gepubliceerd op 03 oktober 1998
Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor ontwikkelingsstoornissen
16 JULI 1998. - Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor ontwikkelingsstoornissen
De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 5, § 1; II, 1°;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 16 juni 1998;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het noodzakelijk is aan de centra in kwestie voldoende financiële zekerheid en rechtszekerheid te bieden zodat ze hun doelstellingen kunnen realiseren;
Overwegende dat de reglementering volledig moet worden herschreven wil men de resultaten van het departementaal integratieproject integreren;
Overwegende dat het noodzakelijk is de rechtszekerheid van de cliënten op het vlak van de cliëntbijdrage vast te stellen;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de Vlaamse minister : het lid van de Vlaamse regering, bevoegd voor de bijstand aan personen;2° de administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn;3° het centrum : het centrum voor ontwikkelingsstoornissen dat de opdrachten, bedoeld in artikel 2, vervult ten aanzien van haar cliënten;4° de cliënt : de minderjarige bij wie een hoog risico op een ontwikkelingsstoornis blijkt, of bij wie dergelijke stoornis wordt vermoed of vastgesteld en bij wie een multidisciplinair onderzoek wordt opgestart, alsmede zijn/haar ouders of de wettelijke vertegenwoordigers;5° het kind : de minderjarige of verlengd minderjarig verklaarde persoon;6° het multidisciplinair onderzoek : de gecombineerde onderzoeken en conclusies op medisch, paramedisch, psychologisch, pedagogisch en/of sociaal vlak met betrekking tot één persoon, samengevoegd tot een geïntegreerd multidisciplinair verslag;7° de bezetting : het aantal opgestarte multidisciplinaire onderzoeken op jaarbasis;8° het kwaliteitsdecreet : het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen;9° de beroepscommissie : de door de Vlaamse minister ingestelde adviserende commissie met betrekking tot bezwaarschriften tegen het voornemen tot weigering of intrekking van een erkenning. HOOFDSTUK II. - De centra voor ontwikkelingsstoornissen : opdracht, doelstellingen en doelgroep
Art. 2.§ 1. Het centrum heeft als opdracht multidisciplinair onderzoek uit te voeren bij in hoofdzaak minderjarigen die behoren tot de doelgroepen, genoemd in artikel 3. § 2. Bij het uitvoeren van die opdracht houdt het centrum rekening met de volgende vier belangrijke doelstellingen : 1° detectie;2° diagnosestelling;3° oriëntering;4° toegepast wetenschappelijk onderzoek. § 3. Onder detectie wordt verstaan : kinderen met ontwikkelingsstoornissen zo vroegtijdig mogelijk opsporen. § 4. Onder diagnosestelling wordt verstaan : 1° al dan niet bevestigen van het vermoeden van een ontwikkelingsstoornis;2° de graad en de ernst van de handicap vaststellen;3° bijkomende problemen opsporen en karakteriseren;4° de oorzaak van de stoornis opsporen;5° residuele mogelijkheden van het kind evalueren;6° aanvullend diagnostisch onderzoek coördineren. § 5. Onder oriëntering wordt verstaan : 1° de behoefte aan therapie en/of specifieke pedagogische aanpak beoordelen;2° over het gebruik van hulpmiddelen adviseren;3° naar geschikte voorzieningen voor behandeling, onderwijs en/of begeleiding oriënteren. § 6. Onder toegepast wetenschappelijk onderzoek wordt verstaan : de aangemelde hulpvragen, met het oog op verdere studie over specifieke ontwikkelingsproblemen bij kinderen en het opsporen van leemtes binnen de hulpverlening aan die kinderen, systematisch registreren en opvolgen.
Art. 3.Het centrum richt zich tot de volgende doelgroepen : 1° kinderen bij wie een ontwikkelingsstoornis of -achterstand werd vastgesteld en bij wie een grondig multidisciplinair onderzoek aangewezen is om reden van : a) de complexiteit van de stoornissen, hetzij bij meervoudige handicap, hetzij doordat de leeftijd van het kind en/of de aard van de stoornis aangepaste onderzoekstechnieken of een aangepast onderzoekskader vereisen;b) blijvende onduidelijkheid over de aard van de vastgestelde ontwikkelingsstoornissen, of de weerslag ervan op de verdere ontwikkeling van het kind;2° kinderen bij wie door hun voorgeschiedenis, familiale anamnese of uit klinisch onderzoek een hoog risico blijkt of een sterk vermoeden bestaat op een ernstige, eventueel meervoudige ontwikkelingsstoornis of handicap en waar een hoog-gespecialiseerd onderzoek is vereist om afwijkingen vroegtijdig op te sporen en aangepaste maatregelen te treffen;3° kinderen bij wie een sterk vermoeden bestaat dat ze lijden aan een ernstige ontwikkelingsstoornis en voor wie om dit vermoeden te kunnen bevestigen of ontkennen, een onderzoekskader nodig is waarover de verwijzende eerstelijnsdiensten niet beschikken;4° kinderen met autisme of een vermoeden van autisme, voor wie de centra een specifieke deskundigheid opbouwen. HOOFDSTUK III. - De erkenning Afdeling 1. - De erkenningsvoorwaarden
Art. 4.Om als centrum voor ontwikkelingsstoornissen erkend te kunnen worden of erkend te kunnen blijven, moet het centrum aan de volgende erkenningsvoorwaarden voldoen : 1° het voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk II;2° het is opgericht als of door een vereniging die geen winst nastreeft;3° het is verbonden aan een dienst kindergeneeskunde van een universitaire medische faculteit;4° het beschikt over een multidisciplinair team dat bestaat uit ten minste vertegenwoordigers van de medische, psychologische en pedagogische, paramedische en sociale disciplines;5° het beschikt over een adviescomité van ten minste vijf leden, onder wie vertegenwoordigers van de universitaire afdeling kindergeneeskunde en medische erfelijkheid, Kind en Gezin en de Thuisbegeleidingsdiensten voor personen met een handicap; 6° a) het een financiële bijdrage vraagt van de cliënt, die niet hoger mag zijn dan 2 000 frank per opgestart multidisciplinair onderzoek.; b) uit de rekening van het afgelopen werkjaar van het centrum blijkt dat een gemiddelde bijdrage van meer dan 1 000 frank per opgestart multidisciplinair onderzoek werd geïnd;7° het bevordert de betrokkenheid van de cliënt bij beoordeling, oriëntatie en therapeutische en opvoedkundige aanpak, om na inschatting van de mogelijkheden en de draagkracht van het gezin, in overleg met de betrokkenen te komen tot een optimale verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen het gezin en andere, al dan niet professionele hulpverleners;8° het voert alle werkzaamheden uit met het nodige respect voor de privacy van de geholpen cliënt;9° het voert onderzoek uit ongeacht ras, politieke, filosofische of godsdienstige overtuiging van de cliënt;10° het voldoet aan de bepalingen van het kwaliteitsdecreet. Afdeling 2. - De erkenningsprocedure
Art. 5.§ 1. Een erkenning als centrum voor ontwikkelingsstoornissen gaat altijd in op 1 januari van een welbepaald jaar en geldt voor onbepaalde tijd. § 2. Per universitaire medische faculteit kan slechts één centrum erkend worden.
Art. 6.Een erkenning als centrum voor ontwikkelingsstoornissen kan enkel worden verleend als het centrum : 1° een ontvankelijke aanvraag heeft ingediend;2° voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in afdeling 1.
Art. 7.Om ontvankelijk te zijn dient de organisatie de aanvraag voor erkenning met een aangetekende brief in te dienen bij de administratie tussen 1 januari en 1 april. De aanvraag voor erkenning dient de volgende gegevens en stukken te bevatten : 1° een schriftelijke bewijsvoering waaruit blijkt dat aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4 is voldaan, of een planning in dat verband;2° een verslag van de activiteiten van het centrum tijdens het jaar dat aan de aanvraag voorafgaat;3° een behoeftestudie en verantwoordingsnota;4° een afsprakennota met de andere erkende centra over het territoriale werkgebied van de diverse centra;5° een kwaliteitshandboek waarin het kwaliteitsbeleid is vastgelegd en waarin het kwaliteitssysteem wordt beschreven.
Art. 8.Als de aanvraag niet ontvankelijk is, stuurt de administratie de aanvraag vóór 1 mei aan de aanvragende organisatie terug met de vermelding van de reden.
In het andere geval wordt vóór 1 augustus het met redenen omklede voornemen van de Vlaamse minister om de erkenning te verlenen of te weigeren, aan de aanvragende organisatie betekend. De betekening gebeurt door de administratie met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheid en de voorwaarden worden vermeld om een bezwaarschrift in te dienen als bedoeld in artikel 9.
Als het voornemen niet vóór 1 augustus aan de aanvragende organisatie wordt betekend, wordt het voornemen geacht gunstig te zijn.
Art. 9.Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de organisatie tot uiterlijk 31 augustus tegen het voornemen een gemotiveerd bezwaarschrift bij aangetekende brief indienen bij de Vlaamse minister. Ze kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord.
De Vlaamse minister bezorgt het bezwaarschrift tegen 15 september, samen met het volledige administratief dossier, aan de beroepscommissie.
De beroepscommissie verstrekt uiterlijk op 1 november een gemotiveerd advies aan de Vlaamse minister. In uitzonderlijke omstandigheden kan ze bij gemotiveerde beslissing die termijn tot uiterlijk 1 december verlengen. Ze hoort de organisatie, als die daarom heeft verzocht in haar bezwaarschrift.
Art. 10.§ 1. Als de organisatie overeenkomstig artikel 9, eerste lid, een bezwaarschrift heeft ingediend, kan de Vlaamse minister alleen een definitieve beslissing over het verlenen of het weigeren van de erkenning nemen na ontvangst van het advies van de beroepscommissie, of, bij gebrek aan dat advies, na het verstrijken van de termijnen, bedoeld in artikel 9, derde lid. In dat laatste geval dient de Vlaamse minister de organisatie vooraf te horen, als die daarom heeft verzocht in haar bezwaarschrift.
De met redenen omklede beslissing van de Vlaamse minister wordt uiterlijk tegen 20 december door de administratie aan de organisatie betekend bij aangetekende brief. § 2. Als de organisatie geen bezwaarschrift heeft ingediend overeenkomstig artikel 9, eerste lid, of in het geval, bedoeld in artikel 8, derde lid, wordt de definitieve beslissing van de Vlaamse minister over het verlenen of het weigeren van de erkenning uiterlijk tegen 1 oktober door de administratie aan de organisatie betekend bij aangetekende brief. § 3. Als de definitieve beslissing van de Vlaamse minister niet aan de organisatie wordt betekend binnen de termijn, bedoeld in § 1, tweede lid, en § 2, wordt de erkenning geacht te zijn verleend vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar.
Art. 11.Als de Vlaamse minister de erkenning heeft geweigerd, kan de organisatie geen nieuwe gelijksoortige aanvraag indienen, tenzij ze aantoont dat de reden voor de weigering niet langer geldt. HOOFDSTUK IV. - De subsidiëring
Art. 12.Binnen het begrotingskrediet en overeenkomstig de bepalingen van dit besluit kan de Vlaamse minister subsidies toekennen aan de centra voor ontwikkelingsstoornissen.
Art. 13.Die subsidies worden toegekend op voorwaarde dat het centrum : 1° aan alle erkenningsvoorwaarden voldoet;2° jaarlijks vóór 31 maart aan de administratie een jaarverslag bezorgt, dat minstens een gedetailleerd overzicht van de inhoudelijke werking geeft, onder meer betreffende de bezetting, de bereikte populatie, het aantal mono- en multidisciplinaire onderzoeken, de samenwerkingsverbanden en aandachtspunten voor de toekomst;3° een boekhouding voert overeenkomstig een rekeningenstelsel, bepaald door de Vlaamse minister, en die boekhouding, geviseerd door een bedrijfsrevisor, vóór 31 maart aan de administratie bezorgt;4° minimaal 85 % van de som van de subsidie krachtens dit besluit en de bijdrage van de cliënt zoals bepaald in artikel 4, 6° van dit besluit besteedt aan personeelskosten.
Art. 14.§ 1. De subsidie bestaat in een enveloppe, waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld : 1° Centrum voor ontwikkelingsstoornissen Leuven : 16 980 000 frank;2° Centrum voor ontwikkelingsstoornissen Gent : 11 920 000 frank;3° Centrum voor ontwikkelingsstoornissen Antwerpen : 9 900 000 frank. § 2. Om recht te hebben op de volledige subsidie, genoemd in § 1, moeten de centra jaarlijks respectievelijk minstens 1140 (voor Leuven), 720 (voor Gent) en 540 (voor Antwerpen) multidisciplinaire onderzoeken opstarten. § 3. Als een centrum niet voldoet aan het minimum aantal multidisciplinaire onderzoeken, bedoeld in § 2, zal de subsidie, genoemd in § 1, verminderd worden met 15 000 frank per multidisciplinair onderzoek dat niet werd opgestart.
Art. 15.Als de som van alle inkomsten meer bedraagt dan de reële uitgaven voor de uitvoering van zijn opdrachten van dat kalenderjaar, bouwt het centrum reserves op. Maximaal 20 % van het subsidiebedrag conform artikel 14, § 1 en 17 kan opgenomen worden in deze reserve. De opgebouwde reserve mag na vijf jaar in totaal niet meer bedragen dan de jaarlijkse subsidie toegekend, conform artikel 14, § 1 en 17. Het deel van de reserve dat dat bedrag overtreft, wordt teruggestort aan de administratie.
Art. 16.De reserves kunnen uitsluitend worden aangewend om uitgaven te financieren die bijdragen tot het vervullen van de opdrachten van het centrum, zoals bepaald in hoofdstuk II.
Art. 17.De bedragen, genoemd in artikel 14, § 1 en § 3 en artikel 4, 6° zijn gekoppeld aan het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen.De basisindex is de spilindex, van toepassing op 1 januari 1998. De subsidiebedragen worden aan het prijsindexcijfer gekoppeld op 1 januari van het jaar volgend op de indexsprong.
Art. 18.Elk centrum krijgt voor het einde van de tweede maand van het kalenderjaar een terugvorderbaar voorschot van 40 % op het subsidiebedrag conform artikel 14, § 1 en 17, voor het einde van de vierde maand van het kalenderjaar een tweede voorschot van 30 % op het het subsidiebedrag conform artikel 14, § 1 en 17 en voor het einde van de zevende maand van het kalenderjaar een derde voorschot van 20 % op het het subsidiebedrag conform artikel 14, § 1 en 17. Het totaal van deze voorschotten komt in mindering van de vereffening van de totale jaarlijkse subsidie.
Het saldo wordt vereffend tijdens het volgend kalenderjaar na de goedkeuring door de administratie van het jaarverslag zoals bepaald in artikel 13, 2°.
Als na de definitieve vaststelling, na toepassing van artikel 15 en artikel 14, § 3, blijkt dat het centrum een deel van de subsidie terug moet betalen, kan de Vlaamse minister aan het centrum toestemming verlenen het verschuldigde bedrag in maandelijkse afbetalingen terug te betalen over een periode van maximaal drie maanden. HOOFDSTUK V. - Het toezicht Afdeling 1. - Erkenning
Art. 19.Personeelsleden van de administratie controleren ter plaatse of op stukken of de erkende centra of de organisatie die een erkenning aanvraagt, de erkenningsvoorwaarden naleven.
De erkende centra of de organisatie die een erkenning aanvraagt verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Ze bezorgen aan de personeelsleden, bedoeld in het eerste lid, als ze daarom verzoeken, de stukken die met de erkenningsaanvraag of de erkenning verband houden.
Art. 20.Als een centrum niet langer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden of als het niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan de administratie het centrum bij aangetekende brief aanmanen om zich binnen een termijn van maximaal zes maanden aan de erkenningsvoorwaarden of binnen een termijn van maximaal één maand aan de regels betreffende het toezicht te conformeren.
Art. 21.Als het centrum ondanks de aanmaning, na het einde van de termijnen, genoemd in artikel 20, de erkenningsvoorwaarden niet naleeft of niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan de Vlaamse minister zijn gemotiveerde voornemen tot intrekking van de erkenning aan het centrum betekenen. De administratie bezorgt de betekening aan het centrum bij aangetekende brief, waarin de mogelijkheid en de voorwaarden worden vermeld om een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 22, in te dienen.
Art. 22.Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan het centrum tot uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het voornemen tot intrekking van de erkenning, tegen dat voornemen bij aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Vlaamse minister. Het centrum kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord.
De Vlaamse minister bezorgt het bezwaarschrift binnen 15 dagen na ontvangst aan de beroepscommissie, samen met het volledige administratieve dossier.
De beroepscommissie verstrekt haar gemotiveerde advies uiterlijk 60 dagen na ontvangst van de stukken, bedoeld in het tweede lid, aan de Vlaamse minister. In uitzonderlijke omstandigheden kan ze bij gemotiveerde beslissing die termijn met maximaal 30 dagen verlengen.
Ze hoort het centrum, als het daarom in het bezwaarschrift heeft verzocht.
Art. 23.§ 1. Als het centrum overeenkomstig artikel 22, eerste lid, een bezwaarschrift heeft ingediend, kan de Vlaamse minister alleen een definitieve beslissing over het intrekken van de erkenning nemen, na ontvangst van het advies van de beroepscommissie of, als er geen advies werd verstrekt, na het verstrijken van de termijnen, bedoeld in artikel 22, derde lid. In dat laatste geval dient hij het centrum vooraf te horen, als het daarom in het bezwaarschrift heeft verzocht.
De administratie betekent zijn met redenen omklede beslissing uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het advies van de beroepscommissie, of na het verstrijken van de termijnen, bedoeld in artikel 22, derde lid, aan het centrum bij aangetekende brief. § 2. Als het centrum geen bezwaarschrift heeft ingediend overeenkomstig artikel 22, eerste lid, wordt de definitieve beslissing van de Vlaamse minister over het intrekken van de erkenning uiterlijk binnen 60 dagen na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 22, eerste lid, door de administratie aan het centrum betekend bij aangetekende brief. § 3. Als de definitieve beslissing van de Vlaamse minister niet binnen de termijn, bedoeld in § 1, tweede lid, of § 2 aan het centrum is betekend, blijft het centrum erkend. Afdeling 2. - Subsidiëring
Art. 24.Personeelsleden van de administratie controleren ter plaatse of op stukken of de erkende centra de subsidiëringsvoorwaarden naleven.
De erkende centra verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Zij bezorgen aan de personeelsleden bedoeld in het eerste lid, als ze erom verzoeken, de stukken die met de subsidiëring verband houden.
Art. 25.Als een centrum niet langer voldoet aan één of meer subsidiëringsvoorwaarden of als een centrum niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan de Vlaamse minister de subsidiëring voor een termijn die de Vlaamse minister zelf kan bepalen, volledig of gedeeltelijk stoppen en/of de al verleende subsidies geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
De volledige stopzetting van de subsidiëring en de terugvordering van alle verleende subsidies is enkel mogelijk na het uiten van het voornemen tot intrekking van de erkenning of bij vastgestelde subsidiefraude.
De gedeeltelijke stopzetting van de subsidiëring en de gedeeltelijke terugvordering van al verleende subsidies is enkel mogelijk na het uiten van het voornemen tot intrekking van de erkenning, bij vastgestelde subsidiefraude of als een centrum de subsidievoorwaarden genoemd in artikel 13, 2°, 3° en 4° niet naleeft. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 26.Het besluit van de Vlaamse regering van 26 april 1995, houdende de erkenning en subsidiëring van de centra voor ontwikkelingsstoornissen, wordt opgeheven.
Art. 27.Alle erkenningen, verleend krachtens het besluit van de Vlaamse regering, genoemd in artikel 26, blijven gelden.
Art. 28.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1998, met uitzondering van artikel 4, 10° en artikel 7, 5°, die in werking treden op 1 januari 2001.
Art. 29.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 16 juli 1998.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS