gepubliceerd op 16 september 2004
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de procedure tot opmaak van landinrichtingsplannen en houdende opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting en houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken
28 MEI 2004. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de procedure tot opmaak van landinrichtingsplannen en houdende opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting en houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, inzonderheid op artikel 6, § 2, op artikel 13, gewijzigd bij de decreten van 22 november 1995, 8 december 2000 en 19 juli 2002 en op artikel 14;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 16 april;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 11 mei 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° de commissie : de Commissie voor Landinrichting;2° het decreet : het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij;3° de maatschappij : de Vlaamse Landmaatschappij;4° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor de Landinrichting;5° de regering : de Vlaamse Regering. HOOFDSTUK II. - De adviesorganen
Art. 2.§ 1. Bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap wordt de commissie opgericht. § 2. De commissie is samengesteld uit de volgende leden : 1° de voorzitter, aangewezen door de regering;2° de leidende ambtenaar van de maatschappij of de door hem aangewezen ambtenaar, die het secretariaat verzekert;3° het afdelingshoofd van de afdeling Ruimtelijke Planning van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen of de door hem aangewezen ambtenaar;4° het afdelingshoofd van de afdeling Monumenten en Landschappen van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen of de door hem aangewezen ambtenaar;5° het afdelingshoofd van de afdeling Woonbeleid van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen of de door hem aangewezen ambtenaar;6° het afdelingshoofd van de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of de door hem aangewezen ambtenaar;7° het afdelingshoofd van de afdeling Water van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of de door hem aangewezen ambtenaar;8° het afdelingshoofd van de afdeling Land van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of de door hem aangewezen ambtenaar;9° het afdelingshoofd van de afdeling Natuur van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of de door hem aangewezen ambtenaar;10° het afdelingshoofd van de afdeling Bos en Groen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of de door hem aangewezen ambtenaar;11° het afdelingshoofd van de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de administratie Economie of de door hem aangewezen ambtenaar;12° het afdelingshoofd van de afdeling Duurzame Landbouw van de administratie Land- en Tuinbouw of de door hem aangewezen ambtenaar;13° het afdelingshoofd van de afdeling Land- en Tuinbouwondersteuningsbeleid van de administratie Land- en Tuinbouw of de door hem aangewezen ambtenaar;14° de leidende ambtenaar van de administratie Wegen en Verkeer of de door hem aangewezen ambtenaar;15° de leidende ambtenaar van de administratie Waterwegen en Zeewezen of de door hem aangewezen ambtenaar;16° de leidende ambtenaar van de administratie Binnenlandse Aangelegenheden of de door hem aangewezen ambtenaar;17° de leidende ambtenaar van Toerisme Vlaanderen of de door hem aangewezen ambtenaar;18° de leidende ambtenaar van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest of de door hem aangewezen ambtenaar;19° de leidende ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij of de door hem aangewezen ambtenaar;20° de leidende ambtenaar van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening of de door hem aangewezen ambtenaar. § 3. De commissie kan te allen tijde derden raadplegen, indien zij dit wenselijk acht.
De commissie brengt in principe advies uit bij consensus. Wanneer geen consensus wordt bereikt, worden de verschillende standpunten van de respectieve leden in het advies uiteengezet.
Art. 3.§ 1. Voor elk inrichtingsproject landinrichting richt de minister een planbegeleidingsgroep op. § 2. De planbegeleidingsgroep is samengesteld uit de volgende leden : 1° de voorzitter, aangewezen door de minister;2° een vertegenwoordiger van de maatschappij, voorgedragen door de leidende ambtenaar van de maatschappij, die het secretariaat verzekert;3° een vertegenwoordiger van elke afdeling van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap waarvan de bevoegdheid bij het inrichtingsproject landinrichting is betrokken, voorgedragen door de leidende ambtenaar van de betrokken afdeling;4° een vertegenwoordiger van elke Vlaamse openbare instelling waarvan de bevoegdheid bij het inrichtingsproject landinrichting is betrokken, voorgedragen door de leidende ambtenaar van de betrokken instelling;5° een vertegenwoordiger van elke provincie waarin het inrichtingsproject landinrichting is gelegen, voorgedragen door de bestendige deputatie van de betrokken provincie;6° een vertegenwoordiger van elke gemeente waarin het inrichtingsproject landinrichting is gelegen, voorgedragen door het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente;7° een vertegenwoordiger van de erkende terreinbeherende natuurverenigingen, voorgedragen door de MINA-raad, indien betrokken bij het inrichtingsproject landinrichting;8° een vertegenwoordiger van de doelgroep bos, voorgedragen door de MINA-raad, indien betrokken bij het inrichtingsproject landinrichting;9° een vertegenwoordiger van de doelgroep landbouw, voorgedragen door de Vlaamse Land- en Tuinbouwraad, indien betrokken bij het inrichtingsproject landinrichting;10° een vertegenwoordiger van de doelgroep recreatie, indien betrokken bij het inrichtingsproject landinrichting, aangewezen door de minister;11° maximaal drie vertegenwoordigers voor het geheel van andere doelgroepen, die betrokken zijn bij het inrichtingsproject landinrichting, aangewezen door de minister;12° deskundigen inzake aangelegenheden die aan de orde zijn in het inrichtingsproject landinrichting, aangewezen door de minister. De minister bepaalt welke afdelingen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, welke Vlaamse openbare instellingen en welke doelgroepen bij het inrichtingsproject landinrichting zijn betrokken alsook de deskundigheden die aan de orde zijn in het inrichtingsproject landinrichting.
Indien binnen een termijn van drie maanden na het verzoek tot voordracht geen vertegenwoordiger werd voorgedragen, kan de planbegeleidingsgroep worden opgericht zonder de vertegenwoordiging. § 3. De planbegeleidingsgroep kan te allen tijde derden raadplegen, indien zij dit wenselijk acht. HOOFDSTUK III. - De procedure tot opmaak van landinrichtingsplannen
Art. 4.De minister of de commissie kunnen gebieden voorstellen die in aanmerking komen voor landinrichting, op vraag van de bevoegde diensten van de Vlaamse Regering, de bevoegde agentschappen of in voorkomend geval de bevoegde lokale besturen.
De minister duidt de gebieden aan die bij voorrang in aanmerking komen voor landinrichting.
Art. 5.De minister belast de maatschappij met de opmaak van een ontwerp van het planprogramma met betrekking tot een aangeduid gebied, bedoeld in artikel 4.
Het ontwerp van planprogramma omvat : 1° een niet-limitatief overzicht van lopende, geprogrammeerde of gewenste projecten op vlak van inrichting en beheer uitgaande van de diensten van de Vlaamse Regering, de agentschappen, de provincie(s), de gemeente(n), publiekrechtelijke rechtspersonen en indien passend binnen de doelstellingen van landinrichting, van privaatrechtelijke rechtspersonen;2° een overzicht van de projecten waarvoor er een concrete vraag is om landinrichting als ondersteunend instrument in te zetten;3° inrichtingsprojecten landinrichting die nodig zijn, waarbij voor elk project de doelstellingen, de meerwaarde van landinrichting en het tijdspad worden weergegeven en het gebied wordt bepaald 4° de toetsing van de gewenste projecten aan kwaliteitscriteria en de beleidsdoelstellingen van de Vlaamse Regering;5° een prioriteitenstelling van de inrichtingsprojecten landinrichting.
Art. 6.Het ontwerp van planprogramma wordt ter kennisgeving bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen van elke betrokken gemeente en aan de bestendige deputatie van elke betrokken provincie.
Art. 7.De commissie verleent binnen een redelijke termijn advies aan de minister over het ontwerp van planprogramma.
Art. 8.Na ontvangst van het advies van de commissie kan de minister het ontwerp van planprogramma wijzigen en het planprogramma goedkeuren.
Indien de doelstellingen van de inrichtingsprojecten landinrichting zoals opgenomen in het planprogramma betrekking hebben op aangelegenheden die niet vallen binnen de bevoegdheidsdomeinen die aan de minister zijn toegewezen door het besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, legt de minister het planprogramma voor aan de regering die het goedkeurt.
Art. 9.Voor elk inrichtingsproject landinrichting wordt er een landinrichtingsplan opgemaakt. De maatschappij is belast met de opmaak van het landinrichtingsplan. Het landinrichtingsplan bevat één of meerdere inrichtingsplannen.
Het inrichtingsplan omvat de uitwerking van maatregelen, handelingen en werken die nodig zijn om het inrichtingsproject landinrichting te realiseren. Het inrichtingsplan omvat tevens een uitvoeringsprogramma.
Aan elk inrichtingsplan wordt een financieringsplan toegevoegd.
Art. 10.Een inrichtingsplan wordt opgemaakt onder begeleiding van de planbegeleidingsgroep. De voorzitter van de planbegeleidingsgroep roept de planbegeleidingsgroep samen wanneer hij dit nodig acht.
Het inrichtingsplan wordt door de maatschappij ter kennisgeving bezorgd aan de commissie. Tevens wordt het inrichtingsplan aan het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente waarop het inrichtingsplan betrekking heeft en aan de bestendige deputatie van elke provincie waarop het inrichtingsplan betrekking heeft overgemaakt.
Art. 11.De gemeenteraad van elke gemeente waarop het inrichtingsplan betrekking heeft en de bestendige deputatie van elke provincie waarop het inrichtingsplan betrekking heeft, kunnen advies verlenen aan de planbegeleidingsgroep over het inrichtingsplan. Het advies moet gegeven worden binnen een termijn van drie maanden na ontvangst van het inrichtingsplan. Indien binnen deze termijn geen advies wordt verleend, mag aan de adviesmogelijkheid worden voorbijgegaan.
Het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente waarop het inrichtingsplan betrekking heeft, kan beslissen om het inrichtingsplan ter inzage te leggen volgens de bepalingen van artikel 12.
Art. 12.Het college van burgemeester en schepenen kan in het voorkomend geval het inrichtingsplan gedurende dertig dagen ter inzage leggen in het gemeentehuis. Gedurende deze termijn kan eenieder zijn opmerkingen en bezwaren betreffende het inrichtingsplan meedelen aan het college. Deze opmerkingen en bezwaren worden gevoegd bij het advies van de gemeenteraad.
Art. 13.Na ontvangst van de adviezen, bedoeld in artikel 11, of bij ontstentenis ervan, kan de planbegeleidingsgroep het inrichtingsplan aanpassen.
De planbegeleidingsgroep beslist in principe bij consensus. Wanneer geen consensus wordt bereikt, worden de verschillende standpunten van de leden uiteengezet.
Art. 14.Het inrichtingsplan wordt door de maatschappij, samen met de adviezen bedoeld in artikel 11, bezorgd aan de commissie. De commissie verleent binnen een redelijke termijn advies over dit inrichtingsplan.
Het advies van de commissie bevat minstens een toetsing aan de doelstellingen van het inrichtingsproject landinrichting.
Indien de commissie een wezenlijke aanpassing van het inrichtingsplan voorstelt, dient het inrichtingsplan eerst opnieuw voorgelegd te worden aan de planbegeleidingsgroep voor advies alvorens het inrichtingsplan aan de minister wordt overgemaakt.
Art. 15.De maatschappij bezorgt het inrichtingsplan samen met de adviezen bedoeld in artikel 11 en het advies van de commissie aan de minister.
Art. 16.§ 1. De minister keurt het inrichtingsplan en het financieringsplan goed, en beveelt de uitvoering ervan. § 2. De minister belast, in voorkomend geval de maatschappij, en mits hun instemming, de provincies, de gemeenten, de polders, de wateringen, de ruilverkavelingscomités, de publiekrechtelijke rechtspersonen, de privaatrechtelijke rechtspersonen en de natuurlijke personen met de uitvoering van het inrichtingsplan. § 3. De minister organiseert in voorkomend geval het onderzoek de commodo et incommodo in uitvoering van artikel 13, § 4, van het decreet, wijzigt zo nodig het inrichtingsplan en keurt het definitief goed. § 4. De minister keurt de overeenkomsten tussen de partijen goed ter uitvoering van artikel 13, § 6, van het decreet. § 5. Indien de in de §§ 1, 2, 3 en 4 van dit artikel bedoelde aangelegenheden niet vallen binnen de bevoegdheidsdomeinen, die de minister zijn toegewezen door het besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, wint hij voorafgaandelijk het akkoord in van de regering of van de bevoegde leden van de regering.
Art. 17.De maatschappij wordt gemachtigd de controle uit te oefenen, bedoeld in artikel 14 van het decreet. Zij brengt bij de minister verslag uit over de uitvoering van de inrichtingsplannen en deelt de minister mede wanneer het planprogramma, als uitgevoerd kan worden beschouwd.
Art. 18.Voor het uitvoeren van haar taken inzake de landinrichting kan de maatschappij zich laten bijstaan door externe deskundigen. Zij kan daartoe overeenkomsten sluiten binnen de perken van de in de begroting van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap voor dit doel voorziene kredieten. HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken
Art. 19.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 3° worden de woorden « door de Vlaamse Regering aangewezen » vervangen door de woorden « door de minister aangewezen »;2° in de bepaling onder 5° worden de woorden « vermeld in artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting » vervangen door de woorden « vermeld in artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de procedure tot opmaak van landinrichtingsplannen en houdende opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting en houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken ».
Art. 20.In artikel 4 van het besluit van 17 maart 1998 worden de woorden « vastgelegd op grond van artikel 16, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting » vervangen door de woorden « goedgekeurd op grond van artikel 16, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de procedure tot opmaak van landinrichtingsplannen en houdende opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting en houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken ».
Art. 21.Artikel 5 van het besluit van 17 maart 1998 wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 5.De minister bepaalt, binnen de beschikbare kredieten, voor welke uitgaven voor de landinrichtingswerken uitgevoerd door de gemeenten en de provincies met toepassing van artikel 13, § 5, van het decreet, een subsidie van het Vlaamse Gewest wordt toegekend, alsook de grootte van deze toe te kennen subsidie die maximaal 80 % bedraagt.
Het aandeel van de betrokken gemeenten en provincies in de uitgaven, wordt bepaald in het financieringsplan goedgekeurd op grond van artikel 16, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de procedure tot opmaak van landinrichtingsplannen en houdende opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting en houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken. »
Art. 22.In artikel 6 van het besluit van 17 maart 1998 worden de woorden « de door de Vlaamse Regering aangewezen » vervangen door de woorden « de door de minister aangewezen ». HOOFDSTUK V. - Opheffings-, overgangs- en uitvoeringsbepalingen
Art. 23.Het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002, wordt opgeheven.
Art. 24.§ 1. De bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002, blijven van toepassing op de landinrichtingsprojecten die werden goedgekeurd voor de inwerkingtreding van dit besluit, met uitzondering van artikel 2 van voornoemd besluit waarvoor de bepalingen van artikel 2 van dit besluit van toepassing zijn. Eveneens blijven op deze landinrichtingsprojecten de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken van toepassing zoals ze geldig waren voor de inwerkingtreding van dit besluit. § 2. In afwijking van § 1 kan de minister bepalen op welke van de in § 1 genoemde landinrichtingsprojecten of delen ervan, de bepalingen van dit besluit van toepassing worden verklaard.
Art. 25.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Landinrichting, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 28 mei 2004.
De minister-president van de Vlaamse Regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, J. TAVERNIER