gepubliceerd op 08 augustus 1997
Besluit van de Waalse Regering betreffende de administratieve en begrotingscontrole
17 JULI 1997. Besluit van de Waalse Regering betreffende de administratieve en begrotingscontrole
De Waalse Regering, Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 8, tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 88 van 11 november 1967;
Gelet op de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, inzonderheid op artikel 51, eerste lid;
Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 46, tweede lid;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 5 december 1996;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 10 januari 1997;
Gelet op het advies van de Raad van State, uitgebracht op 4 juni 1997;
Op de voordracht van de Minister van Begroting en Financiën, Tewerkstelling en Vorming, Besluit HOOFDSTUK I. Inleidende bepalingen
Artikel 1.De administratieve en begrotingscontrole wordt door de Regering, door de Minister bevoegd voor de Begroting en de Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken uitgeoefend.
De controle heeft betrekking op de ontwerpen van beslissing van de Regering en op die van de diensten van het algemeen bestuur van het Gewest.
De Regering, de Minister bevoegd voor de Begroting en de Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken worden bijgestaan door de Inspecteurs van Financiën. HOOFDSTUK II. De Regering
Art. 2.De Regering beslist over de maatregelen, noodzakelijk voor het opmaken van de begroting.
De Minister bevoegd voor de Begroting stelt de voorontwerpen van begrotingsdecreet op en de amendementen van de Regering bij deze ontwerpen.
Art. 3.De Regering houdt toezicht op de uitvoering van de begroting.
Daartoe licht de Minister bevoegd voor de Begroting geregeld de Regering in over de budgettaire toestand en over de vooruitzichten inzake de uitvoering van de begroting.
De Regering bepaalt haar houding ten opzichte van de voorstellen van decreet en de van het Parlement uitgaande amendementen, waarvan de aanneming een weerslag zou kunnen hebben, hetzij op de ontvangsten, hetzij op de uitgaven.
Art. 4.In dringende gevallen worden de bevoegdheid van de Regering waarvan sprake in artikel 3, tweede lid, alsmede het recht van de Regering op amendementen betreffende de begroting van het Gewest uitgeoefend door de Minister bevoegd voor de Begroting. HOOFDSTUK III. De Minister bevoegd voor de Begroting
Art. 5.Aan de voorafgaande instemming van de Minister bevoegd voor de Begroting worden onderworpen de voorontwerpen van decreet, de ontwerpen van besluit, van omzendbrief of van beslissing : 1° waarvoor geen of onvoldoende kredieten bestaan;2° waardoor, rechtstreeks of onrechtstreeks, de ontvangsten kunnen worden beïnvloed, of nieuwe uitgaven kunnen ontstaan;3° waarbij organieke regelen betreffende de toekenning van toelagen worden uitgevaardigd of gewijzigd;4° die betrekking hebben op de facultatieve toelagen hoger dan F 600000 die geen aanleiding geven tot een nominatieve inschrijving van de begunstigde op de bij de algemene uitgavenbegroting gevoegde tabel van de basisallocaties;5° die betrekking hebben op de facultatieve toelagen hoger dan 20 miljoen frank die aanleiding geven tot een nominatieve inschrijving van de begunstigde op de bij de algemene uitgavenbegroting gevoegde tabel van de basisallocaties;6° die betrekking hebben op ontwerpen van beslissing inzake overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, die aan de Regering worden voorgelegd krachtens het besluit tot regeling van haar werking;7° die betrekking hebben op het verlenen van de Gewestwaarborg buiten de toepassing van de organieke bepalingen die de toekenningsvoorwaarden ervan vaststellen. De Minister van Begroting betuigt zijn instemming binnen tien dagen.
Art. 6.De ontwerpen van beslissing van de Regering bedoeld in de artikelen 40, 2, en 44, van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, worden gezamenlijk door de Minister bevoegd voor de Begroting en de functioneel bevoegde Minister aan de Regering voorgelegd. HOOFDSTUK IV. De Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken
Art. 7.Aan de instemming van de Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken worden onderworpen de voorontwerpen van decreet en de ontwerpen van besluit die ertoe strekken : 1° de personeelsformaties vast te stellen of te wijzigen;2° de bezoldigingsregeling van het personeel en de weddeschalen van de graden vast te stellen of te wijzigen;3° statutaire bepalingen voor het personeel vast te stellen of te wijzigen; HOOFDSTUK V. Gemeenschappelijke bepalingen voor hoofdstukken III en IV
Art. 8.Wanneer de in de artikelen 5 en 7 bedoelde voorontwerpen en ontwerpen de instemming van de Minister bevoegd voor de Begroting of van de Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken niet hebben gekregen, kunnen zij door de betrokken Minister aan de Regering worden voorgelegd.
Art. 9.De Minister bevoegd voor de Begroting en de Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken kunnen, ieder wat hem betreft, voor bepaalde aangelegenheden beslissen dat het gunstig advies van de Inspecteur van Financiën vrijstelt van hun voorafgaande instemming. HOOFDSTUK VI. De Inspecteurs van Financiën
Art. 10.De Inspecteurs van Financiën vervullen de functie van budgettaire en financiële raadgever van de Minister bij wie ze geaccrediteerd zijn.
Art. 11.De Inspecteurs van Financiën verstrekken aan de Minister bij wie ze geaccrediteerd zijn, alle aanbevelingen die de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de ingezette middelen kunnen verhogen, de werking van de diensten kunnen verbeteren en besparingen of ontvangsten kunnen verwezenlijken.
Art. 12.De Inspecteurs van Financiën brengen advies uit, met een gunstige of ongunstige vermelding, over al de aangelegenheden die hun worden voorgelegd door de Minister bij wie zij geaccrediteerd zijn.
Zij kunnen inzonderheid door hem belast worden met onderzoekingen bij de door het Gewest gesubsidieerde openbare of particuliere instellingen.
Art. 13.De Inspecteurs van Financiën oefenen eveneens een controlebevoegdheid uit in naam van de Ministers bevoegd voor de Begroting of voor Ambtenarenzaken en brengen advies uit over al de aangelegenheden die de betrokken Ministers hun hebben voorgelegd met inbegrip, wat de Minister bevoegd voor de Begroting betreft, van de aangelegenheden m.b.t. de beleggingen en de leningen van de pararegionale instellingen.
De Inspecteurs van Financiën kunnen door de Minister bevoegd voor de Begroting belast worden met de controle op de lenings- en beleggingsverrichtingen van de diensten van de Regering en van de pararegionale instellingen van categorie A, op een door hem bepaalde wijze.
Art. 14.Aan de Inspecteur van Financiën worden voor voorafgaand advies voorgelegd : 1° de voorontwerpen van decreet, de ontwerpen van besluit van de Regering en van ministerieel besluit, van omzendbrief of van beslissing;a) die in het kader van de in hoofdstuk II bedoelde bevoegdheid aan de Regering worden voorgelegd;b) die aan de Ministers bevoegd voor de Begroting of voor Ambtenarenzaken worden voorgelegd; 2° de voorstellen waarvan de verwezenlijking een rechtstreekse of onrechtstreekse weerslag kan hebben op de uitgaven of de ontvangsten van het Gewest en de voorstellen m.b.t. de administratieve inrichting van de diensten; 3° de voorstellen die betrekking hebben op het verlenen van de Gewestwaarborg;4° de voorstellen die in het kader van het opmaken van de begrotingen worden gedaan.
Art. 15.In afwijking van de bepalingen van artikel 14, 2°, is het advies van de Inspecteur van Financiën niet vereist voor : 1° personeelsuitgaven, voor zover het de toepassing van het geldelijk en administratief statuut betreft;2° zendingen in België en in het buitenland;3° overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten waarvan het bedrag van de schatting of het bedrag zonder BTW lager is dan : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De overheidsopdrachten voor een bedrag hoger dan 200 000 F moeten maandelijks aan de Inspectie van Financiën worden medegedeeld.4° toelagen : a) die toegekend zijn overeenkomstig organieke regelen die de toekenningsvoorwaarden, de begunstigde en het vaste bedrag ervan definitief bepalen;b) andere, waarvan het bedrag lager is dan 125 000 F;5° andere uitgaven onderworpen aan organieke regelen die de toekenningsvoorwaarden, de begunstigde en het vaste bedrag ervan definitief bepalen. Bij beslissing van de Regering kunnen de in het eerste lid vastgestelde bedragen voor bepaalde categorieën uitgaven gewijzigd worden.
De Inspecteurs van Financiën behouden hun raadgevende bevoegdheid inzake de algemene aanwending van de kredieten voor de in het eerste lid bedoelde uitgaven.
Art. 16.In de uitoefening van hun functie onderzoeken de Inspecteurs van Financiën of de voorstellen overeenkomen met de beslissingen van de Regering en met de ministeriële beslissingen.
De opmerkingen van het Rekenhof worden aan de Inspecteurs van Financiën medegedeeld.
Art. 17.Wanneer de betrokken Minister zich niet kan aansluiten bij een ongunstig advies van een Inspecteur van Financiën over één van de in artikel 14, 2° en 3° bedoelde voorstellen, maakt hij het voorstel aanhangig bij de Regering die zich erover moet uitspreken.
Art. 18.Op voordracht van de Minister bevoegd voor de Begroting beslist de Regering over de aanstelling van de Inspecteurs van Financiën.
Art. 19.De Inspecteurs van Financiën kunnen hun opdracht op stukken en ter plaatse uitvoeren. Ze hebben toegang tot alle dossiers en archieven en ontvangen van de diensten alle inlichtingen waarom zij vragen.
Zij mogen niet deelnemen aan het beleid noch het beheer van de diensten van de Minister bij wie zij geaccrediteerd zijn en ook geen bevelen geven tot het verhinderen of schorsen van verrichtingen.
In dringende gevallen kunnen de Ministers vragen dat het advies van de Inspecteur van Financiën hun binnen een door hen bepaalde termijn wordt medegedeeld. HOOFDSTUK VII. Algemene bepalingen en slotbepalingen
Art. 20.Indien een Minister één van de in dit besluit bedoelde voorstellen voorlegt aan de Regering, aan de Minister bevoegd voor de Begroting of aan de Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken, voegt hij daar telkens het advies van de Inspecteur van Financiën bij.
Art. 21.Elk besluit vermeldt in de aanhef, met opgave van de datum, het advies van de Inspecteur van Financiën, het akkoord van de Regering, van de Minister bevoegd voor de Begroting of van de Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken.
In geval van toepassing van artikel 9 vermeldt het de beslissing van de Minister bevoegd voor de Begroting of van de Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken.
Art. 22.De toepassing van dit besluit doet geen afbreuk aan de bepalingen die bij besluit door de Regering worden genomen met het oog op de regeling van haar werking.
Art. 23.De leden van de Waalse Regering zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 17 juli 1997.
De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, K.M.O.'s, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Begroting en Financiën, Tewerkstelling en Vorming, J.-C. VAN CAUWENBERGHE