrijmaken van ontvlambare gassen te voorkomen, vergewist de exploitant zich ervan dat de uitstroomopening ontworpen en uitgevoerd is om een snelle dilutie mogelijk te maken bij een concentratie lager dan de ontvlambaarheidsgrens.
Art. 41.De gesloten lokalen waarin biogas aangetroffen kan worden zijn het voorwerp van een luchtkwaliteitscontrole die minstens op de opsporing van CH4 betrekking kan hebben. HOOFDSTUK V. - Water Afdeling 1. - Algemeenheden
Art. 42.De exploitant treft de nodige maatregelen om zijn waterverbruik te beperken. Hij hergebruikt zoveel mogelijk behandeld afvalwater en gebruikt regenwater.
Art. 43.Het systeem voor de opvang van de digestaten en het systeem voor de opvang van de wateren uit de in artikel 6 bedoelde ruimtes of infrastructuren die verontreinigd zijn of zouden kunnen worden zijn strikt gescheiden van het systeem voor de opvang van de wateren die niet verontreinigd zijn of het niet zouden kunnen worden, zoals dakwater, afvloeiend water van waterafstotend gemaakte oppervlaktes die niet door materies vervuild zijn.
De wateren uit de in artikel 6 bedoelde ruimtes of infrastructuren, met uitsluiting van die bedoeld onder 1° en 5°, die verontreinigd zijn of zouden kunnen worden, worden bij voorkeur opnieuw geïnjecteerd in het biomethaniseringsproces. Bij gebreke daarvan voldoen de geloosde wateren aan de grenswaarden bepaald bij de artikelen 45 en 46.
De industriële afvalwateren die al dan niet behandelde digestaten of verontreinigde wateren bevatten uit de in artikel 6 bedoelde ruimtes of infrastructuren, met uitsluiting van die bedoeld onder 1° en 5°, mogen niet in de grondwateren geloosd worden.
Art. 44.Een schema van alle netten voor de verzamling van de effluenten en een plan van de rioleringen worden door de exploitant opgemaakt, regelmatig bijgewerkt na elke noemenswaardige wijziging ervan en gedateerd. Het plan van de netten voor de inzameling van effluenten vermeldt de sectoren waar ingezameld wordt, de aansluitingspunten, de kijkgaten, de rioleringen, de pompposten, de meetposten, de handbediende en automatische afsluiters.
De plannen liggen ter inzage van de toezichthoudend ambtenaar alsook van de brandweer- en hulpdiensten. Afdeling 2. - Lozingsvoorwaarden
Onderafdeling 1. - Voorwaarden om in gewoon oppervlaktewater en in kunstmatige afwateringswegen te lozen
Art. 45.Industrieel afvalwater dat in gewoon oppervlaktewater of in een kunstmatige afvloeiingsweg wordt geloosd voldoet aan de volgende voorwaarden, uitgedrukt in maximale ogenblikkelijke concentratie: 1° de pH ligt tussen 6,5 en 9;2° de temperatuur bedraagt hoogstens 30 °C;3° de biochemische zuurstofbehoefte over vijf dagen bij 20 °C en bij aanwezigheid van allyl thio-ureum is niet hoger dan 20 mg zuurstof per liter;4° de chemische behoefte aan oplosbare zuurstof bij de lozing is niet hoger dan 1,2 maal de chemische zuurstofbehoefte, « DCO » genoemd, oplosbaar niet afbreekbaar;5° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 60 mg per liter;6° de diameter van de zwevende stoffen bedraagt niet meer dan 2 mm;7° het gehalte aan bezinkbare stoffen bedraagt hoogstens 0,5 ml per liter tijdens een statische bezinking van 2 uren;8° het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen is niet hoger dan 5 mg per liter;9° het gehalte aan totale metalen is niet hoger dan 3 mg per liter.10° het gehalte aan ammoniumstikstof is niet hoger dan 5 mg N per liter;11° het gehalte aan nitrieten is niet hoger dan 1 mg N per liter;12° het gehalte aan nitraten is niet hoger dan 15 mg N per liter;13° het gehalte aan totaal fosfor is niet hoger dan 5 mg P per liter;14° een representatief monster van het geloosde water is vrij van oliën, vetten of andere drijvende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een drijflaag vormen 15° het is verboden mechanisch vermaalde vaste stoffen te storten of water te lozen dat zulke stoffen bevat;9° het gehalte aan sulfuren en mercaptans is niet hoger dan 5 mg S per liter; 17° het gehalte aan pesticiden is niet hoger dan 0.005 mg per liter; 9° het gehalte aan totaal chroom is niet hoger dan 1 mg/l;19° het te lozen water wordt ontsmet als het zulke hoeveelheden pathogene organismen bevat dat het ontvangende water ernstig besmet dreigt te worden.De grenswaarden voor de pathogene kiemen die in het geloosde water toegelaten worden liggen vast in de bijzondere voorwaarden; 20° het geloosde water bevat geen andere specifieke gevaarlijke of verontreinigende stoffen bedoeld in bijlage VII bij het regelgevend gedeelte van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, dan degene die hierboven vermeld worden. Onderafdeling 2. - Voorwaarden om in openbare rioleringen te lozen
Art. 46.De inrichtingen die industrieel afvalwater in openbare rioleringen lozen voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° de pH ligt tussen 6 en 9,5;2° de temperatuur bedraagt hoogstens 45 °C;3° het gehalte aan zwevende stoffen, « MES » genoemd, is niet hoger dan 1 000 mg per liter;4° de diameter van de « MES » bedraagt hoogstens 10 mm;5° de zwevende stoffen mogen vanwege hun structuur de werking van de opvang- en zuiveringsstations niet schaden;6° het gehalte aan totale detergenten is niet hoger dan 15 mg per liter;6° het gehalte aan chloriden is niet hoger dan 2 000 mg per liter;7° het gehalte aan sulfaten bedraagt hoogstens 1 500 mg per liter;9° het gehalte aan met petroleumether extraheerbare stoffen is niet hoger dan 500 mg per liter;10° het geloosde water bevat geen opgelost ontvlambaar of ontplofbaar gas, noch producten die het vrijmaken van dergelijke gassen kunnen veroorzaken;11° het geloosde water mag geen wasem uitstoten die het leefmilieu beschadigt;12° het afvalwater bevat geen stoffen die: a) gevaar kunnen inhouden voor het personeel dat de rioleringen en installaties onderhoudt;b) de leidingen zouden kunnen beschadigen of verstoppen;c) de vlotte werking van de stuwings- en zuiveringsinstallaties zouden kunnen hinderen;d) een ernstige vervuiling van het ontvangende oppervlaktewater waarin de openbare riolering loost zou kunnen veroorzaken;9° het gehalte aan sulfuren en mercaptans is niet hoger dan 5 mg S per liter; 14° het gehalte aan pesticiden is niet hoger dan 0.005 mg per liter voor de installaties bedoeld in rubriek 93.23.15.02, die betrekking heeft op biomethaniseringsinstallaties voor biomaterie die afval vormt; 15° het geloosde water bevat geen andere specifieke gevaarlijke of verontreinigende stoffen bedoeld in Bijlage VII bij het regelgevend gedeelte van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, dan degene die hierboven vermeld worden. HOOFDSTUK VI. - Lucht Afdeling 1. - Algemeenheden
Art. 47.Er is voldoende voorraad aan producten en materialen die gebruikt worden voor de bescherming van de omgevingslucht, zoals filtermouwen, neutralisatieproducten, remvloeistoffen, absorberende middelen.
Art. 48.De exploitant brengt openingen in de afvoerbuizen aan om controlemetingen te kunnen doorvoeren.
De openingen bevinden zich in een ongestoorde zone van de schoorstenen of buizen, op een afstand van de laatste storing - uitgang van de stookplaats, bocht - die minstens gelijk is aan viermaal de diameter van bedoelde schoorsteen of buis.
De openingen en de omgeving ervan zijn vlot toegankelijk zodat de metingen in alle veiligheid en elk ogenblik uitgevoerd kunnen worden. Afdeling 2. - Reukhinder
Art. 49.§ 1. De installatie voor de bereiding van de vermenging van biomaterie en, desgevallend, additieven, voor de injectie in de gistingtanks en de gistingtanks worden gedurende een minimumtijd of volgens een gesloten proces bevoorraad om reukhinder te beperken. § 2. De inkomende stromen van vloeibare biomaterie worden langs een gesloten systeem in de opslagkuip gelost.
Art. 50.Een reuknorm en de modaliteiten voor de controle op de naleving ervan liggen vast in de bijzondere voorwaarden. Afdeling 3. - Emissies van verbrandingsgassen
Art. 51.Als het biogas als brandstof gevaloriseerd wordt, worden de emissiewaarden van de installaties vastgelegd als volgt :
Parameters
Emissiewaarden
Niet methanische VOS
<150 mg C/Nm3
De gemeten waarden worden in verband gebracht met de volgende voorwaarden : 1° drooggas; 2° druk : 1.013 hPa; 3° temperatuur : 273 °K;4° zuurstofgehalte van 5 percent. De modaliteiten voor de controle op de verbrandingsgassen liggen vast in de bijzondere voorwaarden.
De NOx- en CO-grenswaarden liggen vast in de bijzondere voorwaarden. Afdeling 4. - Fijnstofemissies
Art. 52.De concentratie aan totale fijnstof in de gekanaliseerde gasvormige effluenten die in de lucht uitgestoten worden overschrijdt de volgende grenzen niet :
Gemiddeld reël massadebiet in kg/u
Grenzen in mg/Nm3
<0,5
50
>0,5
20
Art. 53.Het gehalte aan droge stof op de toegangswegen tot de locatie, de binnenwegen en de werkruimtes voor de toestellen bedraagt niet meer dan 100 gram per m2.
Art. 54.Desgevallend worden de ruimtes tijdens de activiteitsperiode gereinigd.
Art. 55.De snelheid van de voertuigen binnen de locatie wordt tot 20 km/u beperkt door elk geschikt middel zoals wegmarkeringen, verkeersdrempels, enz. HOOFDSTUK VII. - Autocontrole, controle, toezicht, bijhouden van registers en informatie Afdeling 1. - Algemeenheden
Art. 56.Het bewijs dat de ruimtes en installaties bedoeld in artikel 6 conform artikel 8 zijn wordt door de exploitant ter inzage van de toezichthoudend ambtenaar gelegd.
Art. 57.§ 1. De volgende documenten worden minstens vijf jaar op de bedrijfszetel bewaard en ter inzage gelegd van de toezichthoudend ambtenaar en van de « Office wallon des Déchets » : 1° het aanvoerregister, bedoeld in artikel 33;2° het afvoerregister, bedoeld in artikel 37;3° de afschriften van de in artikel 23 bedoelde contracten of overeenkomsten die met andere vennootschappen zijn gesloten;4° de rapporten betreffende de controles die door de bevoegde organen op de uitrustingen gevoerd worden. § 2. De aannemingsdossiers bedoeld in artikel 28 worden na de laatste levering van betrokken afval minstens vijf jaar op de bedrijfszetel bewaard en ter inzage gelegd van de toezichthoudend ambtenaar en van de « Office wallon des Déchets ».
Art. 58.§ 1. De exploitant richt uiterlijk 31 maart van het jaar na het referentiejaar aan de « Office wallon des Déchets » een jaarrapport dat voor het referentiejaar minimum volgende informatie bevat: 1° de lijst van de producenten van biomaterie of materies die in de installatie toegelaten worden overeenkomstig de artikelen 28 en volgende;2° per producent, de hoeveelheden toegelaten biomaterie of stoffen, in nettogewicht indien bepaald en in volume, desgevallend verdeeld op basis van de code ervan;3° de opgeslagen hoeveelheden biomaterie of stoffen, naar gewicht en volume, in afwachting van biomethanisering, in biomethanisering, alsook de hoeveelheden digestaat binnen de infrastructuur voor de opslag van digestaat in afwachting van afvoer, op 31 december van het referentiejaar;4° per type bestemming, met name gebruik, valorisatie of verwijdering, de afgevoerde hoeveelheid digestaat;5° de hoeveelheden digestaat opgeslagen krachtens de huurcontracten;6° per partij digestaat : a) de resultaten van de analyses;b) het gewicht;c) de bestemming;d) de exacte benaming van de bestemmelingen - naam, adres, btw-nummer en hoeveelheden overgedragen aan elk van hen;7° een overzichtstabel van de analyses;8° voor andere afvoer die van digestaten : a) de aard;b) het gewicht;c) de bestemming;d) de exacte benaming van de bestemmelingen;9° een omschrijving van de incidenten, ongevallen die zich hebben voorgedaan, alsook van de problemen tegengekomen tijdens bedoelde periode en de gevolgen die daaraan gegeven werden. § 2. Het rapport wordt overgemaakt volgens de modaliteiten die door de « Office wallon des Déchets » bepaald worden.
Art. 59.Voor de installaties met een verwerkingscapaciteit boven 100 ton per dag, bij elk incident of ongeval waarvoor een interventie nodig is om aantastingen van het leefmilieu of van de veilighied van de buurt te voorkomen of te verhelpen, legt de exploitant zo spoedig mogelijk een rapport met de volgende informatie over aan de technisch ambtenaar en aan de toezichthoudend ambtenaar : 1° de datum en het uur van het incident of ongeval;2° de installaties waarin het incident of ongeval zich heeft voorgedaan;3° de activiteiten die doorgaans uitgeoefend worden op die plek;4° de omstandigheden van het ongeval;5° de analyse van de oorzaken van het ongeval;6° de maatregelen genomen om eventuele aantastingen van het leefmilieu te verhelpen;7° de preventieve maatregelen aanbevolen om te voorkomen dat een soortgelijk incident of ongeval zich opnieuw voordoet. Afdeling 2. - Controle op reukhinder en andere luchtemissies
Art. 60.De handelingen inzake de controle op reukemissies of andere luchtemissies worden voor rekening van de exploitant door een in het kader van de luchtverontreinigingsbestrijding erkend laboratorium of orgaan uitgevoerd volgens referentiemethodes vastgelegd overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 1999 waarbij het "Institut scientifique de service public" (Openbaar wetenschappelijk instituut) belast wordt met de opdracht van referentielaboratorium voor water, lucht en afval, of via elke andere methode waarvan de gelijkwaardigheid aan een referentiemethode is aangetoond en met meettoestellen die voldoen aan de beste technieken die beschikbaar zijn op het vlak van de instrumentering.
De frequentie van de controles ligt vast in de bijzondere voorwaarden.
De emissies van alle polluenten en reukhinder waarvoor emissiegrenzen voorgeschreven worden krachtens de artikelen 51 en 52 en, desgevallend, door de vergunning, worden minstens één keer gemeten na wijziging van minstens 25 percent van de capaciteit van de biomethaniseringsinstallatie of na elke wijziging aan het zuiveringsstation.
Art. 61.De detectiegrens, de sensibiliteit, de precisie en de betrouwbaarheid van de methode worden aangepast aan de emissiegrenswaarde, aan het geurniveau of aan het geurdebiet dat overeenstemt met de te meten stof. De meetmarge ligt minstens tussen 0,1 keer en 2 keer de emissiegrenswaarde, het geurniveau of het geurdebiet waarin de bijzondere voorwaarden voorzien.
Art. 62.De metingen voor de controle op de emissies worden uitgevoerd en de resultaten uitgedrukt zodat ze representatief zijn voor de emissies van de installatie bij een normale werkingstoestand, buiten opstart- of stillegginsgperiode.
Art. 63.De resultaten van het toezicht op de emissies worden minstens vijf jaar door de exploitant bewaard en op gewoon verzoek van de toezichthoudend ambtenaar ter inzage gelegd.
Art. 64.Als het resultaat van de metingen wijst op een overschrijding van de uitstootnormen, wordt een nieuwe meting uitgevoerd : 1° binnen drie maanden bij een overschrijding tussen 10 en 100 percent;2° binnen een maand als de overschrijding hoger is dan 100 percent. De exploitant maakt een rapport op waarin hij gewag maakt van de oorzaken van de overschrijdingen en van de maatregelen genomen om aan de opgelegde normen te voldoen. Het rapport wordt binnen dertig dagen na de tweede meting aan de toezichthoudend ambtenaar en aan de technisch ambtenaar gestuurd.
Art. 65.De torchère is uitgerust met een centrale voorziening voor autocontrole op de werking zodat men op de plaats van de exploitatie steeds geïnformeerd blijft over de staat van werking ervan. Afdeling 3. - Controle op waterlozingen
Art. 66.§ 1. Het geloosde afvalwater wordt afgevoerd via een controlevoorziening die aan de volgende vereisten voldoet: 1° een vlotte monsterneming van het geloosde water mogelijk maken;2° op verzoek of op initiatief van de toezichthoudend ambtenaar het nemen van monsters toelaten;3° voortdurend vlot toegankelijk zijn;4° geïnstalleerd zijn op een plek die alle garanties biedt inzake de representativiteit van de waterkwantiteit en -kwaliteit. § 2. Naast de criteria opgesomd in paragraaf 1, voldoet de controlevoorziening, wat betreft de inrichtingen die afvalwater uit de behandeling van digestaten lozen, aan de volgende bijkomende voorwaarden : 1° bij de controle op de geloosde wateren de waarde van de afvoerstroom, uitgedrukt in liter/seconde of m3/uur, de waarde van de pH, en de temperatuur onmiddellijk aangeven;2° de waarde van de pH, van de temperatuur voortdurend registreren, minstens om het uur;3° voor elke biomethaniseringsinstallatie die meer dan 100 m3/dag uitstoot, voortdurend de waarde van het dagelijkse volume, uitgedrukt in m3/dag, registreren.
Art. 67.De aan te wenden methodes voor de monsterneming en de analyse voor de controle op de conformiteit van de fysische, chemische en biologische kwaliteit van de wateren geloosd onder de voorwaarden waarin de vergunning voorziet zijn die welke door het referentielaboratorium gebruikt of goedgekeurd worden overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 1999 waarbij het "Institut scientifique de service public" (Openbaar wetenschappelijk instituut) belast wordt met de opdracht van referentielaboratorium voor water, lucht en afval of alternatieve analysemethodes waarmee resultaten verkregen kunnen worden die gelijkwaardig zijn aan die verkregen via methodes aangewend of goedgekeurd door het referentielaboratorium.
Art. 68.§ 1. Voor de inrichtingen die water uit de behandeling van digestaten lozen, onderwerpt de exploitant de parameters aan een autocontrole op de volgende tijdstippen : 1° wekelijks voor de parameters van de « MES » en de oplosbare « DCO »;2° maandelijks voor de parameters van totaal fosfor, ammoniumstikstof en nitraten. § 2. Voor de inrichtingen die water uit de behandeling van digestaten lozen, laat de exploitant toezicht voeren door een laboratorium erkend overeenkomstig artikel D.147 van Boek I van het Milieuwetboek om voor de parameters officiële analyses uit te voeren inzake de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, alsook inzake de bescherming en de exploitatie van de grondwateren en de voor drinkwater bestemde wateren op de volgende tijdstippen : 1° om de zes maanden voor de parameters van de « MES », sedimenteerbare stoffen, DBO5, DCO, ammoniumstikstof, nitraten en totaal fosfor;2° jaarlijks voor de overige parameters bedoeld in de artikelen 45 en 46. § 3. Accidentele lozingen in oppervlaktewater worden meegedeeld aan de toezichthoudend ambtenaar.
Accidentele lozingen in openbare rioleringen worden meegedeeld aan de toezichthoudend ambtenaar en aan de erkende zuiveringsinstelling. HOOFDSTUK VIII. - Zekerheid
Art. 69.De zekerheid bedoeld in artikel 55 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt steeds geëist en het bedrag ervan ligt in de bijzondere voorwaarden vast. HOOFDSTUK IX. - Herstel van de locatie na exploitatie
Art. 70.In geval van stopzetting van de activiteiten worden alle producten die gevaarlijk zijn voor de mens of het leefmilieu, alsook alle afvalstoffen i.v.m. die activiteiten, gevaloriseerd of naar behoorlijk vergunde installaties afgevoerd.
Art. 71.In geval van definitieve stopzetting van alle activiteiten stuurt de exploitant aan de bevoegde autoriteit, aan de technisch ambtenaar en aan de toezichthoudend ambtenaar een plan tot herstel van de locatie met, ondermeer, de maatregelen die hij getroffen heeft of overweegt te treffen om de veiligheid van alle installaties te waarborgen.
Art. 72.De kuipen en leidingen die producten bevat hebben die water en bodem kunnen verontreinigen worden geledigd, gereinigd, ontgast en desgevallend ontsmet. Als de kuipen niet voor een ander gebruik bestemd zijn, worden ze verwijderd. De ingegraven kuipen die niet verwijderd kunnen worden, worden onbruikbaar gemaakt door opvulling met een inert vast materiaal.
Art. 73.Het water dat voor de reiniging van de tanks dient, mag niet in de grondwateren geloosd worden. Het mag pas na een controle op de naleving van de voorwaarden tot lozing van afvalwater geloosd worden in een openbare riolering of in oppervlaktewateren. Bij gebreke daarvan wordt het verontreinigde water naar een erkend behandelingscentrum afgevoerd. HOOFDSTUK X. - Wijzigingsbepalingen
Art. 74.Artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt gewijzigd als volgt : 1° in lid 19 worden de woorden « bijlage XXV » vervangen door de woorden « bijlage XXVI »;2° in lid 22 worden de woorden « bijlage XXIX » vervangen door de woorden « bijlage XXX »; 4° hetzelfde artikel wordt aangevuld met volgend lid : « Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een biomethaniseringsinstallatie bedoeld in rubriek 90.23.15 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid, de gegevens opgenomen in bijlage XXXI bij dit besluit. ».
Art. 75.Artikel 30 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° in lid 19 worden de woorden « bijlage XXV » vervangen door de woorden « bijlage XXVI »;2° in lid 22 worden de woorden « bijlage XXIX » vervangen door de woorden « bijlage XXX »; 4° hetzelfde artikel wordt aangevuld met volgend lid : « Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een biomethaniseringsinstallatie bedoeld in rubriek 90.23.15 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid, de gegevens opgenomen in bijlage XXXI bij dit besluit. ».
Art. 76.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage XXXI die als bijlage 3 bij dit besluit gaat.
Art. 77.In hetzelfde besluit wordt bijlage XXV, ingevoegd bij het besluit van 13 juni 2013, bijlage XXVI.
Art. 78.In hetzelfde besluit wordt bijlage XXIX, ingevoegd bij het besluit van 23 februari 2014, bijlage XXX. HOOFDSTUK XI. - Slot- en overgangsbepalingen
Art. 79.Dit besluit is van toepassing op de bestaande inrichtingen zodra het in werking treedt.
In afwijking van het eerste lid : 1° zijn de artikelen 3, 5, 6, 7, 15 en 49, § 2, niet van toepassing op de bestaande inrichtingen;2° zijn de artikelen 8, 10, 14, § 2 en § 4, 17, 18, 20, 24 § 2, en 36 van toepassing op de bestaande inrichtingen op 1 juni 2017.
Art. 80.Het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater is niet meer toepasselijk op de inrichtingen bedoeld in dit besluit
Art. 81.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 24 april 2014.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY
Bijlage 1
Biomaterie die afval vormt die in aanmerking zou kunnen komen voor biomethanisering met het oog op de productie van een digestaat bestemd voor een gebruik op of binnen de bodem.
Afvalcode
Omschrijving
2
Afval van landbouw, tuinbouw, aquacultuur, bosbouw, jacht en visserij en de voedingsbereiding en -verwerking
02 01
Afval van landbouw, tuinbouw, aquacultuur, bosbouw, jacht en visserij
02 01 01
Slib van wassen en schoonmaken
Slib van wassen en schoonmaken van een silo
Slib van wassen en schoonmaken van landbouwmachines zonder sproeier van fytosanitaire producten
02 01 02
Afval van dierlijke weefsels
Afval van weefsels van fokdieren
02 01 03
Afval van plantaardige weefsels
Schors, zaagsel, houtachtige vezels uit de schredding
Afval van het kappen van bomen, struiken of van wijnstokken die vrij van ziekten zijn (virussen, bacteriën, zwammen of parasieten)
Afgeriste druiven
Granen
Kaf van graangewassen (na het dorsen) en stof van graangewassen
Stro van graangewassen
Bietenbladeren
Loof (aardappelen, wortels, peulgewassen, enz.)
Restafval van koolzaad (stammen, wortels, enz.)
Restafval van maïs (granen, afgeriste maïs, stro, wortels, enz.)
Hennep
Lijn
Productieafval (met inbegrip van rotte vruchten en groenten, afval van sortering, getrokken witloofwortelen, aardappelknollen, enz.)
Bladeren uit boomgaarden
Bloemen
Gras, hooi en nagras (behalve aan de rand van de wegen)
Adventitia
Onbehandelde planten en zaaizaad
Biomassa uit tussenteelten (groenbemester, tussengewas, enz..)
Energieplanten (maïs, gerst, graangewassen, bieten, aardappelen, miscanthus, enz.)
Restafval van voeder voor fokdieren (krachtvoeder, soja, enz.)
Snoeiafval van hagen en struiken
Waterplanten, onderwaterplanten, rieten, algen
02 01 04
Kunststofafval (exclusief verpakkingen)
Biologisch afbreekbare kunststoffen
02 01 06
Dierlijke feces, urine en mest (inclusief gebruikt stro), afvalwater, gescheiden ingezameld en elders verwerkt.
Mest van varkens, runderen, pluimvee, haasachtigen
Mest van varkens, runderen, pluimvee, geitachtigen, schapen, geiten, haasachtigen, paardachtigen
Mest van dierentuindieren
Mest van circusdieren
Pluimveemest (vers of gedroogd)
Gier van boerderijmest of van het wassen van een stal
Guano
02 01 07
Afval van de bosbouw
Boomstronken, wortels, bast, zaagsel en spaanders
Resten van snoeiing
Dorre bladeren
Naalden van naldbomen
02 01 99
Niet elders genoemd afval
Rauwe melk
Honing
Eieren
Slibsedimenten van open aquacultuur (vijverteelt)
Slibsedimenten van gesloten aquacultuur (teelt in bakken)
Stoffen verstopt in de roosters van rivieren, drijvend plantaardig afval
Afvloeisel van silo's (plantaardige stoffen)
Teeltsubstraat van Parijse champignons en andere eetbare champignons
02 02
Afval van de bereiding en verwerking van vlees, vis en ander voedsel van dierlijke oorsprong.
02 02 01
Slib van wassen en schoonmaken
Slib van wassen en schoonmaken van vrachtwagens die de dieren naar het slachthuis brengen
Slib van wassen en schoonmaken van de stalzone
02 02 02
Afval van dierlijke weefsels
Bloed
Horens
Hoeven
Huiden
Bont
Haar
Pluimen
Haar
Beenderen
Slachtafval (slappe lichamen)
02 02 03
Stoffen ongeschikt voor consumptie of verwerking
Stoffen, die in de zin van Verordening 852/2004 zijn verwerkt - zie opmerking aan het einde van het document - ongeschikt voor een latere verwerking of voor menselijke consumptie (gekookt vlees, vleeswaren, pekelvlees, vissen, zeevruchten, slakken, bereide gerechten, eieren, honing, enz...)
Stoffen, die in de zin van Verordening 852/2004 - niet zijn verwerkt - zie opmerking aan het einde van het document - ongeschikt voor een latere verwerking of voor menselijke consumptie (rauw vlees, vissen, zeevruchten, slakken, eieren, honing, enz...)
Dierlijke vetten
02 02 04
Slib afkomstig van de behandeling in situ van afvalwater
Slib afkomstig van de behandeling van afvalwater van slachthuizen en van uitsnijderijen
02 02 99
Niet elders genoemd afval
Voeder voor gezelschapsdieren, die dierlijke bijproducten bevatten, die niet meer bestemd zijn voor dierlijke voeding wegens commerciële redenen
Gelatineafval
Wolresten en -afval (onbehandeld)
Eierschalen
Schalen van mosselen en andere weekdieren
Schalen van schaaldieren
Slakkenhuizen
Fecale stoffen uit de stalruimte voor dieren voor het bereiken van het slachthuis
Stercoraire stoffen (urine, inhoud van de pensen, magen en darmen)
Afval van roostergoed
Drijvend slib van slachthuizen
02 03
Afval van de bereiding en verwerking van vruchten, groenten, graangewassen, spijsolie, cacao en koffie, productie van conserven en tabak
02 03 01
Slib van wassen, schoonmaken, pellen, centrifugeren en scheiden
Slib afkomstig van voedingsproductie (plantaardige oorsprong)
Plantaardige stoffen uit het proces met betrekking tot wassen, schoonmaken, pellen, centrifugeren, scheiden en filtratie
Substraat van filtratie van natuurlijke oorsprong (diatomeeënarde, actieve kool, klei ...)
02 03 03
Afval van oplosmiddelenextractie
Van olie ontdane koeken uit de extractie van voedingsolie (soja, koolzaad, lijn, enz.)
Koeken van noten van Galla chinensis (na uitschakeling van oplosmiddelen)
Koeken van tarapoeder (na uitschakeling van oplosmiddelen)
Opgebruikt olijvenafval (na uitschakeling van oplosmiddelen)
02 03 04
Stoffen ongeschikt voor consumptie of verwerking
Grondstoffen ongeschikt voor verwerking
Levensmiddelen ongeschikt voor consumptie
Beschadigde partijen sigaretten
Hulpmiddelen (antioxidanten, kleurstoffen, enz.), bewaarmiddelen uitgezonderd
Gist
02 03 05
Slib afkomstig van de behandeling in situ van afvalwater
Slib afkomstig van de behandeling van afvalwater van de verwerking en de bereiding van vruchten, groenten en graangewassen, spijsolie, cacao en koffie, productie van conserven en tabak
02 03 99
Niet elders genoemd afval
Vruchten en groenten : afval van bereiding
Pitten
Steenvruchten
Glucose, vruchtenwater, suikerwater, vruchtensap
Koffiemoer uit de productie en de bereiding van koffie
Cichorei-, graangewassenmoer
Theemoer, theeblad, afval uit de productie en de bereiding van thee
Expellerkoeken (koolzaad, soja, enz.)
Onverwerkt olijvenafval
Olijfwater
Afval uit graangewassen
Schalen van vruchten (cacao, note, enz.)
Tabak : stof, afval uit het zeven, bladeren
Cichoreidroesem
Afval van melasse
Rest van specerijen (kruiden, bouillon, saus, enz.)
Afval van de productie van aardappel-, mais-, rijstzetmeel
Bakolie en bakvet, afval van vetgangers van plantaardige aard
Glycerine (uit plantaardige stoffen)
02 04
Afval van de suikerverwerking
02 04 02
Afgekeurd calciumcarbonaat
Afval van carbonatie
02 04 03
Slib afkomstig van de behandeling in situ van afvalwater
Slib van de behandeling van afvalwater van de verwerkende industrie
02 04 99
Niet elders genoemd afval
Suiker
Suikerwater
Melasse
Droesem van suikerproducten
Skimmings van suikerproducten
Organische afvalstoffen uit het versnipperen van snijdsels (bladeren, halzen, wortelvezels, enz.)
Gras uit het wassen van bieten
Pulp
Bagasse
02 05
Afval van de zuivelindustrie
02 05 01
Stoffen ongeschikt voor consumptie of verwerking
Melk, melkproducten, van mel afgeleide producten ongeschikt voor verwerking of voor menselijke consumptie, melkserum inbegrepen
02 05 02
Slib afkomstig van de behandeling in situ van afvalwater
Slib van de behandeling van afvalwater van de zuivelindustrie
02 06
Afval van bakkerijen en de suikerwarenfabrieken
02 06 01
Stoffen ongeschikt voor consumptie of verwerking
Grondstoffen van dierlijke oorsprong ongeschikt voor verwerking (melk, boter, eieren, honing, enz. ...)
Grondstoffen van niet-dierlijke oorsprong ongeschikt voor verwerking
Levensmiddelen ongeschikt voor menselijke consumptie
02 06 03
Slib afkomstig van de behandeling in situ van afvalwater
Slib van de behandeling van afvalwater van bakkerijen en suikerwarenfabrieken
02 06 99
Niet elders genoemd afval
Afval, van dierlijke oorsprong, uit de bereiding (rest van beslag, van boter, ...)
Afval, van niet-dierlijke oorsprong, uit de bereiding (rest van meel, van suiker, ...)
02 07
Afval van de productie van alcoholische en niet-alcoholische dranken (exclusief koffie, thee en cacao)
02 07 01
Afval van wassen, schoonmaken en mechanische bewerking van de grondstoffen
Organische afvalstoffen van plantaardige oorsprong uit het wassen, het schoonmaken en de mechanische bewerking van de grondstoffen
Substraat van filtratie van natuurlijke oorsprong (diatomeeënarde, actieve kool, klei ...)
02 07 02
Afval van de destillatie van alcoholische dranken
Afval van vruchten: pulp, most
Afval van vruchten: afgeriste trossen, pitten en stenen
Afval van graangewassen
Afval van aardappelen
Droesem
02 07 04
Stoffen ongeschikt voor consumptie of verwerking
Grondstoffen ongeschikt voor verwerking
Dranken ongeschikt voor consumptie
02 07 05
Slib afkomstig van de behandeling in situ van afvalwater
Slib van de behandeling van afvalwater uit de productie van alcoholische en niet-alcoholische dranken (koffie, thee en cacao uitgezonderd)
02 07 99
Niet elders genoemd afval
Vruchten- en grasmoer
Moutmoer, - kiemen en -stof
Hopbostel
Slib van brouwerij
Slib van wijnbereiding
Wijndroesem en -moer
Gist en daarmee gelijkgesteld
Suikerwater
3
Afval van de houtverwerking en de productie van papier, karton, pulp, panelen en meubelen
03 01
Afval van de houtverwerking en de productie van panelen en meubelen
03 01 01
Schors- en kurkafval
Schors
03 01 05
Niet onder rubriek 03 01 04 vallend zaagsel, schaafsel, spaanders, houtafval, afval van spaanplaten en fineerhout
Houtachtige vezels uit het ontschorsen of het verscheuren, resten van hout, zaagsel, niet-verontreinigd schaafsel, houtwol, schors
03 03
Afval van de productie en verwerking van papier, karton en pulp
03 03 01
Schors- en houtafval
Schors
03 03 05
Ontinktingsslib van papierrecycling
Ontinktingsslib van papierrecycling
03 03 08
Afval van het scheiden van voor recycling bestemd papier en karton
Papier en karton bevuild door voedsel (bv.: pizzakarton)
03 03 09
Kalkneerslagafval
Ontharingsslib
03 03 10
Onbruikbare vezels, door mechanische afscheiding verkregen vezel-, vulstof- en coatingslib
Slib dat wegens te korte vezels niet gerecycleerd kan worden
03 03 11
Niet onder rubriek 03 03 10 vallend slib afkomstig van de behandeling in situ van afvalwater
Slib van de behandeling van afvalwater van de productie en de verwerking van papier
03 03 99
Niet elders genoemd afval
Pulp
4
Afval van de leer-, bont- en textielindustrie
04 01
Afval van de leer- en bontindustrie
04 01 01
Schraapafval
Schraapafval (bindweefsel, vethoop, enz.)
Snijafval van ongelooide huiden
04 01 02
Loogafval
Haar
Wol
04 01 07
Chroomvrij slib, met name van de behandeling in situ van afvalwater
Chroomvrij zuiveringsslib uit de behandeling van afvalwater
04 01 08
Chroomhoudend gelooid leerafval (snijafval, polijststof)
Snijafval van gelooide huiden
04 01 99
Niet elders genoemd afval
Snijafval van ruwe huiden
Leder-afsnijdels
Vetten
Doorsijpeling en olie
04 02
Afval van de textielindustrie
04 02 10
Organisch afval van natuurlijke producten (bv. vet, was)
Vetten, was
04 02 20
Niet onder 04 02 19 vallend slib van de behandeling in situ van afvalwater
Slib van de behandeling in situ van afvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat
04 02 21
Afval van onverwerkte textielvezels
Wolresten en -afval (onbehandeld)
Afval van cellulosevezels en van plantaardige weefsels (onverwerkt en onbehandeld)
6
Afval van anorganische chemische processen
06 03
Afval van BFLG van zouten en hun oplossingen en metaaloxiden
06 03 14
Niet onder 06 03 11 en 06 03 13 vallende vaste zouten en oplossingen
Fysiologische oplossing (0,9 % NaCl)
06 05
Slib afkomstig van de behandeling in situ van afvalwater
06 05 03
Niet onder 06 05 02 vallend slib van de behandeling in situ van afvalwater
Slib van de behandeling in situ van afvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat
7
Afval van organische chemische processen
07 01
Afval van bereiding, formulering, levering en gebruik (BFLG) van organische basischemicalien
07 01 01
Waterige wasvloeistoffen en moederlogen
Water uit ijsazijn
07 01 12
Niet onder 07 01 11 vallend slib van de behandeling in situ van afvalwater
Slib van de behandeling in situ van afvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat
07 01 99
Niet elders genoemd afval
MONG bio
Glycerine van de biodieselindustrie
Glycerine uit de productie van biobrandstoffen van dierlijke oorsprong
Natriumacetaat
Dimeerafval
07 02
Afval van BFLG van kunststoffen, synthetische rubber en kunstvezels
07 02 12
Niet onder 07 03 11 vallend slib van de behandeling in situ van afvalwater
Slib van de behandeling van water dat geen gevaarlijke stoffen bevat
07 02 13
Kunststofafval
Biologisch afbreekbare kunststoffen
07 03
Afval van BFLG van organische kleurstoffen en pigmenten (exclusief 06 11)
07 03 12
Niet onder 07 03 11 vallend slib van de behandeling in situ van afvalwater
Slib van de behandeling van water dat geen gevaarlijke stoffen bevat
07 04
Afval van BFLG van organische gewasbeschermingsmiddelen (exclusief 02 01 08 en 02 01 09), houtverduurzamingsmiddelen (exclusief 03 02) en andere biociden
07 04 12
Niet onder 07 04 11 vallend slib van de behandeling in situ van afvalwater
Slib van de behandeling van afvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat
07 05
Afval van BFLG van farmaceutische producten
07 05 12
Niet onder 07 05 11 vallend slib van de behandeling in situ van afvalwater
Slib van de behandeling van afvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat
07 05 14
Niet onder 07 05 13 vallende vaste afvalstoffen
Droesem van geneeskundige planten
Resten van schimmelsubstraat
Mycelium
Afval van eiwitten
Gelatineblokken
07 06
Afval van BFLG van vetten, smeermiddelen, zepen, detergenten, desinfecterende middelen en cosmetische producten
07 06 12
Niet onder 07 06 11 vallend slib van de behandeling in situ van afvalwater
Slib van de behandeling van afvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat
07 06 99
Niet elders genoemd afval
Planten en extracten van planten
07 07
Afval van BFLG van fijnchemicalien en niet elders genoemde chemische producten
07 07 12
Niet onder 07 07 11 vallend slib van de behandeling in situ van afvalwater
Slib van de behandeling van afvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat
07 07 99
Niet elders genoemd afval
Perfusieoplossingen (bv.: oplossing met glucose)
15
Verpakkingsafval, absorbentia, poetsdoeken, filtermateriaal en beschermende kleding (niet elders genoemd)
15 01
Verpakking en verpakkingsafval (inclusief gescheiden ingezameld stedelijk verpakkingsafval)
15 01 01
Papieren en kartonnen verpakking
Biologisch afbreekbare papieren en kartonnen verpakking
15 01 02
Kunststofverpakking
Biologisch afbreekbare kunststofverpakking
15 01 03
Houten verpakking
Onbehandeld houten verpakking
15 01 05
Composietverpakking
Biologisch afbreekbaar afval van composietverpakking
15 01 09
Textielen verpakking
Biologisch afbreekbaar afval van textielverpakking
16
Niet elders in de lijst genoemd afval
16 03
Afgekeurde charges en ongebruikte producten
16 03 06
Niet onder 16 03 05 vallend anorganisch afval
Beschadigde biologisch afbreekbare hydrofilm die aan de norm EN 13432 voldoet
19
Afval van installaties voor afvalbeheer, off-site waterzuiverings-installaties en water voor industrieel gebruik
19 05
Afval van het composteren
19 05 01
Niet-gecomposteerde fractie van soortgelijk afval
Niet gecomposteerd binnenkomend afval
19 05 02
Niet-gecomposteerde fractie van dierlijk en plantaardig afval
Niet gecomposteerd binnenkomend afval
Houtafval uit het zeven
19 05 03
Afgekeurde compost
Afgekeurde compost wegens commerciële redenen (bv. onvoldoende landbouwkundige parameters)
19 06
Afval van de anaerobe behandeling van afval
19 06 03
Vloeistof verkregen bij de anaerobe behandeling van stedelijk afval
Vloeistof verkregen bij de anaerobe behandeling van selectief ingezamelde organische afvalstoffen
19 06 04
Digestaat van de anaerobe behandeling van stedelijk afval
Digestaat van de anaerobe behandeling van selectief ingezamelde organische afvalstoffen
19 06 05
Vloeistof verkregen bij de anaërobe behandeling van dierlijk en plantaardig afval
Vloeistof verkregen bij de anaërobe vergisting van plantaardig afval
Vloeistof verkregen bij de anaërobe vergisting van dierlijk en plantaardig afval
19 06 06
Digestaat uit de anaërobe behandeling van dierlijk en plantaardig afval
Digestaat uit de anaërobe behandeling van plantaardig afval
Digestaat uit de anaërobe behandeling van dierlijk en plantaardig afval
19 08
Niet elders genoemd afval van afvalwaterzuivering
19 08 05
Slib van de behandeling van stedelijk afvalwater
Stedelijk zuiveringsslib
19 08 09
Vet- en oliemengsels uit olie/waterscheiders die enkel spijsolie en -vetten bevatten
Vet- en oliemengsels uit olie/waterscheiders die enkel spijsolie en -vetten bevatten, met uitzondering van vet- en oliemengsels uit stedelijke waterzuiverings-installaties
19 08 12
Niet onder 19 08 11 vallend slib van de biologische zuivering van industrieel afvalwater
Slib van de biologische zuivering van industrieel afvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat
19 08 14
Niet onder 19 08 13 vallend slib van andere behandelingen van industrieel afvalwater
Slib van de behandeling van afvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat
19 09
Afval van de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en water voor industrieel gebruik
19 09 02
Waterzuiveringsslib
Ijzerhoudend slib uit de behandeling van water voor menselijke consumptie of voor industrieel gebruik
19 09 03
Ontharingsslib
Ontharingsslib uit de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water
Ontharingsslib uit de bereiding van voor industrieel gebruik bestemd water
19 12
Afval van niet elders genoemde mechanische afvalverwerking (bv.: sorteren, breken, verdichten, palletiseren)
19 12 12
Overig, niet onder 19 12 11 vallend afval (inclusief mengsels van materialen) van mechanische afvalverwerking.
Organische mengsel: mengsel van afval uit de mechanische behandeling van voormalige voedingsmiddelen van plantaardige oorsprong, opgehaald in kleine of grote supermarkten
Organische mengsel: mengsel van afval uit de mechanische behandeling van voormalige voedingsmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong, opgehaald in kleine of grote supermarkten
Organische mengsel: mengsel van afval uit de mechanische behandeling van het voor vergisting vatbare deel van de huisafval, in geval van selectieve inzameling
20
Stedelijk afval (huishoudelijk afval en soortgelijk bedrijfsafval, industrieel afval en afval van instellingen) inclusief gescheiden ingezamelde fracties
20 01
Gescheiden ingezamelde fracties (exclusief 15 01)
20 01 08
Biologisch afbreekbaar keuken- en kantineafval
Voedingsresten
20 01 25
Voedingsoliën en -vetten
Selectief opgehaalde voedingsoliën en -vetten
20 01 38
Niet onder 20 01 37 vallend hout
Boomstronken, wortels, bast, zaagsel en spaanders
Afgezaagde takken (verhakseld)
20 01 39
Kunststoffen
Biologisch afbreekbare kunststoffen
20 01 99
Niet elders genoemde fracties
Voor vergisting vatbare deel van huisafval dat selectief wordt opgehaald (voedingsresten, klein tuinafval,...)
Levensmiddelen, van plantaardige oorsprong, opgehaald in kleine of grote supermarkten
Levensmiddelen, van plantaardige en dierlijke oorsprong, opgehaald in kleine of grote supermarkten
20 02
Tuin- en plantsoenafval (inclusief afval van begraafplaatsen)
20 02 01
Biologisch afbreekbaar afval
Plantaardig tuin- en plantsoenafval
20 03
Overig stedelijk afval
20 03 02
Marktafval
Niet meer voor verbruik bestemde voedingsmiddelen van plantaardige oorsprong (vruchten, groenten, enz.)
Niet meer voor verbruik bestemd voedingsmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong
Biologisch afbreekbare verpakkingen (papier, karton, biologisch afbreekbaar kunststof, ...)
20 03 04
Slib van septische putten
Slib/ slijk uit septische putten
20 98
Afval van ziekenhuizen en verzorgingsinstellingen (exclusief 18 01)
20 98 97
Keukenafval, afval van administratieve lokalen, hotel- of huisvestingsafval geproduceerd buiten de ziekenhuis- en verzorgingszones, afgedankte apparaten en meubilair
Selectief opgehaald keukenafval
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 april 2014 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor biomethanisatie bedoeld bij rubriek 90.23.15 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
Namen, 24 april 2014.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY
Bijlage 2 Analysebulletin van het digestaat Benaming van de stof : Productiesite : Producent : Nr. van het gebruikscertificaat, in voorkomend geval :
Jaar:
Producent : Referentienummer van de partij :
Tel.:
Nr. van het analysebulletin
Datum van de monsterneming
Auteur van de monsterneming
Analysedatum :
Erkend labo :
Tel. :
Parameters
Eenheid
Resultaat
Norm
Landbouwkundige parameters
pH water
Neutraliserende waarde
Droge stoffen
% RS
Organische stoffen
% RS
Totale stikstof
% RS
Organische stikstof
% RS
Nitraatstikstof
% RS
Ammoniakale stikstof
% RS
P en P2O5 oplosbaar in minerale zuren
% RS
K en K2O oplosbaar in water
% RS
Mg en MgO oplosbaar in minerale zuren
% RS
Ca en CaO oplosbaar in minerale zuren
% RS
C/N
Elektrische geleidbaarheid
mS/m
Kiemkracht
Granulometrie - Onzuiverheden - Steentjes
Granulometrie van het compost - zeven met een zeef van 40 mm
onzuiverheden (glas, kunststof, metaal) - de zeefrest met een zeef van 2 mm
Stenen - de zeefrest met een zeef van 5 mm
Elementen metalen sporen
Cd
mg/kg D.S. Cr
mg/kg D.S. Cu
mg/kg D.S. Hg
mg/kg D.S. Ni
mg/kg D.S. Pb
mg/kg D.S. Zn
mg/kg D.S. Sporen organische stoffen
BTEX (Benzeen, Tolueen, Ethylbenzeen, Xyleen) en Styreen
mg/kg D.S. PAH (6 van Borneff) Fluorantheen, Benzo (b) fluorantheen, Benzo (k) fluorantheen, Benzo (a) pyreen, Indeno (1, 2, 3 -c, d) pyreen, Benzo (g,h,i) peryleen
mg/kg D.S. PAH totalen (16) Fluorantheen, Benzo (b) fluorantheen, Benzo (k) fluorantheen, Benzo (a) pyreen, Indeno (1, 2, 3 -c, d) pyreen, Benzo (g,h,i) peryleen, Naftaleen, Acenaftyleen, Fluoreen, fenanthreen, antraceen, Pyreen, Benzo (a) anthraceen, Chryseen, Dibenz (a, h) anthraceen
mg/kg D.S. PCB (7 soortgenoten van Ballschmieter) PCB nr.28, PCB nr. 52, PCB nr. 101, PCB nr. 118, PCB nr. 138, PCB nr. 153, PCB nr. 180
mg/kg D.S. Aardolie koolwaterstoffen verdeeld in fracties (C9 -> C40)
mg/kg D.S. Interpretatief verslag
Onderzocht op Handtekening van de exploitant :
Opgemaakt op te Handtekening van de verantwoordelijke van het erkend laboratorium :
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 april 2014 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor biomethanisatie bedoeld bij rubriek 90.23.15 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
Namen, 24 april 2014.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY
Bijlage 3 "Bijlage XXXI van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
Informatie betreffende de installaties voor biomethanisatie bedoeld bij rubriek 90.23.15.
I. Identificatie van de gebieden die een risico vertonen op aanwezigheid van explosieve atmosferen tijdens de verwezenlijking van een ATEX-zonering met inachtneming van het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de elektrische installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard (plan dat als bijlage bij de aanvraag moet worden gevoegd) II. Beschrijving van de verschillende wijzen van bevordering van biogas, van het digestaat, de mogelijkheden van de installatie en de rechtvaardiging van de weerhouden keuze.
III. Technische beschrijving : - de dagelijkse verwerkingscapaciteit uitgedrukt in ton per dag en de jaarlijkse verwerkingscapaciteit van de installatie; - de hoeveelheid biomaterie die kan worden opgeslagen; - de lijst van de biomaterie en materie die in aanmerking zouden kunnen komen bij de exploitant, de aard of de benaming van de biomaterie of van de materie en de code ervan overeenkomstig de lijst van de biomaterie die afval vormt bedoeld in bijlage 1 van het besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor biomethanisatie bedoeld bij rubriek 90.23.15 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning of, bij gebreke daarvan, de code zoals bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot opstelling van een afvalcatalogus; - de modaliteiten voor de opslag voorzien voor de aangevoerde biomaterie en kenmerken van de infrastructuren (volume); - de type en de technische kenmerken van de voorafgaande behandeling uitgevoerd op de aangevoerde biomaterie; - de technische kenmerken van de biomethanisatie (aantal en volume van de digestoren, verblijftijd, type mesofiel, thermofiel ... proces); - de type(s) en de technische kenmerken na de behandeling uitgevoerd op het bruto-digestaat; - de modaliteiten voor de opslag bedoeld voor het bruto-digestaat en/of het behandeld digestaat, met inbegrip van het aantal en de volume van de opslagkuipen; - de uren voor het af- en aanrijden van het vrachtverkeer voor het vervoer van de afvalstoffen en van het digestaat; - de beschrijving en de afmetingen van de verschillende oppervlakten bedoeld in onderstaande tabel :
Volume (m3)*
Gebruikte oppervlakte (m2)*
Ontvangstruimte
Opslaginfrastructuren
Installatie voor de bereiding van de mengsel
Ruimte voor biomethanisatie
Ruimte voor postbehandeling
Opslaginstallaties voor het bruto-digestaat of het behandeld digestaat in afwachting van hun verwijdering
* : Maximumvolumes en -oppervlaktes IV. Stuivende biomaterie Als de biomethaniseringsinstallatie meer dan 10 000 ton stuivende biomaterie per jaar verwerkt waarvan de diversiviteit van S1 tot S4 wordt ingedeeld, voegt dan de exploitant een "Plan voor de Beperking van de Diffuse Emissies van deeltjes" (PBDE).
Het PBDE bevat minstens de volgende elementen: - een identificatie van de diffuse emissiebronnen van deeltjes op het geheel van het gebied (plaats, soort verrichting, soort materiaal...); - een karakterisering van de installaties en van de activiteiten die diffuse emissies veroorzaken (jaarlijks verwerkte en/of behandelde hoeveelheden, oppervlakte van de opslagen, andere oppervlakten die blootgesteld zijn aan winderosie, omvang van het vrachtverkeer ...); - de reeds uitgevoerd of uit te voeren acties ter voorkoming en/of ter verwijdering van de diffuse emissies van deeltjes binnen een bepaalde termijn.
De dispersiviteit van de materialen, die overeenstemt met de indeling van bijlage 8.4 van het document "Bref" met als opschrift "Emissies door het opslaan van gevaarlijke stoffen of door het los opslaan van stoffen" wordt ingedeeld als volgt :
Niet-bevloeibaar
Bevloeibaar
Zeer gevoelig voor wegvliegen
S1
S2
Matig gevoelig voor verwaaiing
S3
S4
Bijna of helemaal niet gevoelig voor verwaaiing
S5
S5
Het AWAC blijft ter beschikking van de exploitant voor de uitwerking van het PBDE. V. Biogas : 1. Theoretische maximale hoeveelheid, uitgedrukt in ton, biogas in de biomethaniseringsinstallatie 2.Dienstdruk 3. Als de hoeveelheid biogas in de biomethaniseringsinstallatie hoger dan 830 Nm3 is, dan bevat een analyse van de risico's minstens de volgende elementen: - een identificatie en een karakterisering van de mogelijke gevaren, met name: o de aanwezigheid van stoffen die een ontploffing zouden kunnen veroorzaken; o de werking van de mogelijk gevaarlijke installaties; o de identificatie van de natuurlijke of elektrische risico's; - een grondig onderzoek van de risico's met vermelding, voor elk verschijnsel, van informatie betreffende de waarschijnlijkheid, de ernst, de kinetica alsook de verbonden gevolgen (thermische overdruk en straling); - een kaart van de aan de gevolgen blootgestelde zones; - een beschrijving van de preventie- en beschermingsmaatregelen van de risico's.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 april 2014 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor biomethanisatie bedoeld bij rubriek 90.23.15 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
Namen, 24 april 2014.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY