Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 26 mei 2000
gepubliceerd op 15 juni 2000

Besluit van de Waalse Regering betreffende de Kabinetten van de Ministers van de Waalse Regering

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2000027243
pub.
15/06/2000
prom.
26/05/2000
ELI
eli/besluit/2000/05/26/2000027243/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 MEI 2000. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de Kabinetten van de Ministers van de Waalse Regering


De Waalse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 8 augustus 1998, 5 mei 1993, 16 juli 1993, 5 april 1995 en 4 december 1996;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 1997 betreffende de administratieve en begrotingscontrole;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 15 juli 1999 tot vaststelling van de verdeling van de ministeriële bevoegdheden en tot regeling van de ondertekening van haar akten;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 20 juli 1999 tot regeling van de werking van de Waalse Regering;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 25 mei 2000;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de ministeriële Kabinetten van de Waalse Regering zo spoedig mogelijk moeten kunnen werken;

Op de voordracht van de Minister-President, Besluit : Afdeling 1. - Bevoegdheden

Artikel 1.De bevoegdheden van de kabinetten van de Ministers worden als volgt vastgelegd : de aangelegenheden die het algemeen Regeringsbeleid of de parlementaire werkzaamheden kunnen beïnvloeden, de onderzoeken en studies die de persoonlijke taak van de Ministers helpen verlichten, het overleggen van de dossiers van de administratie, eventueel het secretariaat van de Minister, het in ontvangst nemen en openen van de voor hem bestemde post, zijn persoonlijke briefwisseling, de audiëntieverzoeken, het persoverzicht.

Het ministerieel kabinet en de opperambtenaren van het bestuur plegen minstens één keer per maand beleidsvoorbereidend en uitvoerend overleg. Afdeling 2. - Samenstelling

Art. 2.§ 1. Het kabinet van een Minister mag niet meer dan tien leden van niveau 1 tellen, met name : - een kabinetschef; - twee adjunct-kabinetschefs; - vier adviseurs; - drie attachés.

Onder hen kan een kabinetssecretaris aangewezen worden.

Het kabinet van een Vice-President mag bestaan uit een kabinetschef, een adviseur en twee bijkomende attachés.

Het kabinet van de Minister-President mag bestaan uit een kabinetschef, twee adjunct-kabinetschefs, twee adviseurs en twee bijkomende attachés. § 2. De verdeling van de in § 1 vastgestelde functies kan slechts met het akkoord van de Minister-President gewijzigd worden en het maximaal aantal leden mag daarbij niet overschreden worden.

Art. 3.§ 1. Het aantal leden van het uitvoerings- en hulppersoneel (telefonist(e), conciërge, arbeiders) is beperkt tot 40 per Minister, 54 per Vice-President, 68 voor de Minister-President, en tot respectievelijk maximum 5, 7 en 8 autobestuurders. § 2. Bovendien, als geen particuliere firma belast is met het onderhoud van de lokalen van het Kabinet, kunnen ambtenaren daartoe worden aangeworven met maximum één voor tien lokalen en hoogstens 6 voltijdse equivalenten binnen de perken van de begrotingskredieten van het Kabinet. § 3. Het aantal leden van het uitvoeringspersoneel dat een als wedde geldende kabinetstoelage geniet in een weddeschaal van niveau 2+, wordt beperkt tot tien percent van het maximum aantal leden van het uitvoerings- en hulppersoneel. § 4. Een lid van het personeel kan in dienst worden genomen in de privé-woning van de Minister.

Art. 4.Een privé-secretaris en een buitengewoon boekhouder kunnen aangewezen worden onder de in artikel 2, § 1, eerste lid of in artikel 3, § 1 bedoelde personeelsleden.

Art. 5.Binnen de perken van de begrotingskredieten van elk Kabinet mogen buiten de toegestane personeelsformatie maximum twaalf man/maand per jaar verdeeld worden over één of meer experten.

Dit aantal wordt verhoogd tot 16 man/maand per jaar voor de Vice-Presidenten en tot 20 man/maand per jaar voor de Minister-President.

Van deze aantallen mag niet afgeweken worden, behoudens akkoord van de Minister-President.

Art. 6.§ 1. De personeelsleden van de Regeringsdiensten en, meer algemeen, van elke openbare dienst, die aangewezen worden om voltijds gedetacheerd te zijn in een kabinet, mogen noch hun betrekking blijven bekleden, noch de desbetreffende bevoegdheden blijven uitoefenen, zelfs niet in deeltijds verband. § 2. In geval van afwezigheid om medische reden van meer dan dertig dagen van een kabinetslid of personeelslid, kan de Waalse Regering of de bevoegde Minister voorzien in zijn vervanging tijdens de duur van zijn afwezigheid.

Art. 7.§ 1. Er wordt een permanente cel, hiernavolgend "Secretariaat van de Regering", opgericht, die onafhankelijk van de ministeriële Kabinetten werkt en onder het gezag van de Regering staat. De Minister-President zorgt voor het dagelijks beheer ervan. § 2. Het Secretariaat van de Regering bestaat uit 11 leden, namelijk : - de Secretaris van de Regering die de rang van Kabinetschef heeft, - 2 adviseurs, - 8 uitvoerende personeelsleden onder wie 3 een weddeschaal van niveau 2+ genieten.

De leden van het Secretariaat van de Regering worden door de Minister-President aangesteld. § 3. De belangrijkste opdrachten van het Secretariaat van de Regering zijn de volgende : - het secretariaat van de Regering; - de voorbereiding van de vergaderingen van de Regering, inzonderheid het opstellen van de agenda en de verspreiding van de documenten; - de voorbereiding van de definitieve mededelingen; - de overbrenging van de beslissingen van de Regering naar : - het Waalse Parlement; - de gewestelijke Kabinetten en het bestuur; - andere overheidsniveaus, federale Staat inbegrepen; - de organisatie van het protocol en van de public relations van de Regering; - de bekendmaking van de beslissingen van de Regering.

Art. 8.De vaste hulpdienst voor de administratieve en geldelijke aangelegenheden van de Kabinetten staat onder het toezicht van de Waalse Regering. De Minister-President is belast met het dagelijks beheer ervan. De dienst bestaat uit twaalf leden die door de Regering aangewezen worden, met name : - twee adviseurs; - één deskundige; - negen uitvoerende personeelsleden.

De in het vorige lid bedoelde dienst is belast met : - het geldelijk beheer van de wedden, uitkeringen en vergoedingen van de personeelsleden van de Kabinetten; - het archiveren van de dossiers van de personeelsleden van de ministeriële Kabinetten; - het bijhouden van de documentatie betreffende de reglementering van het administratieve en geldelijke beheer van de personeelsleden van de ministeriële Kabinetten; - elke andere opdracht i.v.m. de ministeriële Kabinetten die hem door de Waalse Regering wordt toegewezen.

Art. 9.De Regering stelt elk uittredend Regeringslid dat geen ministeriële functies meer uitoefent, gedurende vijf jaar, te rekenen van de datum van zijn ontslag, een adviseur en een uitvoerend personeelslid ter beschikking. Afdeling 3. - Benoemingen en werking

Art. 10.De kabinetschef wordt door de Regering benoemd. De andere kabinetsleden worden door de bevoegde Minister benoemd.

Art. 11.De kabinetschef maakt de instructies en de dienstorders van de Minister, alsmede de dossiers met betrekking tot het gezamenlijke Ministerie over aan de secretaris-generaal. Hij handelt op dezelfde wijze voor de dossiers die onder de bevoegdheid vallen van de afdelingen die onder zijn rechtstreeks gezag staan.

De dossiers betreffende aangelegenheden eigen aan bepaalde diensten worden rechtstreeks overgemaakt aan de directeur-generaal of aan de bevoegde ambtenaar.

Afgezien van de kabinetssecretaris in de uitoefening van zijn functionele bevoegdheden, mogen de kabinetsleden en -personeelsleden niet met het bestuur handelen, behalve door toedoen van de kabinetschef of met diens instemming. Afdeling 4. - Toelagen en vergoedingen

Art. 12.Onverminderd artikel 13 wordt aan de kabinetsleden die geen deel uitmaken van het personeel van de Regeringsdiensten, of, meer algemeen, van elke openbare dienst, een als wedde geldende kabinetstoelage verleend waarvan het bedrag vastligt in de hiernavermelde schalen van toepassing op het personeel van de ministeries : - kabinetschef : schaal A2, - adjunct-kabinetschef : schaal A3, - adviseur en kabinetssecretaris : schaal A4, - attaché, privé-secretaris en buitengewoon boekhouder die binnen het in artikel 2, § 1, eerste lid bedoelde personeel aangewezen worden : schaal A5 of A6.

De uitvoerende personeelsleden van de Kabinetten alsmede de hulp- en reinigingspersoneelsleden die geen deel uitmaken van het personeel van de Regeringsdiensten of van elke openbare dienst, genieten een als wedde geldende kabinetstoelage binnen de perken van de minimum- en maximumwedde van de schaal die in het organieke stelsel gekoppeld is aan de met het uitgeoefend ambt overeenstemmende graad van het personeel van de Regeringsdiensten, verhoogd met een aanvullende toelage van maximum 96.089 BEF. Het personeel van de Regeringsdiensten komt niet in aanmerking voor de bijzondere weddeschaal waarin eventueel wordt voorzien bij een overgangsregeling.

De onder de uitvoerende personeelsleden aangewezen privé-secretaris komt in aanmerking voor een bijkomende kabinetstoelage van maximum 178.451 BEF. De onder de uitvoerende personeelsleden aangewezen buitengewoon boekhouder komt in aanmerking voor een bijkomende kabinetstoelage van maximum 137.270 BEF. Onder voorbehoud van een met redenen omklede afwijking van de Minister-President kunnen die toelagen worden verhoogd binnen de perken van de daartoe toegestane begrotingskredieten.

Art. 13.De bij de kabinetten gedetacheerde personeelsleden van de Regeringsdiensten genieten een kabinetstoelage die onderstaande jaarlijkse bedragen niet te boven mag gaan : - kabinetschef : 343.175 BEF; - adjunct-kabinetschef : 260.813 BEF; - adviseur: 233.359 BEF; - attaché : 137.270 BEF; - uitvoerend, hulp- en reinigingspersoneelslid: 96.089 BEF; - kabinetssecretaris : 233. 359 BEF; - privé-secretaris van de Minister : 178.451 BEF; - buitengewone boekhouder : 137.270 BEF. Onder voorbehoud van een met redenen omklede afwijking van de Minister-President kunnen die toelagen worden verhoogd binnen de perken van de daartoe toegestane begrotingskredieten.

Art. 14.De bezoldiging alsook de maaltijdcheques van de gedetacheerde ambtenaren en contractuele personeelsleden van de Regeringsdiensten blijft voor rekening van deze diensten. De contractuele personeelsleden van de Regeringsdiensten bewaren hun bezoldiging verhoogd met de kabinetstoelage zoals de statutaire personeelsleden.

Art. 15.§ 1. De bezoldiging van de kabinetsleden en -personeelsleden die zonder deel uit te maken van de Regeringsdiensten evenwel ressorteren onder een Ministerie, een Rijksdienst, een andere openbare dienst, een openbaar bedrijf bedoeld in de wet van 21 maart 1991, een instelling van algemeen belang, een inrichting van openbaar nut bedoeld in de wet van 27 juni 1921, een publiekrechtelijke rechtspersoon opgericht op grond van artikel 9 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen of een gesubsidieerde onderwijsinstelling, wordt geregeld als volgt : 1. indien de werkgever bereid is de wedde te blijven betalen, verkrijgt de betrokkene de in artikel 13 bedoelde kabinetstoelage; indien de werkgever de wedde terugvordert, betaalt de betrokken Minister de wedde van het kabinetslid of personeelslid terug aan de dienst van herkomst, alsook het vakantiegeld, de eindejaarspremie en elke andere toelage en vergoeding berekend overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het kabinetslid of -personeelslid in zijn dienst van herkomst, desgevallend verhoogd met de werkgeversbijdragen; 2. indien de werkgever de betaling van de wedde opschort, ontvangt de betrokkene de in artikel 12 bedoelde kabinetstoelage, die als wedde geldt. Deze toelage mag evenwel niet hoger of lager zijn dan de bezoldiging in ruime zin, verhoogd met de toelage die de betrokkene zou krijgen indien hij onder de sub 1° vermelde bepalingen zou vallen. § 2. Het aantal kabinetsleden of personeelsleden van wie de bezoldiging voor rekening blijft van een instelling van algemeen belang, een inrichting van openbaar nut of een publiekrechtelijke rechtspersoon opgericht op grond van artikel 9 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, die onder de bevoegdheden van het Waalse Gewest vallen, wordt beperkt tot drie voor een Minister, vier voor een Vice-President en vijf voor de Minister-President.

Art. 16.De kabinetsleden die hun al dan niet terugbetaalde oorspronkelijke wedde behouden, hebben geen recht op enige andere bijkomende wedde als de kabinetstoelage.

Art. 17.De chauffeurs van de Kabinetten van de Ministers genieten : 1. een maandelijkse forfaitaire toelage van 10.981 BEF; 2. een forfaitaire vergoeding van maximum 99.970 BEF per jaar; 3. een maandelijkse forfaitaire vergoeding, wegens verzorgde kleding, van 2.000 BEF. De maandelijkse forfaitaire toelage kan worden verhoogd tot 19.217 BEF voor de persoonlijke chauffeur van de Minister, waarbij het supplement van 8.236 BEF de bijkomende uitzonderlijke dienstverstrekkingen dekt die te wijten zijn aan de verplaatsingen van de Minister. De Minister kan dat supplement onder verschillende kabinetschauffeurs verdelen, al naar gelang de verstrekte diensten.

De maandelijkse forfaitaire toelage kan maximum 15.099 BEF bedragen voor de chauffeur van de Kabinetschef.

De chauffeurs van de ministeriële Kabinetten komen niet in aanmerking voor de bijkomende toelage en de kabinetstoelage bedoeld in artikelen 12 en 13 van dit besluit.

Art. 18.Onverminderd artikel 16 hebben de kabinetsleden en -personeelsleden recht op kinderbijslag, een geboortetoelage, een haard- of standplaatstoelage, het vakantiegeld, een eindejaarspremie en op elke andere toelage tegen het bedrag en onder de voorwaarden die voor het personeel van de Regeringsdiensten gelden. Afdeling 5. - Algemene bepalingen betreffende de toelagen en

vergoedingen

Art. 19.De vergoedingen en toelagen bedoeld in de artikelen 12, 13 en 17 worden aan het einde van elke maand uitbetaald. De maandvergoeding of -toelage is gelijk aan 1/12e van het jaarlijks bedrag.

Wanneer de maandvergoeding of -toelage niet volledig verschuldigd is, wordt zij uitbetaald in dertigsten, overeenkomstig de regel bedoeld in de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van het Gewest.

Art. 20.De in de artikelen 12, 13, 17, 18 en 21 bedoelde vergoedingen en toelagen worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de regels bepaald bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel tot koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen : zodoende worden ze gekoppeld aan het indexcijfer 138,01. Afdeling 6. - Diverse kosten, wagengebruik

Art. 21.§ 1. De verblijfkosten- en reiskostenvergoedingen van de kabinetsleden en -personeelsleden worden verleend op grond van de volgende gelijkstelling met de graden van de administratieve hiërarchie : de kabinetschef wordt gelijkgesteld met een ambtenaar van rang A2 tot A1; de adjunct-kabinetschef met een ambtenaar van rang A3; de adviseurs, de kabinetssecretaris, de privé-secretaris en de attachés met een ambtenaar van rang A5 tot A4; het uitvoerend personeel, het hulppersoneel en het reinigingspersoneel met het personeel van de Regeringsdiensten dat een gelijkaardige functie uitoefent. Deze gelijkstelling mag niet inhouden dat de in de artikelen 13, 14 en 15 van dit besluit bedoelde kabinetsleden en -personeelsleden ingedeeld worden in een lagere categorie dan die welke overeenstemt met hun graad. § 2. De artikelen 1 tot 9 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene reglementering inzake reiskosten zijn mutatis mutandis van toepassing op de kabinetsleden en -personeelsleden. § 3. Het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries is mutatis mutandis van toepassing op de kabinetsleden en -personeelsleden.

Het personeel van de kabinetten kan ter vervanging van de maaltijdcheques een jaarlijkse forfaitaire verblijfkostenvergoeding genieten. Het bedrag van de vergoeding wordt vastgesteld als volgt : - kabinetschef, adjunct-kabinetschef : 73.114 BEF; - adviseur en kabinetssecretaris : 63.978 BEF; - attaché en privé-secretaris : 54.841 BEF; - uitvoerend personeel : 36.561 BEF. De vergoeding wordt aan het einde van elke maand betaald en kan worden geproratiseerd in geval van deeltijdse dienstverstrekking.

De vergoeding wordt slechts verleend als het ambt waarop ze betrekking heeft, gedurende meer dan vijf dagen wordt uitgeoefend in de loop van dezelfde maand.

De vergoeding wordt gehandhaafd in geval van minder dan vijf dagen afwezigheid in de loop van dezelfde maand.

Als de vergoeding niet voor een volle maand verschuldigd is, wordt ze prorata temporis uitbetaald tegen 1/30e van het maandbedrag per dag. § 4. De personeelsleden van de openbare diensten die deel uitmaken van een ministerieel Kabinet en van wie de woonplaats en de administratieve verblijfplaats buiten de vestigingsplaats van het Kabinet liggen, hebben recht op een abonnement voor een openbaar vervoermiddel of, afwijkingshalve, op de financiële tegenwaarde daarvan mits, in dit laatste geval, een bijzondere machtiging van de betrokken Minister en mits vermelding van de redenen van de afwijking.

Het abonnement loopt één maand en moet maandelijks verlengd worden. De klas van het abonnement wordt bepaald op basis van de graad die het personeelslid bekleedt in het Kabinet. Die maatregel mag niet inhouden dat de personeelsleden ingedeeld worden in een lagere klas dan die welke ze genieten in hun oorspronkelijke bestuur. § 5. Binnen de perken bedoeld in de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 november 1991 tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en van sommige instellingen van openbaar nut in de vervoerskosten van de personeelsleden, kunnen de personeelsleden van de ministeriële kabinetten afwijkingshalve aanspraak maken op een financiële tegenwaarde die gelijk is aan de werkgeversbijdrage in de kosten van het openbaar vervoer tussen woon- en werkplaats. In dit laatste geval moeten ze beschikken over een bijzondere machtiging van de bevoegde Minister waarin de redenen van de afwijking opgegeven worden. De financiële tegenwaarde geldt slechts voor één maand en moet maandelijks worden verlengd. § 6. De maatregelen van dit artikel zijn niet van toepassing op de chauffeurs met uitzondering van de toekenning van de verblijfkostenvergoeding aan de uitvoerende personeelsleden ter vervanging van maaltijdcheques.

Art. 22.Voor dienstverplaatsingen mag de kabinetschef zijn eigen wagen gebruiken onder de voorwaarden waarin voorzien wordt krachtens artikel 16 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene reglementering inzake reiskosten voor de secretarissen-generaal.

De andere kabinetsleden kunnen ertoe gemachtigd worden hun eigen wagen te gebruiken onder de voorwaarden waarin hetzelfde besluit voorziet voor de ambtenaren met wie zij krachtens dit artikel gelijkgesteld worden. Zij hoeven geen reiswijzer bij te houden.

Behalve wat de kabinetschef betreft, worden de machtigingen tot gebruik van de eigen wagen verleend voor maximum 30.000 km per jaar en per Kabinet en 6.000 km per jaar en per begunstigde. Er wordt een supplement van 10.000 km per jaar toegestaan aan het Kabinet van de Minister-President van de Regering.

Art. 23.§ 1. De telefoon- en telefaxkosten van de Minister komen op grond van bewijsstukken ten laste van de begroting van het kabinet. § 2. De telefoonabonnementskosten kunnen integraal terugbetaald worden aan : - de kabinetschef; - de persverantwoordelijke; - de kabinetssecretaris; - de privé-secretaris; - de chauffeur van de Minister; - de chauffeur van de kabinetschef. § 3. De om dienstredenen gemaakte telefoon- en telefaxkosten kunnen terugbetaald worden aan de in § 2 bedoelde personen. In dit geval moeten de aangiften van schuldvordering door de betrokken Minister geviseerd worden.

Elke afwijking vordert de voorafgaande instemming van de Minister-President. Afdeling 7. - Vertrektoelagen

Art. 24.§ 1. De Minister kan onder de hiernavermelde voorwaarden een forfaitaire vertrektoelage verlenen aan personen die een kabinetsfunctie hebben uitgeoefend en geen beroepsinkomen, vervangingsinkomen of rustpensioen genieten. Een overlevingspensioen of het door een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn gewaarborgd bestaansminimum wordt niet als een vervangingsinkomen beschouwd.

Wat betreft de Kabinetschefs mag de vertrektoelage door de Regering verleend worden. § 2.1. Deze forfaitaire toelage beloopt : - één maand kabinetstoelage voor een ononderbroken activiteitsperiode van drie tot zes maanden; - twee maanden kabinetstoelage voor een ononderbroken activiteitsperiode van zes maanden tot één jaar; - drie maanden kabinetstoelage voor een ononderbroken activiteitsperiode van één jaar tot achttien maanden; - vier maanden kabinetstoelage voor een ononderbroken activiteitsperiode van achttien maanden tot twee jaar; - maximum vijf maanden kabinetstoelage voor een ononderbroken activiteitsperiode van twee jaar en meer. § 2.2. Voor de berekening van de in § 2.1. van dit besluit bedoelde ononderbroken activiteitsperiodes wordt rekening gehouden met de tijd doorgebracht in een ander ministerieel Kabinet dan dat waarvan het personeelslid deel uitmaakt, voor zover er geen activiteitsonderbreking geweest is tussen het einde en het begin van de functies binnen een ministerieel Kabinet. § 2.3. De eerste ordonnateur of zijn afgevaardigde moet de Vaste hulpdienst voor administratieve en geldelijke aangelegenheden van de Kabinetten voor iedere rechthebbende zo spoedig mogelijk de nodige gegevens verstrekken voor de berekening van de forfaitaire vertrektoelage. § 3. De vertrektoelage wordt in maandelijkse schijven betaald voor zover de betrokkene maandelijks een verklaring op erewoord indient waaruit blijkt dat hij gedurende de bedoelde periode geen beroepsactiviteit heeft uitgeoefend, of dat hij één van de in § 4 bedoelde voorwaarden vervult nadat hij zijn rechten heeft doen gelden. § 4. In afwijking van § 1 kan de Minister een forfaitaire vertrektoelage verlenen aan personen die kabinetsfuncties hebben uitgeoefend en die hetzij uitsluitend één of meer deeltijdse functies vervullen bij een dienst die onder een wetgevende overheid ressorteert, een openbare dienst of een gesubsidieerde onderwijsinrichting of één of meer pensioenen ten laste van de Schatkist genieten die betrekking hebben op één of meer onvolledige loopbanen, hetzij werkloosheidsuitkeringen of wettelijke ziekte-invaliditeitsvergoedingen ontvangen. De vertrektoelage wordt dan vastgesteld overeenkomstig § 2.1. en verminderd, na weging, met de totale som die voor de overeenstemmende periode aan de betrokkene verschuldigd is ter bezoldiging van onvolledige functies of als pensioen naar gelang het bedrag van de forfaitaire vertrektoelage betrekking heeft op de uitoefening van een voltijdse of deeltijdse dienstverstrekking en, in elk geval, met de inkomsten van een werkloosheidsuitkering of met wettelijke ziekte-invaliditeitsvergoedingen. § 5. De in het tweede lid van artikel 12 van dit besluit bedoelde extratoelage en de in de artikelen 13, 17, 18 en 21 van dit besluit bedoelde toelagen en vergoedingen, alsmede de middelen waarmee krachtens de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 geen rekening wordt gehouden voor de bepaling van het aantal personen ten laste, komen niet in aanmerking voor de berekening van de forfaitaire vertrektoelage. De personen die hun ambt uit eigen beweging neerleggen, hebben geen recht op een vertrektoelage.

Art. 25.De individuele dossiers van de personeelsleden die de Kabinetten verlaten, worden overgenomen door de in artikel 8 van dit besluit bedoelde Vaste hulpdienst voor administratieve en geldelijke aangelegenheden, die instaat voor het administratieve en geldelijke beheer daarvan.

Onder individueel dossier dient men alle documenten te verstaan die betrekking hebben op de akten genomen ter uitvoering van het administratieve en geldelijke beheer van de kabinetsleden. Afdeling 8. - Maximumbedragen van de bezoldigingen

Art. 26.De Regering bepaalt de maximumbedragen van de bezoldigingen en toelagen van de kabinetsleden en -personeelsleden per Kabinet. Afdeling 9. - Eretitels

Art. 27.De kabinetschef kan bij besluit van de Regering gemachtigd worden tot het voeren van de eretitel van zijn functies op voorwaarde dat hij ze ten minste twee jaar heeft uitgeoefend.

Voor de berekening van die twee jaar kan de Regering rekening houden met de duur van de functies die de kabinetschef zonder onderbreking heeft uitgeoefend bij de federale Regering of de Regering van de Franse Gemeenschap. Afdeling 10. - Kabinetswijziging

Art. 28.§ 1. Aan het einde van een legislatuur of bij een kabinetswijziging, om te zorgen voor een harmonische overdracht van bevoegdheden, zal een cel in dienst worden gehouden in elk ministerieel Kabinet tot de boedelbeschrijving of de aflegging van de rekeningen (maximum één maand). Die cel bestaat uit : de kabinetssecretaris of de afgevaardigde-ordonnateur; de buitengewoon boekhouder; één uitvoerend personeelslid; één chauffeur. § 2. Er wordt vastgesteld dat : - de afgevaardigde-ordonnateur zijn prerogatieven bewaart voor alle uitgaven die vóór de ministeriële wijziging vastgelegd zijn; - die afdeling blijft beschikken over een kabinetsvoertuig; - de besluiten waarbij een einde wordt gemaakt aan de detachering van de leden van voornoemde cel, de toekenning van forfaitaire vertrektoelagen inbegrepen, door de intredende Minister worden ondertekend; - de andere kabinetsleden uiterlijk bij de eedaflegging van het (de) nieuwe Regeringslid (leden) ontslag zullen nemen door toedoen van de aftredende Minister; - zoals hun statutaire collega's en overeenkomstig de regels die waargenomen worden voor statutaire personeelsleden, de in de Kabinetten aangestelde contractuele personeelsleden ook een verlof wegens kabinetswijziging van maximum vijftien weekdagen zullen genieten dat toegekend wordt door hun functionele Minister op verzoek van de aftredende Minister. Afdeling 11. - Toezicht

Art. 29.Het Secretariaat van de Regering moet toezicht houden op de samenstelling van de ministeriële Kabinetten. De betrokken Kabinetten moeten een behoorlijk gedagtekend eensluidend afschrift van elk besluit in verband met hun personeelsleden overmaken aan de Vaste hulpdienst voor administratieve en geldelijke aangelegenheden (SePAC), die het visum van de Regeringssecretaris moet vragen. Die laatste viseert en stempelt de besluiten af en zendt ze door naar de SePAC, die de bezoldigingen pas na ontvangst van de geviseerde besluiten zal uitbetalen. Afdeling 12. - Slotbepalingen

Art. 30.Het besluit van de Waalse Regering van 27 november 1997 tot wijziging van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 30 december 1981 betreffende de Kabinetten van de Ministers, Leden van de Waalse Gewestexecutieve, het besluit van de Waalse Regering van 21 januari 1999 tot wijziging van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 30 december 1981 betreffende de Kabinetten van de Ministers, Leden van de Waalse Gewestexecutieve en het besluit van de Waalse Regering van 20 juli 1999 betreffende de Kabinetten van de Ministers van de Waalse Regering zijn opgeheven.

Art. 31.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juni 2000.

Art. 32.De Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 26 mei 2000.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Economie, K.M.O.'s, Onderzoek en Nieuwe Technologieën, S. KUBLA De Minister van Vervoer, Mobiliteit en Energie, J. DARAS De Minister van Begroting, Huisvesting, Uitrusting en Openbare Werken, M. DAERDEN De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, J.-M. SEVERIN De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE Minister van Tewerkstelling en Vorming, Mevr. M. ARENA

^