Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 10 oktober 2003
gepubliceerd op 24 november 2003

Besluit van de Vlaamse regering tot uitvoering van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2003201876
pub.
24/11/2003
prom.
10/10/2003
ELI
eli/besluit/2003/10/10/2003201876/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 OKTOBER 2003. - Besluit van de Vlaamse regering tot uitvoering van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 2112 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding;

Gelet op de beslissing van de Vlaamse regering van 18 juli 2003 inzake begrotingscontrole;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 17 september 2003 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking;

Na beraadslaging, Besluit : Hoofdstuk I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1o decreet : het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding; 2o coördinerende minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen; 3o administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap; 4o actieplan : het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding, bedoeld in artikel 5 van het decreet; 5o permanent armoedeoverleg : het instrument om in alle beleidsdomeinen het armoedebeleid op elkaar af te stemmen, te bewaken en te evalueren; 6o Vlaams netwerk : het Vlaamse netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen; 7o vereniging : een vereniging waar armen het woord nemen; 8o meerjarenplan : het document waarin, het Vlaamse netwerk beschrijft hoe het zijn, opdrachten zal uitvoeren; 9o ervaringsdeskundige : een ervaringsdeskundige in de armoede; 10o organisatie : organisatie voor de coördinatie van of de toeleiding tot de opleiding van ervaringsdeskundige in de armoede; 11o project : een planmatig opgezet en samenhangend geheel van activiteiten, gericht op het realiseren van nieuwe benaderingen en oplossingen in de bestrijding van armoede en bestaansonzekerheid en in de bevordering van sociale inclusie. Projecten hebben concrete doelstellingen, zijn afgebakend in de tijd en worden uitgevoerd met betrokkenheid van de armen; 12o adviserende beroepscommissie : de commissie, opgericht bij het decreet van 15 juli 1997 houdende de oprichting van een Gezins- en Welzijnsraad en van een Adviserende Beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden; 13o Algemeen Verslag over de Armoede : het verslag, opgesteld in 1994 in opdracht van de Minister van Sociale Integratie en in samenwerking met de doelgroepen, dat de armoede in België beschrijft en dat aanbevelingen en voorstellen inzake armoedebestrijding formuleert; 14o samenwerkingsakkoord : het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende de bestendiging van het armoedebeleid, ondertekend op 5 mei 1998; 15o beleidsdomein : een aangelegenheid die onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest valt.

Hoofdstuk II. - Coördinatie en organisatie Afdeling I. - Actieplan

Art. 2.§ 1. Het actieplan is opgebouwd volgens de hierna opgesomde tien basisrechten zoals opgenomen in het Algemeen Verslag over de Armoede : 1o het recht op participatie; 2o het recht op maatschappelijke dienstverlening.; 3o het recht op gezin; 4o het recht op rechtsbedeling; 5o het recht op cultuur; 6o het recht op inkomen; 7o het recht op onderwijs; 8o het recht op werkgelegenheid; 9o het recht op huisvesting; 10ohet recht op gezondheidszorg. § 2. Het actieplan omvat minstens : 1o de beschrijving van de algemene visie van het Vlaamse armoedebeleid; 2o de situering van het Vlaamse armoedebeleid binnen het nationale en het Europese beleid terzake; 3o de geformuleerde doelstellingen op lange en op korte termijn binnen elk beleidsdomein; 4o de concrete activiteiten; 5o het tijdpad, opgesteld voor de uitvoering; 6o de opgave van de indicatoren om de vooruitgang te meten; 7o de ingezette instrumenten.

Art. 3.Het actieplan komt tot stand in overleg met het Vlaamse netwerk. Het Vlaamse netwerk vertegenwoordigt bij dit overleg de doelgroepen.

Art. 4.Het actieplan wordt ieder jaar geactualiseerd. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 2 omvat die actualisatie : 1o een analyse van gewijzigde maatschappelijke ontwikkelingen, relevant voor het armoedebeleid; 2o per beleidsdomein, de opgave van de vooruitgang van de activiteiten en de bijsturing; 3o de nieuwe initiatieven binnen elk beleidsdomein, met opgave van het tijdpad en de indicatoren van de evaluatie;. 4o het jaarverslag van de werking van het permanente armoedeoverleg.

Art. 5.De coördinerende minister legt jaarlijks vóór 1 maart het geactualiseerde actieplan voor aan de Vlaamse regering. De Vlaamse regering vraagt advies aan haar adviesorganen die op dit vlak bevoegd zijn. Het geactualiseerde actieplan wordt door de Vlaamse regering gelijktijdig aan de adviesraden en aan het Vlaams Parlement bezorgd.

Art. 6.Iedere Vlaamse minister wijst binnen zijn of haar beleidsdomein één of meer aandachtsambtenaren inzake armoedebestrijding aan, die verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding, de uitvoering en de opvolging van het actieplan. Afdeling II. - Het permanente armoedeoverleg

Art. 7.Er wordt een permanent armoedeoverleg opgericht. Dat overleg is ingedeeld in een horizontaal en een verticaal overleg.

Art. 8.Het horizontale overleg is het overleg tussen de verschillende beleidsdomeinen. Daaraan nemen vertegenwoordigers van de verschillende administraties van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en van de Vlaamse openbare instellingen en vertegenwoordigers van het Vlaamse netwerk deel.

Het horizontale overleg vindt minstens viermaal per jaar plaats. De coördinerende minister bepaalt de nadere regels van de werking van het horizontale overleg.

De opdrachten van het horizontale overleg zijn : 1o acties voorbereiden in de verschillende beleidsdomeinen die voortvloeiend uit het actieplan; 2o de impact en de effecten van die acties analyseren; 3o de acties coördineren en de acties van de verschillende beleidsdomeinen op elkaar afstemmen; 4o de voorwaarden bepalen voor het organiseren van het overleg; 5o kennisnemen van de voorstellen van het verticale overleg in elk van de beleidsdomeinen; 6o het actieplan evalueren; 7o de opdrachten van de Vlaamse regering uitvoeren, op voorstel van de coördinerende minister, ingevolge beslissingen van de Interministeriële Conferentie in het kader van het samenwerkingsakkoord.

Art. 9.Binnen elk beleidsdomein wordt een verticaal overleg opgericht. Iedere Vlaamse minister bepaalt in overleg met het Vlaamse netwerk de nadere regels van de werking van dat verticale overleg binnen zijn beleidsdomein.

Het verticale overleg vindt minstens tweemaal per jaar plaats.

Het verticale overleg heeft tot taak de specifieke beleidsinitiatieven te toetsen aan de visie en de ervaring van de doelgroep en voorstellen tot bijsturing te formuleren.

Art. 10.Het permanente armoedeoverleg bezorgt voor de opmaak van het geactualiseerde actieplan aan de coördinerende minister een jaarverslag van het voorafgaande jaar. Het jaarverslag geeft een overzicht van de werking en een beknopte samenvatting van de behandelde thema's en de behaalde resultaten.

Hoofdstuk III. - Ondersteuning Afdeling I. - Vlaams netwerk

Art. 11.Het Vlaamse netwerk beantwoordt aan de volgende voorwaarden : 1o het netwerk is opgericht als een vereniging zonder winstoogmerk overeenkomstig de wet van 27 juni 1921; 2o het netwerk staat open voor alle verenigingen; 3o in alle bestuursorganen en -structuren van het netwerk moeten de verenigingen voor minstens drie vierde vertegenwoordigd zijn; 4o in alle bestuursorganen en -structuren van het netwerk mag niet meer dan twee derde van de leden van hetzelfde geslacht zijn; 5o het netwerk moet zorgen voor de inhoudelijke en financiële ondersteuning van de verenigingen; 6o het netwerk bepaalt in zijn statuten : a) hoe verenigingen kunnen toetreden tot het Vlaamse netwerk;b) hoe verenigingen die tot het Vlaamse netwerk toegetreden zijn of die gevraagd hebben om toe te treden, ondersteuning kunnen krijgen. Art. 12 . § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 12 van het decreet zijn de opdrachten van het Vlaamse netwerk : 1o de participatie in het beleid op de verschillende beleidsniveaus organiseren; 2o overleg en ervaringsuitwisseling tussen de verenigingen organiseren; 3o armen stimuleren om zich te verenigen en waar nodig nieuwe initiatieven opzetten; 4o gemeenschappelijke activiteiten organiseren. § 2. Om deze opdrachten te faciliteren, zorgt het Vlaamse netwerk verder voor : 1o het verzamelen en systematisch beschikbaar stellen van informatie; 2o de methodiekontwikkeling; 3o het organiseren van vorming; 4o het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling in verband met armoedebestrijding met betrokkenheid van de armen.

Art. 13.Het Vlaamse netwerk dient bij de coördinerende minister een meerjarenplan in voor 30 juni van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarop dat plan slaat.

De coördinerende minister beslist over de goedkeuring van het ingediende meerjarenplan.

Art. 14.Het meerjarenplan bevat minstens : 1o een schets van het huidige beleid en de huidige initiatieven inzake het armoedebeleid; 2o een evaluatie van het gevoerde beleid met opgave van de tekorten inzake de armoedebestrijding; 3o de opgave van de partners in het participatieproces; 4o de ondersteuningsbehoeften van de verenigingen; 5o de beschrijving van de strategische doelstellingen in relatie tot de opdrachten van de verenigingen, geregeld in artikel 22, en de tien basisrechten, opgesomd in artikel 2, § 1; 6o de beoogde resultaten; 7o het tijdstip en de wijze waarop de resultaten geëvalueerd zullen worden; 8o de opgave van de interne organisatiestructuur; 9o de personeelsformatie en de toepasselijke salarisschalen van het Vlaamse netwerk; 10o een overzicht van de externe samenwerkingsverbanden; 11o de begroting voor de volledige periode van het meerjarenplan; 12o een exemplaar van de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad , met de statuten en de samenstelling van de raad van bestuur; 13o de ledenlijst.

Art. 15.Het meerjarenplan, met uitzondering van het eerste meerjarenplan, geeft voor elk onderdeel van het plan de ontwikkeling aan ten opzichte van het vorige meerjarenplan.

Art. 16.De Vlaamse regering sluit uiterlijk drie maanden na de goedkeuring van het meerjarenplan een overeenkomst met het Vlaamse netwerk. Die overeenkomst omvat de volgende elementen : 1o het door de coördinerende minister goedgekeurde meerjarenplan; 2o de concrete opgave van de middelen die het Vlaamse netwerk zal inzetten om het meerjarenplan te realiseren; 3o de wijze waarop de vooruitgang wordt gemeten; 4o de overeengekomen subsidie op basis van het jaarplan, bedoeld in artikel 17, en binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten; 5o de wijze waarop de subsidie wordt betaald; 6o de wijze waarop het Vlaamse netwerk verantwoording aflegt over de uitvoering van de overeenkomst en de aanwending van de subsidie, bedoeld in 4o, en de wijze waarop toezicht op de realisatie van de overeenkomst uitgeoefend wordt, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 18 en 19; 7o de sancties bij niet-naleving van de overeenkomst.

Art. 17.Op basis van het meerjarenplan dient het Vlaamse netwerk bij de coördinerende minister jaarlijks voor 30 november een jaarplan in voor het volgende werkjaar. Dat jaarplan bevat de volgende elementen : 1o de operationele doelstellingen; 2o de concrete activiteiten voor de realisatie van de opdrachten van het Vlaamse netwerk; 3o de concrete begroting voor de uitvoering van het jaarplan, met opgave van de financiering van de eigen activiteiten van het netwerk, de financiering van de verenigingen en de financiering van de overeenkomsten met derden.

De coördinerende minister beslist uiterlijk één maand na de indiening van het jaarplan over de goedkeuring van dat plan.

Art. 18 . Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 19 bepaalt de coördinerende minister bepaalt de voorwaarden voor de verantwoording van de subsidie, zowel inhoudelijk als financieel.

Art. 19.De verantwoordingsstukken moeten uiterlijk op 31 mei, volgend op het werkjaar waarvoor de subsidie werd verleend, bij de coördinerende minister ingediend worden.

Art. 20.Het Vlaamse netwerk wendt de subsidies aan voor : 1o de betaling van zijn huisvestingskosten; 2o de betaling van zijn personeelskosten; 3o de betaling van zijn werkingskosten; 4o de financiering van de verenigingen; 5o de financiering van de overeenkomsten met derden. Afdeling II. - Verenigingen waar armen het woord nemen

Art. 21.Verenigingen kunnen van het Vlaamse netwerk inhoudelijke en financiële ondersteuning krijgen als ze beantwoorden aan de volgende voorwaarden : 1o ze voldoen aan de voorwaarden, opgesomd in artikel 8, 1o tot en met 5o en 7o, van het decreet; 2o ze nemen deel aan de gemeenschappelijke activiteiten van het Vlaamse netwerk; 3o ze voeren de opdrachten uit, bedoeld in artikel 22, conform de bepalingen van dat artikel; 4o hun jaarprogramma werd goedgekeurd door het Vlaamse netwerk.

Art. 22.§ 1. De opdrachten van de verenigingen zijn : 1o armen verenigen; 2o armen het woord geven; 3o werken aan de maatschappelijke emancipatie van armen; 4o werken aan de verandering van de maatschappelijke structuren; 5o de dialoog met de samenleving en het beleid realiseren; 6o blijven zoeken naar de armen. § 2. Om de opdrachten concreet uit te voeren zorgen de verenigingen voor : 1o het organiseren van samenkomsten en ontmoetingen van armen en niet-armen; 2o het hanteren van de geëigende methodieken om het proces van armen het woord geven te ondersteunen; 3o het aanbieden van informatie en vorming; 4o het thematisch werken aan maatschappelijke structuren; 5o het opzetten van dialoogwerkgroepen om participatie in het beleid mogelijk te maken; 6o het inzetten van de nodige instrumenten om armen te blijven zoeken.

Hoofdstuk IV. - Ervaringsdeskundigen Afdeling I. - Tewerkstelling van ervaringsdeskundigen

Art. 23.Elke Vlaamse minister neemt binnen zijn beleidsdomein initiatieven inzake de tewerkstelling van ervaringsdeskundigen. Afdeling II. - Erkenning van organisaties

Art. 24.Een organisatie kan erkend worden als ze voldoet aan de volgende voorwaarden : 1o ze is opgericht als een vereniging zonder winstoogmerk overeenkomstig de wet van 27 juni 1921; 2o in haar bestuursorganen en -structuren moet een voldoende mix van deskundigheid en ervaring aanwezig zijn; 3o haar werkgebied is het grondgebied van het Vlaamse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;. 4o ze voert de opdrachten uit, bedoeld in artikel 25; 5o ze beschikt over een personeelsformatie als bedoeld in artikel 26.

Art. 25.Een organisatie heeft als opdracht : 1o de sensibilisering voor de tewerkstelling van ervaringsdeskundigen in voorzieningen via vorming en informatie; 2o zoeken naar, de rekrutering en de selectie van kandidaat-ervaringsdeskundigen; 3o zoeken naar tewerkstellingsplaatsen voor ervaringsdeskundigen en de voortgangscontrole van de tewerkgestelde ervaringsdeskundigen; 4o bijdragen tot de coördinatie van of de toeleiding tot de opleiding van ervaringsdeskundigen; 5o bijdragen tot de methodiekontwikkeling; 6o bijdragen tot de profielvorming van ervaringsdeskundigen.

Art. 26.Een organisatie beschikt minstens over : 1o een algemeen coördinator; 2o een opleidings- en een tewerkstellingscoördinator; 3o een administratieve medewerker; 4o een ervaringsdeskundige.

Art. 27.De aanvraag tot erkenning wordt door de organisatie met een aangetekende brief bij de administratie ingediend. De coördinerende minister bepaalt de voorwaarden van de aanvraag.

Art. 28.Als de aanvraag niet kan worden behandeld omdat ze niet beantwoordt aan de vereisten, gesteld bij of krachtens artikel 27, of omdat het maximumaantal te erkennen organisaties, bedoeld in artikel 29, bereikt is, deelt de administratie binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag dit mee aan de aanvragende organisatie. Ze vermeldt waarom de aanvraag niet wordt behandeld.

In het andere geval deelt de administratie, uiterlijk 45 dagen na ontvangst van de aanvraag, de gemotiveerde beslissing van de coördinerende minister om de erkenning te verlenen of het gemotiveerde voornemen van de coördinerende minister om de erkenning te weigeren met een aangetekende brief mee aan de organisatie. Als het voornemen wordt meegedeeld vermeldt de brief de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen.

Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de organisatie tot uiterlijk dertig dagen na ontvangst van het voornemen, bedoeld in het eerste lid, een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de administratie. Het bezwaarschrift wordt behandeld overeenkomstig hoofdstuk II, afdeling 3, en hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse regering van 15 september 1998 betreffende de Adviserende Beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden.

Art. 29.Er kunnen maximaal twee organisaties erkend worden.

Art. 30.De door de coördinerende minister aangestelde ambtenaren oefenen toezicht uit op de naleving van de erkenningsvoorwaarden.

Art. 31.§ 1. Als de organisatie niet meer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden of als ze niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan de administratie haar met een aangetekende brief aanmanen om zich binnen een termijn van maximaal twee maanden te conformeren aan die voorwaarden of aan de regels betreffende het toezicht. § 2. Als ondanks die aanmaning de erkenningsvoorwaarden niet naleeft of niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, deelt de administratie het gemotiveerde voornemen van de coördinerende minister om de erkenning in te trekken met een aangetekende brief mee aan de organisatie. Die brief vermeldt de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen.

Artikel 28, derde lid, van dit besluit is van overeenkomstige toepassing wat de indiening en de behandeling van het bezwaarschrift betreft. Afdeling III. - Subsidiëring van organisaties

Art. 32.Om in aanmerking te komen voor een subsidie moeten de erkende organisaties, uiterlijk voor 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, bij de coördinerende minister een subsidieaanvraag indienen. Die aanvraag bevat minstens : 1o een activiteitenplanning met duidelijke opgave van de wijze waarop de opdrachten uitgevoerd worden; 2o de jaarbegroting voor de uitvoering van die activiteiten.

Art. 33.Jaarlijks wordt binnen de perken van de begrotingskredieten en na goedkeuring van de activiteitenplanning door de coördinerende minister aan de erkende organisatie een subsidie-enveloppe toegekend voor infrastructuur, werking en personeelskosten..

Art. 34.De coördinerende minister bepaalt de grootte van de subsidie-enveloppe en de voorwaarden van betaling en verantwoording.

Art. 35.De subsidie-enveloppe, bedoeld in artikel 33, wordt geïndexeerd op de wijze die bepaald is in de wet van 1 maart 1977 houdende de inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen.

Hoofdstuk V. - Projecten

Art. 36.De coördinerende minister legt jaarlijks de thema's vast van de projecten waarvoor een subsidie kan worden aangevraagd en regelt de procedure van aanvraag en beoordeling.

Art. 37.De subsidies zijn bedoeld om projecten met een experimenteel, aanvullend of vernieuwend karakter, die beantwoorden aan maatschappelijke relevante behoeften, tijdelijk te ondersteunen op het vlak van personeels- en werkingskosten, inherent aan de realisatie van het project.

De projecten zijn vernieuwend qua doelgroep, processen en methodieken en beogen resultaten waarbij de vertaling ervan naar heel het beleidsdomein concreet word omschreven. De resultaten van deze projecten moeten na, een positieve evaluatie inzake efficiëntie en effectiviteit, op termijn implementeerbaar worden in andere beleidsdomeinen.

Art. 38.Een aanvraag voor een projectsubsidie kan slechts ingediend worden door een voorziening die initiatieven in armoedebestrijding ontplooit, hetzij als overheidsinstelling, hetzij als vereniging, opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, overeenkomstig de wet van 27 juni 1921.

Art. 39.De coördinerende minister bepaalt de voorwaarden van inhoudelijke en financiële verantwoording van de verkregen projectsubsidies.

Hoofdstuk VI. - Slotbepalingen

Art. 40.Bij wijze van overgang wordt het eerste meerjarenplan ingediend voor 30 november van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarop de meerjarenplanning slaat.

Art. 41.Het decreet treedt in werking op 1 januari 2004, met uitzondering van artikel 13, dat in werking treedt op 1 november 2003.

Art. 42.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004, met uitzondering van artikel 13, tweede lid, 14, 17 en 40, die in werking treden op 1 november 2003.

Art. 43.De leden van de regering zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel,10 oktober 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en, Gelijke Kansen, A. BYTTEBIER

^