Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 18 juli 2008
gepubliceerd op 06 augustus 2008

Besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het decreet van 23 mei 2008 betreffende een inhaalbeweging in sportinfrastructuur via alternatieve financiering

bron
vlaamse overheid
numac
2008202799
pub.
06/08/2008
prom.
18/07/2008
ELI
eli/besluit/2008/07/18/2008202799/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 JULI 2008. - Besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het decreet van 23 mei 2008 betreffende een inhaalbeweging in sportinfrastructuur via alternatieve financiering


De Vlaamse Regering, Gelet op de artikelen 20 en 87, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;

Gelet op het decreet van 23 mei 2008 betreffende een inhaalbeweging in sportinfrastructuur via alternatieve financiering;

Gelet op artikel 4, § 2, derde lid, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende de publiek-private samenwerking;

Gelet op artikel 9, § 1, 8°, juncto artikel 10, § 4, van het kaderdecreet bestuurlijk beleid van 18 juli 2003;

Gelet op artikel 5, eerste lid, 9°, van het decreet van 7 mei 2004 tot omvorming van de Vlaamse openbare instelling Commissariaat-generaal voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie tot het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid BLOSO, in samenhang met de algemene uitvoeringsbevoegdheid, voor wat betreft de samenwerking met BLOSO;

Gelet op artikel 5, § 2, eerste lid, 4°, van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de investeringsmaatschappij van de Vlaamse overheid;

Gelet op het advies van de Sectorraad Sport van de Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media, gegeven op 22 april 2008;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 6 juni 2008;

Gelet op het advies nr. 44.701/3 van de Raad van State, gegeven op 24 juni 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Met behoud van toepassing van de definities, vermeld in artikel 2 van het decreet, wordt in dit besluit verstaan onder : 1° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven;2° koepelorganisatie : de koepelorganisatie, erkend op basis van artikel 40 van het decreet van 13 juli 2001 houdende de regeling van de erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties, de koepelorganisatie en de organisaties voor de sportieve vrijetijdsbesteding;3° BLOSO : het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid, vermeld in het decreet van 7 mei 2004 tot omvorming van de Vlaamse openbare instelling Commissariaat-generaal voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie tot het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid BLOSO;4° Vlaams Kenniscentrum PPS : de dienst voor het algemeen Regeringsbeleid, vermeld in artikel 4, § 1, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende publiek-private samenwerking;5° PMV : de naamloze vennootschap ParticipatieMaatschappij Vlaanderen;6° ontvangsttermijn : termijn waarbinnen de subsidieaanvraag moet zijn ingediend;7° aanvraagformulier : document dat opgemaakt is door de minister ter uitvoering van dit besluit, en dat de subsidieaanvrager moet invullen om de subsidie aan te vragen;8° datum van ontvangst : hetzij de datum van het bewijs van afgifte van de subsidieaanvraag, hetzij de postdatum bij verzending van de subsidieaanvraag;9° decreet : het decreet van 23 mei 2008 betreffende een inhaalbeweging in sportinfrastructuur via alternatieve financiering;10° model van DBFM(O)-overeenkomst : typeovereenkomst als vermeld in artikel 4, 3°, van het decreet, opgemaakt door de minister ter uitvoering van dit besluit;11° subsidiegenieter : de subsidietrekker die met de subsidieverstrekkende overheid een subsidieovereenkomst heeft gesloten, en die een subsidie ontvangt van de subsidieverstrekkende overheid overeenkomstig de bepalingen van het decreet en dit besluit;12° subsidieverstrekkende overheid : de Vlaamse Gemeenschap;13° subsidieovereenkomst : de overeenkomst tussen de subsidieverstrekkende overheid en de subsidietrekker, vermeld in artikel 13 van het decreet;14° model van subsidieovereenkomst : typeovereenkomst als vermeld in artikel 13, § 2, van het decreet, opgemaakt door de minister ter uitvoering van dit besluit;15° subsidiabel gedeelte van de beschikbaarheidsvergoeding : het gedeelte van de beschikbaarheidsvergoeding dat betrekking heeft op werken en diensten die door de Vlaamse Regering in aanmerking worden genomen voor de subsidiëring;16° subsidiepercentage : percentage ten opzichte van het subsidiabel gedeelte van de beschikbaarheidsvergoeding dat als subsidie wordt uitgekeerd door de Vlaamse Gemeenschap;17° basisbouwprogramma : de omschrijving van het type, de aard en de omvang van de werken en diensten die overeenkomstig het decreet en dit besluit in aanmerking komen voor subsidiëring. HOOFDSTUK II. - De selectieadviescommissie Afdeling I. - Samenstelling

Art. 2.§ 1. Er wordt een selectieadviescommissie opgericht die wordt samengesteld als volgt : 1° een vertegenwoordiger van de minister;2° een vertegenwoordiger van de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begroting;3° een vertegenwoordiger van de koepelorganisatie;4° een vertegenwoordiger van BLOSO;5° een vertegenwoordiger van het Vlaams Kenniscentrum PPS;6° een vertegenwoordiger van PMV;7° een vertegenwoordiger van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media van de Vlaamse Overheid;8° de Vlaams Bouwmeester of een persoon uit zijn dienst die daarvoor is aangewezen. § 2. De volgende personen kunnen geen deel uitmaken van de selectieadviescommissie : 1° de provinciegouverneurs, de leden van de Bestendige Deputatie of van de provincieraad, en de leden van de verzelfstandigde agentschappen van de provincies; 2° de burgemeesters en schepenen, de gemeenteraadsleden, O.C.M.W.-raadsleden, en leden van de verzelfstandigde agentschappen van de gemeenten en de O.C.M.W.'s; 3° de leden van een districtscollege, de voorzitter van een districtsraad en de leden van een districtsraad;4° de statutaire of contractuele personeelsleden van de provincie of de gemeenten, en de provinciale en gemeentelijke verzelfstandigde agentschappen, met uitzondering van de vrijwillige brandweerlieden en de vrijwillige ambulancediensten;5° de leden van het operationele, administratieve of logistieke kader van de politiezone waar de gemeente toe behoort;6° de leden van parlementaire vergaderingen en de leden van de Vlaamse Regering;7° de leden van de Vlaamse Gemeenschapscommissie;8° de statutaire of contractuele personeelsleden van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. § 3. De leden van de selectieadviescommissie worden door de minister aangesteld op voordracht van de entiteiten die gerechtigd zijn om een vertegenwoordiger aan te wijzen in de selectieadviescommissie. Als tijdens de duurtijd van het lidmaatschap van een lid van de selectieadviescommissie een onverenigbaarheid ontstaat als vermeld in § 2, leidt dat tot de ambtshalve en onmiddellijke beëindiging van het lidmaatschap van het commissielid door de minister. § 4. Het lidmaatschap van de leden van de selectieadviescommissie eindigt van rechtswege bij de voltooiing van de opdracht waarvoor de selectieadviescommissie is samengesteld. § 5. De minister kan op verzoek van het betrokken commissielid een eind maken aan zijn lidmaatschap. § 6. Met behoud van de toepassing van de bepalingen in § 3, kan de minister in de volgende gevallen ambtshalve een einde stellen aan het lidmaatschap van een lid van de selectieadviescommissie : 1° als het commissielid driemaal na elkaar zonder voorafgaande kennisgeving de vergadering van de selectieadviescommissie niet bijwoont;2° als het commissielid activiteiten verricht of functies vervult die een strijdigheid van belangen tot gevolg hebben. § 7. Bij beëindiging van het lidmaatschap van een lid van de selectieadviescommissie door de minister draagt de entiteit die het betrokken lid had voorgedragen, onverwijld een nieuwe kandidaat voor aan de minister, die beslist over de aanstelling van de nieuw voorgedragen kandidaat als lid van de selectieadviescommissie.

Art. 3.Een lid van de selectieadviescommissie wordt niet bezoldigd. Afdeling II. - Werking

Art. 4.Een vergadering van de selectieadviescommissie is alleen rechtsgeldig als twee derde van haar leden aanwezig of vertegenwoordigd is. Als dat quorum niet wordt bereikt, kan de selectieadviescommissie na een nieuwe oproep en op zijn vroegst twee werkdagen na de voorgaande zitting geldig beraadslagen over de agendapunten van de vorige vergadering, ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde leden.

Art. 5.De selectieadviescommissie wijst onder haar leden een voorzitter en een ondervoorzitter aan en keurt een huishoudelijk reglement goed, dat door de Vlaamse Regering wordt bekrachtigd.

Art. 6.De leden van de selectieadviescommissie streven in hun besluitvorming naar consensus.

Als geen consensus bereikt kan worden, stemt de selectieadviescommissie bij gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij gelijkheid van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Art. 7.Het secretariaat wordt waargenomen door het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media van de Vlaamse overheid. De minister wijst een personeelslid van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media van de Vlaamse overheid als secretaris aan. De minister wijst eveneens een plaatsvervanger aan.

De secretaris of zijn plaatsvervanger woont de zittingen van de selectieadviescommissie bij en maakt van elke vergadering de notulen op.

Art. 8.Alle leden van de selectieadviescommissie, alsook de secretaris en zijn plaatsvervanger, nemen het vertrouwelijke karakter van de beraadslagingen in acht. HOOFDSTUK III. - De subsidieaanvraag Afdeling I. - Oproep tot indiening van subsidieaanvragen

Art. 9.De minister wordt belast met het organiseren van een oproep tot indiening van subsidieaanvragen. De minister bepaalt de verdere inhoud en wijze van oproep, en stelt het aanvraagformulier vast. Afdeling II. - Indiening van de subsidieaanvraag bij en behandeling

door het secretariaat

Art. 10.§ 1. De subsidieaanvraag wordt met een ingevuld aanvraagformulier ingediend bij het secretariaat van de selectieadviescommissie. Het secretariaat bezorgt de subsidieaanvrager een ontvangstmelding, waarin de datum van ontvangst wordt vermeld. § 2. Het secretariaat controleert de volledigheid van de subsidieaanvraag. Bij onvolledigheid vraagt het secretariaat de ontbrekende gegevens op bij de subsidieaanvrager.

De ontbrekende gegevens moeten bij het secretariaat worden ingediend binnen de ontvangsttermijn, vermeld in artikel 11. § 3. Na afloop van de ontvangsttermijn bezorgt het secretariaat de ontvangen subsidieaanvragen aan de voorzitter van de selectieadviescommissie. Afdeling III. - Ontvangsttermijn voor de subsidieaanvraag

Art. 11.Om tijdig te zijn ingediend, moet de subsidieaanvraag zijn ingediend binnen de ontvangsttermijn. Dat is een termijn van zestig kalenderdagen, te rekenen vanaf de dag van de inwerkingtreding van de oproep, zoals bepaald door de minister. Indien de ontvangsttermijn eindigt op een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag, wordt die verlengd tot en met de eerstvolgende werkdag. Afdeling IV. - Volledigheid van de subsidieaanvraag

Art. 12.§ 1. Met behoud van de toepassing van artikel 13, moet de subsidieaanvraag aan de volgende voorwaarden voldoen om volledig te zijn : 1° het aanvraagformulier moet volledig en correct zijn ingevuld en ondertekend;2° alle in het aanvraagformulier als verplicht toe te voegen bewijsstukken moeten zijn toegevoegd aan het aanvraagformulier, conform de vereisten ter zake gesteld in het aanvraagformulier;3° de subsidieaanvrager moet bij het aanvraagformulier de beslissing van het daartoe bevoegde orgaan voegen tot goedkeuring van de subsidieaanvraag en inzonderheid van : a) het bouwprogramma met betrekking tot de sportinfrastructuur;b) de inplanting van de sportinfrastructuur op een bouwperceel;c) de beheersvorm van de beoogde sportinfrastructuur. § 2. De volledigheid van de subsidieaanvraag wordt beoordeeld door de selectieadviescommissie na afloop van de ontvangsttermijn. Afdeling V. - Inhoud van de subsidieaanvraag

Art. 13.De subsidieaanvraag moet de volgende informatie bevatten : 1° een motivering voor het feit dat en voor de mate waarin de aangevraagde sportinfrastructuur tegemoet komt aan het bestaan van een reële lokale behoefte.Daarbij wordt specifiek aandacht besteed aan de volgende elementen : a) de verhouding tussen de aangegeven bestaande oppervlakte van het type van aangevraagde sportinfrastructuur per inwoner en de vigerende norm, vermeld in artikel 20, 1°;b) de mate waarin de huidige sportinfrastructuur van hetzelfde type overbezet en/of ontoereikend is;2° het aantal sporttakken dat in de aangevraagde sportinfrastructuur zal kunnen worden uitgeoefend en het te verwachten aantal sportclubs, organisaties, verenigingen en scholen dat van de aangevraagde sportinfrastructuur gebruik zal maken;3° een toelichting bij de toegankelijkheid van de aangevraagde sportinfrastructuur voor iedereen.Die toelichting omvat ten minste : a) een onderzoek naar de bereikbaarheid van de aangevraagde sportinfrastructuur, zowel met het openbaar vervoer als te voet, per fiets of met de wagen;b) de mate waarin de aangevraagde sportinfrastructuur toegankelijk is voor bepaalde specifieke doelgroepen, zoals mensen met een handicap of bejaarden;4° een omschrijving van de stedenbouwkundige en operationele haalbaarheid van de aangevraagde sportinfrastructuur. Als dat vereist is voor het type van sportinfrastructuur waarvoor een oproep tot subsidieaanvraag wordt uitgeschreven, kan aanvullende informatie worden opgevraagd in de oproep. HOOFDSTUK IV. - De rangschikking en selectie van de subsidieaanvragen Afdeling I. - Het advies van de selectieadviescommissie

Art. 14.De selectieadviescommissie adviseert omtrent de rangschikking en selectie van de subsidieaanvragen, op basis van de selectiecriteria, vermeld in artikel 10 van het decreet.

De selectieadviescommissie deelt zijn gemotiveerde advies omtrent de rangschikking en selectie van die subsidieaanvragen mee aan de minister in een schriftelijk verslag. Afdeling II. - De beslissing van de Vlaamse Regering - Het sluiten van

een subsidieovereenkomst

Art. 15.De Vlaamse Regering beslist, op grond van het advies van de selectieadviescommissie en op voorstel van de minister, over de rangschikking en selectie van de ontvankelijke en volledige subsidieaanvragen. HOOFDSTUK V. De subsidieovereenkomst Afdeling I. - Inhoud van de subsidieovereenkomst

Art. 16.§ 1. De minister stelt per type van sportinfrastructuur een model van subsidieovereenkomst vast conform de bepalingen in het decreet en dit besluit.

De minister legt de subsidietrekkers een subsidieovereenkomst, als vermeld in dit artikel, ter ondertekening voor. § 2. De subsidieovereenkomst bevat het mandaat van de subsidietrekker aan de Vlaamse Regering om overeenkomstig de wetgeving op de overheidsopdrachten een private partner te selecteren die met de subsidietrekker een DBFM(O)-overeenkomst zal sluiten die belast is met het ontwerpen, bouwen, financieren, onderhouden en, in voorkomend geval, het beheren van de overeenkomstig het decreet gesubsidieerde sportinfrastructuur. § 3. De subsidieovereenkomst legt het subsidiabel gedeelte van de beschikbaarheidsvergoeding vast en vermeldt het toepasselijke subsidiepercentage voor het type van sportinfrastructuur in kwestie. § 4. De subsidieverstrekkende overheid stelt het in de subsidieovereenkomst overeengekomen bedrag ter beschikking aan de subsidiegenieter overeenkomstig de betalingsperiodiciteit, vermeld in de gesloten DBFM(O)-overeenkomst.

Art. 17.De subsidieverplichting van de subsidieverstrekkende overheid geldt voor de gehele looptijd van de DBFM(O)-overeenkomst.

Bij een voortijdige beëindiging van de DBFM(O)-overeenkomst of een voortdurende schorsing van de overeenkomst door één van de partijen of door beide partijen, houdt de subsidieverplichting evenwel op te bestaan, in voorkomend geval voor de duurtijd van de schorsing. Afdeling II. - Aanwenden van de subsidiebedragen

Art. 18.De subsidiegenieter mag de subsidiebedragen die aan hem betaald zijn ter uitvoering van de subsidieovereenkomst, louter aanwenden om de beschikbaarheidsvergoeding af te lossen. HOOFDSTUK VI. - Types van sportinfrastructuur die in aanmerking komen voor subsidiëring

Art. 19.Overeenkomstig artikel 7, § 2, van het decreet komen de volgende types van sportinfrastructuur in aanmerking voor subsidiëring : 1° het kunstgrasveld;2° de eenvoudige sporthal;3° het eenvoudige zwembad;4° het multifunctioneel sportcentrum. De minister wordt belast met de nadere bepaling van de specificaties van de types van sportinfrastructuur, vermeld in het eerste lid.

Art. 20.De selectiecriteria, vermeld in artikel 10, 1° en 5°, van het decreet, worden als volgt nader ingevuld : 1° de reële lokale behoefte moet blijken uit de mate waarin de bestaande sportinfrastructuur afwijkt van de behoeftenorm, die overeenstemt met : a) wat het kunstgrasveld betreft : 5,1 m2 per inwoner;b) wat de eenvoudige sporthal betreft : 0,165 m2 per inwoner;c) wat het eenvoudig zwembad betreft : 0,0139 m2 per inwoner;d) wat het multifunctioneel sportcentrum betreft : de verschillende deelaccommodaties waaruit het aangevraagde multifunctioneel sportcentrum bestaat, worden apart benaderd aan de hand van vigerende normen;2° de optimale geografische verspreiding van de sportinfrastructuur houdt in dat de infrastructuurprojecten die worden gerangschikt overeenkomstig de andere selectiecriteria, vastgesteld ter uitvoering van artikel 10 van het decreet, zo gelijk mogelijk worden gespreid over de verschillende Vlaamse regio's, namelijk de provincies en het bevoegdheidsgebied van de Vlaamse Gemeenschapscommissie.

Art. 21.§ 1. De minister stelt voor elk type van sportinfrastructuur het basisbouwprogramma vast, overeenkomstig het criterium dat dit basisbouwprogramma de essentiële bestanddelen dient te bevatten om sportinfrastructuur te realiseren die kan worden gebruikt door meerdere sportclubs, scholen, organisaties, individuele sportbeoefenaars en niet exclusief zal worden aangewend voor topsport, alsook dat de sportinfrastructuur voor iedereen goed toegankelijk moet zijn.

Voor de types van sportinfrastructuur, vermeld in artikel 19, moet onder het subsidiabel gedeelte van de beschikbaarheidsvergoeding worden verstaan : de werken en diensten die verricht zijn door de projectvennootschap ter uitvoering van de DBFM(O)-overeenkomst, en die rechtstreeks verband houden met het basisbouwprogramma van het type van sportinfrastructuur in kwestie. De toename in de beschikbaarheidsvergoeding ingevolge toevoegingen of wijzigingen aan het basisbouwprogramma komt niet in aanmerking voor subsidiëring. § 2. Voor de types van sportinfrastructuur, vermeld in artikel 19, bedraagt het subsidiepercentage maximaal dertig (30) percent van het subsidiabel gedeelte van de beschikbaarheidsvergoeding, vermeld in de DBFM(O)-overeenkomst.

Het per begrotingsjaar aan de subsidiegenieter toegekende subsidiebedrag, zoals desgevallend te indexeren binnen de limieten van de door het parlement goedgekeurde begrotingskredieten, ten belope van maximaal dertig (30) percent van het subsidiabel gedeelte van de beschikbaarheidsvergoeding kan, behoudens de voormelde eventuele indexering, evenwel niet hoger zijn dan : 1° voor een kunstgrasveld : 22.000 euro (tweeëntwintig duizend euro) per begrotingsjaar; 2° voor een eenvoudige sporthal : 54.000 euro (vierenvijftig duizend euro) per begrotingsjaar; 3° voor een eenvoudig zwembad : 223.000 (tweehonderd drieëntwintig duizend euro) per begrotingsjaar; 4° voor een multifunctioneel sportcentrum : 277.000 euro (tweehonderd zevenenzeventig duizend euro) per begrotingsjaar. § 3. Voor de types van sportinfrastructuur, vermeld in artikel 19, strekt de subsidieverplichting van de subsidieverstrekkende overheid met betrekking tot het subsidiabel gedeelte van de beschikbaarheidsvergoeding zich in beginsel maar met behoud van de toepassing van artikel 17, uit over een periode van : 1° voor een kunstgrasveld : tien jaar;2° voor een eenvoudige sporthal of zwembad en voor een multifunctioneel sportcentrum : dertig jaar. HOOFDSTUK VII. - DBFM(O)-overeenkomst

Art. 22.De minister stelt voor elk type van sportinfrastructuur een model van DBFM(O)-overeenkomst vast conform de bepalingen in het decreet. HOOFDSTUK VIII. - De sportfacilitator

Art. 23.Bij het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media wordt een cel opgericht, Sportfacilitator, die ermee wordt belast de door de Vlaamse Regering opgenomen taken, vermeld in het decreet en in dit besluit, voor te bereiden, te coördineren, te beheren, te faciliteren en te ondersteunen. De Sportfacilitator zal optreden als kennisverzamelaar en -beheerder met betrekking tot de alternatieve financiering van sportinfrastructuur, al dan niet door middel van een DBFM(O)-overeenkomst. De minister wordt belast met de nadere operationalisering van de Sportfacilitator.

Tussen de minister, PMV en het Vlaams Kenniscentrum PPS wordt een samenwerkingsprotocol gesloten. In dit samenwerkingsprotocol worden nadere afspraken gemaakt over de kennisondersteuning en -overdracht vanuit PMV en het Kenniscentrum PPS naar de Sportfacilitator, de samenwerking met betrekking tot de taken van de Sportfacilitator.

De minister zal met BLOSO een addendum aan zijn beheersovereenkomst sluiten omtrent de diensten die BLOSO zal verrichten in het kader van het decreet en dit besluit. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 24.De subsidieaanvragen die werden ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit, worden door de subsidieverstrekkende overheid geacht te zijn ingediend overeenkomstig de voorschriften van dit besluit, na herbevestiging van de ingediende aanvraag door de subsidieaanvrager conform de voorschriften van de ter uitvoering van dit besluit aangekondigde oproep.

Art. 25.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 26.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Lichamelijke Opvoeding, de Sport en het Openluchtleven, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 18 juli 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, B. ANCIAUX

^