Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 17 maart 1998
gepubliceerd op 07 mei 1998

Besluit van de Vlaamse regering houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1998035495
pub.
07/05/1998
prom.
17/03/1998
ELI
eli/besluit/1998/03/17/1998035495/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 MAART 1998. - Besluit van de Vlaamse regering houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, inzonderheid op artikel 6, § 2, en op artikel 13, §§ 4 tot 6, ingevoegd bij het decreet van 22 november 1995, en op artikel 14;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor begroting, gegeven op 22 april 1997;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet : het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij;2° de maatschappij : de Vlaamse Landmaatschappij;3° de aanvrager : de maatschappij, de provincies, de gemeenten, de polders, de wateringen, de ruilverkavelingscomités, de door de Vlaamse regering aangewezen publiekrechtelijke rechtspersonen, de privaatrechtelijke rechtspersonen en de natuurlijke personen, bedoeld in artikel 13 van het decreet;4° de dienst : de afdeling Land van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;5° de landinrichtingswerken : alle maatregelen, handelingen en werken, die gericht zijn op het vrijwaren, herwaarderen en het meer geschikt maken van de gebieden bedoeld in artikel 12, eerste en tweede lid, voor zover zij opgenomen zijn in de inrichtingsplannen, vermeld in artikel 8 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting;6° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor de landinrichting.

Art. 2.Binnen de grenzen van de begrotingskredieten kan de minister volgens de in het decreet en in dit besluit vastgestelde bepalingen een subsidie verlenen aan de aanvragers die belast werden met de uitvoering van een landinrichtingsplan of een gedeelte ervan, nadat zij een verzoek tot subsidiëring hebben ingediend bij de dienst.

Ieder verzoek tot subsidiëring omvat minstens de beschrijving van de werken, een raming van de kostprijs en een sluitend financieringsplan.

Voor de werken waarvoor één of meerdere vergunningen vereist zijn kan het verzoek tot subsidiëring ingediend worden vooraleer de bedoelde vergunningen verkregen worden; op grond van die aanvraag kan door de minister een principiële beslissing genomen worden over de toekenning van de subsidie, kan de subsidie worden aangerekend ten laste van de begroting en kan aan de aanvrager meegedeeld worden dat de subsidie kan worden toegekend op voorwaarde dat hij de vereiste vergunningen verkrijgt; de subsidie kan slechts definitief door de dienst aan de aanvragers toegezegd worden na ontvangst van een afschrift van de vereiste vergunningen.

Voor de in artikel 13, § 4 van het decreet bedoelde werken omvat het verzoek in voorkomend geval eveneens hetzij de aanvraag voor machtiging tot onteigening ten algemenen nutte, hetzij het bewijs van verwerving in der minne, hetzij de overeenkomsten met de eigenaars, de vruchtgebruikers en de houders van zakelijke rechten.

Voor de in artikel 13, § 6 van het decreet bedoelde werken omvat het verzoek eveneens de tussen de partijen afgesloten overeenkomsten.

De maatschappij verleent desgevraagd haar medewerking aan de aanvragers bij de samenstelling van de dossiers, op te maken overeenkomstig de aanwijzingen van de dienst.

Art. 3.De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de uitgaven voor de landinrichtingswerken uitgevoerd in opdracht en voor rekening van het Vlaamse Gewest door de maatschappij met toepassing van artikel 13, § 4 van het decreet bedraagt 100 procent van het totale bedrag van de uitgaven voor de landinrichtingswerken op gronden die door de Vlaamse regering worden of zullen worden beheerd overeenkomstig het landinrichtingsplan.

Art. 4.De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de uitgaven voor de landinrichtingswerken uitgevoerd in opdracht en voor rekening van het Vlaamse Gewest door de maatschappij met toepassing van artikel 13, § 4 van het decreet, op gronden die door de gemeenten en provincies worden of zullen worden beheerd overeenkomstig het landinrichtingsplan, bedraagt 100 procent van het totale bedrag van de uitgaven die door de betrokken gemeenten en provincies niet ten laste worden genomen. Het aandeel van de betrokken gemeenten en provincies, wordt bepaald in het financieringsplan vastgelegd op grond van artikel 16, § 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting.

Art. 5.De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de uitgaven voor de landinrichtingswerken uitgevoerd door de gemeenten en de provincies met toepassing van artikel 13, § 5 van het decreet bedraagt 70 procent van het totale bedrag van de uitgaven.

Art. 6.De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de uitgaven voor de landinrichtingswerken, uitgevoerd door de polders, de wateringen en de door de Vlaamse regering aangewezen publiekrechtelijke rechtspersonen met toepassing van artikel 13, § 5 van het decreet bedraagt 80 procent van het totale bedrag van : 1° de uitgaven voor volgende werken uitgevoerd door de polders en wateringen die passen binnen integraal waterbeheer : - de verhoging van de variatie in natuurlijke structuurkenmerken van de waterloop en de aanleg van oeverstroken; - het herstel en de bevordering van migratiemogelijkheden in en langs de waterloop; - de herwaardering van het waterbergend vermogen van valleien; - de verhoging van de natuurlijke variatie in oever- en onderwatermilieus; 2° de uitgaven voor de werken uitgevoerd door de daartoe aangewezen polders en wateringen en door bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen in verband met landschapszorg, inclusief erfbeplantingswerken, en voor de werken in verband met natuurontwikkeling, natuurtechnische milieubouw, integraal waterbeheer, waterwinning uit oppervlaktewater, kleinschalige milieuverbeteringen, conservering van archeologische en cultuurhistorische overblijfselen en passieve recreatie.

Art. 7.De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de uitgaven voor de landinrichtingswerken, uitgevoerd door de ruilverkavelingscomités met toepassing van artikel 13, § 5 van het decreet bedraagt 80 procent van het totale bedrag van de uitgaven voor de werken in verband met landschapszorg, inclusief erfbeplantingswerken, en voor de werken in verband met natuurontwikkeling, natuurtechnische milieubouw, integraal waterbeheer, waterwinning uit oppervlaktewater, kleinschalige milieuverbeteringen, conservering van archeologische en cultuurhistorische overblijfselen en passieve recreatie.

Art. 8.Het totale bedrag van de uitgaven van de in de artikelen 3, 4, 5, 6 en 7 bedoelde werken omvat : 1° de werkelijke kostprijs van de werken vastgesteld door de eindafrekening;voor de berekening van de subsidie mag de kostprijs evenwel niet hoger zijn dan het bedrag van de goedgekeurde inschrijving of aanbieding vermeerderd met : a) de kostprijs van de vooraf door de minister goedgekeurde meerwerken, b) 3 procent van de prijs van de goedgekeurde inschrijving of aanbieding om de kosten te dekken voor onvoorziene en noodzakelijke bijwerken, c) de prijsherzieningen;2° de algemene kosten van de aanneming met ondermeer de honoraria voor de ontwerper en voor de milieueffectrapportering, de kosten voor geotechnische proeven en studies, de kosten voor publicatie en aanbesteding, de kosten voor proeven op materialen, de kosten voor teeltschade, afbraak van onroerende goederen en genotsderving, de kosten voor onteigening en grondinname en de kosten voor het verplaatsen van leidingen. Het bedrag van de algemene kosten met uitzondering van de kosten voor onteigening en grondinname en van de kosten voor het verplaatsen van leidingen, mag voor de in de artikelen 5 en 6 bedoelde uitgaven niet meer bedragen dan 10 procent van de werkelijke kostprijs van de werken, zoals bepaald in het vorig lid.

Wanneer de aanvrager een B.T.W.-belastingplichtige is, die de betaalde B.T.W. in rekening kan brengen in zijn B.T.W.-boekhouding, wordt de B.T.W. in mindering gebracht van de kostprijs.

De subsidie voor onteigening of verwerving verleend op grond van de artikelen 5 en 6 moet onmiddellijk worden terugbetaald bij vervreemding van het via subsidie verworven goed binnen een termijn van 20 jaar na het verkrijgen van de subsidie.

Art. 9.§ 1. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de uitgaven voor de landinrichtingswerken uitgevoerd door de privaatrechtelijke rechtspersonen en de natuurlijke personen met toepassing van artikel 13, § 6 van het decreet bedraagt : 1° 30 procent van het totale bedrag van de uitgaven voor de landinrichtingswerken die niet worden vermeld sub 2°;2° 80 procent van het totale bedrag van de uitgaven voor de werken in verband met landschapszorg, inclusief erfbeplantingswerken, en voor de werken in verband met natuurontwikkeling, kleinschalige milieuverbeteringen en conservering van archeologische en cultuurhistorische overblijfselen, indien bij het financieringsplan is aangetoond dat : a) het gesubsidieerde werk een duidelijk karakter van algemeen of regionaal belang vertoont, en b) uit de in uitvoering van artikel 13, § 6 van het decreet afgesloten overeenkomst tussen partijen blijkt dat de aanvrager het via subsidies ingericht goed gedurende een periode van 20 jaar in stand houdt en beheert in functie van de doelstellingen van openbaar nut vastgesteld in het inrichtingsplan. § 2. Het totale bedrag van de uitgaven van de in § 1 van dit artikel vermelde werken omvat de werkelijke kostprijs van de werken, zoals vastgesteld in artikel 8, 1°, vermeerderd met de algemene kosten, zoals bedoeld in artikel 8, 2°, met uitsluiting van de verwerving van de grond, met dien verstande dat de in rekening gebrachte algemene kosten niet meer mogen bedragen dan 10 procent van de werkelijke kostprijs van de werken.

Wanneer de aanvrager een B.T.W.-belastingplichtige is, die de betaalde B.T.W. in rekening kan brengen in zijn B.T.W.-boekhouding, wordt de B.T.W. in mindering gebracht van de kostprijs.

Art. 10.§ 1. Om in aanmerking te komen voor de subsidie moeten de privaatrechtelijke rechtspersonen en de natuurlijke personen de werken laten uitvoeren volgens de regels van de kunst en onder toezicht van de maatschappij door aannemers en onderaannemers die voldoen aan de vereisten van de wetgeving inzake de registratie en de erkenning van aannemers. § 2. De privaatrechtelijke rechtspersonen en de natuurlijke personen, die het goed waarop de landinrichtingswerken werden uitgevoerd vervreemden binnen een termijn van 20 jaar na het verkrijgen van de subsidie, of die, behoudens overmacht of faillissement, in de loop van voormelde termijn hun beheersverbintenissen niet nakomen, zoals deze voortvloeien uit de in uitvoering van artikel 13, § 6 van het decreet tussen partijen afgesloten overeenkomst, dienen de subsidie onmiddellijk terug te betalen, overeenkomstig artikel 57, eerste lid, 1, van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. Zij worden daarvan door de dienst op de hoogte gesteld bij een ter post aangetekende brief.

Art. 11.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 12.De Vlaamse minister bevoegd voor de landinrichting is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 17 maart 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

^