Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 15 september 1998
gepubliceerd op 19 februari 1999

Besluit van de Vlaamse regering betreffende de adviserende beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035183
pub.
19/02/1999
prom.
15/09/1998
ELI
eli/besluit/1998/09/15/1999035183/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 SEPTEMBER 1998. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de adviserende beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 15 juli 1997 houdende oprichting van een Gezins- en Welzijnsraad en van een adviserende beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden, inzonderheid op artikel 13 tot en met 16 en artikel 26;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen, zoals gewijzigd;

Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, gegeven op 28 november 1997;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 6 mei 1998;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 5 mei 1998, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 14 juli 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 15 juli 1997 houdende oprichting van een Gezins- en Welzijnsraad en van een adviserende beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden;2° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;3° gezins- en welzijnsaangelegenheden : het geheel van de aangelegenheden, bedoeld in artikel 5, § 1, II, 1° tot en met 7° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;4° administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;5° openbare instelling : de instelling Kind en Gezin of het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap;6° commissie : de adviserende beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden, bedoeld in artikel 13 van het decreet. HOOFDSTUK II. - De adviserende beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden Afdeling 1. - Samenstelling

Art. 2.§ 1. De commissie is samengesteld uit zeven leden onder wie een voorzitter en een ondervoorzitter. Elk lid heeft een plaatsvervanger.

De voorzitter, de ondervoorzitter en hun plaatsvervangers zijn houder van het diploma van licentiaat of doctor in de rechten en hebben nuttige, aantoonbare juridische ervaring opgedaan.

De overige leden en hun plaatsvervangers zijn deskundig in gezins- en welzijnsaangelegenheden en hebben nuttige, aantoonbare ervaring opgedaan in de gezins- en welzijnssector. § 2. De voorzitter, de ondervoorzitter, de overige leden en hun plaatsvervangers worden door de minister benoemd voor een telkens hernieuwbare termijn van vijf jaar.

Art. 3.Het lidmaatschap van de commissie is onverenigbaar met : 1° het lidmaatschap van de Gezins- en Welzijnsraad of van de vaste commissies en werkgroepen, die zijn opgericht binnen die raad;2° de hoedanigheid van personeelslid van de administratie; 3°' de hoedanigheid van personeelslid of van lid van de raad van bestuur van een openbare instelling; 4° de hoedanigheid van voorzitter, beheerder of personeelslid van een federatie of belangenorganisatie in de gezins- en welzijnssector.

Art. 4.De minister kan op verzoek van de betrokkene een einde maken aan het mandaat van een lid of plaatsvervangend lid van de commissie.

Bovendien kan de minister, na advies van de commissie, ambtshalve een einde maken aan het mandaat van een lid of plaatsvervangend lid van de commissie in de volgende gevallen : 1° als de betrokkene driemaal na elkaar zonder kennisgeving afwezig is;2° als de betrokkene het vertrouwelijk karakter van de beraadslagingen niet respecteert of vertrouwelijke documenten verspreidt;3° als de betrokkene zich in een geval van onverenigbaarheid bevindt als bedoeld in artikel 3.

Art. 5.Een lid of plaatsvervangend lid van de commissie, dat wordt benoemd in de plaats van een overleden lid of van een lid van wie het mandaat voortijdig is beëindigd, zet diens mandaat voort tot het einde van de aanvankelijk vooropgestelde termijn. Afdeling 2. - Opdracht

Art. 6.De commissie heeft als opdracht de minister te adviseren over een beroep, bezwaar of verweer dat overeenkomstig artikel 7, § 1, wordt ingediend tegen een beslissing als bedoeld in artikel 13 van het decreet, die op basis van de toepasselijke sectorale regelgeving in gezins- en welzijnsaangelegenheden door de minister of een openbare instelling is genomen of tegen het door de minister of die instelling op basis van die regelgeving geuite en formeel betekende voornemen tot het nemen van een dergelijke beslissing. Afdeling 3. - Werking

Art. 7.§ 1. Een gemotiveerd beroeps-, bezwaar- of verweerschrift tegen een beslissing of een formeel betekend voornemen als bedoeld in artikel 6 wordt overeenkomstig de toepasselijke sectorale regelgeving per aangetekende brief ingediend bij de administratie of de bevoegde openbare instelling. De administratie of de instelling beoordeelt de ontvankelijkheid ervan op grond van de toepasselijke sectorale regelgeving. Ze bezorgt het ontvankelijke beroeps-, bezwaar- of verweerschrift, samen met het volledige administratieve dossier en de eventuele verweermiddelen, binnen vijftien dagen na ontvangst aan de commissie. § 2. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 9, § 2, verleent de commissie haar advies op stukken. § 3. Behoudens afwijking in de toepasselijke sectorale regelgeving bezorgt de commissie haar advies aan de minister en aan de administratie of de bevoegde openbare instelling uiterlijk drie maanden na ontvangst van het beroeps-, bezwaar- of verweerschrift en van het administratieve dossier.

Het advies is met redenen omkleed. Het maakt ook melding van een afwijkend standpunt als een lid of plaatsvervangend lid daarom verzoekt.

Art. 8.§ 1. Enkel de voorzitter, de ondervoorzitter, de overige leden of hun plaatsvervangers zijn stemgerechtigd.

De commissie kan alleen geldig beraadslagen en stemmen als ten minste de voorzitter of de ondervoorzitter en drie leden, of hun plaatsvervangers, aanwezig zijn.

Beslissingen worden genomen bij gewone meerderheid.

Bij de stemming worden onthoudingen niet in aanmerking genomen voor het bereiken van de vereiste meerderheid. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. § 2. In afwijking van § 1, tweede en derde lid, moeten minstens vijf leden of plaatsvervangende leden hun instemming verlenen bij : 1° het advies inzake het beëindigen van een mandaat, bedoeld in artikel 4, tweede lid;2° het voorstel van huishoudelijk reglement, bedoeld in artikel 11, eerste lid;3° de oprichting en samenstelling van een kamer, bedoeld in artikel 13, § 2;4° het ambtshalve beëindigen van het mandaat van een lid of plaatsvervangend lid van een kamer, bedoeld in artikel 13, § 5, tweede lid;5° de afschaffing van een kamer, bedoeld in artikel 13, § 7.

Art. 9.§ 1. De administratie of de bevoegde openbare instelling kan een personeelslid afvaardigen om tijdens de commissievergadering het dossier toe te lichten waarop het behandelde beroeps-, bezwaar- of verweerschrift betrekking heeft. Dat personeelslid neemt niet deel aan de beraadslaging. § 2. De commissie hoort de indiener van het beroeps-, bezwaar- of verweerschrift indien hij daarom heeft verzocht in dat geschrift. § 3. De commissie kan een beroep doen op deskundigen.

Art. 10.De vergaderingen van de commissie zijn niet openbaar. De beraadslagingen van de commissie zijn vertrouwelijk.

Art. 11.De commissie legt, binnen drie maanden na haar concrete samenstelling aan de minister een voorstel van huishoudelijk reglement voor. De minister stelt vervolgens binnen een maand het huishoudelijk reglement vast.

Onverminderd de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk en van hoofdstuk III regelt het huishoudelijk reglement onder meer de nadere werking van de commissie, de werking van de kamers, bedoeld in artikel 13, en de relatie tussen de kamers en de commissie.

Art. 12.De administratie neemt het secretariaat van de commissie waar.

De administratie of de bevoegde openbare instelling bezorgt een voorstel van beslissing aan de minister binnen dertig dagen na ontvangst van het advies van de commissie of, bij ontstentenis van dit advies, binnen vijfenveertig dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 7, § 3, eerste lid.

Art. 13.§ 1. De commissie kan worden bijgestaan door kamers die binnen een specifiek domein van de gezins- en welzijnsaangelegenheden haar adviezen voorbereiden. § 2. Wanneer de commissie het noodzakelijk acht om voor een specifiek domein één of meerdere kamers op te richten, brengt ze dit ter kennis van de minister. Na overleg met de minister, stelt de commissie de kamer of kamers samen, onverminderd de toepassing van § 3. § 3. De kamers zijn samengesteld uit vijf leden, onder wie een voorzitter en een ondervoorzitter. Elk lid heeft een plaatsvervanger.

De voorzitter, de ondervoorzitter en hun plaatsvervangers moeten houder zijn van het diploma van licentiaat of doctor in de rechten en nuttige, aantoonbare juridische ervaring opgedaan hebben. De overige leden en hun plaatsvervangers moeten over een specifieke deskundigheid beschikken in het domein waarvoor de kamer wordt opgericht. § 4. Het mandaat van de leden van de kamers verstrijkt op hetzelfde ogenblik als het mandaat van de leden van de commissie. § 5. Op het lidmaatschap van een kamer zijn artikel 3 en 5 van overeenkomstige toepassing.

De commissie kan een einde maken aan het mandaat van een lid of plaatsvervangend lid van een kamer, hetzij op verzoek van de betrokkene, hetzij ambtshalve en na advies van de betrokken kamer in de gevallen, bedoeld in artikel 4, tweede lid. § 6. Wat de werking van een kamer betreft, zijn artikel 7, § 3, tweede lid, artikel 8, § 1, eerste, derde en vierde lid, artikel 10 en artikel 12, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Een kamer kan alleen geldig beraadslagen en stemmen als ten minste de voorzitter of de ondervoorzitter en twee leden, of hun plaatsvervangers, aanwezig zijn.

Indien de commissie een kamer belast met de voorbereiding van haar advies, zal, in afwijking van artikel 9, § 1 en § 2, het personeelslid van de administratie of de bevoegde openbare instelling het dossier enkel voor die kamer kunnen toelichten en zal die kamer de indiener van het betrokken beroeps-, bezwaar- of verweerschrift horen. Het voornoemde personeelslid neemt niet deel aan de beraadslaging.

Onder voorbehoud van het bepaalde in het vorige lid, verleent een kamer haar advies op stukken. § 7. De commissie kan een kamer slechts afschaffen na overleg met de minister. HOOFDSTUK III. - De beslissing van de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen

Art. 14.§ 1. De minister kan alleen een definitieve beslissing nemen na ontvangst van het advies van de commissie of, bij ontstentenis daarvan, na het verstrijken van de termijn, genoemd in artikel 7, § 3, eerste lid.

Die beslissing is met redenen omkleed. Behoudens afwijking in de toepasselijke sectorale regelgeving wordt ze binnen twee maanden nadat de minister het advies van de commissie heeft ontvangen, door de administratie of de bevoegde openbare instelling aan de indiener van het beroeps-, bezwaar- of verweerschrift per aangetekende brief meegedeeld. Bij ontstentenis van advies deelt die administratie of instelling de beslissing van de minister binnen drie maanden na het verstrijken van de termijn, genoemd in artikel 7, § 3, eerste lid, per aangetekende brief mee aan voornoemde indienen § 2. Indien de beslissing van de minister niet binnen de termijnen, bedoeld in § 1, tweede lid, aan de indiener van het beroeps-, bezwaar- of verweerschrift wordt meegedeeld, wordt het beroep, bezwaar of verweer van rechtswege geacht ingewilligd te zijn. HOOFDSTUK IV. - Presentiegelden en vergoedingen

Art. 15.De voorzitter, de ondervoorzitter en de leden van de commissie, alsook de voorzitters, ondervoorzitters en leden van de kamers en de door de commissie uitgenodigde deskundigen kunnen per vergadering aanspraak maken op de presentiegelden en vergoedingen die worden bepaald in het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen.

Art. 16.Aan punt 4 van de bijlage gevoegd bij het besluit van de Vlaams regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen, wordt een streepje toegevoegd, dat luidt als volgt: "- de adviserende beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden en de binnen die commissie opgerichte kamers". HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 17.§ 1 Artikel 13 tot en met 16 van het decreet treden in werking op 1 oktober 1998, met uitzondering van artikel 14, § 1, tweede lid, § 2, tweede lid en § 4, die in werking treden op 1 maart 1999. § 2. Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 1998, met uitzondering van artikel 6, artikel 7, artikel 8, § 2, 3°, 4° en 5°, artikel 9, artikel 12, tweede lid, artikel 13 en artikel 14, die in werking treden op 1 maart 1999.

Art. 18.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 15 september 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS

^